ABBÉ BUGUET 
en Onze-Lieve-Vrouw van Montligeon

De basiliek van Montligeon in Normandië
De basiliek van Montligeon in Normandië,
« een kathedraal in de velden ».

IN de Katechismus van de katholieke Kerk van Paus Joannes-Paulus II (1993) wordt over de laatste loutering of het vagevuur geschreven : « Zij die sterven in de genade en de vriendschap van God, maar nog niet volkomen gelouterd zijn, ondergaan, hoewel ze reeds van hun eeuwig heil verzekerd zijn, na hun dood een loutering ten einde de noodzakelijke heiligheid te verwerven om in de vreugde van de hemel te kunnen binnengaan » (nr. 1030). Wat die loutering precies inhoudt, komt maar kort ter sprake en zonder verdere toelichting : « De overlevering van de kerk [sic] spreekt met verwijzing naar bepaalde schriftteksten van een louterend vuur » (nr. 1031).

Veel explicieter is de catechismus van vóór het Concilie, die het pijnlijke lijden van de zielen in het vagevuur onderstreept : « De gelovige zielen in het vagevuur zijn vervuld van een bitter berouw over hun zonden en van een vurig verlangen naar de heilige, goede God. Door zwaar lijden moeten zij hun zondestraffen uitboeten. Hun grootste pijn is het, dat zij God nog niet kunnen aanschouwen ; hun grootste troost dat zij Hem spoedig zullen zien en dat zij voor eeuwig gered zijn » (Katholischer Katechis­mus der Bistümer Deutschlands, 1956).

Dezelfde catechismus zegt ook uitdrukkelijk : « De gelovige zielen in het vagevuur kunnen zelf niets doen om hun lijden te verkorten. » Jezus, de H. Maagd Maria en de heiligen in de hemel spreken voor hen ten beste. Maar ook wij hier op aarde kunnen en moeten hen helpen.

* * *

« Aan alle goede christenen :

« Ons roepen stijgt onophoudelijk tot jullie op als een hartverscheurende smeekbede, om hulp, troost en verlichting te verkrijgen van jullie toewijding en vroomheid. Gisteren nog deelden wij in jullie arbeid en jullie spel, als echtgenoten, familieleden, mensen die jullie kenden en van wie jullie hielden. Vandaag zijn wij de arme gevangenen van God in het vagevuur en, ten opzichte van jullie, nederige smekelingen die jullie niet meer herkennen of al half vergeten zijn. Maar wij lijden verschrikkelijk in het reinigende vuur, waarvan het onophoudelijk bijten het roest en de vuiligheid van onze zonden moet verslinden, in afwachting van het uur – verhaast door jullie behulpzame tussenkomst – dat het erbarmen van God ons wil verlossen. »

In zijn werk The Sup­pli­cation of Souls (1529) maakte de H. Thomas More zich op deze wijze tot spreekbuis van de zielen in het vagevuur.

De protestanten van de zestiende eeuw waren de eersten die het bestaan van het vagevuur ontkenden en het gebed voor de overledenen verwierpen. Het was tegen dit on­geloof en deze wre­de kilheid dat Thomas More, de grootste humanist van zijn tijd, verontwaardigd reageerde. In zijn ogen was het onderricht van de Kerk over het vagevuur van kapitaal belang : heel het katholieke concept van de zon­de, de genade, het mystiek Lichaam en de Gemeenschap van de heiligen hangt eraan vast. In het hierboven geciteerde werk, waarin hij afrekent met het pamflet van een nieuwlichter die de leer van de Kerk verwerpt, geeft hij het woord aan de zielen van het vagevuur zelf, die meer bezorgd zijn om de geloofsafval van de christenen dan om hun eigen lijden :

