GENERAAL MIHAILOVIĆ, 
SERVISCHE HELD EN CHRISTELIJK MARTELAAR.

I. EEN ONGEËVENAARD SERVISCH OFFICIER, 1893-1918

De Slag op het Merelveld in Kosovo (1389), waarin het Servische leger verslagen werd door de Ottomanen en Servië het hele zuidelijk deel van zijn grondgebied kwijtraakte.

 KLEINE WREKER VAN KOSOVO 

DRAGOLJUB (verkleinwoord: Draja) Mihailovitsj werd geboren op 14 april 1893 te Ivanjica, een klein dorpje in het hart van de Moravastreek, in het zuiden van Servië. In die tijd was zijn land enkel een agrarisch en patriarchaal koninkrijkje, geklemd tussen de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije in het noorden en het Ottomaanse rijk in het zuiden. Onder leiding van een boer, Karadjordje (Joris de Zwarte), die een nationale held werd, hadden de Serviërs in het begin van de negentiende eeuw het mohammedaanse juk afgeworpen. Sindsdien streefden ze ernaar het grondgebied van hun rijk, dat in de Middeleeuwen alle “Zuid-Slaven” groepeerde, te heroveren, in het bijzonder de provincie Kosovo waarvoor zij een bijzondere verering koesterden.

Koning Peter I Karadjordjevitsj.
Koning Peter I Karadjordjevitsj.

De lezer is verrast bij het opduiken van het woord “Kosovo” in het leven van Mihailovitsj: « Zoals bij alle Servische jongens het geval is, maken ze hem elke morgen wakker met de woorden “ Hallo, kleine wreker van Kosovo”. Sinds 1389, het jaar van de overwinning van de Ottomaanse legers op de troepen van prins Lazar op het Merelveld, draagt elke Servische familie in zich de hoop Kosovo in de nabije toekomst te zien terugkeren in de schoot van het vaderland. »

Op zevenjarige leeftijd verliest Draja zijn vader en zijn moeder. Zijn oom brengt hem en zijn twee zussen naar Belgrado. In juni 1903 wordt koning Alexander Obrenovitsj, een corrupt en onberekenbaar heerser, door een paleisrevolutie van de troon gestoten en komt de afstammeling van de rivaliserende dynastie Karadjordjevitsj aan de macht; deze laat zich een jaar later kronen onder de naam van Peter I. De geschiedenis van Servië begint.

« Hij is koning van Servië, maar Kroaten en Slovenen die in het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije wonen, juichen de gebeurtenis geestdriftig toe. » Peter I krijgt de steun van de Europese grootmachten, en is in het bijzonder een groot vriend van Frankrijk, dat tijdens zijn lange ballingschap voor hem een tweede vaderland geworden was. Hij was een oud-leerling van de befaamde militaire school van Saint-Cyr en had deelgenomen aan de Frans-Duitse oorlog van 1870. Onder de naam van luitenant Kara had hij zich onderscheiden in de veldslag van Villersexel, wat hem het Legioen van Eer opleverde. Hij geraakte gewond, werd krijgsgevangen genomen maar ontsnapte, om verder te vechten in de rangen van het Loireleger... Nauwe banden dus.

Het koninkrijk Servië na de Balkanoorlogen
(1912-1913).

« Terwijl Peter I van Servië gekroond wordt met de koningskroon vervaardigd uit het ijzer van het kanon van zijn voorvader Karadjordje, vat Dragoljub Mihailovitsj zijn middelbare studies aan. Hij is een knap leerling en wordt door zijn voornaamste leraar erg naar waarde geschat. Op het einde van elk schooljaar krijgt hij vrijstelling van de toegangsexamens naar een hoger jaar. De jonge Draja is niet alleen vlijtig maar ook vroom. Hij neemt aandachtig deel aan alle godsdienstige ceremoniën van de school: de liturgie bij het begin van het schooljaar in de oude Sint-Markokerk waar tot de Heilige Geest gebeden wordt, het feest van Sint-Sava [de eerste aartsbisschop van Servië, sinds de dertiende eeuw vereerd als beschermheilige van het land]; verder ook de Vrbica, een processie met alle leerlingen van de colleges in nieuwe kleren gestoken en met wilgentakjes en klokjes in de hand. » (p. 18).

