DON MANUEL GONZÁLEZ GARCÍA 

de heilige van de verwaarloosde tabernakels

OP 25 februari 1877 werd in een diepchristelijk gezin van Sevilla het vierde van vijf kinderen geboren. De vader, Martin González Lara, was een hardwerkende timmerman. De moeder, Antonia Garcia Pérez, was een energieke en discrete echtgenote, sympathiek en vrolijk zoals de lentezon in Andaloesië ; sinds haar prille jeugd ging zij elke dag te communie, wat in die tijd een zeldzaamheid was.

Drie dagen na zijn geboorte werd het kindje gedoopt. Zijn ouders gaven hem een indrukwekkende reeks voornamen : Manuel Jezus van de Onbevlekte Ontvangenis, Antonio Felix van de H. Drie-eenheid.

De H. Don Manuel González García ( 1877-1940 ).
De H. Don Manuel González García
( 1877-1940 ).

Manuel groeit op als een gewoon kind, speels en levendig en met een sterke verbeeldingskracht.

Zorgen en materiële nood ontbreken niet in het gezin González García, maar op enkele stappen van het huis bevindt zich de parochiekerk van de heilige apostel Bartholomeüs met op het portaal het beeld van de Virgen de la Alegría, de H. Maagd van de Zoete Vreugde. Op een dag komt Manuel welgezind thuis van school en merkt plots hoe zijn moeder er bezorgd uitziet en in gedachten verzonken. Er moet iets ernstigs aan de hand zijn...

– « Mama, wat is er ? »

– « Niets, mijn jongen... Iets dat alleen de Heilige Maagd kan regelen. Vooruit, neem je broertje mee en vertrouw mijn zorgen toe aan de Moeder van de Zoete Vreugde. »

Manuel doet wat hem opgedragen is en gaat met zijn jongere broer de kerk binnen. Ze knielen neer voor het altaar van de Allerheiligste Maagd. Hij legt zijn armen kruiselings op zijn borst en richt zijn ogen, die even blauw zijn als de mantel van Maria, op het beeld. Zo vertelt hij gedurende lange minuten over de zorgen van zijn moeder. Dan staat hij op en zegt : « We vertrekken, maar eerst moeten we het gebedje opzeggen dat mama ons geleerd heeft : “ Allerheiligste Maagd, Moeder vol erbarmen, bescherm ons nu en in het uur van onze dood. Amen. ” »

Wanneer ze terug thuis komen, heeft hun moeder haar glimlach teruggevonden.

Waarvan de kleine Manuel droomt, is lid worden van de kinderbroederschap van de kathedraal van Sevilla, de seises. Dan zou hij kunnen doen wat de opdracht van de jonge leden is : zich op de kerkelijke hoogdagen kleden in de liturgische kleuren en dansen tijdens de plechtige ceremoniën. Hij ziet zich al gekleed in scharlakenrood en goud op het feest van Corpus Christi of in blauw en zilver op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis. Hij vraagt het met grote vurigheid aan Jezus, de blik gericht op de monstrans. Zijn hart en zijn verbeelding dansen dan op het ritme van de castagnetten !

Zijn droom gaat in vervulling als hij negen jaar oud is. Voordat een brand in 1931 het bisschoppelijk paleis van Málaga vernielde, kon men er nog een foto zien van de kleine Manuel als seise.

« JEZUS KEEK HEM AAN EN HAD HEM LIEF » (Mc 10, 21)

De mysterieuze blik van Jezus die doordringt en ontroert tot in het diepste van de ziel ! Ja, Jezus zal bezit nemen van de vlam die in het hart van Manuel brandt en hem een eucharistisch en priesterlijk hart geven, bestand tegen elke beproeving...

« Ook al werd ik duizend keer opnieuw geboren, dan nog zou ik duizend keer opnieuw priester worden ! » zal hij ooit uitroepen.

Zijn apostolaat zal heel uitgebreid en gevarieerd zijn, maar een eerste ingreep van de genade leidt hem naar het Eerherstel. « De grootste kwaal en de oorzaak van alle kwaad, niet alleen op godsdienstig vlak, maar ook op moreel, sociaal en familiaal gebied, is de verwaarlozing van het H. Sacrament. »

In 1889 gaat Manuel García het seminarie van Sevilla binnen. Hij kijkt ernaar uit pastoor te worden van een schilderachtig dorpje, « geliefd door mijn nederige parochianen en zelf in dienst van hen, als een vader, me aan hen wijdend zoals een vader zich aan zijn kinderen wijdt. » In zijn gedachten ziet hij zichzelf al bezig : « Ik zou catechismusles geven en instellingen stichten ten voordele van mijn landbouwers. Ik zou gaan praten met de oudjes en voor de jeugd gymnastiekgroepen oprichten en parochiefeesten organiseren. Wat zou ik gelukkig zijn als ik hen allemaal samen in de kerk zou zien zitten, die allicht te klein zou zijn ! En het aantal communies ! Wat zou zo’n parochie werkelijk de voorkamer van de hemel zijn ! »

De Seises van Sevilla geven gestalte aan een unieke traditie die teruggaat tot de 15de eeuw. Het gaat om kinderen die, uitgedost in fraaie kledij overeenkomstig de liturgische feestdag, een plechtige dans uitvoeren tijdens de Mis van Corpus Christi en die van de Onbevlekte Ontvangenis, evenals tijdens het triduüm van Karnaval. Don Manuel was in zijn jeugd zelf een seise.

