8 FEBRUARI 2015

Het smeekgebed van een zoon van de Kerk

MIJN God, mijn Vader, ik sla mijn ogen op naar U die in de Hemelen woont, naar U sla ik mijn ogen op en smeek ik om het einde van de beproeving en wacht ik, hoop ik op de nieuwe dag. Buiten valt er smeltende sneeuw in de nacht, deze avond is alles koud en om te wenen. Wanneer zal dus de zon opnieuw verschijnen en wanneer de blauwe lucht boven de daken? De beproeving lijkt langdurig als ze te zwaar is. Het lijkt erop dat alles smelt en in slijk verandert. Ik wist niet dat de hemel ons zo kon overvallen. En verstijfd, verweesd smeek ik U dat die ellende ophoudt, vraag ik U, onze Vader, om de onverwachte ochtendglorie van het heil van de Kerk. Mijn ogen zijn zoals die van dienaars gevestigd op de handen van hun meesters, mijn ogen zijn zoals de ogen van de dienares gericht op de handen van haar meesteres. Ze kijken uit naar het gebaar, het teken, het bevel die barmhartigheid zullen brengen.

Elke ochtend zoek ik tussen het nieuws datgene wat de geboorte van de nieuwe tijden aankondigt. Maar elke ochtend is het nieuws slechter en ga ik ‘s avonds slapen met verdriet. In mijn slapeloosheid komt me terug het visioen van Zacharias voor de geest. Ruiters begeven zich op weg, ze doorkruisen de aarde in galop naar de vier windstreken, ze zoeken of er iets in wording is, of enige botsing voorafgaat aan de komst van het rijk Gods. Maar er is nog niets dat beweegt; heel de aarde is in rust en onbewogen in haar onrechtvaardigheid. De Hemel blijft gesloten, de wereld is ondergedompeld in geloofsafval en de nederige gelovigen wanhopen in deze valse vredestoestand. « God der Legerscharen, hoe lang nog zult Gij talmen met uw medelijden met Jeruzalem en de steden van Juda, die kreunen onder het gewicht van uw woede sinds zeventig jaar? » (Za 1).

Ik hou mijn ogen gericht op uw handen, o machtige en barmhartige Heer. Maar heb medelijden met ons, kort de tijd van onze beproeving in; want alles stort in en wordt meegesleurd in de draaikolk van overgelopen rivieren, overstroomde gebieden, verzwolgen huizen. Mijn vader heeft nochtans geleden voor uw eer en mijn grootvader heeft slechts tranen en verwijten geoogst in zijn trouw. Het is de strijd van onze voorouders die we roemloos verder zetten. De beproeving is een overlevering van onze voorouders geworden: men draagt ze vanuit een hoop die onophoudelijk op morgen wordt gesteld. Sinds hoeveel generaties wordt uw Naam verworpen door de volkeren en uw Waarheid bezoedeld door de priesters? Wij zijn, in het Nieuwe Testament, zoals de armen van Jahweh in het Oude Testament, die gedurende eeuwen wachtten op de gezegende vrucht van de maagdelijke schoot en die stierven zonder ze gekend te hebben, waarbij ze aan de komende generatie de ongebluste toorts van hun verwachtingen doorgaven. Ze kenden de gesel van Babylon, ze vielen onder de pijlen van de Parthen en de Meden, beeldden zich in dat ze bevrijd werden door de ruiters van Cyrus. Maar het juk van de Perzen werd zwaarder tot aan de dagen van Alexander de Grote, die het brak om het te vervangen door dat van de Grieken, erger nog. De armen van Israël ondervonden van hem niets dan ellende en vreselijke gevaren voor hun geloof. Dan kwamen de Romeinen, en dan Herodes. De vrome families, herleid tot enkele eilandjes van trouw, hielden in hun goed afgeschermde gezinnen de kleine, korte vlam van hun hoop van weleer brandend. Hun ogen waren nog altijd opgeslagen naar U, Vader, hun ogen bleven gericht op uw eeuwenoude handen, uw lange, fijne, machtige handen die sinds eeuwen onbeweeglijk bleven, verstard – tot ze uiteindelijk opgeheven werden en bevelen gaven aan gans de aarde en de Hemel voor de Gebeurtenis van het Heil.

Mijn voorvader heeft geloofd in het herstel van de christenheid en heeft zich niet door wanhoop laten overmannen. Zijn zoon heeft niet geloofd in de valse vrede van de moderne wereld en de voorspoed van de goddelozen. Hij is gestorven in de kerstnacht van 1914 en liet aan mijn vader als erfenis de zekerheid van uw rijk, versterkt door zovele pijnlijke meditaties en versterkt door de ene mislukking op de andere. Van mijn vader heb ik dat weerstandsvermogen bij schijnbaar verloren zaken geleerd. Ik heb zijn geloof nagevolgd, de ogen gevestigd op uw onbeweeglijke handen en de oren gespitst op uw immens, uw onverdraaglijk stilzwijgen. Ik weet van hem dat zich tijdens onze dagelijkse strijd iets voorbereidt, dat er iets komen zal!

De goddelijke handen die ik aanbid zullen op een dag in beweging komen. De wereld zal beven. De ene hand, die van uw almachtige Wijsheid, zal de hoogmoed breken van de verdorven engelen en de boze mensen. Langs de spleten en breuken van de wereld zal er licht binnensijpelen. De andere hand, die van uw Barmhartigheid, zal legioenen engelen in beweging brengen om uw Kerk en het Rijk van Maria ter hulp te komen; de heiligen van de nieuwe tijden zullen ontvlammen in een ongelofelijke naastenliefde die hen in staat zal stellen de wereld te bekeren door hun mirakels en deugden! Ja, ik weet dat uw handen voor mij zullen bewegen. Ze zullen me instructies geven en de ijver om dat alles te volbrengen. De Gewijde Geschiedenis, zoals ze ons eertijds door onze moeders vol verrukking verteld werd, zal in een reeks van schitterende taferelen een nieuw begin kennen. Zo zal de toekomst mooier zijn dan het verleden…

Maar onze voorvaderen zullen al te lang gewacht hebben op dit menselijk geluk, teveel jaren zal ik in hun spoor de nederige houding hebben aangenomen van dienaars gebogen over hun arbeid, de ogen aandachtig gericht op de bevelen van hun meester, om dan het keren van het lot op te eisen en de erfenis van de rijken. Ik ben nu uitgeput en van een te oud ras om ooit de roes van de weerwraak en de wereldse feesten te smaken. De droombeelden van onze jeugd hebben gebloeid en zijn verwelkt. Zelfs wanneer alles hersteld zal zijn te Rome, Reims en Parijs zal ik aan het werk blijven, de ogen zoals die van de dienaar gericht op de handen van zijn Heer, uit liefde.

abbé Georges de Nantes
« Page mystique » nr. 18, december 1969