Al heel vlug nochtans neemt Draja het besluit in het leger te gaan, om zijn vaderland beter te kunnen dienen en om... wie weet? misschien de heilige grond van Kosovo te bevrijden!

EERSTE WAPENFEITEN

De toren van Gazimestan op het Merelveld, bekleed met de nationale vlag van Servië en het portret van prins Lazar, is een gedenkteken voor het vergoten bloed in de strijd tegen het Ottomaanse leger én voor de herovering van Kosovo in 1912.

In 1910 treedt Draja binnen in de Militaire Academie van Belgrado. « In die tijd is het leger, samen met de school, de meest gerenommeerde en de meest geëerbiedigde instelling in Servië. Er heerst een strenge tucht, maar er is geen sprake van enige kastegeest of van een sociale kloof tussen officieren en soldaten. Elke morgen groeten de officieren hun mannen met de woorden: “ Helden, moge God jullie helpen!” Waarop de soldaten antwoorden: “ Moge God je helpen” – of het nu om hun kapitein, hun kolonel of de koning zelf gaat. Draja heeft, ondanks zijn eerder kleine gestalte, een stevige constitutie en hij bezit het karakter van een toekomstig militair leider. Hij houdt van de eenzaamheid, maar als ze hem op school kunnen meekrijgen in hun groepsactiviteiten speelt hij bijna altijd de rol van aanvoerder en organisator » (p. 19).

Het derde jaar van zijn militaire vorming brengt hij door op veldtocht aan het front, aan de zijde van de jonge prins Alexander. De zoon van Peter I, ook een saint-cyrien, en een bijzonder moedig en intelligent man, voert inderdaad het bevel over één van de drie Servische legerkorpsen tijdens de eerste Balkanoorlog. In 1912 hebben de kleine staten op het schiereiland zich aaneengesloten om de Turkse verdrukkers uit Europa te verdrijven, liefst tot over de Bosporus. Ondanks het verval van hun rijk zijn de Turken niet te onderschatten vechtjassen gebleven, en ze worden bewapend en getraind door Duitse officieren. Voor het Servisch koninkrijk is dit de gedroomde gelegenheid om de provincies die vijf eeuwen tevoren verloren gingen weer bij het vaderland te voegen.

In de eerste uren van de veldslag gaat de dagorder van de prins-soldaat van regiment tot regiment: « Het ogenblik is aangebroken om de grote onderneming van bevrijding en vereniging van alle Serviërs, begonnen door mijn voorvader, de onsterfelijke Karadjordje, tezamen met uw overgrootvaders, opnieuw op te nemen en te voltooien... »

« Aangevuurd door de vastberadenheid van zijn leider verplettert het leger van de kroonprins de Turkse tegenstander bij Kumanovo, van bij de eerste schermutselingen begin oktober. Het verovert Uskub (Skopje) en dringt door in Kosovo en in Albanië. In enkele dagen tijd wordt heel het oude Servië bevrijd. [...] Parijs, Londen en Sint-Petersburg applaudisseren, maar Wenen knarsetandt » (p. 25).

Het regiment waarin Mihailovitsj dient, gedraagt zich schitterend; hijzelf ziet zich de eerste militaire onderscheiding toegekend voor zijn moed tijdens de gevechten.

« Op het einde van de eerste Balkanoorlog wordt Draja Mihailovitsj overgeplaatst naar een ander regiment van het Derde Leger, dat gestationeerd is in Djakovica, in het hart van het “gewroken Kosovo”. Zijn zending bestaat er in de nieuwe Servisch-Albanese grens te bewaken. Albanese strijders, aangemoedigd en soms zelfs bewapend door Oostenrijk-Hongarije – dat elke kans aangrijpt om de Slavische monarchie te verzwakken – voeren bliksemaanvallen uit op de Servische grensposten » (p. 26). Met de Kosovo-crisis vers in het geheugen klinkt deze passage wel heel actueel!

