PAUS ADRIANUS VI 
MISPREZEN, TEGENGEWERKT, VERMOORD?

De onbekende paus: zo zou men de man kunnen noemen die uit onze streken afkomstig was en in de zo onrustige zestiende eeuw de Heilige Stoel bekleedde. Zijn pontificaat was erg kort, maar het was niettemin van grote betekenis voor de Kerk. Adrianus VI was de eerste Opperherder die daadwerkelijk de absoluut noodzakelijke hervorming van de Kerk wilde realiseren, op het moment waarop Luther de heersende misbruiken aangreep om zijn opstand tegen Rome te beginnen. Met recht en reden mag men de paus uit de Nederlanden daarom de wegbereider van de Contrareformatie noemen.

Adrianus VI, paus van 1522 tot 1523.
Adrianus VI, paus van 1522 tot 1523.
Portret door Jan van Scorel
(Leuven, Universiteitshal).

DE laatste niet-Italiaan die vóór de uitverkiezing van Karol Wojtyla de Heilige Stoel bekleedde, was uit onze streken afkomstig. In zijn inleiding op de geschiedenis van het pontificaat door de grote biograaf van de pausen Ludwig von Pastor spreekt Eugène Jarry (Histoire des Papes, édition abrégée, 1972, p. 373) verkeerdelijk over « een Vlaming », want Adriaan Floriszoon (of Florisz) werd in 1459 geboren in de bisschopsstad Utrecht, in het toenmalige Sticht.

Over Adriaans vader, Floris Boeyens (“zoon van Boudewijn”), weten we enkel dat hij timmerman was en vroegtijdig stierf. Zijn godvruchtige moeder Geertruid legde de grondslag voor de diepe vroomheid van haar zoon. Zijn opvoeding vertrouwde zij toe aan de Broeders van het Gemene Leven, een religieuze beweging gesticht door Geert Grote (1340-1384). Deze beweging was een reactie op de onwaardigheid van veel geestelijken en de algemene verloedering van de zeden. De Broeders woonden tezamen in kleine, vrome gemeenschappen midden in de steden, oorspronkelijk zonder kloostergeloften af te leggen maar later – onder impuls van de kerkelijke hiërarchie – vaak volgens de derde regel van Sint-Franciscus. In Zwolle hadden de Broeders een studentenhuis of convict waar begaafde scholieren werden opgenomen, onderhouden en gevormd; één van hen was Adriaan.

« De indrukken die hij daar opdeed beïnvloedden zijn hele leven. Hij leerde de godsdienst te beschouwen als de basis van elke waarachtige cultuur en heel zijn leven te wijden aan wetenschappelijk werk. Zijn ernstige opvatting van het leven, de hoge idee die hij van het priesterschap had, zijn diepe afkeer voor elke profanatie van heilige zaken en zijn liefde voor de studie van de Bijbel en de kerkvaders die hij later aan de dag zou leggen: dat alles dankte Adriaan aan de krachtige stempel van zijn eerste leermeesters » (Pastor, op. cit., p. 374).

LEERMEESTER VAN KEIZER KAREL

De 17-jarige Adriaan trok vervolgens naar de universiteit van Leuven waar hij, met groot succes, filosofie, theologie en canoniek recht studeerde. In 1490 werd hij priester gewijd. Het jaar daarop promoveerde hij tot doctor in de godgeleerdheid. De colleges van meester Adriaan Florensz, die onder meer door Erasmus bijgewoond werden, bezorgden hem grote faam; zijn conferenties werden door enkelen van zijn leerlingen zelfs gepubliceerd. Grote verantwoordelijkheden werden hem toevertrouwd: deken van de Leuvense Sint-Pieterskerk, kanselier en, tot tweemaal toe, rector magnificus van de universiteit.

Bij dit alles bleef Adriaan de bescheidenheid zelf en was zijn levenswandel voorbeeldig. Hij schrok er niet voor terug om zijn stem tegen misbruiken te verheffen, in het bijzonder tegen de ergerlijke levenswijze en de schending van het celibaat door veel geestelijken. Het gevolg was dat er een aanslag op zijn leven werd gepleegd door de maîtresse van een kanunnik: zij probeerde hem te vergiftigen. Adriaan herstelde pas na een langdurig ziekbed. Het zou niet de laatste moordpoging zijn.

Als vanzelf werd de geleerde en onberispelijke professor de raadsman van verschillende kerkelijke en burgerlijke hoogwaardigheidsbekleders. Ook het hof hoorde veel goeds over meester Adriaan. In 1507 koos Maximiliaan van Oostenrijk, keizer van het Heilig Roomse Rijk, hem tot privé-leraar voor zijn kleinzoon: aartshertog Karel, de latere keizer Karel V. « De toekomstige paus werd de opvoeder van de toekomstige keizer! » (J. Bijloos, Adrianus VI. De Nederlandse Paus, Haarlem 1980, p. 17).

De invloed die Adriaan op zijn pupil uitoefende, kan moeilijk overschat worden. Heel zijn leven lang zou keizer Karel respect en genegenheid betuigen aan de man die hem meer dan wie ook gevormd had. Zijn diepe godsdienstigheid en zijn groot plichtsbesef dankte Karel in de eerste plaats aan meester Adriaan.

