DE MAAGD EN DE MARTELAREN : 
de katholieke christenheid van Viëtnam

De 25 reeds bestaande bisdommen van Viëtnam.
De 25 reeds bestaande bisdommen van Viëtnam.

DE tranen van de Heilige Maagd met de wereldbol in Saigon, van 29 tot 31 oktober 2005 (zie Hij is verrezen ! nr. 19 van januari-februari 2006), de wijding van 57 nieuwe priesters in de kathedraal van Hanoi op 29 november en de oprichting van een zesentwintigste bisdom op 13 mei 2005 hebben de aandacht van de katholieke wereld gevestigd op Viëtnam. Dit land telt, ondanks vijftig jaar communisme, de tweede grootste katholieke gemeenschap van Azië, na de Filippijnen, namelijk bijna acht miljoen gelovigen.

Samen met Laos en Cambodja vormde Viëtnam vroeger de Franse kolonie Indochina 1, en het is te danken aan Frankrijk dat deze landen het katholicisme leerden kennen. Het verhaal van de kolonisering en de missionering verliep onder het teken van de Onbevlekte Maagd Maria, de Koningin van de martelaren, zoals terecht werd onderstreept door Mgr. Gendreau (1851-1935) van de Missions étrangères in Parijs : « De christenen van Tonkin noemen Maria de Heilige Moeder en zij beschouwen haar als de beschermvrouwe van geheel hun godsdienstig leven. Om die reden hebben zij een grote devotie tot de Rozenkrans, die het gebed van hun voorkeur is. Zelfs temidden van de vervolgingen, in de gevangenissen, op weg naar de plaats van hun terechtstelling, prevelden zij onafgebroken het rozenhoedje en hielden zij niet op de Heilige Moeder te aanroepen. Wij geloven dat het niet overdreven is om te zeggen dat de devotie tot de H. Maagd en tot de Rozenkrans er niet alleen voor gezorgd heeft dat de godsdienst in Tonkin van de volkomen ondergang gered werd, maar dat het ook daardoor is dat het geloof nog schitterender opgebloeid is na de vervolgingen. Ja, dat is werkelijk onze overtuiging : omdat de Heilige Moeder getroffen was door de diepe vroomheid van haar kinderen daar in Tonkin heeft zij de boze plannen van onze vijanden in het verleden verijdeld, en wij hopen vast dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn » (aangehaald in het tijdschrift Maria, 1959, deel IV, pp. 1013-1014).

PATER ALEXANDRE DE RHODES

Pater Alexandre de Rhodes
Pater Alexandre de Rhodes

Het eerste missioneringswerk in Indochina staat op naam van de jezuïet Alexandre de Rhodes, één van de meest ondernemende missionarissen in de geschiedenis van de Kerk.

Alexandre werd geboren in Avignon in 1591, waardoor hij zowel onderdaan van de Paus als van de koning van Frankrijk was. In 1612 treedt hij toe tot de Compagnie van Jezus, gedreven door het verlangen om zich toe te wijden aan de bekering van de ongelovigen. Men wijst deze vurige leerling van de H. Franciscus Xaverius het Verre Oosten als missiegebied toe. Maar omdat de toegang tot Japan afgesloten is, gaat Alexandre in december 1624 aan wal in Annam, niet ver van de haven van Tourane.

Twee jaar tevoren, op Driekoningendag 1622, heeft Paus Gregorius XV in Rome de « Pauselijke Congregatie voor de verspreiding van het geloof » opgericht, beter bekend als de « Propaganda Fide », die het bestuur waarneemt over alle gebieden waar de Kerk nog niet ingeplant is. De Kerk wil breken met het bestaande systeem van het zgn. Patronaat – waarbij alle macht over de kolonies uitsluitend in handen is van de vorsten van Spanje en Portugal – en de katholieke missies reorganiseren. We zijn in volle Contrareformatie : de tijd dringt om missionarissen te sturen naar de streken waar de Engelse en Hollandse protestanten via hun handelspraktijken ravages aanrichten. De katholieke missionarissen hebben een ander doel voor ogen : « Het doel dat ik me gesteld heb tijdens mijn reizen was niet mooie dingen te zien maar veeleer mooie dingen te doen », zal pater de Rhodes later schrijven. « Al wat ik mij heb aangematigd was de glorie van Jezus Christus, mijn goede kapitein, en de oogst aan zielen, wat Zijn werk is. »

Na een eerste vruchtbaar verblijf in Annam vervolgt de jezuïet zijn weg noordwaarts naar Tonkin, waar hij aankomt op 19 maart 1627, op het feest van Sint-Jozef, die hij onmiddellijk uitroept tot « patroon en voedstervader van de pasgeboren Kerk van Tunquin [sic] ».

