De Duitse katholieken tegen Bismarck

In Hij is verrezen ! nr. 70 publiceerden wij een artikel over de Z. Maria van het Goddelijk Hart, geboren als de Westfaalse gravin Maria Droste zu Vischering (1863-1899). We baseerden ons daarvoor op het boek van zuster Muriel van het Goddelijk Hart, Le secret de la bienheureuse Marie du Divin Cœur, uitg. CRC, 2014. In het hierna volgend artikel willen we dieper ingaan op de achtergrond waartegen het leven van deze heilige zich afspeelde : de vorming van het Groot-Duitse, protestants-Pruisische keizerrijk, dat onder kanselier Otto von Bismarck de strijd aanbond met de katholieke Kerk. We citeren uitvoerig uit het boek van zuster Muriel en vullen aan met verduidelijkend commentaar.

WESTFALEN EN HET RIJNLAND TUSSEN 1789 EN 1815

Ludwig Windthorst
Ludwig Windthorst (1812-1891) was jarenlang de voorzitter van het Zentrum en in die functie de tegenspeler van Bismarck tijdens de Kulturkampf. « Wij nemen deel aan een verschrikkelijk duel : de strijd van het geloof tegen de ongelovigheid. Aan de ene kant de opstand tegen God, aan de andere kant de onderwerping aan het Kruis. »

Ohet einde van de achttiende eeuw was het Heilig Roomse Rijk nog slechts een losse verzameling van vorstendommen en vrije steden die allemaal een zeer grote autonomie genoten. Het noodlottig principe dat door de Reformatie was afgedwongen, « cuius regio huius religio » (de machthebber van een gebied bepaalt de godsdienst van al wie er woont), had het protestantisme op veel plaatsen vaste voet aan de grond gegeven. Dat neemt niet weg dat nagenoeg heel het zuiden (Beieren, Baden, Württemberg enz.) en het westen (Rijnland, Westfalen) katholiek gebleven waren.

In de bloedige jaren van de Franse Revolutie onderscheidde Westfalen zich door gastvrijheid te bieden aan iedereen die Frankrijk ontvluchtte. « Heel Westfalen kwam in het getouw om de emigranten, prinsen, edelen en priesters te ontvangen. Er was nauwelijks een dorpeling die niet minstens één Fransman herbergde. Tweeduizend zeshonderd priesters, van wie de namen bewaard zijn gebleven in de registers van Münster [de hoofdstad van Westfalen], brachten zo verschillende jaren in Duitsland door, zonder een andere bron van inkomsten dan de naastenliefde van de inwoners. Voor de oudste geestelijken werd een rusthuis gebouwd. Niet minder dan zestien bisschoppen vonden een toevlucht in Münster. Elke donderdag droeg één van deze prelaten de Mis op in één van de kerken in de stad, in aanwezigheid van een grote massa emigranten, om over de landstreek de zegeningen van de Hemel af te smeken uit erkentelijkheid voor zoveel weldaden. »

Eén van de grote figuren uit de geschiedenis van Westfalen was Mgr. Kaspar-Maximilian Droste zu Vischering, bisschop van Münster van 1826 tot 1846. Hij behoorde tot één van de oudste en meest nobele geslachten in het voormalige hertogdom.

« In 1811 bood hij het hoofd aan de Franse keizer Napoleon tijdens het nationaal “ concilie ” van Parijs, door de vrijlating te eisen van paus Pius VII, die gevangen zat in Savona. Door zijn voorbeeldige bisschoppelijke toewijding deed hij de Kerk van Rijnland-Westfalen, die volkomen vernietigd was door het machtsmisbruik van de Franse revolutionairen en nadien door de napoleontische veroveringszucht, uit haar as herrijzen. De bisschopszetels waren vacant, de geestelijkheid was overal verdreven, de kudde moest overleven zonder herders. Hij zette zich dus in om het aantal priesterwijdingen te vermenigvuldigen, het sacrament van het vormsel toe te dienen en zoveel mogelijk troost te bieden aan de verweesde kloostergemeenschappen. Na de H. Remigius van Reims (6de eeuw) was hij de bisschop die het grootste aantal priesters wijdde en de meeste vormsels toediende ! »

Na de nederlaag van Napoleon in Waterloo herstelde het Congres van Wenen onder leiding van de Oostenrijkse kanselier Metternich in 1815 de orde in Europa. Het Heilig Roomse Rijk, dat door Bonaparte was opgeheven, werd niet hersteld. In de plaats ervan kwam de Duitse Bond, een los staatsverband van meer dan dertig vorstendommen en vrije steden, met als hoofdstad Frankfurt. De grote tenoren binnen deze constructie waren het (katholieke) keizerrijk Oostenrijk en het (protestantse) koninkrijk Pruisen. De Bond stond vanaf het begin dan ook in het teken van de spanning tussen beide rivalen, zeker nadat het Congres had besloten om het Rijnland en Westfalen toe te voegen aan Pruisen. Het opzet van die aanhechting was de schepping van een buffer tegen Frankrijk, maar in de praktijk werd de katholieke bevolking van de Duitse gebieden in het westen uitgeleverd aan de protestantse machthebbers in Berlijn !

