GENERAAL MIHAILOVIĆ, 
SERVISCHE HELD EN CHRISTELIJK MARTELAAR.

II. HET JOEGOSLAVISCH KONINKRIJK, 1918-1941

In ons vorig nummer schetsten we, tegen de achtergrond van de geschiedenis van de Balkan in het begin van de twintigste eeuw, de carrière van de jonge Servische officier Draja Mihailovitsj, die ooit als generaal de koningsgezinde leider zou worden van het « Joegoslavisch Leger in het Vaderland » én de gezworen tegenstander van de communist Tito.

We schrijven ondertussen 1918: de Eerste Wereldoorlog, waarin Mihailovitsj voorbeeldig meegestreden heeft, laat een bevrijd maar leeggebloed Servië achter...

De Vrede van Versailles was spijtig genoeg niet in overeenstemming met de offers die Servië tijdens de Grote Oorlog gebracht had. Het voormalige koninkrijkje werd weliswaar omgevormd tot een machtige federale en onafhankelijke staat, het “ Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen ”… maar deze benaming op zichzelf al verried het gebrek aan homogeniteit van de nieuwe staat. Erger nog was de vorm van het regime: een « constitutionele, democratische en parlementaire monarchie met aan het hoofd de dynastie van de Karadjordjevitsj ». Deze formule was opgelegd tijdens de oorlog door een “Joegoslavisch comité” en was bij de vredesverdragen goedgekeurd door de Westerse democratieën. Het nieuwe regime liet onoplosbare moeilijkheden voorzien, want het was niet aangepast aan de onvoorstelbare volkerenmozaïek waarvan de karakteristieken door Jean-Christophe Buisson beschreven worden:

« De nieuwe staat, uitgeroepen in december 1918, strekt zich uit over een oppervlakte van 250.000 km 2. Montenegro en Vojvodina hebben hun aanhechting bij het koninkrijk geproclameerd. Bovendien zijn verschillende provincies van het verdwenen keizerrijk Oostenrijk-Hongarije dank zij de vredesverdragen naar Joegoslavië overgeheveld: Slovenië, Kroatië-Slavonië, Bosnië-Herzegovina en Dalmatië. Het resultaat? Bijna 20 % van de 12 miljoen inwoners zijn allochtonen: Duitsers en Hongaren in Vojvodina, Albanezen in Kosovo en Macedonië, Roemenen in Banaat, Turken in Bosnië-Herzegovina en in Macedonië, Tsjechen, Slovaken, Ruthenen, Italianen en uit Rusland uitgeweken “witten”. Onder al die minderheden zijn er vele die vlakbij de grens van hun nationale staat wonen; deze staten zullen tot in 1939 een gevaarlijk “irredentisme” bij die minderheden levend houden, op korte en op lange termijn.

« Het Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen – dat pas in 1929 de naam Joegoslavië aanneemt – is etnisch dus zeer heterogeen en lijdt bovendien aan een aantal andere tegenstellingen. Bij de oprichting ervan bestaan gedurende enkele maanden naast elkaar zes verschillende douaneruimten. Er zijn vijf munteenheden, vier spoorwegnetten, drie religies en drie banksystemen. Het gaat om een echte puzzel op sociaal, economisch, financieel, godsdienstig en politiek vlak, een puzzel waarvan de stukjes door prins Alexander zullen moeten aan elkaar gepast worden! » (Héros trahi par les Alliés, le général Mihailovitch, 1893-1946, éd. Perrin 1999, p. 41).

Vermelden we hier nog wat een toenmalig kenner van de Slavische wereld neerschreef: « Het is in Belgrado, de interim-hoofdstad van de Slavische wereld, dat men met de meeste emotie en met stille hoop de wendingen in het Moskouse drama volgt. De rampspoed van de grote broer roept de trouwste bekommernis op bij de Serviërs. De hoogste personaliteiten van het oude tsarenrijk leven in Servië in een sfeer van treffende hartelijkheid; zij hebben er een stevige organisatie uit de grond gestampt en kaders die eventueel de kaders van de Russische restauratie zouden kunnen worden als de dynamische wet van de reactie de monarchie zou roepen om het land uit de puinen van het bolsjevisme te doen herrijzen.