« Wat ons betreft, ongetwijfeld kan de liefdadige bijdrage van jullie gebeden, aalmoezen en andere goede werken voor ons gedaan helpen om ons huidig lijden te verzachten en zelfs om er een einde aan te maken ; maar de barmhartige goedheid van God is zo groot dat, ook al zou de hele wereld ons vergeten, Hij tenminste aan ons blijft denken. Jullie die op aarde leven, verkeren echter in een veel hachelijker toestand. Stel dat de mensen dwaas genoeg zouden zijn om de ellendeling te volgen die dat hatelijke pamflet geschreven heeft. Dan zou hij, door hen het geloof in het vagevuur te ontnemen, eerst en vooral alle klassen van de samenleving al op deze wereld in hun ongeluk storten, en vervolgens tal van zielen regelrecht in de hel doen terechtkomen omdat zij onvoldoende verwittigd waren. »

Op het einde van de 19de eeuw zou de diepe bekommernis om het lot van de zielen in het vagevuur een Franse geestelijke tot de stichter van een schitterend werk maken.

EEN ENERGIEKE PASTOOR

Abbé Paul-Joseph Buguet (1843-1918).
Abbé Paul-Joseph Buguet
(1843-1918).

Paul-Joseph Buguet, geboren op 25 mei 1843 in een arm gezin in Bellavilliers (Normandië), kon zijn studies voor het priesterschap volbrengen dankzij de liefdadige steun van een welgestelde familie. « Werken voor God, de Kerk en de zielen » : dat was heel zijn programma toen hij in 1866 tot priester werd gewijd. In de streek waar hij benoemd werd, in het noorden van het bisdom Sées (departement van de Orne), vormden de protestanten een kapitaalkrachtige en politiek invloedrijke minderheid. De jonge geestelijke, die niet alleen uiterst vroom was maar ook brandde van ijver voor het geloof, aarzelde niet om de protestantse dominee publiekelijk uit te dagen en publiceerde verschillende brochures tegen de Reformatie en haar aanhangers. Van " oecumenische dialoog " was in die tijd nog geen sprake...

Het bisdom oordeelde echter dat het optreden van abbé Buguet te buitensporig was en verplaatste hem naar een andere parochie, één met een " rustige " reputatie. Maar tijdens het verkiezingsjaar 1876 deed de jonge priester, die een overtuigd royalist was, zijn parochianen de aanbeveling te stemmen op de legitimistische kandidaat van het kanton, tegen de gematigde republikein. Het resultaat was een hoop kabaal tegen de pastoor « die aan politiek deed », en de bisschop gaf een tweede keer toe door abbé Buguet aan te stellen tot herder van de armste
en meest vergeten parochie van het bisdom : La Chapelle-Montligeon. We schrijven 1 augustus 1878.

De bekommernis om de zielen in het vagevuur was Paul-Joseph Buguet al langer eigen. De gedachte aan zijn enige broer, die ongelukkigerwijze verpletterd was door een neervallende klok, hield hem gedurig bezig : « O mijn God, zeg mij dat Gij van ons houdt. Verjaag de vreselijke twijfel uit mijn hart... Zonder me te antwoorden heeft God in zijn hand middelen om de zielen te redden die wij niet kennen. Mijn God, zeg mij dat Gij mijn broer gered hebt ! »

Hij begint met zich volledig te geven aan de zielzorg voor zijn kleine parochie van Montligeon. Hij sticht de Vereniging van de H. Franciscus van Sales, die van de Geloofsverspreiding, een Erewacht van het H. Hart van Jezus en een Katholiek comité. En dat allemaal voor een dorp van enkele honderden inwoners ! Wat hem bijzonder bedroeft is de ont­volking van Montligeon : er is niet genoeg werk te vinden en daarom trekken velen weg naar elders. De pastoor doet daarom een beroep op het hoofd van de H. Familie : « Omdat ik terneergeslagen was door het vooruitzicht dat mijn parochie in de toekomst nagenoeg verlaten zou zijn, bracht ik lange momenten door aan de voet van het beeld van Sint-Jozef. Ik smeekte hem mij een middel in te fluisteren om de mensen werk en brood te geven zonder dat zij dat in de steden moesten gaan zoeken. »