Het duurde niet lang alvorens Pruisen in de nieuwe gebieden bewust een antikatholieke politiek begon te voeren. De reactie daartegen werd belichaamd door de jongste broer van Mgr. Kaspar-Maximilian : Mgr. Clemens-August Droste zu Vischering (1773-1845).

DE DUITSE ATHANASIUS

« De regering in Berlijn had deze reeds bejaarde prelaat uitgekozen voor de aartsbisschoppelijke zetel van Keulen, in de mening dat hij niet in staat zou zijn tot enige reactie – ondanks duidelijke verwittigingen door personen die hem kenden, zoals de protestantse uitgever Friedrich Perthes : “ Hij is onbuigzaam. De paus zou kunnen wijken, maar Droste niet. Het is een man van de waarheid ; nooit heeft hij laag bij de grondse wapens gebruikt en nooit zal hij er gebruiken. Een conflict tussen Droste en Pruisen is onvermijdelijk

« En inderdaad, vanaf zijn ambtsaanvaarding in 1835 sprak de nieuwe aartsbisschop zijn Non possumus uit in twee kwesties waarin de leer van de Kerk fel aangevallen werd.

« De eerste zaak was die van de gemengde huwelijken. De Pruisische regering en de conformistische bisschoppen waren tot een akkoord gekomen dat voorzag dat de kinderen geboren uit een huwelijk tussen katholieken en protestanten moesten opgevoed worden in de godsdienst van de vader. Maar omdat zeer veel Pruisische functionarissen in het Rijnland en Westfalen waren gaan wonen en er huwden, was dat akkoord een verdoken middel om in die streken het protestantisme in te voeren.

« De tweede kwestie was de ketterij van Georg Hermes, hoogleraar in de dogmatiek aan de universiteit van Bonn. Als modernist avant la lettre beweerde hij katholieken en protestanten te verzoenen in naam van de “ praktische ” rede, zodat ze samen konden werken aan het welzijn van de samenleving. Hij werd veroordeeld door paus Gregorius XVI, tot grote woede van de Pruisische regering die de leer van Hermes had willen verheffen tot officiële doctrine. Aartsbisschop Clemens-August, onverzettelijk in het geloof, eiste van zijn clerus en van de professoren van Bonn dat zij het hermesianisme verwierpen, waardoor hij zich de banbliksems van Berlijn op de hals haalde. »

De koning van Pruisen, Frederik-Willem III, gaf daarop in 1837 het bevel om de Keulse aartsbisschop in zijn paleis te arresteren. Midden in de nacht werd hij onder militair escorte overgebracht naar de vesting van Minden. Graaf Clemens Droste zu Vischering, de vader van de Z. Maria van het Goddelijk Hart, was diep onder de indruk van de aanhouding van zijn oom : « De indruk die ik onderging toen ik vernam dat onze vereerde oom aartsbisschop gevangen was genomen en weggevoerd naar een vesting, was zo groot dat hij diep in mijn geheugen gegrift werd. Deze arrestatie werd het onderwerp van al onze gesprekken en bleef lange tijd het meest geanimeerde punt van conversatie in onze familiekring. Wij huiverden allemaal van de strijd die de staat tegen de Kerk voerde en we waren verontwaardigd dat de rechten van de katholieke Kerk zomaar overgenomen werden door het burgerlijk gezag. Deze gebeurtenis deed ons hart ontvlammen van geestdrift voor de vervolgde Kerk en deed tussen ons en haar een onverbreekbare band ontstaan. Wij koesterden het vurig verlangen ons onvoorwaardelijk voor haar in te zetten en uit volle kracht te vechten voor de verdediging van haar rechten en haar vrijheid. »

 

Graaf Ferdinand von Galen (1831-1906), medestichter en afgevaardigde van het Zentrum. Hij was de auteur van wetten ten voordele van het materiële en godsdienstige welzijn van de arbeiders (Antrag Galen, 19 maart 1877), waarmee hij aan de basis lag van de sociale politiek van de Centrumpartij.