« Het slavisme van de Serviërs is vóór alles een russisme. Niemand in Belgrado twijfelt eraan dat de Russische reus op een dag uit de doden zal ontwaken en opnieuw een hoofdfactor in de wereldpolitiek zal worden » (A. Mousset, Le Royaume des Serbes, Croates et Slovènes, Parijs 1921, p. 312).

TWEE ANTINATIONALE KRACHTEN

Twee fanatieke krachten verzetten zich tegen de consolidatie van de nieuwe staat: het Kroatisch separatisme enerzijds, de revolutionaire communistische agitatie anderzijds.

Twintig jaar later zullen ze met volle geweld losbreken, als de nieuwe wereldoorlog een feit is, en dan zullen ze het wankel en idyllisch evenwicht van 1919 aan flarden schieten...

De Communistische Partij van Joegoslavië kent een opmerkelijke doorbraak bij de verkiezingen van 1920 en probeert de macht te grijpen naar het voorbeeld van Bela Kun in Hongarije. Maar de agitatie wordt vlug de kop ingedrukt en de partij verdwijnt in de clandestiniteit, met een terroristische vleugel: Rode rechtspraak.

Ante Pavelitsj, de leider van de Kroatische separisten.
Ante Pavelitsj, de leider van de Kroatische separisten.

Het Kroatisch nationalisme vormt een groter gevaar voor het koninklijk gezag in Belgrado, want het is beter georganiseerd en vindt een breed gehoor bij de bevolking in de noordelijke provincies. De aanhangers ervan stellen dat « de unie [met de Serviërs] slechts een tussenstap is in het proces van totstandkoming van een vrij en onafhankelijk Kroatië. Het afschudden van het Oostenrijks-Hongaars juk was de eerste voorwaarde, de bevrijding uit het “Joegoslavisch carcan” moet het volgende objectief zijn. » De meest extremistische elementen groeperen zich rond een personage met een duistere achtergrond, over wie we het nog zullen hebben: Ante Pavelitsj.

Bij gelegenheid van verkiezingen en tijdens eindeloze debatten in de Kamer (de Skoepsjtina) worden de eisen van de separatisten kracht bijgezet en laaien de passies hoog op. Dan blijkt duidelijk wat de achillespees van het regime is: zijn parlementarisme, een slaafse imitatie van het Westers model...

Is de Joegoslavische Unie dan niet meer dan een gok? Prins Alexander, die na de dood van zijn vader in 1921 koning wordt, legt er zich met al zijn krachten op toe om de unie gestalte te geven in de feiten en de instellingen. « In oorlogstijd was hij de eerste soldaat, in de jaren twintig is hij de eerste administrator van het koninkrijk. Hij reist voortdurend rond in zijn land, begunstigt de economische ontwikkeling ervan, zet zich onafgebroken in opdat al zijn onderdanen zich volkomen opgenomen zouden weten in de nieuwe staat. Zijn persoonlijke lijfwacht bestaat uit Serviërs, Kroaten en Slovenen. Twee van zijn drie zonen zijn gedoopt met Kroatische en Sloveense voornamen: Tomislav en Andrija. Zijn initiatieven inzake cultuur en gezondheidszorg gaan in eerste instantie uit naar Zagreb en Ljubljana. Voor velen is Alexander méér dan de koning: hij is de Eenmaker » (Buisson, p. 54).

Koning Alexander I van Joegoslavië, « de Eenmaker ».

Naar het voorbeeld van zijn koning wijdt Draja Mihailovitsj zich volledig aan zijn taak, en uit vaderlandsliefde houdt hij zich ver van elke partijstrijd. In 1919 wordt hij toegewezen aan het eerste bataljon van de koninklijke Garde in Belgrado: hij is dan één van de meest gedecoreerde officieren van het Servisch leger. Het jaar daarop raakt hij van dichtbij, maar ondanks zichzelf, betrokken in een disciplinaire zaak, waardoor hij aangesteld wordt in de Macedonische hoofdstad Skopje. Dat verhindert hem niet om in 1921 de Hogere Militaire Academie te vervoegen, die hij verlaat met hoge noteringen en met waardering voor zijn uitmuntende kwaliteiten als tacticus.