EEN RISKANTE NATIONALE TOEKOMST

« In Wenen kan graaf Leopold Berchtold, de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, maar moeilijk zijn ontevredenheid verbergen. Belgrado heeft de terugkeer van prins Alexander en zijn zegevierende regimenten met een onbeschrijflijke uitbarsting van volksvreugde gevierd. In de massa stonden ook, zo zegt men, talrijke Kroaten en Slovenen, die samen met hun triomferende “Servische broeders” riepen om de vereniging binnen één staat van alle Zuid-Slaven: Joego-Slavië (yug betekent “zuiden” in het Servo-Kroatisch).

« De Joegoslavische gedachte leeft minstens even sterk bij de Kroaten als bij de Serviërs: graaf Berchtold weet dat maar al te goed, vandaar zijn vrees. In de jaren 1860 was de Kroatische bisschop Josip Juraj Strossmayer er de heraut van [zie omkaderde tekst p. 6]. Hij had de Kroatische hoofdstad Zagreb in gedachten als toekomstige metropool van de Zuid-Slavische volkeren, maar dat verhinderde hem niet de Serviërs van Krajina, Herzegovina, Bosnië, Montenegro en Servië zelf op te roepen zich bij de beweging aan te sluiten. »

Sarajevo, 28 juni 1914: de Oostenrijkse aartshertog Franz-Ferdinand en zijn echtgenote Sophie enkele minuten voor de moord die Europa in vuur en vlam zou zetten.

Op de Oostenrijkse kanselarij herhaalt men echter graag de uitspraak van de oude Metternich: « Servië moet óf Oostenrijks, óf Turks zijn ». Nu Servië niet meer Turks is, moet het land dus Oostenrijks worden, of tenminste onderworpen aan de invloed van de Donaumonarchie, voorpost van het germanendom in de richting van het Oosten. Om te overleven en onder zijn eigen gesternte de vereniging van de Zuid-Slaven te verwezenlijken, zal Servië daarom een beroep moeten doen op het grote Rusland, of op de nieuwe bondgenoot Frankrijk.

« De natuur wees Servië dus de riskante rol toe van slagveld in de krachtproef die onvermijdelijk op een dag Germanen en Slaven tegenover mekaar zou plaatsen, met het oog op de overheersing van de Balkan » (R. Ristelhueber, Geschiedenis van de Balkanvolkeren, p. 147).

In de eerste maanden van 1914 stijgt de spanning. Om te tonen dat het zopas geannexeerde Bosnië wel degelijk onder zijn gezag valt, legt aartshertog Franz-Ferdinand van Oostenrijk voor 28 juni een bezoek aan Sarajevo vast, waar legermaneuvers zullen plaatshebben. Het schrappen van de voor die dag voorziene herdenkingsfeesten van de slag van Kosovo komt bij de Bosnische Serviërs als een kaakslag over. Verschillenden van hen hebben banden met het geheime genootschap “de Zwarte Hand”, dat gestuurd wordt vanuit het militair hoofdkwartier van Belgrado. Zij zetten de aanslag op die de lont aan het kruitvat zal ontsteken. Oostenrijk, aangevuurd door een oorlogszuchtig Duitsland, eist buitensporige vergeldingsmaatregelen. Koning Peter ziet zich verplicht het ultimatum te verwerpen. Het systeem van de bondgenootschappen leidt in die memorabele augustusmaand 1914 tot het in vuur en vlam zetten van heel Europa.

BELGIË EN HET UITBREKEN VAN DE EERSTE WERELDOORLOG

« De oorlog is onvermijdelijk en nabij », had Willem II aan koning Albert gezegd tijdens hun ontmoeting te Potsdam op 6 november 1913, maar daarvan wist het publiek niets. De mensen maakten zich enkel zorgen om de economische crisis die uit de internationale spanningen voortvloeide en in België scherper werd aangevoeld dan elders, omdat de economie er afhankelijk was van de industriële export.