 

Graaf Clemens Droste zu Vischering (1832-1923), vader van de Z. Maria van het Goddelijk Hart. Hij was eveneens medestichter van de Centrumpartij en zetelde in de Rijksdag vanaf 1878. Zijn steun aan de katholieke geestelijkheid kwam hem te staan op verschillende disciplinaire sancties.

In de krachtmeting tussen Pruisen en de H. Stoel moest Berlijn uiteindelijk bakzeil halen : « Na achttien maanden in hechtenis te hebben gezeten, werd Mgr. Droste zu Vischering vrijgelaten. Hij mocht echter niet terugkeren naar zijn diocees : dat was de prijs die paus Gregorius XVI zeer tegen zijn zin moest betalen om van de koning gedaan te krijgen dat de Kerk in Pruisen opnieuw een zekere vrijheid kon genieten. De prelaat zelf onderwierp zich ; zijn offer bracht zijn geliefde vaderland overvloedige vruchten. »

Het voorbeeld van de Duitse “ Athanasius ” (titel van de biografie die Joseph Görres aan de aartsbisschop wijdde) dwong overal in Europa bewondering af. In Frankrijk werd de roemrijke geloofsbelijder vanaf de kansel geprezen door onder meer abbé des Genettes, de pastoor van Notre-Dame des Victoires.

« In Duitsland voelden verschillende toekomstige afgevaardigden van het Zentrum, de katholieke politieke partij die in 1865 zou gesticht worden, op dat precieze ogenblik hun roeping geboren worden van verdedigers van de vrijheden van de Kerk. We vermelden in het bijzonder baron Wilhelm-Emmanuel von Ketteler, een oom van de moeder van de Z. Maria van het Goddelijk Hart. Als blijk van protest zegde hij zijn prestigieuze carrière in de magistratuur vaarwel ; als gevolg van een visioen waarmee hij door het H. Hart begunstigd werd, ging hij het seminarie binnen en werd aangesteld tot onderpastoor van een bescheiden parochie. In 1848 werd hij tot volksvertegenwoordiger gekozen en twee jaar later volgde zijn aanstelling tot bisschop van Mainz. »

Op die manier kan men stellen dat Mgr. Droste zu Vischering de gangmaker was van de latere succesvolle oppositie van de Duitse katholieken.

TUSSEN REVOLUTIONAIR LIBERALISME EN PRUISISCH TOTALITARISME

De Duitse Bond, opgericht door het Congres van Wenen in 1815, omvatte een dertigtal grotendeels autonome vorstendommen en vrije steden. Het protestantse koninkrijk Pruisen werd uitgebreid met twee katholieke gebieden, Westfalen en het Rijnland. Daardoor groeide Berlijn uit tot een gevaarlijke rivaal van Wenen : beide grootmachten maakten aanspraak op de suprematie binnen de Bond. Heel de politiek van Bismarck was er op gericht Oostenrijk uit de Bond weg te werken en Pruisen de leiding over het toekomstige Duitse rijk te schenken.

« Het Duitse katholicisme vond een model in de H. Jeanne d’Arc. In München was Guido Görres de eerste historicus om het bovennatuurlijk karakter van de zending van de Franse heldin wetenschappelijk te erkennen, wat hij uiteenzette in Die Jungfrau von Orléans nach den Prozessakten und gleichzeitigen Chroniken (1834). Het boek kende een immens succes, niet alleen in de Duitse katholieke landen, maar ook in Frankrijk en in Rome. De vader van Guido, Joseph Görres, een vurig polemist, had het voorwoord tot het boek geschreven : een waarachtig manifest van het anti-Pruisische en contrarevolutionaire katholieke Duitsland. »

In het revolutiejaar 1848 was er ook grote beroering in de Duitse landen. Overal probeerden liberale activisten de principes van de Franse Revolutie te doen zegevieren. De koning van Pruisen, Frederik-Willem IV, moest de instelling van een parlementaire monarchie aanvaarden. De Duitse katholieken « begrepen dat het nieuwe regime “ zou leiden tot de ineenstorting van het rijk Gods en van de heerschappij van zijn genade ”, zoals graaf Clemens Droste zu Vischering in zijn gedenkschriften optekende. Anderzijds merkte hij ook op “ dat de vrijheden die de oude absolutistische Pruisische staat ontnomen werden in zekere zin de gewenste gevolgen van ongewenste oorzaken waren »

