20 JULI 2014

Evangelische tolerantie

Het Evangelie van vandaag is heel eenvoudig; de Heer Jezus, de Zoon van God die mens geworden is, had in zijn oneindige wijsheid de gave van de eenvoud. Hij vertelt een gelijkenis waarvan Hij ons zelf de interpretatie zal geven.

Een man zaaide goede tarwe op zijn akker en zijn arbeiders verbouwden die naar behoren. Maar toen het graan opkwam, stelden ze vast dat er ook onkruid was gegroeid, dat helemaal geleek op het graan. Hoe had dit kunnen gebeuren? « Een of andere vijand heeft dit gedaan.» Ze stelden aan hun meester voor om het onkruid onmiddellijk uit te trekken. Raad van de meester: wacht, nu is het nog te vroeg, het is te moeilijk om onderscheid te maken tussen het graan en het onkruid, jullie lopen het risico om ook het goede graan uit te trekken. Laat het onkruid samen groeien met de tarwe en zo zal het in de oogsttijd gemakkelijk zijn om het van elkaar te onderscheiden. Daarna kunnen jullie het onkruid verzamelen, in bussels binden en verbranden. Dan kunnen we het goede graan oogsten. « Hij die het goede zaad zaait», legt Jezus uit, « is de Mensenzoon. De akker stelt de wereld voor. Het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk Gods en het onkruid de kinderen van het Kwaad. De vijand die het slechte zaad zaait, is de duivel. De oogst is het einde van de wereld en de maaiers zijn de engelen. Net zoals het kaf verwijderd en door het vuur verteerd wordt, zo zal ook het einde van de wereld zijn» (Mt 13, 37-40).

Sint-Augustinus merkt op dat de gelijkenis van het onkruid de parabel van het net lijkt tegen te spreken (vgl. Mt 13, 49-50). In de gelijkenis van het net wordt meteen het onderscheid gemaakt tussen goeden en slechten, terwijl het in de parabel van het onkruid wordt uitgesteld. Waarom dit verschil?

Eerst en vooral valt op dat ons in de twee parabels geleerd wordt dat op het einde der tijden de verdeling zal worden gemaakt tussen de goeden, die beloond zullen worden, en de slechten, die in het eeuwige vuur, in de hel geworpen zullen worden, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dat is een fundament van ons geloof – een evangelisch fundament. In de praktijk van ons geloof en onze moraal weten we dat er op het einde der tijden geen medelijden zal zijn: ofwel wordt het de hemel, ofwel de hel. Er is geen middenweg. Iedereen zal persoonlijk beoordeeld worden op het kwaad dat hij heeft begaan, op de manier waarop hij trouw geweest is aan het geloof, aan de sacramenten en aan de leer van de Kerk.

Sint-Augustinus heeft gelijk als hij zegt dat in de parabel het net de Kerk is; dat betekent dat de mensen die de prediking van de apostelen of hun opvolgers hebben ontvangen, die gedoopt zijn en het Credo belijden, tot de gemeenschap van de rechtvaardigen behoren. Dat is waar, maar het is niet omdat ze tot de Kerk behoren dat ze ook automatisch naar de hemel gaan; er zijn onder hen twee verschillende soorten. Er zijn er die zich goed gedragen en trouw zijn aan het geloof, en anderen die niet volgens het geloof leven. Die laatsten zijn tijdens hun leven misschien nog gerust, maar op het ogenblik van hun dood zullen ze onbarmhartig geoordeeld worden als ze zich niet bekeerd hebben. Dat is een heel belangrijk gegeven.

In de Kerk zijn er goeden en slechten, maar als ze het Credo zingen zijn het echte katholieken. Ze zingen het Credo: dat is officiëel, dat is publiek. En hun gedrag? Sommigen lijken heiligen, maar zijn echt hypocriet en verdorven. Anderen lijken zich in alle ondeugden uit te leven en toch zijn zij niet zo schuldig. Wie kan over de zielen een oordeel vellen? Wie kan er over de intenties oordelen? We moeten afwachten, geduldig en verdraagzaam zijn.

In de wereld zijn er mensen die katholiek zijn en tot de Kerk behoren, zegt Sint-Augustinus, en anderen die niet hetzelfde geloof hebben en heel erg gekant zijn tegen de katholieken. En toch predikt de Heer Jezus in de parabel van het onkruid nog de verdraagzaamheid: wacht af!

Christus predikt ons het geduld en toch heeft de Kerk soms anders gehandeld. Dat toont ons dat het aan de Kerk is om de Heilige Schrift te interpreteren! Als wij het Evangelie in ons eentje lezen, zoals een protestant, dan weven wij een theorie die uitgaat van ons eigen geval en maken wij de wil van God ondergeschikt aan onze grillen. Ik ben bv. geen goede christen en ik onthoud maar één ding: Christus heeft gezegd dat je de mensen niet mag oordelen, zelfs de slechte christenen niet, dat zij evengoed een plaatsje hebben naast de goede christenen en dat je hen dus niet moet verjagen. Zo interpreteer je de H. Schrift volgens jouw grillen en blijf je vastzitten in je ondeugden in naam van het Evangelie. Laten wij zo niet doen en liever de regels van de Kerk volgen.