Zijn opvoedende taak oefende de privé-leraar uit in Mechelen, waar de tante van de toekomstige keizer, Margareta van Oostenrijk, landvoogdes van de Nederlanden, hof hield. Zij schatte de capaciteiten van meester Adriaan hoog in en benoemde hem in 1512 tot lid van haar Raad. Drie jaar later vertrouwde zij hem een delicate diplomatieke missie in Spanje toe: hij moest voor zijn pupil de opvolging op de Spaanse troon verzekeren, want Ferdinand van Aragon – grootvader langs moederskant van Karel – was oud en had plannen in een andere richting.

OP DIPLOMATIEKE MISSIE NAAR SPANJE

Kardinaal Cisneros
Kardinaal Cisneros (1436-1517), biechtvader van koningin Isabella de Katholieke van Castilië, droeg onder het kostbaar kleed van zijn waardigheid de grove pij van de franciscanerorde waartoe hij behoorde. Ook als primaat van Spanje leefde hij als een kloosterling.

Toen Adriaan de Nederlanden verliet, had hij er geen idee van wat voor grote moeilijkheden hij tegemoet ging. Ferdinand van Aragon had een testament laten maken waarin hij Karels jongere broer Ferdinand, die in Spanje opgevoed was, als troonopvolger aanwees. De koning begreep wat de “deken van Leuven” in Spanje kwam doen en behandelde hem argwanend en koel.

Gelukkig was er aan het hof één man die de Utrechtenaar bijzonder waardeerde en hem in bescherming nam, en die man was niet van de minsten: Francisco Ximenez de Cisneros, kardinaal-aartsbisschop van Toledo, « de man die het meest heeft bijgedragen tot de katholieke opleving in Spanje » (Gustav Schnürer, Kirche und Kultur im Mittelalter, deel 3, Ndl. vert. Haarlem 1950, p. 395). « De Spaanse kardinaal en de Nederlander waren één van hart en ziel vanaf het moment dat het ging om de zaak van de Kerk » (Pastor p. 377). Met de hulp van Cisneros slaagde Adriaan er in om de koning op andere gedachten te brengen, en toen Ferdinand in januari 1516 stierf, bleek hij de 16-jarige Karel te hebben aangesteld tot erfgenaam van de Spaanse landen, Sicilië, Napels en de pas ontdekte Nieuwe Wereld. Meester Adriaan en kardinaal Cisneros bundelden hun krachten en namen als regenten de staatszaken in handen in naam van de kroonprins, die op 14 maart 1516 in de Brusselse Sint-Goedelekerk uitgeroepen werd tot koning Carlos I van Spanje. Op voordracht van de kardinaal en als dank voor de bewezen diensten werd Adriaan benoemd tot bisschop van Tortosa.

Hoe gewetensvol Adriaan zijn grote verantwoordelijkheden in Spanje ook vervulde, hij voelde zich op geen enkel moment thuis in het land. Het kostte hem moeite om zich aan te passen aan de Spaanse gebruiken en mentaliteit, en hij voelde dat vooral de hoge adel, de Grandes de España, niets van hem moest hebben. Met weemoed dacht hij aan zijn vaderstad Utrecht, en hij schreef aan een vriend: « Zelfs als ik paus zou zijn, dan zou ik in Utrecht willen wonen. » Liefst van al wou hij zich daar terugtrekken en zich volledig aan de studie wijden.

Maar de mens wikt en God beschikt. Adriaan zou zijn geboorteland nooit meer terugzien.

In december 1516 werd de Nederlander grootinquisiteur voor Aragon en Navarra. Zijn pupil Karel, die nu koning was, stelde zijn leermeester zelfs voor de kardinaalshoed voor. De Paus ging daar op in en creëerde Adrien Dutrecht, Hadrianus de Traiecto, op 1 juli 1517 kardinaal. In alle waarheid kon de nieuwe kerkvorst schrijven dat hij deze waardigheid nooit nagestreefd had en dat hij ze aannam op aansporen van zijn vrienden. « Hij veranderde allerminst zijn vroegere levenswijze, die geregeld werd door een strenge discipline en opgedeeld tussen gebed en werk » (Pastor p. 376).

IN DE BRES VOOR KERK EN VORST

Op 28 september 1517 ontscheept de nieuwe Spaanse vorst met een uitgebreid gevolg en met Bourgondische pracht en praal in Santander. Kardinaal Cisneros, die hem tegemoet trekt, sterft onderweg. Adriaan behoudt zijn positie als vertrouwenspersoon van de jonge monarch. Maar de Spanjaarden morren over de vele « Flamencos » die het nu voor het zeggen hebben...

Terwijl Karel in Spanje is, doet zich in Wittenberg, in het Heilig Roomse Rijk, een gebeurtenis voor die verstrekkende gevolgen zal hebben: in 1517 grijpt de augustijnermonnik Martin Luther de aflatenhandel aan als « een schitterende, mediatieke gelegenheid om zijn leer van het geloof zonder de werken te propageren » (abbé de Nantes) en zo zijn rebellie tegen de Kerk van Rome te beginnen.