Daarna volgen verschillende jaren bij de militaire staf, tijdens dewelke hij zonder ophouden aan het werk is, “voor de dag dat men opnieuw een beroep op hem zal doen”. Zijn kameraad Milosavljevitsj schrijft in zijn memoires: « Het enige wat ons scheidde, was de deur van het bureel: maar die stond altijd open! Mihailovitsj werkte zeer nauwgezet, met veel geestdrift en goede wil, ingegeven door zijn vaderlandsliefde. Hij werd slechts karig betaald, ondanks zijn statuut van huisvader. In het paleis liep hij op mensen van zijn generatie die een hogere graad hadden en beter betaald werden, terwijl ze nochtans tijdens de oorlog in Frankrijk of Zwitserland verbleven hadden. Desondanks kloeg hij nooit en gaf hij nooit blijk van enige jaloezie of bitterheid jegens hen. Hij liet me helemaal alleen mopperen tegen deze mannen die vaker aan zichzelf dan aan hun volk dachten » (Buisson, p. 50).

DE KONINKLIJKE DICTATUUR

Op 28 juni 1928 brengt een afgevaardigde uit Montenegro in volle parlement dodelijke verwondingen toe aan de leider van de Kroatische Boerenpartij, Raditsj. Daarmee breekt een binnenlandse politieke crisis zonder voorgaande uit. « Kroatië staat in rep en roer, de Skoepsjtina is niet in staat om bijeen te komen en te werken. Er is iets door en door verrot in het Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen. Met getalm en toegevingen raakt men er niet meer uit: het uur van de “koninklijke dictatuur” is aangebroken… »

Koning Alexander stelt op 3 januari 1929 vast dat de politieke crisis onoplosbaar is. Hij sluit zich op in zijn kabinet en zet een proclamatie aan zijn volk op papier, die tegelijkertijd  van soeverein gezag en van diepe wijsheid getuigt: « Het ogenblik is aangebroken waarop er tussen een volk en zijn Koning geen tussenpersoon meer mag zijn. Het parlementair systeem en alle politieke ideologieën werden door de feiten steeds meer tegengesproken. Het volk en de staat ondergaan er momenteel de nadelen van. Het parlementarisme, dat als politiek middel tot de traditie van mijn betreurde vader behoorde, is ook mijn ideaal gebleven. Maar blinde politieke passies hebben er in zo grote mate misbruik van gemaakt dat het een obstakel is geworden om in de staat vruchtbaar werk te leveren. Mijn gewijde plicht is het om met alle middelen de nationale eenheid en de staat te vrijwaren. Ik ben vastbesloten om deze plicht zonder enige aarzeling en tot het einde toe te vervullen. »

Enkele dagen later ontbindt de koning het parlement en de grondwet en roept tijdelijk de dictatuur uit.

Kroatië stribbelt tegen maar onderwerpt zich. Alleen de extremisten sluiten zich op in een vijandschap zonder toegevingen: « Ante Pavelitsj acht het ogenblik gekomen om zijn troepen op fascistische leest te schoeien. Alleen zo kan in zijn ogen op termijn een bedreiging uitgebouwd worden tegen Belgrado en de Joegoslavische staat. De naam van zijn organisatie? De Oestasja, letterlijk: de Rebel. Het Italië van Mussolini en het Hongarije van regent Horthy steunen de oestasji’s met geld en wapens, zodat zij steeds meer aanslagen kunnen plegen in Joegoslavië en in het buitenland tegen vertegenwoordigers en instellingen van de Monarchie of de orthodoxe Kerk… in afwachting van de ultieme kans om “de tiran” in eigen persoon uit de weg te ruimen. »

Op 9 oktober 1934, aan het begin van een belangrijk diplomatiek bezoek aan Frankrijk, wordt koning Alexander door een huurdoder vermoord in Marseille.