DROOM EN REALITEIT

Jammer genoeg beantwoordt de werkelijkheid niet aan de dromen van Manuel. « In mijn zoektocht naar zo’n vredig en christelijk dorpje kwam ik slechts steden in miniatuur tegen, met alle ellende die zich verbergt achter de schone schijn. »

Op 21 september 1901 ontvangt hij de priesterwijding uit handen van de aartsbisschop van Sevilla, Mgr. Espínola y Maestre (zalig verklaard in 1987), stichter van het katholieke tijdschrift El Correo de Andalucía, dat een tegengif moest vormen voor de antiklerikale pers van die tijd en waaraan don Manuel al in zijn seminarietijd meewerkte.

Als eerste dienstwerk wordt hij naar een plaatsje in de omgeving van Sevilla gestuurd, Palomares del Río, waar al zijn mooie dromen in rook opgaan.

« Ik knielde voor het H. Sacrament opdat Jezus vleugels zou geven aan mijn ineengestuikte geestdrift... Wat voor moeilijke momenten bracht ik daar door, o mijn God ! Al mijn geloof en moed waren nodig om niet gauw de ezel van de koster te nemen en in galop weer naar huis te vluchten !

« Maar ik vertrok niet. Ik bleef en ging in gedachten na met welke middelen ik een missioneringsplan tot een goed einde zou kunnen brengen. Nog altijd geknield beschouwde ik in contemplatie Jezus, doorheen het kleine tabernakeldeurtje : een zo zwijgzame, geduldige, kalme en goede Jezus, die naar mij keek. Ik had de indruk dat zijn blik eerst de geestelijke woestijn van de zielen overschouwd had en dat Hij die wat droeve en smekende blik nu op mij richtte – een blik die me zoveel zei, me nog meer vroeg, me deed wenen en terzelfdertijd mijn tranen inhouden om Hem niet nog triester te maken. Het was een blik waarin heel de droefheid van het Evangelie weerspiegeld werd : de droefheid van het “ Er was geen plaats voor hen in Bethlehem ” ; de droefheid van de Meester die vroeg : “ En jullie, gaan ook jullie Mij verlaten ? ” ; de droefheid van de arme Lazarus die bedelde om de brokken die van de tafel van de rijke vielen ; de droefheid van het verraad van Judas, de verloochening door Petrus, de kaakslag die de soldaat gaf, het gespuw in het pretorium ; de droefheid van het moment dat allen Hem in de steek lieten. Ja, al dat verdriet was daar in het tabernakel aanwezig. Het bedrukte het Zoete Hart van Jezus en reet het open, het deed gezegende tranen opwellen in zijn ogen. Is de blik van Jezus in het tabernakel niet een blik die zich vasthecht aan de ziel om nooit meer weg te gaan ? »

Die avond ziet don Manuel in een flits zijn roeping : met al zijn krachten en met alle middelen Jezus troosten in die verwaarlozing en ondankbaarheid die Hij moet ondergaan in zijn sacramenteel leven. Van dan af ontkiemt in het hart van don Manuel en rijpt in zijn geest het eerherstellend werk van de tabernakels.

AARTSPRIESTER IN HUELVA

De geestelijke overheid stuurt hem naar het Gesticht van de Kleine Zustertjes der Armen waar hij de reorganisatie onderneemt van het apostolaat van het gebed. De bejaarden met wie hij zich bezighoudt worden de eersten die zich wijden aan het eucharistisch eerherstel. Don Manuel was in de wolken toen hij zag « met wat voor ijver mijn oudjes hun eerherstellende communie deden en een halfuurtje doorbrachten in het gezelschap van Hem die zo in de steek gelaten wordt. Met hoeveel blijdschap zag ik hen in rijen op hun knieën zitten, het hoofd gebogen en in gedachten bij de grote Vriend van alle verwaarloosden. »

Hij kan zijn tranen dan ook niet bedwingen wanneer hij in 1905 door de aartsbisschop – die in datzelfde jaar van de H. Pius X de kardinaalshoed ontvangt – benoemd wordt tot aartspriester in Huelva, een havenstad niet ver van de grens met Portugal. Hij is 28 jaar.