Haast onmiddellijk komt er reactie van de theologische faculteit van de universiteit van Leuven, die in heel Europa een stevige reputatie geniet. De professoren leggen hun oordeel voor aan hun voormalige rector in Spanje, waarop Adriaan hen een voor publicatie bestemde brief stuurt waarin hij de opvattingen van Luther als pure ketterijen aan de kaak stelt. De godgeleerden van Keulen sluiten zich bij dit standpunt aan. Daarop spreekt de Leuvense faculteit, als eerste instelling van de christenheid, op 7 november 1519 een plechtige veroordeling van Luthers ideeën uit. Kort daarna organiseert zij een publiek autodafe (een Portugese term afgeleid van het Latijnse actus fidei, « daad van geloof ») waarbij de geschriften van Luther in het vuur geworpen worden.

In het begin van het jaar is keizer Maximiliaan gestorven. De keurvorsten kiezen zijn kleinzoon Karel op 28 juni 1519 tot keizer van het Heilig Roomse Rijk, en daarmee is de jonge Gentenaar nu heerser over een wereldrijk zoals niet meer gezien is sedert Karel de Grote, een rijk “waarin de zon nooit ondergaat”! In de lente van 1520 vertrekt Karel naar Aken voor de plechtige keizerskroning... en laat meester Adriaan in Spanje achter als zijn lieutenant, zijn plaatsvervanger.

Op 17 juli van datzelfde jaar vaardigt de Paus de bul Exsurge Domine uit: Luther is een ketter en krijgt zestig dagen de tijd om zijn dwalingen te herroepen. In plaats van het oordeel van de Kerk in nederigheid te aanvaarden doet de opstandige monnik er nog een schep bovenop; hij steekt de bul in brand en volhardt in zijn dwaalleer. Noodgedwongen spreekt de Paus daarop de banvloek uit over Luther, zijn aanhangers en zijn begunstigers. De grote krachtmeting is begonnen. Hoe zal de jonge keizer reageren?

Sterk doordrongen van zijn katholiek geloof, hem ingeprent door meester Adriaan, geeft Karel V onmiddellijk het bevel alle lutherse boeken overal in zijn rijk te verbranden. Adriaan drukt hem op het hart de Kerk in deze dramatische momenten nog verder ter hulp te komen. Het resultaat is het edict van Worms, dat de rijksban over de ketterse monnik uitspreekt (26 mei 1521).

Adriaan is ondertussen in Spanje verwikkeld in tal van moeilijkheden, die een dramatische wending nemen wanneer een heuse opstand van de steden uitbreekt. Toledo, Madrid, Segovia en Burgos weigeren de kardinaal-regent nog langer te erkennen en grijpen naar de wapens om de koningsgezinden te verdrijven. Adriaan probeert vanuit Valladolid de situatie onder controle te krijgen, maar heeft ook daar te maken met een rebellerende bevolking. Hij heeft geen geld, geen troepen en hij is een buitenlander... In die uitzichtloze situatie wordt hij keer op keer onder druk gezet om zijn regentschap neer te leggen, maar hij weigert resoluut. In een brief aan Karel V doet hij hem de suggestie Spaanse mederegenten te benoemen om de met de opstand sympathiserende adel aan de kant van de troon te krijgen. Wanneer de vorst aan deze wens voldoet en twee hooggeplaatste edelen naast Adriaan aanstelt, draaien de Grandes bij en keert het tij langzaam ten gunste van het wettig gezag. Dat keizer Karel uiteindelijk Spanje heeft kunnen behouden is in de allereerste plaats aan de trouw, het plichtsbesef en de inzet van meester Adriaan te danken!

Temidden van al dat wapengekletter krijgt Adriaan in de vroege morgen van 22 januari 1522 in de Baskische stad Vitoria het bezoek van een ijlbode: op het conclaaf na de dood van Leo X heeft het college van kardinalen de Utrechtenaar tot nieuwe Opperherder van de Roomse Kerk verkozen.

TOT HET HOOGSTE AMBT GEROEPEN

Keizer Karel V
De toekomstige keizer Karel V op 16-jarige leeftijd, toen hij erfgenaam werd van de kroon van Spanje en heerser over Sicilië, Napels en de Nieuwe Wereld.

Paus Leo X, Giovanni de’ Medici, was de zoon van de beroemde Florentijnse heerser Lorenzo il Magnifico. Zijn belangstelling ging veeleer uit naar kunsten en letteren, en aan zijn hof verdrongen zich talloze schrijvers, artiesten en geleerden. Hij verzamelde kostbare muziekinstrumenten, omringde zich met narren en potsenmakers en ging vaak wekenlang op jacht. Van de broodnodige hervorming van de Kerk, waarop door de grootste geesten van die tijd met klem werd aangedrongen, kwam niets in huis.

Het conclaaf na de dood van de paus bereikte na tien stemronden nog altijd geen eensgezindheid over een opvolger. De topkandidaten werden ieder door één van de grote mogendheden gesteund, maar hun politieke tegenstanders binnen het Heilig College zetten hen de voet dwars. Er heerste een patstelling. Tenslotte was het kardinaal Cajetanus die een vurig pleidooi hield voor de afwezige kardinaal van Tortosa; hij had de « geleerde, wijze en vrome » meester Adriaan als legaat ontmoet en was van mening dat Adriaans kennis van de Duitse landen en zijn grote onderlegdheid van doorslaggevend belang zouden kunnen zijn in de strijd tegen Luther.