Alexandre wordt goed ontvangen door de koning. Hij leert met een verbazend gemak de plaatselijke dialecten en krijgt de naam Dâc Lô, « Hij die mensen op de goede weg brengt ». Hij geeft godsdienstonderricht, en hij bekeert en doopt vanaf het eerste jaar verschillende honderden Tonkinezen. Door zijn joviale en gastvrije manier van doen hecht hij de inwoners, die zo goed ingesteld zijn om het Evangelie te ontvangen, aan zich. Hij stelt een ingenieus systeem op punt om de taal van Tonkin fonetisch om te zetten in Romeinse letters : dit is het zogenaamde « Quôc ngu », dat tot op vandaag in gebruik is. In 1651 laat hij in Rome een Catechismus en een Woordenboek in de taal van Annam drukken ! « Door het Viëtnamees te romaniseren won hij de geesten voor de godsdienst van Rome », schrijft Philippe Héduy terecht. 2

In 1640 is het aantal gedoopten al opgelopen tot honderdduizend. « Ze hebben zo’n sterk geloof dat niets in staat is om het uit hun hart te rukken... Ze lopen vijftien dagen te voet om te kunnen biechten of de Mis te horen. Wat mij schitterend geholpen heeft om deze mooie wijngaard te cultiveren was de hulp van mijn catechisten ; de grote vooruitgang van deze Kerk is waarlijk, na God, aan hen te danken. Omdat ik zag dat ik de enige priester was die kon preken zorgde ik ervoor dat ik enkele ongehuwde christenen in mijn gezelschap had die vol ijver en vroomheid waren om mij te helpen bij de bekering van de zielen. »

Zijn prediking gaat gepaard met mirakels : « Het geloof triomfeert en overwint de dwaling, en de Kerk wordt ingeplant in veel nieuwe gebieden waar tevoren de demonen werden aanbeden. » Maar de hel wordt ontketend in de tussenpersonen van mandarijnen en Hollanders. Pater de Rhodes wordt beschuldigd van tovenarij en is verplicht Tonkin te verlaten in 1645. « Mijn lichaam verliet Cochin China en Tonkin, maar zeker niet mijn hart : in werkelijkheid behoort het beide toe, en ik geloof niet dat het er ooit zal weggaan. »

In zijn bagage draagt hij een kostbaar aandenken mee : het hoofd van zijn jonge catechist André, die geweigerd had zijn geloof af te zweren en daarom onthoofd was. Deze relikwie herinnert hem aan de onbreekbare band die hem verbindt met de jonge Kerk van Viëtnam, en het engagement dat hij aangegaan is om deze christenheid dienstbaar te zijn. Maar zijn geest blikt ook al verder vooruit : « Als zij in staat zijn tot het martelaarschap voor het geloof, zijn ze dan ook niet waardig genoeg om priester te zijn ? »

Hij heeft het voorbeeld van Japan voor ogen, waar de jonge christenheid de verschrikkelijke vervolging die haar vernietigde niet overleefd heeft. Hij begrijpt dat de Kerk in Viëtnam alleen maar echt wortel kan schieten als er een plaatselijke clerus gevormd wordt. Bij zijn terugkeer in Europa bepleit hij bij Paus Innocentius X het uitsturen van bisschoppen en priesters die werk moeten maken van deze vorming.

« Ik dacht », zo schrijft hij, « dat ik in Frankrijk, het meest vrome koninkrijk ter wereld, wel verschillende soldaten zou vinden om uit te trekken voor de verovering van heel het Oosten en de onderwerping ervan aan Jezus Christus. Meer in het bijzonder hoopte ik er bisschoppen te krijgen om in die kerken onze vaders en meesters te zijn. »

Hij vergiste zich niet : in Parijs vond hij de gewenste missionarissen in de personen van François Pallu (uit de omgeving van Tours) en Pierre Lambert de La Motte (een Normandiër) ; beiden waren lid van de « Bons Amis », een vroom genootschap dat toegewijd was aan de H. Maagd.

HET WERK VAN DE « OOSTERSE MISSIES »

Mgr. Pallu
Mgr. Pallu

Met de hulp van de machtige en devote Compagnie van het H. Sacrament ziet het werk van de « Oosterse Missies » het levenslicht. De geestelijke vader ervan wordt echter aan de kant geschoven ten gevolge van intriges door de koning van Portugal : pater Alexandre de Rhodes wordt door zijn oversten benoemd tot missionaris in... Perzië. Daar zal hij overlijden in 1660, zonder zijn geliefde Viëtnam nog ooit te hebben teruggezien. « Als de graankorrel niet sterft... »

Lambert en Pallu worden door Paus Alexander VII allebei benoemd tot bisschop in partibus infidelium en apostolisch vicaris. Over zee en over land bereiken ze tenslotte hun werkterrein. De Propaganda Fide, die het enge kader van het Spaanse en Portugese Patronaat wil doorbreken, heeft hen gedetailleerde “ Instructies ” meegegeven, in het bijzonder de richtlijn om de grootst mogelijke autonomie tegenover de politieke gezagsdragers na te streven. Maar er is niets aan te doen : hun basis is Parijs, en hun onderneming wordt daar gezien als een zaak van nationaal belang waarvoor geen moeite te veel is ; in 1663 zal de jonge koning Lodewijk XIV trouwens de Société des Missions Étrangères officieel erkennen. « Hun stoutmoedig project kon slechts werkelijkheid worden door het te verankeren in de Franse samenleving, en het was onvermijdelijk dat het daarvan niet alleen de geestelijke maar ook de politieke stempel meekreeg. » 3