Deze noodlottige « kans » deed zich voor in oktober 1934, tijdens het bezoek van de koning aan Frankrijk. Enkele maanden tevoren, op 25 juli, was de Oostenrijkse kanselier Dolfüss in Wenen vermoord door nazi’s, een sinister voorteken. Bij zijn ontscheping in Marseille op 9 oktober werd koning Alexander begroet door Louis Barthou, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, die ervan droomde een “ cordon sanitaire” rondom Duitsland te leggen met de landen van de Kleine Entente (Joegoslavië, Polen, Tsjecho-Slowakije), Italië en… de Sowjet-Unie! Maar enkele minuten later opent een door Pavelitsj betaalde huurdoder het vuur op de officiële auto: koning Alexander en de Franse minister laten er allebei het leven bij. Het Franse volk en heel Europa reageren met verslagenheid. Wat gaat er geworden van Joegoslavië zonder zijn koning, die door zijn landgenoten reeds “de Zalige” genoemd wordt?

« Op 14 oktober wordt het stoffelijk overschot van de koning aan land gebracht in Split. Het wordt in een trein gelegd die zeer langzaam door Joegoslavië rijdt met bestemming Belgrado. Mihailovitsj, die aangeduid is als commandant van het escorte en die rond zijn arm een zwarte rouwband draagt, aarzelt niet om de trein te doen stoppen in verschillende steden waar duizenden mannen en vrouwen zich verdringen om de kist van de Eenmaker te kunnen groeten. De zending verloopt niet altijd rustig. In Knin, een Kroatische stad waar ook veel Serviërs leven, defileert een massa van 100.000 personen in stilte voorbij de stilstaande trein. Plots begint een Serviër te roepen: “Jullie Kroaten die hem gedood hebt, wat komen jullie hier doen?” Onmiddellijk geeft Mihailovitsj de conducteur bevel te vertrekken. Het is hoog tijd: de trein is het station nog niet uit of Serviërs en Kroaten raken slaags.

« In Belgrado wordt het lichaam van de koning gedurende drie dagen opgebaard in het Oude Paleis. Rondom de kist staat een erewacht van zes officieren: twee van de infanterie, twee van de cavalerie, één van de artillerie en één van de genie. Allemaal houden ze hun sabel met de punt naar de grond gericht. Achter hen staan twee rijen soldaten van de koninklijke garde, de handen gevouwen boven hun geweer.

« Na de uitvaartplechtigheid in de kathedraal van de hoofdstad door de patriarch van de Servische kerk, wordt de kist op een affuit geplaatst getrokken door matrozen en soldaten. Ervoor loopt een generaal die de koningskroon draagt. Onmiddellijk achter de kist bevinden zich koningin Maria en kroonprins Peter, gevolgd door leden van de koninklijke familie en hoogwaardigheidsbekleders uit alle Europese landen die eraan hielden een laatste eerbetoon te brengen aan Alexander… » (o. c., p. 63).

OORLOG AAN DE EINDER

Mihailovitsj in het uniform van kolonel van de koninklijke garde (1937).

Mihailovitsj heeft zoals alle officieren van de koninklijke garde trouw gezworen aan de nieuwe koning, Peter II. Die is echter te jong om te regeren: zijn neef, Paul, neemt daarom het regentschap waar. Eerste minister Stojadinovitsj krijgt van de zwakke regent vrij spel en overweegt op een bepaald ogenblik de versterking van het Frans-Joegoslavisch bondgenootschap. Maar de diplomatieke zwakheid van Frankrijk in Centraal-Europa is zo groot dat Joegoslavië weldra afglijdt naar het kamp van Duitsland en Italië.

Na twee jaar als militair attaché gewerkt te hebben in Sofia en daarna in Praag, komt de jonge kolonel Mihailovitsj in 1937 naar zijn land terug. Hij wordt ingekwartierd bij een grensgarnizoen in Ljubljana (Slovenië), en kort nadien benoemd tot hoofd van de militaire staf van de versterkingen. In hart en nieren is Mihailovitsj infanterie-officier gebleven, en daarom « brengt hij ondanks zijn functies maar weinig tijd in zijn kantoor door. Of hij nu manoeuvres dirigeert of de grenszones met Oostenrijk inspecteert – sinds maart 1938 maakt dit land volwaardig deel uit van het Derde Rijk – de Servische kolonel voelt zich pas echt op zijn gemak als hij in het gezelschap is van de troepen of van de plaatselijke bevolking. »