De stad Huelva was in die tijd ondermijnd door het atheïsme ; de bevolking was in hoge mate ontkerstend. De uitbaters van de mijnen in de omgeving, in meerderheid Britten, hadden de leegte gevuld met protestantse scholen en instellingen. En de weinige katholieken die overbleven, waren onderling verdeeld. Een triest spektakel voor een jonge priester ! Maar de heilige kardinaal wist wie hij stuurde.

Don Manuel aanvaardt de benoeming, in de overtuiging dat het God is die hem op die plaats wil. Hij begint zijn priesterlijke taken dus met liefde en met een volkomen overgave. Vanaf vijf uur in de ochtend zet hij de kerkdeuren wagenwijd open en wacht met zijn onderpastoor op – wie weet – berouwvolle zondaars.

De jonge aartspriester doorkruist graag de straten. Het regent echter beschimpingen. « Wat me het meest deed lijden, was de vijandige taal van de kinderen, die me achterna riepen : “ Vuile pastoor, zwarte kraai ! ” Ze bekogelden me bovendien met stenen. Dat duurde zeven of acht dagen na elkaar. »

Hij biedt het hoofd aan die vreselijke straatkinderen en groet onderweg iedereen, jong en oud, arm en rijk. Hij vervolgt zijn weg en glimlacht naar iedereen, terwijl zijn hart bloedt. Hij wil de pastoor van het volk zijn, midden onder de arbeiders leven, het woord van het Evangelie uitzaaien tot in de meest verkilde harten. In het begin is er op twintigduizend parochianen geen enkele dagelijkse communie. Maar na tien jaar zullen het er vele duizenden zijn !

BLIJVEN OF WEGGAAN ?

Don Manuel plaatst zijn biechtstoel vlakbij het altaar en richt zich met een wanhoopskreet tot Jezus in het tabernakel : « H. Hart van Jezus, waar moet ik dan toch beginnen ? » Soms hoort hij een stem die hem toefluistert : « Ga weg ! », maar die stem wisselt af met die van het vertrouwen in het H. Hart en de gehoorzaamheid : « Blijf ! »

Rond die tijd krijgt hij een brief van een van zijn vroegere leraren aan het seminarie, die tot bisschop van León benoemd is en hem de post van privésecretaris aanbiedt, samen met een aanstelling tot kanunnik... Lange dagen twijfelt don Manuel tussen « weggaan » en « blijven ». Uiteindelijk antwoordt hij dat hij het voorstel heel verleidelijk vindt, maar dat hij « in bovennatuurlijke zin Huelva verkiest » en zijn oud-leraar pas wil volgen als de kardinaal-aartsbisschop hem daartoe uitdrukkelijk de opdracht geeft.

Kort daarna ontvangt hij van kardinaal Espínola y Maestre een brief die hij als een relikwie zal bewaren : « Mgr. de bisschop van León is me komen opzoeken om de toestemming te vragen dat je zijn secretaris zou worden. Ik heb hem “ neen ” geantwoord. Hij hoopt dat hij me nog van gedachten kan doen veranderen, maar dat zal tevergeefs zijn. Ik ben ervan overtuigd dat je niet tot priester gewijd bent om “ carrière te maken ” of om hele steden en forten te veroveren ; je bent het geworden om zielen te winnen ! Al doet het me verdriet dat ik wat de wereld “ een briljante loopbaan ” noemt zo jong al moet afbreken, ik weet dat het goed van de zielen van het arme Huelva, waarvoor jij mijn plannen kent en uitvoert, jouw én mijn pijn verzacht. Blijf voor het ogenblik in Huelva, het is daar dat het H. Hart en je aartsbisschop jou willen. »

Op hetzelfde moment verdwenen de stemmen. Later zou don Manuel uitroepen : « Hoe vaak heb ik mogen ervaren dat een groot deel van mijn welslagen voortkwam uit mijn beslissing om te blijven waar het H. Hart en mijn overste mij wilden ! »

HET WERK VOOR DE STRAATKINDEREN

« Om kinderen aan te trekken volstaat het van hen te houden. » Met die van Huelva heeft hij diep medelijden. Hij komt ze op straat tegen, arm, bedelend, zonder enige notie van God. Hij speelt met hen en laat hen zingen, terwijl hij tussendoor een korte catechismusles geeft op de originele wijze waarvoor hij het talent heeft.

De Z. Kardinaal-aartsbisschop Marcelo Espínola y Maestre ( 1835-1906 ).
De Z. Kardinaal-aartsbisschop Marcelo Espínola y Maestre
( 1835-1906 ).