De Vereniging van de Buitenlandse Missies streeft een drievoudig doel na : de vorming van een autochtone geestelijkheid, de zorg voor de nieuw bekeerden en de bekering van de heidenen, dat alles in een geest van strikte onderwerping aan de Heilige Rooms-katholieke Kerk en van absoluut vertrouwen in de Allerheiligste Maagd :

« Ik ben er meer dan ooit van overtuigd dat de Allerheiligste Maagd de voornaamste drijfkracht is geweest achter onze geliefde missie en dat Zij de leiding en het bestuur ervan in eigen handen wil nemen », schrijft Mgr. Pallu op 16 maart 1662 aan zijn confraters in Parijs. « Wij zijn de opzichters van de legers van de Maagd Maria. Laten wij in ons hart kijken : dan zullen wij weten dat het vervuld is van een heilig verlangen om Haar in deze expeditie te dienen, ten koste van ons bezit, onze rust en ons leven, ieder op zijn eigen manier [...] Ik denk dus dat wij uitgekozen zijn door de Allerheiligste Maagd voor de dienst van onze meest verlaten broeders, en daar bedoel ik de ongelovigen mee, die werkelijk moederziel alleen zijn. »

Dankzij hun onafgebroken inspanningen en hun onverstoorbaarheid in elke beproeving slagen onze twee bisschoppen er in, samen met hun metgezellen, om vanuit het koninkrijk Siam de missies van Indochina op een stevige basis uit te bouwen. Deze worden onder de bescherming van Sint-Jozef geplaatst : « Niemand kan iets degelijks ondernemen als hij de zaken van het geloof bekijkt zonder de tussenkomst van deze grote heilige », verklaart de eerste synode van Tonkin, gehouden in februari 1670 te Pho Hiên.

De Kerk van Tonkin beleeft in die tijd haar hoogste bloei. Een missionaris getuigt : « Zij is als een paradijs op aarde, waarin de christenen in zo’n grote onschuld leven dat zelfs de afgodendienaars erdoor getroffen worden en moeten toegeven dat de wet die de paters prediken te heilig is om zomaar geminacht te worden. » Op het einde van de zeventiende eeuw telt deze voorbeeldige christenheid 200. 000 gelovigen. De priesters hebben seminaries opgericht en paro-chies gesticht. Ze hebben gemeenschappen van vrome vrouwen ingesteld, de zgn. « Geliefden van het Kruis ». Binnen een tijdsbestek van veertig jaar heeft de Vereniging van de Buitenlandse Missies 96 missionarissen gestuurd. Bewonderenswaardige persoonlijkheden zoals een Mgr. Deydier en een Mgr. de Bourges geven het beste van zichzelf in Tonkin. En uiteraard vertegenwoordigen zij daar niet alleen de Kerk, maar ook Frankrijk. Zo is Mgr. Pallu aan het hof van Siam tegelijkertijd de afgezant van de Paus én van de Zonnekoning.

Het duurt echter niet lang voor de vervolging de christelijke gemeenschappen van Annam en Tonkin treft. Ondanks enkele periodes van respijt vloeit het bloed van de martelaren overvloedig in deze streken die nog overheerst worden door het heidendom. Maar hun dood kondigt nieuwe oogsten van christenen aan.

MGR. PINEAU DE BÉHAINE

Mgr. Pineau de Béhaine
Mgr. Pineau de Béhaine

Op het einde van de achttiende eeuw verschijnt in Indo-china een zeer bijzondere persoonlijkheid : Mgr. Pineau de Béhaine, bisschop van Adran en apostolisch vicaris van Cochin China.

Op dat ogenblik wordt het land verscheurd door een verschrikkelijke burgeroorlog, die hongersnood en miserie onder het volk veroorzaakt. Mgr. de Béhaine is bang dat de koning van Cochin China, Nguyên Anh, die nagenoeg van zijn hele land beroofd is door rebellen uit het noorden, een beroep zal doen op de protestantse mogendheden om zijn koninkrijk te heroveren. Daarom raadt hij de vorst aan om zich tot Frankrijk te wenden. Nguyên Anh stemt hiermee in en benoemt de missiebisschop tot zijn gevolmachtigde minister bij de koning van Frankrijk ; tegelijkertijd vertrouwt hij hem de opleiding van zijn zoon en troonopvolger, prins Canh, toe.