Het is daar dat hij op een dag in zijn regiment een officier ontvangt die later één van zijn trouwste luitenanten zal worden: een man die in de roman van D. M. Sotirovitsj “Jan” wordt genoemd – zonder twijfel de schrijver zelf:

« Jan zou nooit zijn eerste ontmoeting vergeten met de man die een primordiale rol zal spelen in zijn leven én in dat van de natie. Hij had een leidsman gevonden, in de volle betekenis: humaan en gezagsvol, vóór alles door zijn kennis van de krijgskunst. Kolonel Mihailovitsj was van mening dat de oorlog nabij was, terwijl het Joegoslavisch leger arm was en verstoken van moderne bewapening. Hij vond ook dat de strategische plannen die met het oog op de dreigende oorlog opgemaakt waren, niet meer overeenstemden met de situatie en de reële noden van het moment.

« Op een dag vroeg Jan hem:

Als wij niet bekwaam zijn om een moderne oorlog te voeren, waarom bereiden wij ons dan voor op verzet tegen sterkere vijanden?

« En de kolonel antwoordde:

Oorlog voert men niet alleen als men zich de sterkere weet, maar om een aanvaller van antwoord te dienen op een manier die een zichzelf respecterend volk waardig is. Ik heb u mijn angst voor de gevaren van de dreigende oorlog uitgelegd om u te doen verstaan wat ik de hoogste verantwoordelijken van het Leger niet heb kunnen doen inzien. Met de middelen waarover we beschikken zijn we misschien niet bekwaam om een geregelde oorlog te voeren, maar we bezitten niettemin wat nodig is voor een guerrilla-oorlog… Het heeft geen zin om duizenden kilometers grens te versterken en een massa geld uit te geven aan een haast nutteloos werk als we die grenzen niet kunnen houden. Het lost niets op overal te zijn als men overal zwak staat.

– Maar, kolonel, kunnen wij niet beter eerst aan de grenzen vechten om de indringer tegen te houden, en pas daarna tot guerrilla overgaan? Ik geloof dat de plannen van de generale staf zo geconcipieerd zijn.

Neen. De totstandkoming van onze staat en de verscheidenheid van de volkeren die er deel van uitmaken, vereist dat wij een nederlaag aan de grenzen vermijden. Die zou aanleiding geven tot een chaotische terugtocht waardoor de afscheiding van de Kroaten zou mogelijk worden; het zou zelfs kunnen dat zij daardoor aangespoord worden om ons aan te vallen, in onderling akkoord met de legers van Hitler. Om ons ordelijk terug te trekken, tegenover de gemotoriseerde eenheden van de vijand, zouden wij zelf gemotoriseerd moeten zijn, wat niet het geval is. Maar wij hebben bergen, bossen, slechte wegen, bruggen die het gewicht van de Duitse tanks niet kunnen dragen. Laten we ons daarom organiseren op plaatsen waar de materiële superioriteit van de tegenstander minder verpletterend is dan op vlak terrein. Zo zullen we een catastrofale botsing en de totale ineenstorting van ons leger vermijden, en de moraal van onze manschappen vrijwaren. We kunnen dan de strijd verderzetten op plaatsen waar zij hun vechterskwaliteiten met kans op succes kunnen doen gelden... De tijd zal daarna in ons voordeel werken, zoals dat tijdens de Eerste Wereldoorlog gebeurd is. »

EEN ONBEGREPEN PROFEET

Mihailovitsj stelt er zich niet tevreden mee zijn eigen officieren te vormen. Hij verwittigt ook zijn oversten door in de zomer van 1939 naar het ministerie van Oorlog een rapport te zenden over de gevaren die het land bedreigen, en hij stelt een aantal oplossingen voor die binnen een kort tijdsbestek kunnen toegepast worden, zoals « de instelling van een territoriale dienstplicht, zodat Serviërs, Kroaten en Slovenen ieder hun eigen land zouden verdedigen ». In de plaats van permanente versterkingen suggereert hij de samenstelling van « etnisch homogene eenheden (tsjeta in het Servisch) die zouden getraind worden in guerrilla-oorlogvoering. En in de bossen en de bergen zouden vlug wapenvoorraden en munitie moeten gestockeerd worden, naast voedsel voor de voortdurende bevoorrading van deze gemotoriseerde eenheden. De beweeglijke, snelle strijders van deze eenheden (tsjetniks) zouden vanaf nu moeten opgeleid worden in alle mogelijke technieken van communicatie, gevecht en verplaatsing – met inbegrip van skiën. »