Na de aanslag te Serajevo op 28 juni 1914 bleef de openbare opinie nog een drietal weken in de onwetendheid van wat er werkelijk gebeurde buiten de grenzen. De pers had meer aandacht voor het proces Caillaux in Parijs dan voor het onwaarschijnlijk geachte oorlogsgevaar. « Wij delen hoegenaamd niet », schreef Le Patriote op 5 juli, « het diplomatieke alarm dat als motief diende voor de recente militaire wet. Wij hebben geen enkele reden om te veronderstellen dat Willem II zijn herhaalde beloften ontrouw zou worden. » De antimilitaristen slaagden er zelfs in van de regeringsleider een buitengewoon verlof voor de lichting van 1913 los te krijgen. Het ging in op 15 juli.

Tien dagen later wist heel Europa dat Oostenrijk-Hongarije op 13 juli een ultimatum aan Servië had gesteld. Plots besefte iedereen hoe ernstig de toestand was. Op 29 juli vernam men in België dat Oostenrijk de dag tevoren de oorlog had verklaard aan Servië. Het leger werd op versterkte voet van vrede gebracht. Brutaal en voorgoed verdween de “Belgische vrolijkheid”. [...]

België kondigde de algemene mobilisatie af op 31 juli. Zij werd in gang gezet vanaf de volgende dag. Nog gaf men alle hoop niet op want België was toch een neutraal land. Het Duitse ultimatum en het Belgische antwoord verstoorden de laatste illusies... »

Karel Van Isacker S.J.,
Mijn land in de kering, deel 1, pp. 248-249.

DAVID TEGEN GOLIATH

Europa in 1914. Het fatale stelsel van bondgenootschappen zette de Grote Oorlog in gang.

« Mihailovitsj, gemobiliseerd vanaf midden juli, maakt deel uit van het derde infanterieregiment van de divisie “Drina”, die vanaf de eerste augustusdagen de grootscheepse aanval van het Oostenrijks-Hongaarse leger ten zuidwesten van het Cergebergte moet weerstaan. De onstuimige aanval wordt door generaal Stepanovitsj heldhaftig afgeslagen. In enkele dagen tijds trekt de vijand zich terug tot voorbij zijn eigen grenzen. Eind augustus volgt een nieuwe aanval, alweer beantwoord door verbeten weerstand, vaak met de bajonet. »

« Zoals de meerderheid van de officieren en soldaten van zijn regiment heeft Mihailovitsj zich schitterend gedragen gedurende de gevechten. » Hij is overal tegelijkertijd, moedig, dicht bij zijn mannen, belangenloos: hij neemt zelfs de verantwoordelijkheid voor het falen van één van zijn oversten op zich. De eervolle vermeldingen en medailles volgen, want voor een militair van zijn slag zijn er gelegenheden genoeg om zich te onderscheiden. En, belangrijk detail: « Het was altijd rondom Mihailovitsj, die nochtans rustig en bescheiden van aard was, dat de soldaten zich verzamelden tussen de aanvallen in », aldus het getuigenis van één van zijn kameraden.

Zo hield het kleine Servische leger, dat normaal gesproken snel zou vernietigd geweest zijn, gedurende een volledig jaar stand tegen de reus uit het noorden. « Op 15 december 1914 slaagde generaal Putnik erin Belgrado te bevrijden; de stad was twaalf dagen tevoren ingenomen door het leger van generaal Potiorek, 250.000 man sterk. De Servische hoofdstad bood nog bijna een jaar weerstand, en schreef daarbij één van de mooiste bladzijden uit de militaire geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. De stad werd gedurende tien maanden dag en nacht gebombardeerd vanaf de Oostenrijkse oever van de Donau, en gaf zich uiteindelijk gewonnen aan de vijandelijke troepen waarover de Duitse generaal von Mackensen het commando had gekregen. Zijn dagorder, aan de vooravond van de beslissende aanval, getuigt van de van bewondering vervulde vrees die het Servische leger bij de generale staf van de centrale mogendheden opwekte: “ Soldaten! Jullie gaan niet naar het Italiaanse, het Russische of het Franse front. Jullie gaan vechten tegen een gevaarlijke, moedige en volhardende vijand. Jullie gaan naar het Servische front, in Servië, en de Serviërs zijn een volk dat de vrijheid liefheeft en van zijn vaderland houdt, dat vecht en zichzelf opoffert tot de laatste man...” » (p. 33).

