27 MAART 2016

De Verrijzenis is een historisch feit

DE Verrijzenis stuurt ons geloof aan. Ze is een historisch feit dat zich ter overweging aan ons aan alle mensen aandient. Het eerste feit is de ontdekking van het lege graf in de ochtend van Pasen. En Maria Magdalena is de eerste boodschapster van dit nieuws. Die dag, als eerste opgestaan, komt ze als eerste aan wanneer het nog donker is en ze ziet de van het graf weggehaalde steen. IJlings haast ze zich naar Simon Petrus en Johannes om haar ontdekking te melden : « Ze hebben de Heer uit het graf gehaald en we weten niet waar ze Hem hebben neergelegd. »

Ze zegt “ wij ”. Ze is dus wel degelijk vergezeld geweest door anderen, zoals de synoptici ons melden. Hier lezen we de kostbaarste verzen omdat het voorwerp zelf waarvan sprake is tot bij ons geraakt is : het is de H. Lijkwade.

« Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. IJlings liepen de twee er samen naartoe, maar de andere leerling liep harder dan Petrus en kwam het eerst bij het graf aan. Hij wierp er een blik in en zag dat de linnen doeken er nog lagen. Maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam ook Simon Petrus, na hem, bij het graf aan en ging meteen naar binnen. Hij zag hoe de doeken er nog lagen (dus verspreid), maar ook hoe de doek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de andere doeken lag : hij was opgerold en lag helemaal apart. »

Deze manier van spreken die voor velen eigenaardig lijkt, is duidelijk te verklaren. Ze beklemtoont het contrast dat gevormd wordt tussen enerzijds de zwachtels, die gediend hebben om de handen en voeten van Jezus vast te maken toen Nicodemus en Jozef van Arimathea Hem naar het graf hebben gebracht en die daar verspreid liggen, en anderzijds de grote Lijkwade die het hele lichaam omhulde ; deze laatste ligt opgevouwen op één bepaalde plaats, dus niet over de volledige lente uitgespreid zoals de windsels. Men kan zich zeer goed inbeelden dat wanneer Jezus opgestaan is uit de doden Hij de banden van zijn lijkwade, die Hem van kop tot teen bedekte, weggeworpen heeft. De lijkwade werd niet in wanordelijke staat teruggevonden : Petrus en Johannes vonden haar opgeplooid, opgerold op één welbepaalde en goed zichtbare plaats terug. Dat is het wat hen trof.

« Toen pas ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen (Johannes), naar binnen. Hij zag en kwam tot geloof. »

Wat zag hij ? De Lijkwade lag afzonderlijk opgerold en niet wanordelijk zoals de zwachtels, en hij geloofde. Wat geloofde hij ? Dat Jezus was verrezen. Johannes heeft het vertrouwde gebaar van Christus herkend dat hij Hem zo dikwijls heeft zien doen bij het opplooien van zijn reisdeken’s morgens. Dat is wat Hij in het graf gedaan heeft en Hij heeft de Lijkwade goed zichtbaar achtergelaten. Toen hij het graf binnenging heeft Sint-Jan de hand van Jezus gezien die de Lijkwade oprolde. Hij heeft het in zijn herinnering gezien, maar Hem, Jezus, hebben ze niet gezien. Hij is niet veraf, zoals we zullen zien zodra ze terug vertrokken zijn en Maria Magdalena alleen hebben achterlaten. Met haar zal Jezus anders handelen. Hij zal zich tonen. Zij hebben gezien wat we vandaag nog zien en dat was voldoende om te geloven.

« Hij geloofde (eindelijk), want ze wisten toen nog niet wat de Schrift zei : dat Hij uit de doden móést opstaan. »

Sint-Jan bekent schuld dat hij samen met de andere apostelen het geloof verloren had. Maar op hetzelfde moment bewijst hij ons vandaag een grote dienst, want hij laat ons toe de modernisten te weerleggen die zegevieren in de Kerk door te zeggen dat al deze verhalen over de dag van Pasen verhalen zijn die later toegevoegd zijn, die uitgevonden zijn door de apostelen op basis van de voorspellingen van de Schrift. Sint-Jan antwoordt zelf tweeduizend jaar van tevoren dat hij daartoe niet in staat zou zijn geweest, hoewel Jezus hen dikwijls op weg zette door hen de dingen aan te kondigen volgens de Schrift.