Dit is niet de taal van een rebel, maar die van iemand die zijn vaderland bedreigd ziet en tegelijkertijd de gevaren én de remedies voor ogen heeft. Hij zal deze laatste twee jaar later in praktijk brengen... na de nederlaag.

Maar voor het ogenblik « krijgt hij van zijn oversten na de lectuur van zijn stoutmoedig rapport misprijzende afkeuring; daarbovenop komt een straf waarvan de strengheid duidelijk maakt hoe boos zijn superieuren zijn: dertig dagen strikt arrest en terugroeping naar Belgrado. En dan mag hij zich nog gelukkig prijzen, want Milan Neditsj, de minister van het Leger, had geëist dat Mihailovitsj uit de generale staf zou verwijderd worden en overgeplaatst naar de infanterie. Het is alleen dank zij de protesten van verscheidene commandanten dat hij aan deze degradatie ontsnapt en zijn plaats in de schoot van de hogere instanties van het Joegoslavisch leger bewaart. Zijn nieuwe functies? Docent in de strategie aan de Hogere Oorlogsschool en docent in de tactiek aan de School van de generale staf » (Buisson, p. 68).

DE KRACHTPROEF

De Italiaanse Duce Benito Mussolini.

Voor de Balkan begint de oorlog op 7 april 1939, Goede Vrijdag (!), wanneer Mussolini zijn troepen het bevel geeft met geweld Albanië in te nemen. De invasie van Polen, in de maand september daarop, bevestigt Mihailovitsj in zijn vrees voor een Blitzkrieg. De nederlaag van Frankrijk, in mei-juni 1940, luidt voor hem het einde van een wereld in: « Mijn vader hield zoveel van Frankrijk », getuigt zijn zoon Branko, « dat hij in het diepst van zijn hart niet kon aanvaarden dat dit land verslagen werd. » Nu de feiten al zijn voorspellingen bevestigen, aarzelt Mihailovitsj niet meer om zijn studenten en collega’s deelgenoot te maken van zijn overwegingen over de te voeren strategie in geval van een invasie. Hij gaat ook steeds vaker langs bij de Britse en Amerikaanse militaire attachés in Belgrado. Zijn Duitsvijandige gevoelens liggen er zo dik op dat hij door zijn oversten opnieuw tot de orde geroepen wordt, en bij wijze van sanctie naar Mostar in Bosnië gestuurd wordt.

Van daaruit « zendt Draja Mihailovitsj begin maart 1941 naar zijn vrouw een brief en een postpakket. In de brief staan enkele wenken om een schuilplaats te graven op de binnenkoer van hun huis. In het postpakket steken zijn gala-uniformen en zijn decoraties: “ Die heb ik niet nodig om te gaan vechten ”...

« Mihailovitsj is gereed. Hij is ervan overtuigd dat de oorlog tegen Duitsland, zo gevreesd, zo verhoopt ook, op het punt staat uit te breken. Eens te meer zal hij gelijk hebben » (p. 78).

Op 4 maart 1941 wordt de regent, Paul, door Hitler ontboden in de Berghof te Berchtesgaden. Hem wordt voorgesteld aan te sluiten bij het Driepartijenpact dat Duitsland, Italië en Japan met elkaar bindt, en dat trouwens al ondertekend is door Hongarije, Roemenië en Bulgarije. Het jawoord van Joegoslavië, dat zich weigerachtig toont, ontbreekt nog. Hitler, die zijn rugdekking moet veilig stellen vooraleer de Sowjet-Unie te kunnen aanvallen, voert de druk op de regent op. Deze heeft de kracht niet om terug te vechten en geeft tenslotte zijn toestemming. Op 25 maart wordt in Wenen een protocol ondertekend dat van Joegoslavië een bondgenoot van de Asmogendheden maakt.