Hij merkt dat de kinderen geen school lopen en gooit zich in het riskante avontuur om hen ruime zalen en goed verluchte speelplaatsen te geven – en vooral een uitstekende vorming : « Het schouwspel van honderden kinderen die hun tijd in de goot doorbrachten omdat er geen gratis scholen waren of omdat die instellingen in handen waren van de vijanden van Christus en de Maagd Maria, dreef ons de straat op om grote, christelijke scholen voor de arme kinderen op te richten, scholen die absoluut gratis zouden zijn. Beginkapitaal : geen centiem ! Maar wel miljoenen aan vertrouwen in het H. Hart en liefde voor de verwaarloosde jeugd. Het enige wat nog moest gebeuren was omruilen : geloof, vertrouwen en liefde omzetten in peseta’s en dan zou het werk slagen ! Het lukte en de peseta’s stroomden toe. »

Zo verzet het geloof bergen en kregen de kinderen hun scholen. En uit die scholen kwamen complementaire werken voort : het Werk van de roepingen, dat uit die gemene straatjeugd die hem vroeger bekogelde goede en heilige priesters deed voortkomen, of het Patronaat van de leerjongens, om de beroepskennis van beginnende werklieden te verbeteren.

Altijd zag men don Manuel te midden van de kinderen. Zelfs als bisschop zou hij later dat rechtstreekse contact met hen koesteren, om over de goede God te spreken, hen de weg naar de hemel te wijzen en hen alles te geven wat hij bezat.

DE VURIGE LIEFDE VOOR HET H. SACRAMENT

Op 4 maart 1910, de eerste vrijdag van zijn jaarlijkse retraite, verzucht hij tegenover zijn trouwe gelovigen :

Don Manuel aan zijn bureau
in het bisschoppelijk paleis van Málaga.

« Wat is het toch triest, verschrikkelijk triest, die eenzaamheid waarin Jezus zich bevindt in zoveel tabernakels ! [...] Men kan het alleen maar vergelijken met Golgotha, maar met dit verschil : op Calvarië stonden er nog Maria’s die weenden en troostten, terwijl er hier niemand is... Vandaag vraag ik jullie geen geld voor de arme kinderen, geen hulp voor de zieken, geen werk voor de werklozen, geen vertroosting voor de bedroefden. Ik vraag jullie enkel een aalmoes van genegenheid voor Jezus in het H. Sacrament, een beetje warmte voor al die verwaarloosde tabernakels. Ik vraag het om de liefde van de Onbevlekte Maagd Maria, de Moeder van zo’n misprezen Zoon, en om de liefde van dit Hart dat zo weinig in ruil krijgt. Schenk Maria’s aan de in de steek gelaten tabernakels ! »

Het werk van de Tabernakels-Calvaries is geboren. Vandaag heet het de Eerherstellende Eucharistische Unie. Het gaat erom de verwaarloosde en weinig bezochte tabernakels gezelschap te houden in eenheid met Maria Onbevlekt en naar het voorbeeld van de H. Maagd van Golgotha en de H. Maria Magdalena.

Het devies van don Manuel : « Hoe meer de anderen Hem in de steek laten, des te meer zal ik Hem gezelschap houden. » Zijn oorlogskreet : « Zelfs als alle anderen... ik niet ! » Kort daarna richt hij voor de mannen de Discípulos de San Juan op, om bij het tabernakel de plaats van de door Jezus beminde apostel in te nemen, en voor de vrouwen de Marías de los Sagrarios Abandonados, voor wie de Maagd Maria en de heilige vrouwen aan de voet van het Kruis het voorbeeld moeten zijn. De jongens worden bijeengebracht in de Juanitos del Sagrario.

In 1921 zal hij de vrouwelijke congregatie van de Hermanas Marías Nazarenas stichten, die later de Misioneras Eucarísticas de Nazaret worden. Hun taak : eerherstel voor de beledigingen Christus in de Eucharistie aangedaan.

Onvermeld mag niet blijven dat don Manuel in 1912 een bedevaart onderneemt naar Rome. Bij die gelegenheid wordt hij op 28 november in privé- audiëntie ontvangen door de H. Pius X, die een grote belangstelling toont voor de devotie van de Spaanse geestelijke voor de Eucharistie en hem aanmoedigt op de ingeslagen weg voort te gaan.

BISSCHOP VAN MÁLAGA

In de zomer van 1915 krijgt don Manuel een brief die hem met verstomming slaat. Hij is afkomstig van paus Benedictus XV en kondigt aan dat de aartspriester voorgesteld wordt voor de post van hulpbisschop van Málaga. Zijn nederigheid en zijn toewijding voor de werken van Huelva verhinderen hem “ ja ” te zeggen : hij legt dat duidelijk uit aan de nuntius, die hem gewoon antwoordt dat wat in de brief geschreven staat de wil van God en van zijn Opperherder is. Hij gehoorzaamt.

In Huelva is het een en al tranen en protest. In de lokale pers gaat men zelfs zover het voorstel te lanceren tot oprichting, met fondsen van de bevolking, van een kathedraal en een bisschoppelijk paleis, residentie van de allereerste bisschop van de stad : don Manuel González García !

De reusachtige kathedraal van Málaga met op de voorgrond het bisschoppelijk paleis.
De reusachtige kathedraal van Málaga met op de voorgrond het bisschoppelijk paleis.