« Als door een wonder van de H. Geest », schreef Cajetanus later, « verklaarde allereerst kardinaal Colonna zich voor Adrianus, en dit voorbeeld deed velen volgen. » De zesentwintigste stem bracht de Romeinse kardinaal Joannes de Cuppis uit met de woorden: « Ook ik treed toe tot de kardinaal van Tortosa en maak hem tot paus », want de meerderheid van twee derden was nu bereikt. Het was dinsdag 9 januari 1522. Menselijke berekeningen hadden het moeten afleggen tegen de kracht van de H. Geest.

Keizer Karel ontving het bericht van de pausverkiezing in Brussel. « Maître Adrien est devenu Pape », deelde hij zijn omgeving mee, en later schreef hij: « Wij houden het voor zeker dat God zelf deze keuze heeft gedaan. » Thomas More, de Engelse staatsman en latere martelaar, noemde Adrianus « de heiligste onder alle pausen ». En de Spaanse humanist Juan Luis Vives, die de Utrechtenaar goed gekend had in Leuven, schreef hem: « Uw onbesproken zedelijk gedrag heeft u de hoogste rang op aarde gebracht. Er wacht u een onmetelijke taak. Ik bezweer u een vredespaus te zijn en de noodzakelijke hervorming van de Kerk ter hand te nemen. »

Adriaan zelf kreeg pas een maand na zijn uitverkiezing de officiële bevestiging uit Rome. Volgens alle ooggetuigen vertoonde zijn gezicht geen zweem van opgewondenheid en ijsbeerde hij enkel in stil gepeins door zijn kamer. Hij leek eerder bedroefd dan verheugd. « Nog diezelfde dag, 9 februari, legde hij zijn regentschap neer en stelde zijn antwoord aan het college van kardinalen op. Hij nam het ambt aan maar herhaalde dat hij zich niet opgewassen voelde tegen de last van zijn nieuwe waardigheid, dat hij deze had willen afwijzen maar dat hij in vertrouwen op God en uit eerbied voor de kardinalen niet wilde weigeren » (Bijloos, op. cit., p. 46). Wat een hemelsbreed verschil met zoveel Romeinse kardinalen die kosten noch moeite spaarden in een laagbijdegrondse strijd om zich van het pausschap meester te maken!

De nieuwe paus, die in tegenstelling tot een sinds eeuwen bestaande gewoonte zijn eigen naam behield en voortaan zou regeren als Adrianus VI, werd in Spanje uitbundig gevierd. Overal waar hij kwam werden triomfbogen opgericht, saluutschoten afgevuurd en redevoeringen gehouden. Men bracht niet alleen lof aan de nieuwe Opperherder, maar uitte ook zijn dankbaarheid aan de man die de opstand van de steden bedwongen had.

BREUK MET HET VERLEDEN

De Paus kwam in augustus 1522 in de Eeuwige Stad toe. We hebben een beschrijving van de 63-jarige Adrianus door een diplomaat die hem toen voor het eerst zag: « Zijn gelaat is smal en bleek, zijn lichaam mager, zijn handen zijn sneeuwwit, zijn gehele verschijning boezemt eerbied in, zelfs zijn lachen heeft iets ernstigs. Ik zou zweren dat hij monnik geweest is » (aangehaald in Bijloos, p. 55).

Adrianus VI hield zijn eerste consistorie op 1 september. Twee zaken gingen hem bijzonder ter harte, zo deelde hij de verzamelde kardinalen mee: de eenheid onder de christelijke vorsten om de gemeenschappelijke Turkse vijand te bestrijden en de hervorming van de Romeinse Curie. Wat dit tweede punt betrof, stelde de Opperherder vast dat het kwaad zo’n grote omvang had genomen dat de zondaars, naar het woord van de H. Bernardus, zich geen rekenschap meer gaven van de kwalijke geur die hun levenswijze verspreidde. De corruptie in Rome was een onderwerp waarover in heel de wereld gesproken werd. Dat moest veranderen. Hij drukte de kardinalen daarom op het hart alle verdorven elementen uit hun omgeving te verwijderen, af te zien van overdreven luxe en zich voortaan tevreden te stellen met een inkomen van zesduizend dukaten.

De verbouwereerde clerus moest vaststellen dat Adrianus VI het niet alleen bij woorden hield. De paleiskardinalen die zich in het Vaticaan hadden geïnstalleerd dienden hun koffers te pakken. Met onmiddellijke ingang werd een verbod uitgevaardigd op het dragen van wapens door de hofhouding van de kerkvorsten. Een geestelijke die een vals getuigenis had afgelegd voor de Rota verloor meteen al zijn inkomsten. Een andere, een voormalig gunsteling van Leo X die zich boven de wet verheven achtte, kreeg te horen dat hij zich ogenblikkelijk moest komen verantwoorden voor een ernstige aanklacht, op straffe van verbeurdverklaring van al zijn bezittingen. « Heel de stad heeft de daver op het lijf bij het zien van wat de Paus op acht dagen al verwezenlijkt heeft », schreef de ambassadeur van Venetië aan de doge.