Inderdaad : « Door toedoen van de nieuwe liberale grondwet kon de Kerk van een grotere autonomie genieten. Mgr. Wilhelm-Emmanuel von Ketteler, de bisschop-afgevaardigde van Mainz, probeerde die vrijheid zoveel mogelijk te begunstigen in het parlement van Frankfurt. Niettemin besefte hij wat voor een groot gevaar het nieuwe politieke liberalisme inhield, niet alleen voor de Kerk, maar ook voor het geheel van de nationale tradities. Hij deelde dus helemaal niet het parlementair enthousiasme van de Franse liberaal-katholieken en evenmin hun dwaze droom om de Kerk met de Revolutie te verzoenen. Hij stelde er zich tevreden mee aan de protestantse staat het respect voor de vrijheden van de katholieke Kerk inzake cultus en recht op vereniging op te leggen. »

Tegelijkertijd « vond in die jaren in Duitsland een buitengewoon katholiek reveil plaats. Graaf Droste vertolkte dit als volgt : “ Ik was getuige van het weldoende werk dat de jezuïeten verrichtten door de prediking van de Oefeningen van Sint-Ignatius en de organisatie van reusachtige volksmissies in de steden. Zelden kende de geschiedenis van de Kerk zo’n diepe en doordringende godsdienstige wedergeboorte en zo’n geestdrift. Veel misbruiken in de schoot van de bevolking werden ongedaan gemaakt. Broederschappen en genootschappen allerhande zagen het levenslicht, meer in het bijzonder de mariale verenigingen. De devoties van de maand van Maria, die toen nog niet bekend waren, werden ingevoerd en aangemoedigd. Enkele jaren later werd de godsvrucht tot het H. Hart gepropageerd, vooral dankzij de komst van de Dames van het H. Hart, gesticht door de H. Sophie Barat. Het aantal roepingen nam toe, congregaties zwermden uit, de inzet voor de eer van God, voor de verspreiding van het geloof en voor de missies drong door tot in alle huisgezinnen. Deze geweldige religieuze heropleving zou twintig jaar later het wapen en het model zijn waardoor de katholieke bevolking trouw zou blijven aan de Kerk in haar strijd tegen de Kulturkampf. ” »

DE RAMP VAN SADOWA

Steeds meer Duitsers « verlangden naar de eenmaking van de staten die deel uitmaakten van de Duitse Bond. Dat kon echter alleen gebeuren onder de hegemonie van een grootmacht. Wie zou de dominante rol toebedeeld krijgen : het katholieke Oostenrijk of het militaristische en protestantse Pruisen ? De vorsten van de Duitse landen kwamen samen in Frankfurt, in aanwezigheid van de Oostenrijkse keizer Frans-Jozef I, met het oog op de vorming van “ Groot-Duitsland ” » onder de scepter van de Habsburgers.

Ondanks de druk uitgeoefend door de vorsten van het Duitse zuiden weigerde de koning van Pruisen, voorstander van de “ Klein-Duitse ” oplossing – de vereniging van alle Duitse gebieden rondom Pruisen – aan die bijeenkomst deel te nemen.

« Graaf Clemens Droste zu Vischering, die op de vergadering aanwezig was, hoopte net als alle Duitse katholieken op een vereniging met Oostenrijk, om verlost te zijn van het protestantse juk. Hij wist hoe moeilijk dat zou worden : “ De internationale vrijmetselarij had uiteraard al gekozen voor “ Klein-Duitsland ”, en dat sedert geruime tijd. ” Al in de 18de eeuw had de Pruisische koning Frederik II, hoofd en propagandist van de maçonnieke loges in Duitsland, zich ingespannen om alle staten te verenigen rond Pruisen. Keizerin Maria-Teresia van Oostenrijk was erdoor gealarmeerd en schreef in 1778 aan haar dochter Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk : “ De Europese grootmachten denken er niet aan zich met elkaar te verenigen om een dergelijke ramp te voorkomen. Nochtans zullen zij er allemaal vroeg of laat de noodlottige gevolgen van moeten ondergaan. Als men voortgaat met het Pruisisch opzet terrein te laten winnen, wat zullen zij die ons eens zullen opvolgen dan nog kunnen verhopen ? ” » Van vooruitziendheid gesproken !

In 1862 werd Otto von Bismarck door de koning van Pruisen tot kanselier benoemd. Deze intelligente maar gewetenloze politicus, « voor wie de termen “ katholiek ” en “ vijand van Pruisen ” synoniem waren », had een duidelijk doel voor ogen : Oostenrijk uit de Duitse Bond stoten en de Duitse eenheid bewerkstelligen rondom Pruisen.