Het programma van don Manuel als bisschop is in Málaga – waar hij twintig jaar zal blijven, van 1916 tot 1935 – hetzelfde als overal : « Ik wil niet de bisschop van de wetenschap of de activiteiten zijn en ook niet die van de armen of de rijken. Ik wil niets anders zijn dan de bisschop van het verwaarloosde H. Sacrament. Ik wil geen andere weg dan diegene die leidt naar het tabernakel. Ik weet dat als ik die weg kies ik hongerigen van alle soorten zal tegenkomen, die ik met brood zal verzadigen. Ik zal arme kinderen ontdekken en ik zal geld genoeg vinden om voor hen scholen en opvangplaatsen te bouwen. Ik zal op mijn weg zielen in nood en zonder vertroosting vinden, blinden, doven, lammen en zelfs doden, echt of geestelijk dood, en ik zal over hen de blijdschap van het Leven en het heil doen neerdalen. »

Het interieur van het bisschoppelijk paleis in Málaga. Alles werd in 1931 in brand gestoken en vernield, maar een zorgvuldige restauratie gaf het paleis zijn oorspronkelijk aanzien uit de tijd van Mgr. González García terug.

Al snel is de nieuwe hulpbisschop bijzonder geliefd. In de dorpen wordt altijd halsreikend uitgekeken naar zijn pastorale bezoeken. De mensen ontdekken in hem een werkelijk goede vader die openstaat voor hun moeilijkheden en zorgen ; hij van zijn kant stelt vast hoe hoog de nood is van deze eenvoudige zielen, die misvormd zijn door onwetendheid, immoraliteit en het gebrek aan priesters. « Zonder priesters dooft het bovennatuurlijk leven uit », luidt zijn diagnose.

Hij ziet drie etappes in het geestelijk verval. « In een dorp dat voor de eerste keer geen pastoor meer had, zei men me : “ Hoe wilt u dat we niet anders zouden worden nu we geen pastoor en geen H. Sacrament meer hebben ? We zullen gaan leven als honden ! ” Daar hadden ze tenminste nog het geloof. Tweede etappe : “ Laat maar zo, dat hebben we hier niet meer nodig ”, luidde het in een ander dorp zonder pastoor. Het geloof was weg ! De laatste etappe is de ergste : ik ging op bezoek in een rijk plattelandsdorp dat al dertig jaar geen pastoor meer had en vroeg : “ Hoe is het met de kerk gesteld ? ” Antwoord : “ Omdat ze ons gezegd hebben dat het er allemaal niet meer toe deed, heeft iedereen uit het gebouw weggehaald wat hij graag had en hebben we al het materiaal onder elkaar verdeeld... ” Daar leefde men dus al als wilden. In die toestand komen vroeg of laat alle volkeren terecht die leven zonder pastoor of zonder contact met een priester, ondanks de elektrische verlichting, de telefoons, de radio’s en al de cultuur... »

Na de ziektetoestand gedefinieerd te hebben, volgt het actieplan om het bisdom te reorganiseren, te beginnen met de vorming van priesters en de stichting van scholen. Het is aan zijn geestelijken dat hij vraagt om gebouwen op te richten en zelf als opvoeder te fungeren om de godsdienst en al het overige te onderwijzen. Onvermoeibaar vecht hij om de sukkelaars voort te helpen. Hij sticht de Nationale katholieke confederatie voor de Landbouw. Hij helpt de autoriteiten om een epidemie van tuberculose in te dijken. Altijd als er hoge nood is, is de bisschop daar, met zijn vriendelijke glimlach voor iedereen.

Hij woont in grote eenvoud in het meest vochtige vertrek van het bisschoppelijk paleis. In zijn slaapkamer staat een simpel altaar met een tabernakel ; daar brengt hij uren door om krachten op te doen zodat hij anderen kracht kan geven.

EEN ONGEWOON BANKET

Na de dood van de titelvoerende bisschop wordt Mgr. González García in oktober 1919 effectief bisschop van Málaga. Maar voor het officiële banket met de gezagsdragers voelt hij niets : « We kunnen en mogen niet profiteren van zo’n luxueus banket “ en petit comité ”, wetend dat de meeste kinderen in deze stad slecht te eten hebben of zelfs volledig van voedsel verstoken zijn. Laten we de tafel zo groot mogelijk maken en er al die arme kinderen rond zetten ; ze moeten blij zijn en hun buikje vol eten, terwijl het voor ons een geluk en een eer zal zijn hen te bedienen. Maar vooraleer hen het voedsel voor het lichaam te geven, willen wij hen dat voor de ziel geven : de H. Communie ! »

Meer dan drieduizend kinderen nemen deel aan de plechtige mis die Mgr. González García opdraagt in de kerk van Nuestra Señora de la Victoria, na de kathedraal de meest prestigieuze kerk van Málaga. Tien priesters delen er de communie uit. Pas daarna wordt een goed diner georganiseerd in het seminarie, in een sfeer van echt christelijke blijdschap. De bisschop en de gouverneur dienen zelf op, samen met andere notabelen, priesters en seminaristen...