« De schitterende pracht van het Vaticaan stuitte Adrianus tegen de borst. Hij dacht er serieus over een eenvoudig huis met tuin te huren. Van de honderd palafrenieri (hofbeambten) die bij Leo X in dienst waren wilde hij er slechts vier houden, maar omdat hij meer dan een kardinaal behoorde te hebben behield hij er twaalf. De kostbare hofhouding werd drastisch beperkt, talrijke hogere en lagere dienaren zagen een einde komen aan hun ambtelijk nietsdoen » (Bijloos p. 61).

De hele levensopvatting van de Paus vormde « een allerscherpste tegenstelling met die van zijn voorganger. Hij bleef even sober leven als hij voordien had gedaan en hield zich uitsluitend bezig met de plichten van zijn verheven ambt en het gebed » (Schnürer, p. 383). Met stipte regelmaat stond Adrianus midden in de nacht op voor de metten. Elke ochtend las hij de H. Mis (een uitzondering in die tijd). Zijn uiterst eenvoudige maaltijden gebruikte hij alleen. De audiënties werden kort gehouden en ’s namiddags onderbroken voor het bidden van het brevier. Elke avond trok de H. Vader zich terug in zijn werkkamer waar hij nog een tijd doorbracht met studeren, schrijven en overwegen.

De haast fanatieke geestdrift van de Romeinen voor de antieke kunst werd door Adrianus niet gedeeld: hij zag er vooral “overblijfselen van het heidendom” in. Dat betekende niet dat de Nederlandse paus een cultuurbarbaar was. Wel stoorde hij zich aan de losbandige levenswijze van veel kunstenaars en aan de frivole thema’s van een groot aantal artistieke scheppingen. Dat hij de Sixtijnse kapel omwille van de naakten van Michelangelo “een badkamer” zou genoemd hebben is een fabeltje dat door kwaadwillende Romeinen rondgestrooid is: geen enkele schrijver bevestigt het. Vergeten we ook niet dat de verkwistende Leo X een lege schatkist had nagelaten, dus geld voor grootse kunstopdrachten was er niet meer. « Het duurde niet lang of men klaagde en spotte dat het Vaticaan, voorheen het centrum van intellectueel en artistiek leven, in een klooster was veranderd » (ibid.).

De intocht van Adrianus VI in Rome
De intocht van Adrianus VI in Rome. Reliëf van zijn graftombe in de Santa Maria dell’ Anima. « Benedictus qui venit in nomine Domini », riep men geestdriftig langs de weg naar de Engelenburcht. Nauwelijks een jaar later zou de Paus de meest gehate man in Rome zijn...

ONVERZOENLIJKE TEGENSTAND

De Paus kon rekenen op een aantal medestanders die zijn politiek ten volle steunden: de Duitse kardinaal Schinner, die hem onmiddellijk na zijn uitverkiezing al een memorandum met concrete voorstellen voor noodzakelijke hervormingen had gestuurd; de Italiaanse kardinaal Campeggio, die in een gedetailleerd rapport de misbruiken binnen de Curie onthulde; de Nederlander Willem van Enckevoirt, door Adrianus benoemd tot datarius (kanselier).

De grote meerderheid van de kardinalen echter betreurde al snel de pauskeuze en koos de kant van de Romeinse ambtenaren die de « barbaar uit het Noorden » verfoeiden en zelfs haatten. Adrianus was immers begonnen met drastisch te snoeien in het aantal betrekkingen en postjes in het Vaticaan. « Al diegenen die onder Leo X voor geld ambten hadden gekocht of kunnen behouden, vreesden nu hun waardigheid en hun inkomsten te verliezen. Duizend belangen stonden op het spel, duizend carrières waren bedreigd » (Pastor p. 387).

De hele bureaucratie van het Vaticaan keerde zich tegen Adrianus VI. Hij was te zuinig, te streng, te enggeestig, te zwijgzaam, te traag. Elke beslissing, elk initiatief van de Paus werd verkeerd uitgelegd, bekritiseerd en tenslotte ook systematisch gesaboteerd. Zelden is het in de geschiedenis van het pausdom voorgekomen dat het hoofd van de Kerk zo algemeen tegengewerkt werd en zo kwaadaardig behandeld. Dat Adrianus VI tot op vandaag schromelijk ondergewaardeerd wordt, komt voort uit het feit dat zijn pontificaat vooral door zijn vijanden beschreven is.

Op 25 februari 1523 werd een moordaanslag op Adrianus gepleegd door een ambtenaar van de Curie « die zijn bestaan bedreigd zag door de beslissingen van de Paus » (Pastor p. 391). Door zijn waakzaamheid was kardinaal Campeggio de moordenaar te snel af, maar het scheelde niet veel.

Dat Adrianus onnoemelijk leed onder het misprijzen en de haat, laat zich raden. Maar het lag niet in zijn aard om te capituleren: « Adrianus liet zich niet van zijn taak afbrengen door de algemene mistevredenheid. Met de energie die de kern van zijn temperament vormde, volhardde hij in wat hij noodzakelijk geoordeeld had » (Pastor p. 388).