Verschillende initiatieven om in het dorp ateliers voor het vervaardigen van kant of handschoenen op te richten mislukten. Tot in 1884 een volkomen bovennatuurlijk project in de geest van abbé Buguet begon te rijpen : « Ik streefde ernaar een dubbel doel te bereiken : enerzijds doen bidden voor de aan hun lot overgelaten zielen, hen verlossen uit hun lijden door het H. Misoffer dat de opperste vorm van uitboeting inhoudt, en anderzijds, als wederdienst, door toedoen van de verloste zielen het middel vinden om de arbeiders te doen leven. Het was in mijn geest als een soort van " Do ut des " [" Ik geef opdat jij zou geven "] tussen de lijdende zielen van het vagevuur en de arme mensen hier op aarde die aan hun lot overgelaten waren. Een wederzijdse verlossing dus. »

Kort daarop, in mei 1884, kwam een mysterieuze dame hem een mis vragen en hem bedanken voor de gelofte die hij gedaan had om eenmaal per week een mis op te dragen « voor de meest aan haar lot overgelaten ziel van het vagevuur » – een gelofte die hij tot dan toe aan niemand toevertrouwd had. Ontroerd door dat teken besloot de pastoor aan zijn bisschop de toelating te vragen om een vereniging te stichten die als doel zou hebben : missen doen opdragen voor de zielen in het vagevuur, « vooral diegene die het meest vergeten en in de steek gelaten zijn ». Om tot de vereniging toe te treden en deelachtig te zijn aan de verdiensten van deze missen volstond het een bedrag te betalen van... één cent.

« Mijn beste pastoor, wat kan u met één cent doen ?

Monseigneur, het zal het Werk van de armen zijn.

– Goed dan, antwoordde de bisschop, doe wat u goeddunkt. Als u niet slaagt, zal u tenminste de verdienste hebben ; en als God het wil, zal niets uw werk kunnen stoppen. »

TWAALF MILJOEN LEDEN

Boven het hoofdaltaar troont het beeld van
Boven het hoofdaltaar troont het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Montligeon, een groots werk van de hand van de Italiaan Tadolini (1919).

De pastoor van Mont­ligeon nam zijn pelgrimsstok en zijn reiszak en begon zijn propaganda. Weldra waren al zijn parochianen ingeschreven in het register van de vereniging, maar ook van de omliggende parochies kwamen honderden lidmaatschappen binnen. Het duurde niet lang of heel het bisdom was aangestoken, en vijf jaar later zelfs heel Frankrijk. Het nieuws van de oprichting van een Boetewerk ten gunste van de zielen in het vagevuur had zich als een lopend vuurtje verspreid, langs mondelinge weg maar ook via de pers.

Om de aansluitingsformulieren te drukken, en nadien de bulletins of verslagen van het Werk, was er een drukkerij nodig. Abbé Buguet kon zich een handpers aanschaffen en leidde zijn koster op in het beroep van drukker. Daarop begon hij personeel aan te nemen, steeds meer, totdat hij tenslotte werk verschafte aan heel het dorp... Sint-Jozef had de zaken goed in handen genomen ! Zoals te verwachten was, verliep dat alles niet zonder dat de republikeinse administratie allerlei stokken in de wielen stak : een bekend verhaal. Maar de drukkerij van Montligeon bestaat nog altijd ; ze is ultramodern en ze doet nog altijd het Werk en het dorp leven.

In 1892 verhief Paus Leo XIII het Werk van Montligeon tot de rang van aartsbroederschap. Drie jaar later werd de eerste steen gezegend van de nieuwe kerk die abbé Buguet wou oprichten, want de dorpskerk was veel te klein om de toevloed aan bedevaarders aan te kunnen. Om aan de nodige fondsen te komen voor de bouw van de « kathedraal in de velden » die hij in gedachten had, en om nieuwe oogsten in te zamelen, doorkruiste de pastoor heel Europa. Hij reisde zelfs naar de Verenigde Staten en naar Canada. In 1894 telde het Werk drie miljoen leden, terwijl onder impuls van abbé Buguet in heel de wereld duizenden missen werden opgedragen ter intentie van de overledenen. Hijzelf droeg nog elke week vroom het H. Misoffer op voor « de meest aan haar lot overgelaten ziel », want zijn gelofte ging hem meer dan wat ook ter harte...