En opnieuw begint don Manuel te dromen... Hij wil absoluut een nieuw seminarie, modern, ruim en zonnig. Dat van Málaga is heel somber en het aantal priesterwijdingen is in vrije val. Tussen 1865 en 1870 waren er nog 160 wijdingen, tussen 1910 en 1915 slechts 15 !

Zoals altijd heeft hij geen geld, maar hij rekent op het Hart van Jezus en begint met de werkzaamheden. Op vijf jaar tijd is het nieuwe gebouw klaar en onmiddellijk stromen de kandidaat-priesters toe. De bisschop past de discipline aan en moderniseert de werkmethodes. Hij kent alle seminaristen door en door en volgt ieder van hen persoonlijk op. En zo bloeit in het diocees opnieuw een vurig priesterlijk leven op.

DE BEPROEVING

Ooit had hij geschreven : « Moeder van de Gekruisigde, neem uit het hart van uw priesters de vrees voor de dagelijkse kruisiging weg. Verkrijg van hen dat ze alles aan de zielen geven, er zich aan schenken, voor hen werken en lijden zonder ooit af te dalen van het kruis van hun dagelijkse mis. » Nu brak ook voor hem het uur aan dat hij zijn Meester moest navolgen in zijn Passie.

De Spaanse gemeenteraadsverkiezingen in de lente van 1931 liepen uit op een overwinning voor republikeinen en socialisten. Op 14 april verliet koning Alfonso XIII, in een paniekreactie, het land om in ballingschap te gaan. Daarop werd de Tweede Republiek uitgeroepen en kwam een regering van antiklerikalen aan de macht, die niet optrad toen het tot geweld tegen vertegenwoordigers van de katholieke Kerk kwam.

Ook in Málaga hitsten de Roden het gepeupel op. In de nacht van 11 mei 1931 werd het bisschoppelijk paleis aangevallen door een bende die gewapend was met ijzeren staven, revolvers en bussen benzine. De goedheid van don Manuel, zijn toewijding, zijn liefde voor de armen, zijn grenzeloze naastenliefde, zijn zelfvergetelheid en zijn eenvoud die hem de genegenheid van iedereen opleverde – het waren allemaal kwaliteiten die onverdraaglijk waren voor de vijanden van God en zijn Kerk. Hij was de levende ontkenning van het profiel dat zij de publieke opinie wilden opdringen : dat van een meedogenloze, egoïstische en onrechtvaardige Kerk die het volk onderdrukte. Het was daarom dat de bisschop het allereerste doelwit van hun terreur was.

Om middernacht rammen de aanvallers de toegangspoort, dringen het paleis binnen en beginnen hun vernielingswerk ; al snel wordt er brand gesticht. De eerste gedachte van don Manuel gaat uit naar het H. Sacrament, dat moet gered worden. Hijzelf en alle mannelijke en vrouwelijke religieuzen die zich in het paleis teruggetrokken hebben, communiceren de nog aanwezige hosties. Daarop gaat de bisschop kalm en glimlachend naar buiten en richt zich tot de meute :

« Ik ben in jullie macht. Wat willen jullie ? Ik lever mezelf aan jullie uit. »

Na enkele ogenblikken van verbazing en stilte klinkt het plots fel : « Weg met de bisschop ! Ter dood ! Leve de republiek ! » Maar er zijn ook andere kreten : « Bescherm hem ! »

Een van de heethoofden zwaait met touwen om de bisschop vast te binden en wellicht op te hangen. Maar, zo vertelt don Manuel later : « Op het moment waarop hij zijn misdadig plan wou uitvoeren, vielen de touwen uit zijn handen. » Enkele welmenende personen ontfermen zich over de prelaat en brengen hem in veiligheid, terwijl ook de andere belaagden kunnen ontkomen. Heel de inboedel en alle kunstwerken in het Palacio episcopal gaan echter verloren, terwijl ook de grote meerderheid van de kerken en kloosters in Málaga in brand worden gestoken.

Mgr. González García vindt zeven maanden onderdak op Gibraltar, waarna hij via Ronda doorreist naar Madrid. Vanaf 1932 bestuurt hij zijn bisdom noodgedwongen vanuit de hoofdstad, als een banneling. Op 4 juli 1935 ontvangt hij een brief van kardinaal Tedeschini met de beslissing van paus Pius XI : hij moet het bisdom Málaga opgeven !