De Kerk nodigt ons uit om verdraagzaam te zijn zoals deze parabels het aantonen, maar zij heeft grenzen gesteld aan de verdraagzaamheid door het juiste midden te bepalen: op gelijke afstand enerzijds van de mensen die te tolerant zijn en de Kerk veroordelen omdat zij zogezegd onverdraagzaam is en anderzijds van hen die de Kerk in hun fanatisme verwijten dat zij te tolerant is. De katholieke Kerk is de meesteres over de waarheid, Zij is het die ons bestuurt onder invloed van de Heilige Geest.

Ze heeft dus iets beslist dat Jezus ongelijk lijkt te geven, ook al is het slechts gedeeltelijk.

Eerste geval: wij zijn allemaal goede katholieken, wij gaan allemaal naar de Mis, wij zingen allemaal ons Credo; dus mogen we elkaar niet oordelen, zegt de Kerk.

Tweede geval: maar als men te doen heeft met publieke zondaars die voor de anderen een schandaal zijn – dat zie je, zoals een ongezonde vis zich onderscheidt van een gezonde – dan moeten die er onmiddellijk uit! De Kerk gaat in dit precieze geval, met het gezag dat Christus haar heeft gegeven, tegen de verdraagzaamheid van Jezus in en zegt: «Die verdraagzaamheid moet grenzen hebben. Ik verklaar op basis van mijn canoniek recht dat in heel bepaalde gevallen – zoals bv. de publieke zondaars – er geen sacramenten mogen toegediend worden, men hen soms zelfs niet meer in de kerk mag toelaten; ze zullen begraven worden op heidense begraafplaatsen zolang ze niet bekeerd zijn. Buiten!»

De Kerk zegt het. Wat wil je dan? Dat ik daar tegen in opstand kom? Je moet weten dat de tolerantie onder katholieken, in de schoot van de Kerk, grenzen heeft. Als mijn grote zoon begint te zeggen dat hij niet in God gelooft, als hij niet naar de mis wil gaan enz., wat dan? Verdraagzaam zijn? Goed, je mag bij de kinderen en de jonge soort geen schandaal verwekken door er een zaak van te maken. Maar als die grote zoon zijn broers en zussen rot maakt, hen zegt dat ze niet naar de mis moeten gaan zoals papa, dat het volledig idioot is, dan bederft hij de anderen. De Kerk zegt: hij wordt een publieke zondaar en geeft ergernis. «Als jij niet naar de mis gaat, als jij je niet gedraagt in het zicht van je broers en zusjes, dan krijg je hier geen eten meer, dan pak je je valies maar en vertrek je.» Dat is wat een familievader moet doen.

En de verdraagzaamheid dan? De verdraagzaamheid heeft haar grenzen. Het is waar dat je in tijden zoals de onze het goede graan niet meer kan onderscheiden van het onkruid: het modernisme, het progressisme, het integrisme hebben alles zo goed dooreen gehaspeld en dat je niet meer weet van welke school, sekte of theorie de priesters zijn die ons leiden – om maar te zwijgen van de bisschoppen en de paus! Wel, als je niet meer weet wie de echte katholiek is en wie de valse, dan moet je verdraagzaam zijn. We kunnen elkaar niet wederzijds gaan excommuniceren. Wacht af, God zal er zich om bekommeren.

Maar het moet toch zeker niet zover komen dat de ketters het halen van de katholieken en beletten dat het geloof en de waarheid van Jezus Christus worden verspreid tot aan de uiteinden van de aarde. Op zo’n ogenblikken roept de Kerk een concilie samen; de paus bestijgt zijn cathedra, zijn troon, om onfeilbare definities af te kondigen en klaarheid te scheppen in de discussies. Dan volgen de anathema’s: degenen die het geloof niet hebben, moeten ons verlaten. Dat is het ogenblik van de scheiding, het moment waarop het onkruid zijn hoogste wasdom heeft kunnen bereiken. Je ziet perfect wie tot het onkruid behoort en wie tot het goede graan. Het onkruid wordt in bussels gebonden en, zonder het einde van de wereld af te wachten, in het vuur geworpen om de katholieke eenheid te herstellen.

Dat is een wat genuanceerd en complex onderricht. Maar het is het onderricht van Christus, dat verduidelijkt wordt door de Kerk. En zo weten wij dat we er heel erg toe aangespoord worden om goed, waakzaam en verdraagzaam voor elkaar te zijn; onder ons, katholieken, en zelfs met hen die het niet of niet meer zijn. Maar toch zijn er grenzen, die de Kerk ons leert.

Soms moet een familievader, een moeder, een overste van een klooster moeilijke beslissingen nemen. Waarom zouden we dan geen raad vragen aan een priester, aan onze oversten? Is dit nog het moment om verdraagzaam en welwillend te zijn of is het ogenblik daar om de knoop door te hakken? In sommige gevallen zal de Kerk antwoorden: gooi hem of haar buiten om de rest te redden; in andere gevallen: wees niet ongeduldig, wees niet hard en laat de liefde heersen, dat zal stichtender zijn en meer goed doen dan al je hardheid.

Laten we vertrouwen hebben in de Kerk om het Evangelie te interpreteren en te leven naar het Hart van Jezus.

Abbé Georges de Nantes
sermoen van 12 november 1989