In 1939 nodigt Hitler de Joegoslavische regent Paul uit voor een staatsbezoek. De bedoeling van de Führer is Joegoslavië te doen aansluiten bij de Asmogendheden.

Bij het bekend geraken van dit verraad komt het volk van Belgrado in opstand. Generaal Mirkovitsj grijpt de macht, in naam van de jonge koning Peter II. Daarop maakt een roes van patriottisme zich meester van de straten van de hoofdstad: « Een onnadenkend volk dat de Marseillaise zingt, met Engelse en Franse vlaggen zwaait en slogans scandeert die tot ver voorbij de Donau en de Sava weerklinken, tot ver zelfs voorbij de landsgrenzen: “Liever oorlog dan het pact, liever het graf dan de slavernij!” In de kathedraal van Belgrado laat de patriarch van de Servisch-orthodoxe kerk zich niet onbetuigd: “Als we moeten leven, laten we dan in vrijheid leven; als we moeten sterven, laten we dan voor de vrijheid sterven”, roept hij uit op het einde van de liturgie tot de gelovigen die opeengepakt staan binnen en buiten het kerkgebouw. Hij herinnert ook aan prins Lazar, die tijdens de slag van Kosovo de keuze had tussen de aarde en de hemel: “Het aardse koninkrijk duurt slechts korte tijd, maar het hemelse de hele eeuwigheid lang.” – Wat zullen wij kiezen, het aardse of het hemelse koninkrijk? En hij geeft zelf het antwoord: Het koninkrijk der hemelen » (p. 85).

De reactie van de Führer is verschrikkelijk: hij geeft het bevel « dat alle maatregelen moeten getroffen worden om Joegoslavië militair te vernietigen en het land als nationale realiteit van de kaart te vegen. » Op 6 april, Palmzondag, bedelft de Luftwaffe Belgrado onder een bommentapijt: 17.000 slachtoffers op één dag! Terzelfdertijd wordt het grondgebied van alle kanten aangevallen door de Duitse, Hongaarse, Bulgaarse en Italiaanse legers. Zoals Mihailovitsj voorspeld had, wordt de Joegoslavische militaire defensie binnen het bestek van enkele uren totaal overrompeld en neemt het verraad toe in de regimenten met een Kroatische meerderheid. Daardoor zijn de frontlijnen ten prooi aan een complete chaos. Drie weken na de staatsgreep en twaalf dagen na het begin van het conflict volgt de capitulatie.

Het enige positieve gevolg van de Joegoslavische opstand is het feit dat Hitler verplicht was zijn aanval op Rusland uit te stellen en zo vier kostbare weken verloor – die hem fataal zullen worden. Maar voor het ogenblik is de toestand rampzalig: « een uiteengeslagen leger waarvan de beste officieren als krijgsgevangenen naar Duitsland gestuurd worden, een grondgebied dat ingepalmd wordt door verscheidene bezetters; militair en politiek bestaat Joegoslavië niet meer. Zo denkt Hitler erover, en ook Groot-Brittannië. Maar zo denkt Draja Mihailovitsj er niet over. »

Hij is zich bewust van de zending die hij te vervullen heeft en waarop hij zich al geruime tijd voorbereidt. Hij besluit dan ook zijn strategie van terugplooiing op het hart van het land toe te passen. Terwijl de Joegoslavische regering in ballingschap naar Londen vertrekt, met in haar kielzog de jonge koning die nog onder voogdij staat, geeft kolonel Mihailovitsj geen krimp. Uiterst gedisciplineerd zal hij proberen om het allerbelangrijkste te redden: de monarchistische gedachte, het voortbestaan van de Joegoslavische staat en, in de onmiddellijke toekomst, het prestige van het leger dat zijn plicht gedaan heeft. Zo zal hij een held en een martelaar worden van het christelijke Servië. [wordt vervolgd]

Broeder Thomas van O.L.V. van Altijddurende Bijstand.
KCR 28ste jaargang NR. 2, maart-april 2000