TEGEN HET LUTHERANISME

Luther in de Wartburg, schrijvend aan zijn Duitse Bijbelvertaling.
Luther in de Wartburg, schrijvend aan zijn Duitse Bijbelvertaling. De leeuw en het doodshoofd verwijzen naar de H. Hiëronymus, de auteur van de Latijnse Bijbelvertaling of Vulgaat. Onderaan staan de vreselijke woorden die Luther op het einde van zijn leven uitsprak: « Pestis eram vivus, moriens tua mors ero, papa » (« Bij leven was ik voor jou de pest, bij mijn afsterven zal ik jouw dood betekenen, paus! »).

Op het moment dat het pontificaat van Adrianus VI een aanvang neemt, gist het overal in de Duitse landen door toedoen van Luthers rebels gepreek. In 1522 breekt een gewelddadige opstand uit van rijksridders die gericht is tegen de bezittingen van de Kerk. Pure roof- en hebzucht drijft steeds meer volk naar de “nieuwe leer” en verklaart de snelle verspreiding van het lutheranisme.

Op de rijksdag van Neurenberg, die geopend wordt in november 1522, leest de pauselijke legaat een instructie van Adrianus voor waarin deze met grote vrijmoedigheid de vinger op de wonde legt:

« Wij bekennen volmondig dat God deze vervolging van zijn Kerk toelaat om de zonden van de mensen en in het bijzonder om die van de priesters en prelaten... Wij weten dat ook bij de Heilige Stoel reeds vele jaren afkeurenswaardige zaken voorkomen, misbruiken in geestelijke aangelegenheden en overtredingen van de geboden... Zo is het niet te verwonderen dat de ziekte zich van het hoofd op de ledematen, van de paus op de prelaten heeft voortgeplant. Wij allen, prelaten en geestelijken, zijn van de weg van de gerechtigheid afgeweken... Wij beloven dat wij ons er krachtdadig zullen op toeleggen allereerst het hof te Rome, waar al dat kwaad wellicht zijn oorsprong heeft gevonden, te verbeteren. Dan zal, zoals van hieruit de ziekte gekomen is, van hieruit ook de genezing beginnen. »

In zijn biografie over Karel V noemt Karl Brandi de instructie van Adrianus VI « de eerste stap op weg naar de Contrareformatie ». De Paus maakt een scherp onderscheid tussen het goddelijk en het menselijk element in de Kerk. In geloofszaken is zij onfeilbaar. Haar leden zijn echter aan zonde onderhevig en mogen zich niet schamen dat ootmoedig onder ogen te zien. « Niet het erkennen van de zonde onteert, maar de zonde zelf » (Pastor).

De ondubbelzinnige en openhartige belofte dat eerst en vooral in Rome orde op zaken zal gesteld worden dient de Paus vervolgens als uitgangspunt om de verantwoordelijken van het Duitse Rijk op te roepen ook zelf hun plicht te doen: de onvoorwaardelijke strijd tegen de ketterij. « Wij bezweren u: laat alle onderlinge twist varen, streef ernaar deze brand te blussen en Luther met de andere dwaalleraars en onruststokers terug op de goede weg te brengen; want een dergelijk vreedzaam optreden zou ons het liefst zijn. Maar wanneer zou blijken dat het kwaad reeds te diep heeft ingevreten om nog door zachte middelen geheeld te kunnen worden, dan moet door gestrengheid het nog gezonde deel voor de ziekte behoed worden. » De nieuwe leer, aldus Adrianus, zegt elke vorm van gehoorzaamheid op en geeft iedereen de vrijheid om te doen wat hem goeddunkt. « Denken jullie soms dat diegenen die de geestelijke wetten, de uitspraken van de kerkvaders en de concilies verachten en zelfs verscheuren en verbranden, wél aan de rijkswetten gehoorzaam zullen blijven? »

De Paus zag scherp en ver vooruit. De aanwezigen op de rijksdag echter ontbrak het aan de moed en vooral de wil om op te treden. Men besloot – heel modern! – een commissie op te richten om de oproep van de Paus te bestuderen... De worm zat al in de vrucht: Luthers « Los von Rom! » werkte als een sirenenzang op grote en kleine machthebbers.

VAANDELVLUCHTIGEN EN BONDGENOTEN

De feitelijke mislukking van Neurenberg was koren op de molen van Luther. In een pamflet schreef hij: « De paus is een magister noster van Leuven. Aan deze hogeschool kroont men zulke ezels! » Adrianus VI was « een verblinde tiran, een huichelaar, een dienaar van Satan. » De opstandeling zette zijn agitatie voort en toonde alsmaar duidelijker dat het hem er niet om te doen was de misbruiken in de Kerk af te schaffen maar haar grondslagen omver te werpen. In maart 1523 zou Luther de leden van de Duitse Orde oproepen hun geloften te verbreken, een vrouw te nemen en de goederen van de orde te verdelen.

Maar Adrianus was er de man niet naar om zich gewonnen te geven. Hij nam contact op met zijn oud-leerling Erasmus, wiens naam een goede klank had bij de reformatoren. De humanist had Adrianus in een brief gelukgewenst met zijn uitverkiezing, en er zich ook over beklaagd dat men hem, Erasmus, verdacht van lutheranisme. De Paus antwoordde dat de grote Nederlander de katholieke Kerk en zichzelf geen betere dienst kon bewijzen dan zijn pen te gebruiken tegen Luther: « Omgord u voor de zaak van God en gebruik de gaven van uw grote geest tot zijn eer. Kom, als de winter voorbij is en de pest Rome heeft verlaten, tot ons; onze bibliotheek staat voor u open » (aangehaald in Bijloos, p. 80).