« Hij gebruikte de kwestie van de Deense hertogdommen Sleeswijk en Holstein als voorwendsel om de oorlog te verklaren aan de katholieke Habsburgers. Maar om zijn doel te bereiken was het voor Bismarck noodzakelijk dat de keizer van Frankrijk, Napoleon III, zich niet zou verzetten tegen zijn politiek “ durch Eisen und Blut ” (“ door ijzer en bloed ”). Hij verkreeg van het Franse staatshoofd de belofte dat, wanneer Pruisen de oorlog aan Oostenrijk zou verklaren, Frankrijk neutraal zou blijven. »

De meeste Duitse staten kozen de kant van Wenen, terwijl Berlijn gesteund werd door enkele noordelijke staten én door het Italië van de maçonnieke carbonari. In wat als de eerste Blitzkrieg kan beschouwd worden dirigeerde Helmuth von Moltke, de chef van de Pruisische generale staf, drie perfect georganiseerde legers naar Bohemen, de Oostenrijkers tegemoet. Op 3 juli 1866 vond bij Sadowa de beslissende veldslag plaats. Het leger van de keizer werd langs drie kanten aangevallen en uitgeschakeld ; veertigduizend katholieke soldaten sneuvelden.

De slag bij Sadowa, 3 juli 1866.
De slag bij Sadowa, 3 juli 1866. Schilderij door Georg Bleibtrau. Centraal koning Wilhelm van Pruisen, de latere keizer van het eengemaakte Duitsland. Achter hem, vanaf de rug gezien, kanselier Otto von Bismarck. Rechts van Bismarck de magere gestalte van Helmuth von Moltke, hoofd van de generale staf en militair architect van de overwinning op de Oostenrijkers.

« Als Napoleon III zijn troepen naar de Rijn had gestuurd, zoals zijn ministers hem adviseerden, dan zouden alle kleinere Duitse staten Wenen ter hulp zijn gesneld en zouden de Pruisen zich hebben moeten terugplooien op Berlijn. Bismarck zelf erkende dat : “ Een beperkt aantal Franse troepen aan de Rijn, in vereniging met de talrijke regimenten van Zuid-Duitsland, zou de Pruisen genoodzaakt hebben Berlijn te verdedigen en al hun successen in Oostenrijk op te geven. ” »

Sadowa betekende een keerpunt in de geschiedenis van Europa. De rol van Oostenrijk als spil van de wereldorde die op het Congres van Wenen gestalte had gekregen, was voorgoed uitgespeeld. Pruisen werd de dominerende macht in Midden-Europa en zou van zijn nieuwe glorie gebruik maken om Frankrijk op de knieën te dwingen en het grote Duitse Reich uit te roepen. Het oordeel van abbé de Nantes over de Franse keizer is dan ook bijzonder streng : « Napoleon III heeft de zaak van de beschaving en van het Europees evenwicht verraden. Hij ging nog dieper in de fout door de overwinning van Pruisen aan zijn volk voor te stellen als een stap vooruit in de Europese eenwording ! » (conferentie van januari 1992).

DE TRIOMF VAN BISMARCK

Bij de vrede van Praag werd bepaald dat Oostenrijk zich voor altijd uit de Duitse Bond moest terugtrekken, die daarmee ophield te bestaan. In de plaats ervan kwam de Noord-Duitse Bond, die geleid werd door de koning van Pruisen en waarbij alle staten ten noorden van de rivier de Main zich verplicht moesten aansluiten. Daarmee breidde Pruisen de facto zijn grondgebied geweldig uit en controleerde het een territorium dat liep van de Belgische grens in het westen tot Koningsbergen (het huidige Kaliningrad) in het oosten. De ijzeren kanselier liet verstaan dat het de Duitse staten ten zuiden van de Main vrij stond om een Zuid-Duitse Bond te stichten, maar dat was pure theorie : van tevoren had hij geheime verdragen gesloten met Beieren, Baden en Württemberg, waarin deze beloofden in het geval van oorlog hun legers ter beschikking van de koning van Pruisen te stellen...

Graaf Clemens Droste zu Vischering noteerde in zijn gedenkschriften : « Duitsland en Oostenrijk zijn door natuurlijke banden en heilige tradities onverbrekelijk met elkaar verbonden. Na de nederlaag lag het perspectief van “ Groot-Duitsland ”, met alle hoop die het inhield, volledig aan scherven. Macht had het gehaald op recht. »

De naïeve Napoleon III werd na Sadowa geconfronteerd met het geweldige gevaar van een agressieve, op verdere expansie gerichte grootmacht aan de noordoostelijke grens van Frankrijk. Bismarck voerde toen het tweede deel van zijn plan uit : hij lokte een oorlog met de Fransen uit.

De Frans-Pruisische oorlog van 1870 duurde amper zes weken en eindigde met de smadelijke nederlaag van Frankrijk bij Sedan en de gevangenneming van de keizer (1 september 1870). Parijs werd belegerd en moest zich overgeven. Napoleon III werd tot aftreden gedwongen.