Zwaar aangeslagen buigt don Manuel zich neer voor het tabernakel : « Eucharistisch Hart van Jezus, als Gij wilt dat ik de graankorrel ben die in de aarde valt en sterft voor de redding van de beminde clerus van Málaga : fiat ! »

NAAR PALENCIA

Hij wordt benoemd tot bisschop van Palencia, een stad in het noorden van Castilië en León. Hij doet er zijn intrede op 12 oktober 1935, op het feest van de Virgen del Pilar, de diep vereerde H. Maagd op haar zuil van jaspis in de basiliek van Saragossa. Heel Palencia is op de been om hem uitbundig in te halen. Wanneer hij de kansel beklimt, breekt zijn stem door de emoties : « De vertegenwoordiger van Jezus die God jullie zendt, weent vóór jullie ogen van vreugde. Mocht God jullie ruim vergoeden die tranen te hebben doen opwellen ! Maar de beste beloning is het offer. Deze vader die jullie van God krijgen zal niet anders van jullie houden dan door zich voor jullie op te offeren... »

De laatste foto, twee maanden voor zijn overlijden.
«   Dezelfde Jezus Christus die daar in het tabernakel is, zal ik ontmoeten bij het Oordeel.   »

Zoals in Málaga is ook in zijn nieuwe bisschopsstad het seminarie het voornaamste voorwerp van zijn zorgen. Hij werkt hard om het geestelijk leven te verbeteren en slaagt er snel in het niveau op alle vlakken te doen stijgen.

Tijdens de Burgeroorlog onderstreept hij waar het in essentie om gaat : « Vergeet niet dat de oorlog die ons land verwoest niet enkel een sociale en politieke burgeroorlog is, maar in de eerste plaats een godsdienstoorlog. Het is een oorlog tegen het katholieke Spanje, tegen Christus en tegen zijn mystiek Lichaam. Heeft Hijzelf in zijn Eucharistie en in zijn Kerk niet het grootste en voornaamste deel van de haat en de agressie gedragen ? »

Hij stelt voor om tegen die van haat verzadigde sfeer te strijden met het gebed : « Predik de noodzakelijkste van alle kruistochten, die van de broederlijke liefde onder de Spanjaarden. Vergeten we nooit de grote les van de tragedie van acht eeuwen strijd tegen de islam. Waarom konden de moslims zo gemakkelijk binnendringen in het Wisigotische Spanje ? Omdat het verdeeld en corrupt was. Waarom duurde de Reconquista acht eeuwen ? Door gebrek aan broederlijke naastenliefde. Als het communisme de religie van de haat is, dan is onze heilige godsdienst die van de liefde. »

Hij moedigt ook een campagne van met aandacht gereciteerde en goed overwogen rozenhoedjes aan. Het verschrikkelijk drama van de burgeroorlog drijft hem ertoe talloze herderlijke brieven aan zijn gelovigen te schrijven, om hen op elk moment een gepast woord te schenken, goede raad over het juiste gedrag, aanmoediging, troost... Sommige brieven worden vlugschriften die tot in de loopgraven uitgedeeld worden ; op een bepaald ogenblik worden er honderdduizenden in heel Spanje en daarbuiten verdeeld. De kinderen laat hij knielen voor de tabernakels van alle parochies in zijn bisdom en bidden voor de vrede.

Het graf van de H. Manuel González García, « de bisschop van het in de steek gelaten tabernakel », in de kathedraal van Palencia.
Het graf van de H. Manuel González García, « de bisschop van het in de steek gelaten tabernakel », in de kathedraal van Palencia.

Hij heeft de moed om te onderstrepen dat « de gesel van de oorlog het loon is van het overtreden van Gods geboden » en legt de vinger op de wonde : « Oorlog aan de immoraliteit ! Als jullie er prat op zouden gaan het wrede en barbaarse communisme overwonnen te hebben, maar tegelijk het verkapte heidendom laten bestaan in de mode en de dagelijkse gebruiken, dan zal de triomf slechts een halve triomf zijn die snel zal uitlopen op een complete nederlaag. »

DE OPPERSTE LIEFDE

Al van in zijn seminarietijd had don Manuel last van migraine en misselijkheid. In Huelva had hij de gewoonte aangenomen met gesloten ogen te preken om zijn evenwicht niet te verliezen. Na een zware nieraandoening begeeft hij zich, heel ziek en uitgeput, in oktober 1939 naar Saragossa, waar hij een huis van de Marías Nazarenas had gesticht. In die stad neemt hij afscheid van zijn « kleine Moeder », de Virgen del Pilar. Zijn glimlach verbergt diep lijden : « Verborgen Hostie, leer mij lijden in stilte zonder iets te laten merken. »

Bij zijn terugkeer in Palencia ontvangt hij het H. Viaticum. Op 31 december treft men voorbereidingen om hem naar Madrid te vervoeren voor een operatie. Op de draagberrie bidt hij luidop : « Vader in de Hemel, door het Onbevlekt Hart van Maria offer ik U uw Zoon Jezus en ik offer mezelf samen met Hem en voor Hem, voor al zijn intenties en in naam van al zijn schepselen. » Vervolgens zegt hij het Te Deum op. Ter hoogte van de kapel van zijn bisschoppelijk paleis vraagt hij dat men hem in de richting van het tabernakel plaatst om van de Geliefde afscheid te nemen. Iedereen knielt in een ontroerende stilte. Hij bidt : « Gezegend zijt Gij voor alles en omdat Gij wilt dat ik nu vertrek. Ik ben van U, doe met mij wat U behaagt. Als Gij wilt dat ik terugkeer : gezegend zijt Gij. In het andere geval : gezegend zijt Gij. Het is allemaal zoals Gij het wilt. Kom, laten we gaan. »

Vanuit de ziekenwagen geeft hij zijn laatste zegen. Om zijn emotie te verbergen begint hij te zingen : « Heilig Hart, gij zult heersen » en « O Maria, o goede Moeder ».