In november 1787 worden de bisschop en zijn jonge beschermeling ontvangen in het paleis van Versailles. Zij zijn dragers van het verzoek om hulp van de vorst van Cochin China : hij doet een beroep op de koning van Frankrijk om zijn land terug te winnen. In ruil voor militaire steun doet hij interessante voorstellen : de afstand van de haven van Tourane en het eiland Poulo Condor, en het monopolie over de buitenlandse handel met zijn land. Lodewijk XVI ziet wel wat in deze voorwaarden, die het voordeel hebben dat zij Engeland in dit deel van het Verre Oosten de pas afsnijden, en hij stemt toe.

Ter gelegenheid van de receptie die volgde op de ondertekening van het verdrag van Versailles liet koningin Marie-Antoinette dit charmant schilderij vervaardigen van prins Canh, de zoon van Nguyên Anh; de schilder, Maupérin, kon het niet over zijn hart krijgen de Oosterse prins met spleetogen af te beelden... (foto Archieven MEP).
Ter gelegenheid van de receptie die volgde op de ondertekening van het verdrag van Versailles liet koningin Marie-Antoinette dit charmant schilderij vervaardigen van prins Canh, de zoon van Nguyên Anh; de schilder, Maupérin, kon het niet over zijn hart krijgen de Oosterse prins met spleetogen af te beelden... (foto Archieven MEP).

Maar door de moedwil van de vertegenwoordigers van Frankrijk in Pondichéry 4 zal het verdrag nooit toegepast worden. Minder dan twee jaar later breekt de Revolutie uit in Frankrijk. Hoe zou Lodewijk XVI, die door zijn eigen onderdanen onttroond is, een contrarevolutie in Indochina kunnen ondersteunen ? Om de eer van Frankrijk te redden, dat immers zijn woord gegeven heeft, recruteert Mgr. de Béhaine op eigen initiatief een honderdtal Franse vrijwilligers met wie hij aan wal gaat in Saigon op... 14 juli 1789. Met de hulp van deze ingenieurs, ambachtslui en soldaten moderniseert hij de vloot en het leger van Nguyên Anh, bouwt voor hem citadellen in de trant van Vauban en verzekert hem zo van de overwinning op zijn vijanden. Na Saigon veroverd te hebben neemt de koning ook Hué in 1801 en Hanoi in 1802 in, waarna hij de keizerlijke titel aanneemt en onder de naam Gia Long regeert tot aan zijn dood in 1820. Voor de eerste keer in zijn geschiedenis is Viëtnam verenigd, met Franse steun.

De aanhankelijkheid van prins Canh aan zijn huisleraar heeft echter de jaloezie gewekt van de kaste van de mandarijnen. Omdat ze bang zijn dat de troonopvolger zich tot het christendom zou kunnen bekeren, wat het einde van hun privileges zou inluiden, lukken ze er met intriges in om de leerling van zijn leraar weg te halen.

Op 9 oktober 1799 sterft Mgr. Pineau de Béhaine. Kort voor zijn dood had hij nog volgend gebed tot zijn kruisbeeld gericht :

« Kostbaar kruis dat heel mijn leven lang mijn lotgenoot was, en dat op dit moment mijn troost en mijn hoop is, sta mij toe u voor de laatste keer te omhelzen. Zware beledigingen waren uw deel in Europa [door de Franse Revolutie] ; de Fransen hebben u omvergeworpen en uit hun tempels verbannen ; vermits zij u niet meer respecteren, kom naar Cochin China. Ik heb u willen doen kennen aan dit volk, dat eerder primitief is dan boosaardig, en u in dit koninkrijk willen planten tot op de vorstelijke troon – maar mijn zonden hebben mij onwaardig gemaakt om het werktuig te zijn van zo’n grootse onderneming. Plant hier zelf uw kruis, o mijn Verlosser, en heers over de inwoners van Cochin China. »

Om de nagedachtenis van zijn vriend te eren laat Gia Long in het hart van Saigon een mausoleum in de vorm van een pagode oprichten, het mooiste monument van de stad, waarop men volgend opschrift kan lezen : « Mgr. Pineau de Béhaine was van Franse afkomst. Zijn daden verdienen het om als voorbeeld voor het nageslacht in herinnering te blijven. Het snelle herstel van ons koninkrijk is voor een groot deel te danken aan de onvermoeibare inspanningen van de Grote Meester... »

ONZE-LIEVE-VROUW VAN LAVANG

De « grootse onderneming » waartoe Mgr. de Béhaine zich niet waardig genoeg achtte, zal door de Heilige Maagd zelf tot een goed einde gebracht worden, met de hulp van haar missionarissen en martelaren. Het jaar tevoren, in 1798, is zij inderdaad verschenen in het dorpje Lavang, op 60 km ten noorden van Hué.