Op 18 januari 1871 was de zege van Bismarck compleet : in de beroemde Spiegelzaal van het kasteel van Versailles, symbool van de Grand Siècle van de Franse Zonnekoning, werd Wilhelm I van Pruisen uitgeroepen tot keizer van het Duitse Rijk, waarbij zich ondertussen ook de Zuid-Duitse staten hadden aangesloten. De droom van nationale grootheid was triomfantelijke werkelijkheid geworden, maar het was het militaristische en protestantse Pruisen dat de leiding had. Bismarck werd tot vorst verheven en beheerste de volgende twee decennia als rijkskanselier de Duitse en de Europese politiek.

« Onaantastbaar sterk door de briljante successen die hij geboekt had in zijn buitenlandse politiek wou Bismarck de Duitse eenheid cementeren door de oprichting van een nationale Kerk. » De Kulturkampf, « de strijd voor een rationalistische en door de staat georganiseerde Kultur, kwam neer op een tweede lutherse hervorming. »

DE CENTRUMPARTIJ TEGEN DE « KULTURKAMPF »

« Zijn politiek van “ ijzer en bloed ” », aldus graaf Droste, « kreeg ook een toepassing op godsdienstig gebied. De nieuw geannexeerde staten betaalden de rekening en kregen af te rekenen met toestanden die hun voorouders niet voor mogelijk hadden gehouden. Het waren niet langer de Tien Geboden die de politiek beheersten. » Hij gaf de moed echter niet op : « Rampzalige tijden kondigden zich aan, maar we lieten de armen niet hangen. We wilden redden wat er nog te redden viel en strijden voor de handhaving van gezonde principes. »

De Duitse katholieken, « gevormd in de lijn van Gregorius XVI en Pius IX, verenigden zich door in 1865 het Zentrum te stichten, de Centrumpartij, die in 1871 haar intrede deed in de Rijksdag. Onder het voorzitterschap van Ludwig Windthorst, een briljant politiek denker en een fervent mysticus, namen de leden van het bondgenootschap het devies “ Voor de waarheid, de vrijheid en het recht ” aan. Hun wapen was het gebed, geput uit een vurige liefde voor de geestelijke én tijdelijke belangen van het Hart van Jezus. »

Windthorst, die omwille van zijn opmerkelijk kleine gestalte “ die kleine Excellenz ” werd genoemd, was in de Rijksdag de voornaamste tegenspeler van Bismarck. Met zijn uitzonderlijke welsprekendheid en zijn gevatte humor legde Windthorst de “ grote Excellentie ” onafgebroken het vuur aan de schenen. Hij viel de kanselier aan in het fundament zelf van Bismarcks denken en streven : « De staat », aldus Windthorst, « is er niet om het recht te maken. Hij is niet almachtig. Hij is er om de rechten van zijn onderdanen te beschermen. »

« De doctrine van deze beginselvaste katholieken en de politieke actie die er uit voortvloeide waren van een soevereine waarheid, kracht en schoonheid. In heel Europa was er niets dat de vergelijking ermee kon doorstaan. Door op geen enkel punt toe te geven aan de principes van 1789 blijft deze beweging tot op vandaag het enige werkzame instrument voor gelijk welke nationale wedergeboorte of restauratie in een christelijk, beschaafd land. »

Het Zentrum kreeg de volle steun van paus Pius IX : « Personen die volkomen onwetend zijn van onze heilige godsdienst nemen zich voor de dogma’s te vernietigen en de rechten van de katholieken met voeten te treden. De Duitse regering zou er zich rekenschap van moeten geven dat, in de vervulling van hun plichten jegens de soeverein, de zonen van de Kerk de meest nauwgezette onderdanen zijn, omdat ze zich inspannen om aan God te geven wat God toekomt ! » (kersttoespraak van 1872).