MGR. STROSSMAYER EN DE VERENIGING VAN DE ZUID-SLAVEN
KATHOLIEK PANSLAVISME
« De Kroatische priester Georgiu Krijanitsj kwam in de zeventiende eeuw vanuit Zagreb naar Moskou om het ideaal te propageren van het heilig koninkrijk Gods, rooms-katholiek en panslavisch, dat onder de scepter van de tsaren en de herdersstaf van de Paus alle Slavische volkeren zou omvatten. Die zouden zo bevrijd zijn van het dubbele juk dat hen beknelde: de Germaanse grootmachten enerzijds, de Turken anderzijds. Daarom moesten de Kroaten zich trachten los te maken van de Oostenrijkse bevoogding en tegelijkertijd de Serviërs, hun – orthodoxe – broeders, helpen om de mohammedaanse overheersing af te schudden.

 

Mgr. Josip Juraj Strossmayer (1815-1905), grote bezieler van het katholiek panslavisme.

« Om dit grandioze project te verwezenlijken, dat het Rijk Gods op aarde meteen veel dichterbij zou brengen, bepleitte Krijanitsj in Moskou de verzoening van Rusland met Rome. Die zou gemakkelijk zijn, meende hij, omdat de Russen slechts uit onwetendheid in het schisma terechtgekomen waren, niet door ketterij of uit kwaadwilligheid. Zelf preek- te hij de erkenning van de eigen fouten door iedereen, en de uitboeting ervan. De zegeningen van God zouden volgen, overvloedig en eeuwig. »

(G. de Nantes, Franse CRC nr. 184, dec. 1982, p. 23).

Dit katholiek panslavisme werd op het einde van de negentiende eeuw terug opgenomen door een andere Kroaat, Mgr. Strossmayer. Deze was in 1850 door Pius IX benoemd op de bisschopszetel van Djakovo, een kleine stad in het oosten van Kroatië; daar zou hij blijven tot 1905, en onverdroten werken aan het programma dat hij fier had laten beitelen op het fronton van de door hem gebouwde kathedraal: “Voor de eer van God. voor de vereniging van de Kerken. voor de verstandhouding en de liefde binnen ons volk.

VOORLOPER VAN JOEGOSLAVIË

Mgr. Strossmayer was met hart en ziel gehecht aan de tradities van zijn “klein Vaderland”, Kroatië, en hoopte dat het zou toetreden tot de grotere unie van de Zuid-Slaven. Hij rechtvaardigde op voorhand de schepping van die unie door te wijzen op « de omvorming van het oude keizerlijke Oostenrijk ten gevolge van de druk die Pruisen was gaan uitoefenen op het continent na de overwinning te Sadowa. Hij was ervan overtuigd dat de pariteit, die voortaan van Boedapest de gelijke maakte van Wenen, ten koste van de andere nationaliteiten binnen het keizerrijk, kaderde in een plan van Bismarck; die zou het vanaf 1866 op een akkoord gegooid hebben met bepaalde Hongaarse leiders. [...] In de nieuwe organisatie van Centraal-Europa onderscheidde hij in grote trekken de vastbeslotenheid van het germanendom om de Slavische wereld alle toekomstkansen te ontnemen. En wat de Habsburgse monarchie betreft: hij voelde aan dat deze haar Slavische onderdanen nooit recht zou laten geschieden zolang zij de ondergeschikte bondgenoot was van de Hohenzollern » (Loiseau, Strossmayer, zijn tijd en zijn werk, Parijs 1937, p. 436).

APOSTEL VAN DE VERENIGING VAN DE KERKEN
Mgr. Strossmayer zag in de verdeeldheid van de Kerken het voornaamste obstakel voor de Joegoslavische eenheid. In zijn diocees Djakovo, dat ongeveer tussen Zagreb en Belgrado in ligt, en dat hem de titel verleende van bisschop van Bosnië én apostolisch vicaris van Servië, was hij dagelijks getuige van de verdeeldheid tussen de twee christelijke gemeenschappen, de katholieke en de orthodoxe – tegenover de islam. Zonder te hopen op een snelle toenadering, oordeelde hij toch dat het goed was er voortdurend aan te denken en zijn steentje bij te dragen tot de realisatie van een plan van de Voorzienigheid.