Nieuw bekeerden hadden daar hun toevlucht gezocht om te ontsnappen aan de burgeroorlog die aangestookt werd door de Tây Son, en zij hadden de gewoonte aangenomen om elke avond het rozenkransgebed te bidden vóór een beeltenis van de H. Maagd, aan de voet van een Indische vijgenboom. Op een dag, zo verhaalt de kroniek, « op het moment waarop de christenen zich na het gebed terugtrokken, verscheen hen een dame van een verblindende schoonheid. Ze was in het wit gekleed en omgeven door licht ; twee charmante kinderen, die elk een toorts droegen, stonden links en rechts van haar. De dame ging verschillende keren op en neer langs de opgetogen christenen (waarbij haar voeten de grond raakten als om er bezit van te nemen). Daarna bleef ze staan en sprak ze met een uiterst zachte stem deze woorden uit die iedereen hoorde en die door de traditie vroom bewaard zijn : “ Mijn kinderen, wat jullie mij gevraagd hebben sta ik jullie toe, en vanaf nu zal ik iedereen verhoren die hier tot mij komt bidden” Na dit gezegd te hebben verdween zij, en daarna verdween ook het licht dat haar omgaf. »

Een andere versie voegt hieraan toe dat zij aan al haar kinderen vroeg « om zich blij te tonen dat zij mochten lijden voor hun geloof. Zij legde hier grote nadruk op, evenals op de noodzaak van het gebed. »

Na de dood van keizer Gia Long braken opnieuw vervolgingen los. De boeddhisten bouwden in Lavang een pagode vlak naast de “ boom van de christenen ”. Maar op de dag van de inwijding ervan stelden zij vast dat het beeld van Boeddha omvergegooid was en dat al zijn cultusvoorwerpen rondom de pagode verspreid lagen. Verschillende vooraanstaanden, die deze verwoesting vooraf in een droom aanschouwd hadden, besloten : « Het is de hemelse Dame die dit gedaan heeft. Ze beschouwt dit terrein als haar domein. Deze plaats is heilig. »

Lavang zou ooit de grote mariale bedevaartplaats van Viëtnam worden. Tot op vandaag stromen daar elk jaar honderdduizenden pelgrims samen, want de Heilige Maagd – door de Hemel en door haar kinderen uitgeroepen tot Konin-gin van Viëtnam – verspreidt er haar genade in overvloed.

HET BLOED VAN DE MARTELAREN...

De marteldood van de H. Pierre Dumoulin-Borie (1808-1838)
De marteldood van de H. Pierre Dumoulin-Borie (1808-1838), wiens hoofd de dronken beul slechts na zeven slagen kon afhakken. De missionaris had kort tevoren een loflied op de vreugde gedicht : « Leve de vreugde, ondanks alles ! Het is tevergeefs dat Minh-Mang zijn diadeem bezoedelt in een stroom van bloed. Het is tevergeefs dat hij in zijn razernij onze dagen bekort. De christelijke hoop roept ons toe : leve de vreugde, nu en altijd ! » (foto Archieven MEP).

Zoals pater de Rhodes begrepen ook de eerste apostolische vicarissen dat er tussen hun priesters en de Annamieten tussenpersonen nodig waren om bij hun landgenoten het door de missionarissen gepredikte geloof te verspreiden. Met dat doel leidden zij autochtone catechisten op die gegroepeerd werden in het centrum van de missie, « het Huis van God » genaamd. Daar werden zij gedurende zes jaar gevormd in de wetten van de Kerk en de beleving van het christelijk leven. De bisschop koos vervolgens de meest verdienstelijken onder hen uit om hen naar het priesterschap te leiden. In de rangen van deze Annamietische catechisten en priesters telt men veel martelaren en geloofsbelijders.

In 1833 brak een gewelddadige vervolging los op bevel van keizer Minh-Mang, de tweede zoon van Gia Long, die de erfenis van zijn vader verloochende en brak met diens politiek van verdraagzaamheid. Alle katholieke Annamieten kregen te horen dat zij geloofsafval moesten plegen als zij de doodstraf wilden ontlopen. Minh-Mang, die een uitermate losbandig leven leidde – hij had niet minder dan 700 concubines ! – liet tegenover de christenen en hun missionarissen zijn wreedheid de vrije loop.

Isidore Gagelin, die vóór de vervolging aan het hof met de eer verschuldigd aan een mandarijn behandeld werd, leverde zichzelf uit om zijn medechristenen te beschermen. Deze Franse priester opende in 1834 als eerste de lijst van de martelaren van Hué en verwierf de palm van het martelaarschap door wurging. 5

In 1835 onderging Joseph Marchand de vreselijke executie “ van de honderd wonden ”, waarbij hij met gloeiend hete tangen levend gevild werd. Nadat hij de geest gegeven had hakten de beulen zijn lichaam in vier stukken en wierpen die in de zee ; zijn hoofd werd in de voornaamste steden van het rijk tentoongesteld en daarna vermorzeld in een vijzel : absoluut niets mocht er overblijven van de man die het gewaagd had de keizer te trotseren door een “ perverse godsdienst ” te prediken.