Het was tijdens het pontificaat van de H. Pius X dat het Werk van Montligeon zijn grootste bloei kende. Pastoor Bu­guet had zo'n grote verering voor de Opperher­der met het hart van vuur, die ook ooit als nederige dorpspastoor begonnen was, dat hij wou dat het pauselijke wapen uitgebeeld zou worden in de mozaïekvloer van het koor van de nieuwe kerk. Op 7 september 1904 werd de stichter van het Werk door de Paus in audiëntie ontvangen. Hij was in de zevende hemel toen hij vaststelde dat Pius X zo goed op de hoogte was van alles wat met Mont­ligeon te maken had : « Zijne Heiligheid heeft mij gesproken over de Procuur [die in Rome ingesteld was], over de missen die er opgedragen worden, over het personeel ; daarna over Mont­­ligeon, mijn medewerkers, de bedienden, de drukkerij, de Bulletins.

In hoeveel talen publiceert u die Bulletins ?

In acht talen, Heilige Vader, en ze worden verspreid in alle delen van de wereld.

Hoeveel aangesloten leden hebt u ?

Twaalf miljoen. »

Om zijn grote verdiensten werd Paul-Joseph Bu­guet door de Paus benoemd tot apostolisch pro­notarius. In een motu proprio plaatste de H. Vader het Werk van Mont­ligeon « onder onze speciale bescherming en die van onze opvolgers ». De basiliek van Santa Maria in Monte Santo, aan de Piazza del Populo, werd ter beschikking van het Werk gesteld. Vanaf 1904 werd daar elke dag de mis voor de overledenen opgedragen.

De indrukwekkende nieuwe kerk was klaar in 1911. Op 31 mei van dat jaar werd ze ingezegend en de dag daarop werd aan het hoofdaltaar de eerste mis opgedragen.

Mgr. Buguet verliet zijn geliefde parochie voor de laatste keer in september 1917 om zich naar Rome te begeven. Hij overleed er op 14 juni 1918. Drie jaar later werd zijn lichaam overgebracht naar de « kathedraal in de velden », die in 1928 verheven werd tot de rang van basiliek.

SALVE REGINA !

Abbé Buguet had de inspiratie om zijn werk onder de bescherming van de Maagd Maria te plaatsen, Be­-vrijdster en Helpster van de meest aan hun lot overgelaten zielen. Boven het hoofdaltaar werd in 1919 een grote beeldengroep geplaatst, voorstellend de H. Maagd met het Kind Jezus en twee zielen in het vagevuur. Terwijl Onze-Lieve-Vrouw met een teder gebaar van haar rechterhand een ziel uitnodigt om geduld te oefenen, omdat haar tijd nog niet gekomen is, buigt het Jezuskind op haar linkerarm zich voorover om een ziel te kronen die verlost is van de zuiverende vlammen.

In een mooie Page mystique schreef abbé de Nantes dat het Salve Regina, gezongen op het einde van de completen – het koorgebed waarmee de monniken de dag beëindigen – een voorafbeelding is van de ontmoeting tussen de christen en zijn Moeder « op het ogenblik van de grote uittocht, als een laatste genade van de Moeder van alle genaden, als een laatste kans geschonken door de Middelares van alle goedheid.

« Ik zou willen, ik hoop, ik ben zeker dat in de nacht van mijn dood ik haar zal zien, zwijgend naar mij toe gekeerd, terwijl ze mij uitnodigt om alles te geloven, alles te hopen, alles lief te hebben van de hemel waar ik ga verschijnen voor mijn oordeel. Niet alleen ik, maar alle arme mensen op het ogenblik van hun doodstrijd.