Op 22 december bood Erasmus in een tweede brief zijn diensten aan, maar: geen gewelddadige maatregelen, beter een vrijwillige terugkeer van de afgedwaalden. Een maand later schreef de Paus in de meest vriendelijke bewoordingen terug en drong aan op de spoedige overkomst van de humanist. Maar die kwam nu met allerlei uitvluchten aandraven: zijn kwalen die hem aan zijn kamer bonden, het gevaar dat hij zich in een wespennest zou steken. Adrianus antwoordde niet meer. Hij had Erasmus doorzien: een halfslachtige man die eeuwig aarzelde en er op uit was altijd « het midden te houden zonder zichzelf te compromitteren » (Huizinga).

Veel degelijker hulp kreeg de Paus van Johann von Eck (Eckius), de bekwame theoloog en humanist die diepe indruk gemaakt had bij zijn twistgesprek met Luther in Leipzig (1519). Daar had hij de monnik van Wittenberg ertoe verplicht te erkennen dat de consequentie van zijn leer de verloochening van het gezag van paus en concilie was. Eck kwam in maart 1523 naar Rome. Hij kende de toestand in het Duitse Rijk zeer goed en drong bij de Paus aan op het aanpakken van de vele misbruiken. Adrianus nam zijn aanbevelingen ter harte en stelde een college samen voor de hervorming van de Curie; de voortijdige dood van de kerkvorst maakte echter dat dit college nooit bijeenkwam.

Detail van het grafmonument van Adrianus VI.
Detail van het grafmonument van Adrianus VI, opgericht door zijn vriend kardinaal van Enckevoirt in de kerk van Santa Maria dell’ Anima in Rome. Rustend op zijn sarcofaag wacht de Paus, het hoofd met de zware tiara ondersteund door de linkerhand, op de Verrijzenis. « Helaas, wat maakt het veel uit in welk tijdperk zelfs voor de beste mens zijn werk valt » (grafschrift).

HET TURKS GEVAAR

In 1521 had sultan Suleyman de Prachtlievende de stad Belgrado ingenomen, waarmee de weg naar het koninkrijk Hongarije voor de Turken open lag. In december van het daaropvolgende jaar viel het eiland Rhodos in hun handen, het laatste obstakel voor de ontplooiing van de Ottomaanse vloot in de Middellandse Zee. Adrianus VI was bijzonder getroffen door het slechte nieuws, maar meer nog was hij geërgerd door het onderlinge gekrakeel van de christenvorsten dat een krachtdadige reactie belette. In verschillende brieven maande hij keizer Karel V, Frans I van Frankrijk en Hendrik VIII van Engeland aan een wapenstilstand te sluiten. « Wee de vorsten », zo schreef hij, « wanneer zij de van God ontvangen heerschappij niet tot zijn eer en tot verdediging van zijn uitverkoren volk gebruiken maar tot elkaars verderf. »

Als grote uitzondering in vergelijking met de pausen vóór hem respecteerde Adrianus VI een strikte politieke neutraliteit. Hij wilde niemand van de vorsten naar de ogen zien, en al zeker zijn vroegere pupil Karel V niet, zoals hij al onmiddellijk bij zijn kroning had laten blijken. Hij wist dat hij alleen op die manier met het nodige morele gezag kon ijveren voor een groot anti-Turks verbond.

Maar de antwoorden op de pauselijke brieven waren ontwijkend. De vorsten bleven draaien en keren, en tot de door de Opperherder verlangde kruistocht kwam het niet. Zelf spaarde Adrianus geld noch moeite. Enkele maanden voor zijn dood zond hij nog kardinaal Cajetanus naar Hongarije met vijftigduizend dukaten die hij met moeite bijeengespaard had, want de Romeinen verzetten zich tegen het betalen van een taks om de kruistocht te financieren die zij een dwaze hersenschim noemden. Zijn kamerheer stuurde de Paus naar de Marken om er graan te kopen voor het Hongaarse leger.

De man die het streven van de Paus naar eensgezindheid onder de vorsten tenslotte definitief kelderde, was de Franse koning Frans I. Hij dreigde ermee het hertogdom Milaan binnen te vallen, dat hij als zijn rechtmatig bezit opeiste, waardoor Adrianus niet anders kon – zeer tegen zijn zin – dan zich ter verdediging aan te sluiten bij de Liga van Karel V, Hendrik VIII en Venetië. Die stap deed Frankrijk wel aarzelen, maar het kwaad was geschied: de Paus had een kamp moeten kiezen, en dat blokkeerde voorgoed elk initiatief tegen de ongelovigen.

De Turken zouden Europa blijven bedreigen tot één van Adrianus’ opvolgers, de H. Pius V, er vijftig jaar later zou in slagen een grote coalitie te smeden die de halve maan verpletterend zou verslaan in de zeeslag van Lepanto (7 oktober 1571).

Binnenplein van het Pauscollege te Leuven.
Binnenplein van het Pauscollege in Leuven. Adrianus VI stelde de woning waar hij tijdens zijn loopbaan aan de Leuvense universiteit verbleef bij testament ter beschikking van behoeftige theologiestudenten. Vanaf 1523 werd het gebouw voortdurend uitgebreid en op het eind van de 18de eeuw werd het in classicistische stijl gerenoveerd.