H. Jean-Charles Cornay
De vreselijke marteldood van de H. Jean-Charles Cornay

Rond hetzelfde tijdstip werd Jean-Charles Cornay veroordeeld om in stukken gehakt te worden. Uit medelijden gaf de generaal die belast was met de executie het bevel om allereerst het hoofd af te houwen ! De beul likte het bloed van de martelaar af van zijn sabel, en één van de beulsknechten rukte de lever uit het lichaam en at die op... Op die manier bewezen deze Oosterlingen grote eer aan de missionaris, van wie ze zich zo de heldenmoed wilden eigen maken ; bij een misdadiger van gewoon recht zouden ze zoiets nooit gedaan hebben.

François Jaccard, die gedurende tien jaar door de keizer verplicht werd als vertaler en tolk voor hem te werken en voor wie Minh-Mang een vreemde fascinatie betoonde – sommigen hebben de vergelijking gemaakt met de houding van Herodes tegenover Sint-Jan-de-Doper – werd uiteindelijk in 1838 op bevel van de tiran gewurgd.

In hetzelfde jaar werd het doodvonnis voltrokken aan Pierre Dumoulin-Borie, die vlak vóór zijn executie vernam dat hij benoemd was tot bisschop van Tonkin. De bewaker die de geestelijke moest onthoofden had grote bewondering en zelfs genegenheid voor zijn gevangene opgevat ; hij moest zich moed indrinken en was daardoor zo beschonken dat hij zevenmaal zijn sabel moest laten neerkomen vooraleer hij het hoofd afgehakt had... De grote halsladder waaraan Mgr. Borie tijdens zijn lange gevangenschap vastgemaakt was, werd naar Frankrijk overgebracht, evenals zijn relieken. Zij zouden de eerste getuigenissen vormen in de beroemde « Martelarenzaal » van het Institut des Missions Étrangères te Parijs, vandaag gesitueerd in de crypte van de kapel aldaar.

... IS HET ZAAD VOOR CHRISTENEN

Het prachtig getuigenis van deze vurige apostelen en hun bovennatuurlijke uitstraling wekten grote bewondering, zelfs in het kamp van de vervolgers. Tegelijkertijd werd de moed van de katholieken erdoor verstevigd. Tientallen Annamietische priesters werden op dezelfde wijze gemarteld, onthoofd, gevierendeeld... Honderden nieuwgedoopten werden in de gevangenis gegooid, afgeranseld, verbannen of vermoord... De martelarenlijst van Viëtnam is bijzonder lang – méér dan honderdduizend, schat men ! Maar « het bloed van de martelaren is zaad voor christenen », zoals Tertullianus het zo treffend uitdrukte. Velen die aanwezig waren bij de vreselijke executies bekeerden zich tot het christendom.

Wat Frankrijk betreft, de verhalen over de terechtstellingen zetten allesbehalve een domper op de vurigheid van de missionarissen die klaar stonden om te vertrekken. Integendeel, het martelaarschap van hun voorgangers deed de nieuwelingen nog sterker verlangen naar het vertrek, opdat ook zij hun bloed zouden kunnen vergieten voor Christus en voor de zielen.

Telkens als het bericht van een marteldood binnenkwam, begaven de seminaristen van de Missions Étrangères zich naar de bidkapel in de tuin om er een Magnificat als dankzegging te zingen. De dag van hun vertrek kwamen ze terug naar de kapel, om hun apostolaat toe te vertrouwen aan de Koningin van de martelaren. Het koor hief dan het Afscheidslied aan, gecomponeerd door Gounod, gevolgd door het Ave Maris Stella voor de lange overtocht over de zee. Vervolgens begaf men zich naar de eigenlijke kapel van het seminarie, waar de talrijke familieleden en vrienden hen opwachtten. De vertrekkers bestegen de trappen van het altaar, terwijl de achterblijvers hen de voeten kwamen kussen onder het zingen van de verzen van Isaias : « Wat zijn ze mooi, de voeten van deze mensen die het Evangelie en de vrede brengen ! » (52, 7).

De directie in Parijs hield de Franse regering gedurig op de hoogte van de toestand van hun missionarissen en van de ongelukkige christenheid van Viëtnam. Paus Gregorius XVI richtte op zijn beurt een smeekbede tot Lodewijk-Filips van Orléans (de « Burger-Koning » die na de revolutie van 1830 als grondwettelijk monarch aan de macht gekomen was) om van zijn gezag gebruik te maken opdat de vervolgingen zouden ophouden. Het tijdschrift L’Univers lanceerde een felle perscampagne met de bedoeling een Franse tussenkomst in Indochina te bepleiten. Maar Lodewijk-Filips deed niets, om de eenvoudige reden dat zijn minister van Buitenlandse Zaken, Guizot, een fanatiek protestant was die de commerciële belangen van Engeland in het Verre Oosten niet wilde dwarsbomen. Het was dus wachten op de dood van Minh-Mang, in 1841, vooraleer er geleidelijk aan een einde kwam aan de vervolgingen. De zoon en opvolger van de keizer, Thieu Tri, toonde zich verdraagzamer tegenover de katholieke godsdienst.