 

Hij had begrepen dat in de geschiedenis van het Servische volk de godsdienst nauw verbonden was met de nationale wederwaardigheden: de orthodoxe kerk was onder het islamitisch juk het enige schild geweest voor het voorvaderlijk geloof. « Rondom eenvoudige monniken, vóór iconen, tijdens het beluisteren van oude liturgische gezangen, hadden zich de embryo’s van een collectief bestaan ontwikkeld, dat geroepen was om later nationaal te worden. » Maar dat nationaal particularisme kon ook een obstakel vormen.

Om de orthodoxe vooroordelen tegenover het rooms-katholicisme weg te nemen spande Mgr. Strossmayer zich in om de weg te effenen voor een concordaat tussen de Heilige Stoel en het koninkrijk Servië. Maar Oostenrijk stelde zijn veto, omdat het bang was zijn katholiek protectoraat over de Balkan te verliezen.

De Kroatische bisschop zag ook met lede ogen hoe een deel van de (vooral reguliere) clerus van zijn land té veel belangstelling had voor de politiek, en een heftig anti-Servisch nationalisme predikte: « Mijn hart is vol bitterheid », vertrouwde hij in 1876 zijn rechterhand kanunnik Ratsji toe, « u kunt zich niet voorstellen hoe bedroefd ik ben door de houding van de franciscanen. » De franciscanen, toen al!

Mgr. Strossmayer was een grote vriend van de orthodoxe Rus Vladimir Solowiew, die regelmatig in Djakovo te gast was. De geniale Russische schrijver tekende voor zijn eigen land de weg uit van een terugkeer naar de rooms-katholieke Kerk. Hij was ervan overtuigd dat alleen de vereniging van de Kerken Rusland kon redden van de revolutionaire onrust, en anderzijds ook een injectie van nieuwe kracht kon geven aan Rome.

De uitstraling van Mgr. Strossmayer duurde ook lang na zijn dood voort. In 1937, toen een nieuwe poging tot Concordaat mislukte, ditmaal door toedoen van de hogere Servisch-orthodoxe clerus, getuigde Loiseau: « Hoe vaak heb ik Kroaten en zelfs Serviërs niet horen zeggen: “ Hadden we nog maar een Strossmayer! ” » (o. c., p. 448).

Drie dagen later viel Belgrado. De stad telde toen nog 8000 inwoners...

De Franse troepen die gelegerd zijn in Saloniki – na de mislukking van de Dardanellen en van de ontscheping op het schiereiland Gallipoli, een dwaas plan van... Winston Churchill, toen al! – komen als eersten de Serviërs ter hulp, die geprangd zitten tussen de Duitsers in het noorden en de Bulgaren in het oosten. Jammer genoeg komen ze te laat.

« Op 25 september 1915, na verschillende maanden doorgebracht te hebben met de opleiding van recruten en de herstelling van wegen, neemt Draja Mihailovitsj de strijd weer op. Hij wordt benoemd tot compagniecommandant, maar kan alleen de terugtrekking van zijn manschappen organiseren. De aftocht van het Servische leger is algemeen. Hoewel de oude koning Peter en zijn zoon Alexander zich van regiment tot regiment begeven om de op handen zijnde hulp van de geallieerden aan te kondigen, wordt de situatie alleen maar uitzichtlozer. De Servische troepen worden naar het zuiden gedreven en in Macedonië geblokkeerd door de Bulgaarse opmars in de valleien van de Morava en de Vardar: de weg naar Saloniki is afgesneden, en daarmee gaat de hoop om aansluiting te vinden bij de geallieerden en de Adriatische kust te bereiken via de Albanese bergen in rook op.