DE DOOD VAN DE PAUS

Op 5 augustus 1523 kreeg de Paus een zware koortsaanval. Alle audiënties werden opgeschort. Na een week ging Adrianus weer aan het werk, ondanks hevige pijn in de nieren. Hij zag er vermagerd en vervallen uit en had weinig eetlust. « Men dacht zelfs aan vergiftiging » (Bijloos p. 97). Begin september zegende hij de Romeinse troepen en vaandels die optrokken naar Lombardije tegen het Franse gevaar: zijn laatste openbare daad. Op 8 september liet hij zijn testament opmaken; voor zijn begrafenis wou hij niet meer dan 25 dukaten besteed zien. Twee dagen later schonk hij, overeenkomstig een oude gewoonte, zijn kardinaalstitel aan zijn vertrouweling Willem van Enckevoirt.

« Ondanks zijn snel achteruitgaande krachten en pijnlijk lijden vaardigde de Paus nog enkele breven uit, ondertekende verschillende stukken en ontving nog enige personen. Hoewel de koorts af en toe zakte, naderde het einde snel. Na het bij volle bewustzijn ontvangen van de laatste sacramenten overleed op maandag 14 september 1523 te 2 uur in de namiddag, 64 jaar oud, de Nederlander Adrianus VI. Zijn pontificaat duurde slechts één jaar en acht maanden » (Bijloos p. 103).

Bijna onmiddellijk deed het gerucht de ronde dat de Paus vergiftigd zou zijn. Conrad Weicker, een vriend van Adrianus, heeft het erover in een brief van 18 september – vier dagen na de dood van de Opperherder – aan een zekere Frans Craneveldt. « Het sterk gezwollen en snel tot ontbinding overgaande lichaam steunde dit vermoeden, evenals het feit dat sommigen zeiden dat de lijken van Leo X en Alexander VI [de Borgia-paus] er ook zo hadden uitgezien; bij hun dood had men ook een sterk vermoeden van vergiftiging » (Bijloos p. 104). Blas Ortiz, de eerste biograaf van de Nederlandse paus, vermeldt dat de lijfarts van Adrianus eveneens een vergiftiging vermoedde (Itinerarium Adriani sexti, Toledo 1545).

Werd Adrianus VI inderdaad vermoord, en was er dus sprake van een derde en deze keer fatale aanslag op zijn leven? Bewijzen ontbreken, maar wie zonder vooringenomenheid zijn levensloop leest moet besluiten dat het beeld van een oude, vermoeide en niet tegen zijn taak opgewassen man die een vroegtijdige dood stierf niet klopt. Adrianus gaf zijn hele carrière door blijk van bijzonder veel energie en wilskracht. Was hij in leven gebleven, dan was hij misschien wel de paus geweest die het hervormingsconcilie zou samengeroepen hebben – hij was intelligent genoeg om te beseffen dat hij in zijn eentje te weinig kon bereiken.

Maar hij had veel en machtige vijanden. Het waren vooral de Romeinen, van hoog tot laag, die de heilige en hervormingsgezinde paus in de hoogmoed van hun al te aardse renaissancecultuur geminacht en misprezen hebben, tegengewerkt en verguisd. Ook na de dood van Adrianus lieten zijn tegenstanders hun spot en giftige kritiek de vrije loop. In sonnetten en schimpdichten had men het over de barbaar, de vrek, de dommerik die eindelijk van het toneel verdwenen was. Men vergeleek hem met Caracalla en Nero! « De grimmige vijand van de muzen, van de welsprekendheid en van al het schone » werd zelfs beschuldigd van dronkenschap en seksuele uitspattingen. En aan de deur van één van de artsen van de Paus werd een krans gehangen met het opschrift: « Aan de bevrijder van het Vaderland »...

De Zwitserse cultuurhistoricus Jacob Burckhardt heeft dan ook gelijk wanneer hij Adrianus VI « het brandoffer van de Romeinse haat » noemt. In dezelfde zin omschrijft abbé de Nantes hem als « een paus die door de Romeinen gehaat werd omdat hij de Kerk wou hervormen en zich verzette tegen het heidendom van de Renaissance » (CRC nr. 238, december 1996, p. 24).

Vier jaar na het afsterven van Adrianus VI, in 1527, viel Rome ten prooi aan de Sacco di Roma, de grote plundering van de stad. De Lutherse landsknechten en de Spaanse huursoldaten van Karel van Bourbon richtten een orgie van bloed, geweld en vernieling aan zoals men niet meer meegemaakt had sinds de tijd van de Wisigoten. Geen enkel huis werd gespaard, honderden vrouwen werden verkracht, er vielen bijna tienduizend doden. Clemens VII, opnieuw een Medici-paus, kon van op de Engelenburcht alleen maar de machteloze getuige zijn van de verschrikking waarin een tijdperk – dat van de Renaissance in zijn heidense, niet-christelijke aspecten – ten onder ging.

Maar de diepe vernedering zou het pad effenen voor het bijeenroepen van het Concilie van Trente en de heropbloei van de Kerk!

redactie KCR