ONDER DE KROMSTAF VAN MGR. RETORD

Mgr. Pierre Retord
Mgr. Pierre Retord

Op hetzelfde ogenblik wordt Mgr. Pierre Retord (1803-1858), bijgenaamd “ de bisschop met de houten staf en het gouden hart ”, aangesteld tot apostolisch vicaris van Tonkin. Hij gevoelt een hevige liefde voor het Kruis van Christus, dat hem tijdens zijn jeugd verschenen is boven op een berg die hij moet beklimmen. Als bisschopswapen neemt hij daarom twee in mekaar verstrengelde kruisen, met volgend devies : « Fac me cruce inebriari », « Maak dat ik mij bedwelm met het Kruis ! » Tegelijkertijd is hij een onnavolgbaar initiatiefnemer.

Als missionaris in Tonkin kent hij perfect de mentaliteit en de taal van de bevolking van Annam, zodanig zelfs dat hij gedurende een tijd zijn eigen moedertaal vergeet ! Hij maakt gebruik van het stilvallen van de vervolgingen om zijn Kerk uit de catacomben te laten komen en de katholieke liturgie met grote plechtigheid te laten vieren : hoogmissen, feesten, publieke processies,... Hij let er ondertussen ook op dat er onder zijn missionarissen een diepe eenheid heerst, alsook eenvormigheid in de methodes van evangelisatie die zij gebruiken. « Dan kunnen we handelen als een leger in slagorde, met een onverstoorbare ordening en een onoverwinnelijke moed. » (A. Launay, Mgr. Retord et le Tonkin catholique, Lyon 1893, p. 197).

Wanneer de moeilijkheden hernemen sticht de bisschop een « Ridderschap van de Dapperen », waarvan hij zichzelf in alle nederigheid de grootmeester noemt ; om er deel van uit te maken moet men een huzarenstuk uithalen ter ere van Jezus en Maria. Hun maarschalkstaf is... het martelaarschap.

Dankzij een bijzondere bescherming van de Allerheiligste Maagd slagen de mandarijnen er nooit in de hand op Mgr. Retord te leggen, gedurende de achttien jaren dat hij overdag en’s nachts Tonkin doorkruist om godsdienstles te geven, vertroosting te brengen, de sacramenten toe te dienen en de devotie tot de kruisweg te verspreiden : « Niets is meer vertederend », noteert hij, « dan onze christenen deze meditaties te horen opzeggen in hun zangerige taal, op een droeve en zachte toon, en met een prachtige eenstemmigheid. »

DE HOOP OP EEN FRANS INGRIJPEN

Keizer Thieu Tri sterft in 1847. Zijn zoon Tu-Duc – een naam die nochtans letterlijk “ deugdzaam nakomelingschap ” betekent – zet de vervolging van de christenen terug in gang. Hij vuurt daarbij de vreemdelingenhaat van de boeddhistische intellectuelen aan, die al erg beïnvloed zijn door hun gelijken in China. Mgr. Pellerin, de apostolisch vicaris van Cochin China, stelt dat met spijt vast : « Ik ben ervan overtuigd dat deze angst en deze haat [jegens de Europeanen] hier aangewakkerd worden vanuit China, dat tot elke prijs zijn nefaste invloed op zijn buurstaten wil behouden. » Van hun kant doen Mgr. Retord en Mgr. Jeantet, zijn coadjutor, een dringend beroep op Frankrijk om actie te ondernemen. Maar wanneer hun brief in 1848 Parijs bereikt, is Lodewijk-Filips net door een revolutie van de troon gestoten en is opnieuw de republiek uitgeroepen.

Het gevolg is dat de martelarenlijst van Viëtnam langer wordt. In 1851 wordt Augustin Schoeffler in Tonkin terechtgesteld ; wanneer hij met opgeheven hoofd en kalm naar de executieplaats stapt, is de menigte erg onder de indruk : « Het is een held. Hij gaat de dood tegemoet alsof hij naar een feest gaat. Wat een mooie man, wat een goedheid straalt hij uit ! Hoe kan de keizer zulke mannen laten doden ! » (cf. C. Simonnet, op. cit., p. 57).

Jean-Louis Bonnard is als volgende aan de beurt. Hij sterft de martelaarsdood op 1 mei 1852 « wegens het prediken van de perverse godsdienst ». Zijn romp en hoofd worden in de Rode Rivier gegooid, maar door christenen opgevist en overgebracht naar Vinh-Tri, het hoofdkwartier van Mgr. Retord. De bisschop draagt zelf de lijkdienst voor zijn geliefde zoon op in het bijzijn van talrijke autochtone seminaristen.

De Franse marine onderneemt een eerste tussenkomst in 1847, en komt terug in 1856 met de Franse consul in Sjanghai, M. de Montigny. Tourane wordt gebombardeerd, maar de expeditie is onvoldoende voorbereid en loopt met een sisser af. Het is een afgang voor Frankrijk.