Prins Alexander schrijft in een telegram aan de Franse president Raymond Poincaré: « Servië bestaat niet meer, maar zijn leger wél. Wij staan klaar om de strijd verder te komen zetten op Franse bodem. »

« Zoals honderdduizenden burgers en soldaten neemt Mihailovitsj deel aan de grote exodus in de winter van het jaar 1915: een lang en collectief martelaarschap. In de sneeuw en de ijskoude wind lopen door elkaar soldaten en deserteurs, kinderen en ministers, vluchtelingen uit Bosnië op de loop voor de Oostenrijkers en Russische matrozen die beweren over de bergen te zullen trekken met hun botenkonvooi, zigeuners en gekken die ontsnapt zijn uit gebombardeerde instellingen, dwangarbeiders met kettingen aan hun benen en verdwaasde weduwen. Van tijd tot tijd wordt de massa uitgedund door aanvallen van Albanese bandieten of van Duitse vliegtuigen. Een volledig volk is op de vlucht om te overleven. Aan het hoofd ervan wordt koning Peter meegevoerd, op een wagen of een draagbaar. “De ouderdom heeft het zwaard uit mijn handen gerukt. Ik die uw koning ben, ik heb de kracht niet meer om mij aan het hoofd van mijn soldaten te plaatsen en hen aan te voeren in deze oorlog die ons opgedrongen werd. Maar ik blijf bij u en ik zegen u. Ik herinner u aan mijn eed: als het vaderland volkomen moet vernietigd worden, zal ik tegelijkertijd sterven.”

« Eind december bereiken de eerste troepen, waarvan Mihailovitsj deel uitmaakt, Vlora, een kleine haven in het zuidwesten van Albanië. Een vernederende ontgoocheling wacht hen daar: de Italianen vertikken het hun Servische bondgenoten te helpen wegens vermeende annexatieplannen aangaande Albanië. Alsof die schimmen van soldaten, zonder wapens of voedsel, op dat ogenblik bekwaam zijn om gelijk wat te annexeren! De energieke tussenkomst van de Russische tsaar Nicolaas II bij de Italiaanse regering is noodzakelijk opdat die er tenslotte mee instemt het Servische leger ter hulp te komen.

« De houding van de Fransen daarentegen is ondubbelzinnig: binnen het bestek van enkele dagen organiseren zij zo goed en zo kwaad als het kan het transport van de restanten van het Servische leger naar het eiland Korfoe. Tijdens de overtocht komen duizenden gewonden en met tyfus besmette zieken om. Hun lichamen worden overboord gegooid, in het grote blauwe kerkhof van de Adriatische Zee.

« Uitgeput maar levend zet Draja Mihailovitsj voet aan wal op het eiland Korfoe, op het einde van de maand januari 1916. Hij maakt deel uit van de 150.000 soldaten die het “Albanese Golgotha” van de winter overleefd hebben. Voor 250.000 Servische soldaten en burgers was dat geluk niet weggelegd. » (Buisson, pp. 34-36).

De verschrikkelijke exodus in de winter van 1915. « De popes van het klooster van Studenica, in het zuiden van Servië, hebben geweigerd de relikwieën van de heilige koning Stefanus-de-Eerst-Gekroonde achter te laten. Soldaten dragen op hun schouders het zware schrijn met de heilige relieken. Naast hen zingen de popes dag en nacht liturgische gebeden. Ze dragen brandende kaarsen die andere soldaten tegen de wind proberen te beschermen met hun kapmantels. Het is –25° C. Een tafereel uit de Apocalyps… » (Buisson, p. 35)

DE HEROVERING

Op uitnodiging van Poincaré gaat prins Alexander naar Frankrijk. Op 22 maart 1916 bezoekt hij samen met de president generaal Pétain in diens hoofdkwartier te Souilly; de slag bij Verdun woedt in alle hevigheid.

Ondertussen doen Mihailovitsj en zijn makkers nieuwe krachten op in Korfoe, waarop ze naar de streek van Saloniki trekken. Aan het Bulgaarse front strijden Fransen en Serviërs zij aan zij, en eind augustus drijven zij de vijand terug over de rivier de Brod.