In de kliniek in Madrid vangt zijn doodsstrijd aan. Ondanks het feit dat hij maar moeizaam kan slikken, kan hij toch voor de laatste keer de H. Communie ontvangen. Tegen alle verwachting in slaagt hij er in om zijn rechterarm op te heffen en alle aanwezigen te zegenen.

Zijn broer komt over uit Sevilla. Don Manuel herkent hem, glimlacht en wil iets zeggen, maar het lukt hem niet. De broer komt dichterbij en toont hem een prentje van de Virgen de la Alegría... de Maagd Maria tot wie hij zo vaak gebeden heeft toen hij klein was, de Moeder van de Zoete Vreugde ! « Bekijk haar goed, Manolo », zegt zijn broer hem. « Deze ochtend wordt er op haar altaar een mis voor jou opgedragen. » De stervende glimlacht opnieuw en omhelst zijn broer.

Op 4 januari 1940 blaast don Manuel de laatste adem uit. Hij heeft zijn levensprogramma vervuld : « de bisschop van de vertroosting zijn voor twee grote bedroefden : het H. Sacrament en het volk ». Hij wordt begraven in de kapel van het H. Sacrament in de kathedraal van Palencia, aan de voet van het tabernakel.

Op 29 april 2001 volgt zijn zaligverklaring. Paus Franciscus verklaart hem heilig op 16 oktober 2016.

broeder Pierre van de Transfiguratie
Hij is verrezen ! nr. 97, januari-februari 2019

DE HEILIGE MAAGD OP DE PILAAR

Onze-Lieve-Vrouw van de Pilaar (Nuestra Señora del Pilar) zou verschenen zijn aan de apostel Jacobus de Meerdere in het jaar 40 – dus nog vóór haar Tenhemelopneming.

De apostel was kort na Pinksteren vertrokken naar Spanje om er de Blijde Boodschap te verkondigen, maar boekte weinig succes en dreigde de moed te verliezen. Aan de oever van de Ebro in de stad Caesaraugusta, het latere Saragossa, bad hij vurig tot de Moeder van zijn Meester. Had zij hem in Jeruzalem niet beloofd dat ze hem ter hulp zou komen wanneer hij die steun het meest nodig zou hebben ? De H. Maagd verscheen hem (haar eerste verschijning !) staande op een zuil van jaspis en omringd door engelen. Ze sprak Santiago moed in en verzekerde hem : « Het geloof van het volk in dit land zal ooit zo sterk zijn als de pilaar waarop ik nu sta. »

Zij vroeg de apostel om op de plek van haar verschijning een heiligdom te bouwen. Daar moest de pilaar bewaard worden, met er boven op een houten beeldje dat ze Sint-Jacob gaf en dat haarzelf met haar Zoon op de arm voorstelde. De apostel bouwde een bescheiden kapel, die later zou uitgroeien tot de beroemde basiliek van Nuestra Señora del Pilar, waarvan de huidige spectaculaire vorm in de zeventiende eeuw gestalte kreeg. Onze-Lieve-Vrouw voorspelde nog : « Deze kerk zal blijven bestaan tot het einde van de tijden, zodat God door mijn tussenkomst mirakels en wondertekenen kan doen voor alwie zichzelf onder mijn bescherming plaatst. »

Veel heiligen, koningen van Spanje en buitenlandse heersers hebben tot de Maagd op de Pilaar gebeden. Het houten beeldje, 39 cm hoog, werd in 1905 plechtig gekroond met een zeer kostbare kroon die door de H. Pius X in Rome gezegend was. De zuil is met brons en zilver omkleed en sinds de zestiende eeuw omgeven met een manto, een soort van mantel.

Op 3 augustus 1936, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, wierp een vliegtuig van de republikeinen drie bommen op het heiligdom. Ze drongen door tot in de gewelven, maar explodeerden niet en richtten dus ook geen ernstige schade aan, wat werd gezien als een zoveelste wonder bewerkt door de H. Maagd op de Pilaar. De bommen werden gedeactiveerd en zijn tegenwoordig tentoongesteld vlakbij haar kapel.

De feestdag van Nuestra Señora del Pilar valt op 12 oktober. Dat is ook de dag dat Colombus de Nieuwe Wereld ontdekte en alle Spaanstalige landen de Día de la Hispanidad vieren.