Théophane Venard, de zachte « Pater Ven », die al sedert twee jaar in Tonkin op post is, spaart zijn kritiek niet : « Frankrijk moet zich niet vernederen door te onderhandelen met een land dat maar al te graag de spot met haar drijft en dat de Franse missionarissen zonder reden vermoordt. Het enige eerzaam verdrag voor Frankrijk is de oorlog of een vrijwillig aftreden van de vorst van Annam, maar zijn hoogmoed staat zo’n aftreden niet toe. Heren in Parijs, wat kennen jullie de Oosterlingen slecht ! Schande voor Frankrijk ! Pijn bij onze missionarissen en onze christenen. De Franse tussenkomst zal uiteindelijk maar een voorbijvliegende meteoor geweest zijn, waarvan de eerste verschijning een gevoelen van levendige vreugde teweegbracht bij onze christenen en zelfs bij de heidenen, die allemaal niet alleen zouden willen bevrijd worden van de verdrukking door de huidige dynastie, maar die ook graag het juk van Frankrijk zouden aanvaarden » (aangehaald in Dieu est Amour nr. 105, 1988).

De Franse politiek van halve maatregelen, uitvluchten en eindeloos getalm leidt uiteindelijk alleen maar tot méér vervolgingen. Tussen 1857 en 1862 worden 115 autochtone priesters ter dood gebracht en 80 kloosters van vrouwelijke religieuzen verwoest. Een vierde, misschien zelfs een derde van de vijfhonderdduizend christenen van Viëtnam wordt onder het voorwendsel van “ landverraad ” opgejaagd als wilde beesten en komt om van miserie of door een gewelddadig einde. De meesten van hen die ter dood veroordeeld worden, stappen naar de plaats van hun terechtstelling onder het bidden van de rozenkrans.

Ook de Franse missionarissen worden niet gespaard. François Néron, die zijn gevangenschap en de daarbij horende martelingen zonder één woord te spreken ondergaat, wordt onthoofd op 3 november 1860. Théophane Vénard ondergaat hetzelfde lot in de omgeving van Hanoi, aan de oever van de Rode Rivier, op 2 februari 1861 ; in zijn laatste brief, gericht aan zijn vader, schrijft hij : « Met een licht gesuis zal de sabel mijn hoofd van mijn romp scheiden, zoals een lentebloem door de Tuinman geplukt wordt louter en alleen voor zijn plezier. » Étienne Cuenot, die 32 jaar lang als missionaris in Viëtnam werkzaam is en tot bisschop benoemd werd, sterft van uitputting in de gevangenis van Binh-Dinh op 15 november 1861, vooraleer zijn doodstraf kan uitgevoerd worden.

Ondertussen is Mgr. Retord, op de vlucht in de bergen van het binnenland, in 1858 gestorven, door iedereen verlaten...

* * *

De Franse Republiek besluit pas in 1859 tot een efficiënte tussenkomst. In februari van dat jaar wordt Saigon door Franse troepen ingenomen ; Cochin China, het zuiden, wordt officieel een Franse kolonie. Cambodja plaatst zichzelf uit eigen beweging onder de bescherming van Frankrijk om het imperialisme van het koninkrijk Siam de pas af te snijden. In 1862 sluit Frankrijk een verdrag met het keizerlijk hof van Hué, waarbij bepaald wordt dat de katholieke gelovigen van Annam en Tonkin de vrijheid krijgen om hun godsdienst te belijden.

zuster Françoise van de Heilige Geest
Hij is verrezen ! nr. 26, maart-april 2007


(1) Voor de drie bestanddelen van het huidige Viëtnam waren in de Franse tijd andere namen in gebruik : Tonkin, het noorden, met als belangrijkste stad Hanoi ; Annam, het centrale deel, met de oude keizerlijke hoofdstad Hué ; en Cochin China, het zuiden, waarvan Saigon (het huidige Ho-Chi-Minhstad) de voornaamste metropool was. De Fransen spraken over Annamieten als ze het gehele Viëtnamese volk bedoelden.

(2) Histoire de l’Indochine française, 1998, p. 31.

(3) Jean Le Pichon, France-Indochine, au cœur d’une rencontre, 2005, p. 165.

(4) Pondichéry, in het Engels Pondicherry, ligt in het zuidoosten van India. In 1673 kocht de Compagnie française des Indes orientales de stad over van een plaatselijke sultan en bouwde haar uit tot het bruggenhoofd van de Franse handelsbelangen in India. Daartoe moest wel bijna onafgebroken strijd gevoerd worden tegen de Hollanders en de Engelsen.

(5) Een aantal details over de martelaren van Viëtnam staan niet in het oorspronkelijke artikel maar zijn gehaald uit het interessante boekje van Christian Simonnet, missionaris van de Missions Étrangères : Les dix saints martyrs français du Vietnam, uitg. La Salle des Martyrs, Parijs, 1989 (96 pp.).