Zomer 1918. De Franse generaal Franchet d’Espèrey (rechts) en kroonprins Alexander van Servië op de Jelakberg, oog in oog met de Bulgaarse troepen die de hellingen van de Veternik, de Dubropolje en de Sokol bezetten. Het offensief van Franchet d’Espèrey luidt de bevrijding van het Servische vaderland in.

Het Oostelijk Leger wordt in juni 1918 onder het bevel van generaal Franchet d’Espèrey geplaatst. Deze stoutmoedige en energieke leider had al vroeger begrepen dat « indien ons front zich stabiliseert in Frankrijk, wij er dan moeten aan denken – in overeenstemming met de Serviërs – om de vijand langs de andere kant te grijpen: in het Oosten van Europa. » Een geniaal plan!

Franchet d’Espèrey kent de niet te onderschatten macht waarover de Duitsers nog beschikken aan het westelijk front. Hij ziet ook hoe traag de strategie van generalissimus Foch werkt, in zoverre er al van een strategie kan gesproken worden. Samen met prins Alexander zet hij een grootscheeps maneuver op het getouw: het Bulgaarse front doorbreken bij de hoogten boven de vallei van de Vardar, daarop doorstoten naar Belgrado en van daaruit via Boedapest en Wenen doordringen tot in het hart van Duitsland...

« Na een voorbereidende artilleriebeschieting op 14 september lanceert hij de vijftiende met de twee voorziene Franse divisies en één Servische divisie een aanval op de centrale sector, een gigantische muur die oninneembaar lijkt. De troepen geven blijk van bewonderenswaardige durf en moed; sommige eenheden hebben ladders bij om ontoegankelijke verschansingen te bereiken. Zij leveren verbeten gevechten voor de verovering van de hoogten. [...] Het Servische leger van de vojvode Mitsjitsj wacht vol emotie en strijdlust het moment af om zich op zijn beurt naar voren te storten, het vaderland te heroveren, de huizen die men heeft moeten verlaten terug te vinden. Vóór de dode en gewonde Franse soldaten die naar achteren worden geëvacueerd presenteren de Serviërs spontaan de wapens: ze zijn vol bewondering en erkentelijkheid jegens mannen die zich opgeofferd hebben voor de bevrijding van hun vaderland. De daaropvolgende nacht stormt heel het leger van Mitsjitsj met een onbeschrijflijke geestdrift naar voren, de geboortegrond tegemoet » (generaal Paul Azan, Franchet d’Espèrey, p. 194).

Opnieuw vinden we Mihailovitsj in de eerste linies: « In twee weken tijd doorbreken de Franse koloniale troepen en de soldaten van de marine-infanterie de Germaans-Bulgaarse verdedigingslinie in de Vardarvallei. Naast hen doet de Joegoslavische divisie van generaal Stepanovitsj wonderen: Kozjak, Kavadar en Gradsko worden heroverd. Onder de meest in het oog lopende officieren bevindt zich eens te meer Draja Mihailovitsj, die overvloedig geciteerd wordt in het rapport van zijn overste kapitein Radovitsj. »

« Op 29 september ondertekent Bulgarije de wapenstilstand, waardoor het zijn Germaanse bondgenoten alleen laat op het Balkanfront. Deze gebeurtenis is van doorslaggevend belang en wordt door Berlijn onmiddellijk begrepen als een voorteken van de naderende nederlaag: de wegen naar Belgrado en Boedapest liggen open. Willem II, woest maar lucide, klaagt: “ Het is een schande: 62.000 Serviërs hebben beslist over de afloop van de oorlog ”.

« Op 18 oktober 1918 trekt prins Alexander aan het hoofd van het Servische leger binnen in zijn bevrijde hoofdstad. De balans is zwaar: Servië weent om 1.200.000 van zijn kinderen, van wie twee derden burgers zijn. Draja Mihailovitsj maakt geen deel uit van de bevrijders van Belgrado. Na de Bulgaarse capitulatie wordt zijn regiment naar Kosovo gestuurd... » (p. 40). Om het opnieuw te beschermen tegen Albanese raids! [Wordt vervolgd]

Broeder Thomas van O.L.V. van Altijddurende Bijstand
KCR 28ste jaargang NR. 2, maart-april 2000