« Deze woorden maakten Bismarck razend : hij spande zich juist in om de katholieken als slechte burgers voor te stellen. Meer dan ooit riep hij op tot een strijd op leven en dood tegen de Kerk en het pausdom. Op het moment dat de eerste wetten in het kader van de vervolging van de katholieke Kerk afgekondigd werden, stimuleerde Mgr. von Ketteler met de steun van Rome de oppositie van de Duitse bisschoppen. Hij stelde ook het programma van de Centrumpartij op punt : naast het engagement om op te komen voor de vrijheid van de Kerk, moest het Zentrum ook een onafgebroken zorg besteden aan het religieus en materieel welzijn van de minst bedeelden in de maatschappij ; verder moest men het particularisme van de onderscheiden Duitse Länder [deelstaten] en de legitimiteit van elke vorst beschermen. »

Dat laatste punt, het gevecht voor een gefederaliseerd Duitsland als antwoord op het Pruisisch unitarisme, was niet eenvoudig. Bismarck had na Sadowa een aantal kleinere koninkrijken, zoals dat van Hannover, gewoonweg opgedoekt en eiste van de resterende vorsten dat ze op alle vlakken in de pas van Berlijn liepen. « Hoewel de leden van de Centrumpartij het nieuwe Reich moesten accepteren als een feitelijk gezag, in afwachting van beter, hielden ze de vermelde drie mooie strijdpunten toch verenigd. Op die manier antwoordden ze op succesvolle wijze, onder de regering van Pius IX en ten koste van heel wat vervolgingen, met hun geloof en hun recht op de Kulturkampf van Bismarck. »

 

Mgr. Emmanuel von Ketteler (1811-1877), bisschop en afgevaardigde van Mainz. Hij werkte het drieledig programma van het Zentrum uit : de strijd voor de vrijheid van de Kerk, de verdediging van de eigenheid van de Länder en de inzet voor de kerkelijke sociale werken ten gunste van de armen.

 

Kardinaal Mieczyslaw Ledochowksi (1822-1902), de aartsbisschop van Posen, was het eerste slachtoffer van de Kulturkampf. Om zijn volledige steun aan de geloofsbelijder uit te drukken creëerde paus Pius IX hem kardinaal terwijl hij opgesloten zat in de gevangenis van Ostrowo.

DE KERKVERVOLGING

Het opzet van de rijkskanselier was duidelijk : « het katholicisme in Duitsland ten gronde richten, de protestantse hegemonie in Europa vestigen en, vooral, werken aan de vernietiging van Rome. »

In 1872 werden de jezuïeten uit Pruisen verbannen ; andere kloosterorden en congregaties zouden volgen. Een jaar later werd het kerkelijk huwelijk van katholieken ongeldig verklaard : voor de wet telde nog alleen het burgerlijk huwelijk.

« De fameuze “ meiwetten ”, zo genoemd omdat ze telkens in de maand mei van de jaren 1873, 1874 en 1875 gestemd werden, hadden tot doel een kerkelijk regime te vestigen dat vergelijkbaar was met de “ burgerlijke constitutie van de clerus ” die in 1790 in Frankrijk was afgekondigd. In het spoor van Mgr. Clemens-August, veertig jaar tevoren, hernieuwden de Duitse bisschoppen hun Non possumus tegen de eisen van de regering in de kwestie van de kerkelijke benoemingen. Het eerste slachtoffer was Mgr. Ledochowski, aartsbisschop van Posen (Poznan) en persoonlijke vriend van de familie Droste. Toen hij werd opgesloten in Ostrowo, bij de Russische grens, nam de paus zijn verdediging op zich door hem tot kardinaal te creëren. »

In deze vervolging « vereenzelvigden de prelaten zich werkelijk met Jezus, Koning van de martelaren en de belijders. Vlak voor hij naar de gevangenis van Wesel werd overgebracht, verklaarde Mgr. Konrad Martin, bisschop van Paderborn : “ Als ik moet sterven in een cel samen met mijn broeders die al opgesloten zijn, dan zal onze dood uitschreeuwen dat het niet uit haat jegens onze vervolgers is, maar voor hun bekering en hun zielenheil. ” Mgr. Martin stierf niet in de gevangenis ; aan Mgr. Eberhard, de bisschop van Trier, viel echter de roem ten deel van in hechtenis te overlijden. »

De bisschoppen « werden in hun strijd gesteund door Pius IX, die in 1875 een encycliek publiceerde waarin de meiwetten als van nul en generlei waarde werden afgedaan en waarin hij de gelovigen opriep tot volharding. De geestelijkheid, de religieuze congregaties en de gelovigen, die sterker en meer gedisciplineerd dan ooit waren en die unaniem hun bisschoppen volgden in hun weigering om zich te onderwerpen aan de dictaten van Berlijn, haalden zich dezelfde sancties op de hals : geldelijke boeten, inbeslagname van goederen, opsluiting en ballingschap. »

De vervolging van de Kerk was zo fel dat het merendeel van de bisschoppelijke zetels al snel vacant was. « Maar de bisschoppen hadden van de H. Stoel de toelating gekregen om hun macht aan priesters te delegeren. Zo konden ze vanuit Nederland, België, Oostenrijk of Rome, waarheen ze verbannen waren, verder in het geheim hun diocees besturen. Een groot aantal parochies moest het zonder pastoor stellen en het was verboden er de mis op te dragen of de sacramenten toe te dienen. Priesters in burger konden evenwel ontsnappen aan de controle door politieagenten » en zo toch het noodzakelijke doen.