Het zijn dus niet de oude profetieën die bij de leerlingen het geloof lieten ontkiemen, maar de feiten, alle gebeurtenissen van die dag die hen daartoe gedwongen hebben, en op de eerste plaats de ontdekking van het lege graf, zoals men verkeerdelijk zegt, want het graf is niet leeg. Het is vervuld van de aanwezigheid van de H. Lijkwade. Jezus heeft beide, de H. Lijkwade en het graf, achtergelaten om de Maagd Maria te gaan troosten en dan te verschijnen aan Maria Magdalena, zodra Petrus en Johannes de plaats verlaten hebben.

Voor het ogenblik heeft het voor Petrus en Johannes volstaan de H. Lijkwade te zien om te geloven, zoals wij vandaag. Het is wonderlijk. We bevinden ons tegenover dit stoffelijk voorwerp, hetzelfde dat zij gevonden hebben in het graf en dit volstaat voor ons om te geloven en te aanbidden. Ze verlangden er niet minder naar om Jezus zelf te zien, zoals onze vader, abbé de Nantes, zei tijdens onze bedevaart in 1998 toen hij zich ergerde aan hen die zeggen dat ze de H. Lijkwade niet nodig hebben om te geloven :

« Vandaag zijn er talloze slechte priesters die zeggen dat ze de Lijkwade niet nodig hebben, dat ze de openbaringen van Fatima niet nodig hebben en dat het niet nodig dat God zich op lichamelijke wijze openbaart, omdat ze het geloof hebben en omdat, als men gelooft, men daaraan geen nood heeft. Daarmee uiten ze hun misprijzen voor de schitterende tussenkomsten die de Hemel in de twintigste eeuw gedaan heeft voor onze redding, laatste hoop in onze tijden van geloofsafval.

De wetenschap toont de authenticiteit van de H. Lijkwade aan door A + B. Maar het is juist dat de wetenschap die teveel een beroep doet op de rede niet de nodige vruchten voortbrengt. Wat vruchten voortbrengt, is ons hart vervuld van liefde voor Christus ; uiteraard, het geloof hebben we als een intuïtie van het hart, maar die innerlijke intuïtie voldoet op zichzelf niet. Jullie horen me niet zeggen : ik heb wetenschappelijk onderzoek gedaan en ik heb aangetoond dat de Lijkwade authentiek is. Dat brengt niemand iets bij. Als we hierheen komen om aan wetenschap te doen en onze rede op te hemelen, vergissen we ons. We komen naar hier om op onze knieën te vallen voor de H. Lijkwade, uit liefde voor Jezus die ons vandaag, om ons te redden van de algemene geloofsafval, zijn wonden toont en de smart van zijn Hart, de wonde van zijn hart en de onnoemelijke tederheid van zijn gelaat.

We hebben Hem gezien en we willen Hem nog zien. Hoe meer we zullen geloven, des te meer zullen we beminnen en zullen we willen zien. En uiteindelijk zullen we Hem zien van Aangezicht tot aangezicht, deze Christus die ons zal verschijnen en zich aan ons zal geven aan het einde van ons leven. Dan zal die uitspraak die een gevaar inhoudt voor eeuwige vervloeking – “ We hebben dat alles niet nodig om te geloven ” – in onze harten omgevormd worden tot een vurige kreet : « Ik wil Hem zien, ik wil Haar ooit zien ! Mocht Hij mirakels doen en zijn waarheid aantonen aan de ongelovigen. Dat is hun laatste kans, maar wij die geloven zullen het niet moe worden het Gelaat van Christus te bekijken om ons reeds voor te bereiden op het zien van wat we met grote verdienste gedurende heel ons leven geloofd hebben. »

broeder Bruno van Jezus-Maria uittreksels uit de homilie van 21 april 2001