« Deur van de Hemel, Morgenster die straalt boven de zo vertrouwde horizon vlak vóór de dageraad, ik ben er zeker van dat op hun weg naar het oordeel de dode zielen u zien, in een glimp, de tijd van een groet, de kans om zich te herpakken. Salve ! Als zij u vereren en nog van u houden, dan zal die groet hen redden. Als zij in hun zeer verre herinnering het weesgegroet van hun kindertijd terugvinden, dan zal die groet hen redden. Als uw blankheid hen ontroert, o Lelie van de dalen, als uw schoonheid, o Koningin van de engelen, in hun hart de hoop op een mirakel van zuivering en erbarmen doet geboren worden, dan zal één blik van u op ieder van hen hun redding betekenen... »

JOSEPH RATZINGER EN VATICANUM II

« Alle oecumenische concilies van het verleden eindigden met de afkondiging van leerstellige en morele waar-heden die noodzakelijk waren voor het overleven van de Kerk. Deze waarheden werden geformuleerd in definities en vervolledigd met ana­thema's die geen enkele uitweg meer lieten aan ketterij of schisma. De akten van dat plechtig leergezag werden altijd en door iedereen als onfeilbaar aanvaard, en bijgevolg als dwingend.

« Vaticanum II besloot echter a priori om niemand te veroordelen. Daarom stelde zich gedurende het hele verloop van dat concilie de vraag naar de " theologische kwalificatie " van de akten die het zou afkondigen. Zouden ze onfeilbaar zijn, al was het maar door toedoen van de onfeilbaarheid die samenhangt met de eenstemmige en traditionele overtuiging van alle bisschoppen in vereniging met de Paus (het zogenaamde " gewoon en universeel leergezag ") ? Of zouden deze... feilbare akten toch verplichtend zijn, zodat diegenen die het onderricht of de richtlijnen ervan verwierpen terecht zouden getroffen worden door veroordeling en uitsluiting uit de katholieke gemeenschap ?

« De leerstellige commissie van Vaticanum II liet het antwoord op deze essentiële vragen een jaar lang rijpen. Het antwoord verscheen als aanvulling bij de constitutie Lumen gentium, en was ondoorzichtig. Om het te verduidelijken gaven drie theologen van wereldfaam er hun commentaar op in de reeks Unam Sanc­tam : de Italiaan Betti, de Duitser Ratzinger (leerling van Rahner) en de Fransman Congar. »

Abbé de Nantes onderschreef volledig de eerste vaststelling van deze drie theologen : Vaticanum II bevat geen enkele leerstellige definitie. Bovendien onderstreepte hij de formidabele draagwijdte van het besluit van Betti : « De leer van Vaticanum II wordt niet gedefinieerd in de strikte betekenis van het woord. Daarom leidt de ontkenning ervan niet ipso facto tot uitsluiting uit de kerkge­meenschap, zoals wel het geval is bij de belijdenis van een ketterij. »

Hoewel Vaticanum II afzag van de uitoefening van zijn plechtig of buitengewoon leergezag, kon het niettemin het eenstemmige, universele en onafgebroken leergezag van de Kerk herhalen. « Het concilie heeft dat uitvoerig gedaan », aldus broeder Bruno, « en daarin geniet het zeker van de onfeilbaarheid van het gewoon leergezag. Maar het is niet dat traditionele deel van zijn onderricht waarmee het zichzelf onder de aandacht van de wereld heeft gebracht, en dat gedeelte is vandaag de dag trouwens al lang vergeten. Het eigene van Vaticanum II is een geheel van nieuwigheden, voorgesteld als revolutionair, die geërfd zijn van alle soorten dissidente stromingen en die in de Kerk ingevoerd zijn onder het mom van hervorming en wijziging. Dat geheel van heterodoxe [niet orthodoxe, niet rechtzinnige] leerstellingen is niet het voorwerp geweest van een plechtig onderricht en kan ook niet doen of het voortvloeit uit het gewoon onderricht. Het behoort dus tot geen van beide kanalen waarlangs het licht van de H. Geest tot ons komt. »

Pour l'Église, deel 3 (1996), pp. 183-185

broeder Thomas van Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand
Hij is verrezen! nr. 56, maart-april 2012