Ook de religieuze congregaties ontsnapten niet aan de Kulturkampf. « Ze werden allemaal verdreven, met uitzondering van degene die zich met ziekenzorg bezighielden. De communauteit van de Arme zusters van Sint-Franciscus in Aken [...] onderscheidde zich door haar beginselvastheid. Op een dag ging de Pruisische minister van erediensten, Adalbert Falk, bij de zusters langs om er op aan te dringen dat zij meer tijd aan de zieken en minder aan het gebed zouden besteden. Na enkele minuten kwam hij paars van woede terug buiten... De stichteres en overste, moeder Franziska Schervier, had hem geantwoord : “ Onze orde is in de eerste plaats een religieuze orde en houdt zich in tweede instantie met de ziekenzorg bezig. Als de staat zich gaat bemoeien met tussen te komen in ons godsdienstig leven, dan zullen wij stoppen met de zorg voor de zieken en vertrekken. ” »

EENDRACHT MAAKT MACHT

« De eenheid van de katholieken achter hun bisschoppen maakte hun kracht uit. De gelovigen lieten zich niet leiden door berekening en waren ook niet bang voor de gevolgen van hun dienst aan de Kerk voor hun privébelangen, hun reputatie of de toekomst van hun familie. »

In het jaar 1874 « werd de bisschop van Münster, Mgr. Johann-Bernard Brinkmann, op zijn beurt lastig gevallen door de autoriteiten... die zich echter gewonnen moesten geven. Inderdaad werd meermaals het bevel gegeven tot de inbeslagname van zijn meubelen, maar tevergeefs, dankzij de vindingrijkheid van de gelovigen. “ Hoe miserabel is het ”, vertrouwde de bis- schop zijn priesters toe, “ dat men tot zulke methoden zijn toevlucht moet nemen om een bisschop afvallig te doen worden van de geloofswaarheden waarvoor de minste van zijn priesters zonder aarzelen zijn hoofd op het kapblok zou leggen ! ” »

Het was slechts een enkeling die door de staat bereid werd gevonden om zo’n laaghartige inbeslagname uit te voeren. « Wie er zich toch toe leende, werd voorgoed met de nek bekeken. Anderen kwamen op hun verdwazing terug onder invloed van hun echtgenoten : “ Lieve God, Franz, wat doe je daar ? Ellendeling ! ”, riep één van hen uit. “ Je haalt schande en vervloeking over ons gezin ! Wil je soms je geloof afzweren en luthers worden ? Je hoeft geen voet meer in ons huis te zetten als je de meubelen van de bisschop aanraakt, al is het met je pink ! ” » (aangehaald in de biografie van Mgr. Brinkmann door J. Schürmann).

Door die eensgezinde strijd kreeg het Zentrum steeds meer de wind in de zeilen. « Onder de bemoedigende supervisie van Pius IX was de Centrumpartij zo machtig geworden dat het aantal katholieke afgevaardigden die er deel van uitmaakten op acht jaar tijd steeg van 52 tot 103. »

Bismarck slaagde er alsmaar minder in om een dam op te werpen tegen de invloed van Windthorst, « van wie de toespraken in de Reichstag een heilige geestdrift in het hart van de Duitse katholieken ontstaken. » De ijzeren kanselier « begreep dat hij de strijd zo nooit zou winnen en zon in het geheim op een andere tactiek, wachtend op een geschikte gelegenheid : “ Zolang het Zentrum bestaat, zullen we het niet doen plooien als het de meerderheid heeft, en als het een minderheid is zullen we het niet kunnen intimideren. We moeten dus van de Centrumpartij afgeraken en vóór alles van die kwaadwillige Windthorst. ” »

Graaf Droste, die ook in de Rijksdag zetelde, zag helder : « Er is geen vrede mogelijk zolang Bismarck leeft, dat is mijn vaste overtuiging. Hij alleen is het obstakel. »

Maar de Voorzienigheid beschikte er anders over : op 7 februari 1878 overleed niet Bismarck, maar de grote paus Pius IX, de Opperherder die zonder compromissen de rechten van de Kerk had verdedigd tegen al haar vijanden. In zijn plaats kwam Leo XIII, die een speelbal zou worden in de handen van de Duitse rijkskanselier en het werktuig waarmee hij het Zentrum zou verslaan...

zuster Muriel van het Goddelijk Hart & redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 85, januari-februari 2017