31 JANUARI 2016

Hymne aan de liefde

LUIDENS de unanieme mening van de kerkvaders, de exegeten en de moderne geleerden is de lofzang over de liefde een der mooiste teksten van Sint-Paulus. Ze richt zich tot de Corinthiërs die sinds hun bekering onbetwistbaar het voorwerp waren van een massa charisma’s, dat wil zeggen buitengewone gaven : sommigen spraken vreemde talen, anderen profeteerden, nog anderen hielden geïnspireerde toespraken. Kortom, het ging om een opstoot van werkelijk miraculeuze dingen en uiterst frappante zaken.

De Joden en de heidenen die deze bijeenkomsten bijwoonden, kregen daar een soort rechtstreeks bewijs van de aanwezigheid van de H. Geest, van de Geest van God, de Geest van kracht in deze gemeenschap. En dat was heel nuttig want de mensen van Corinthe waren voor het merendeel havenarbeiders en dokwerkers die geminacht werden in de Atheense samenleving. En nochtans was het in hun midden dat het christendom zich vestigde in Griekenland, en niet bij de grote intellectuelen van Athene.

Maar hij die geprofeteerd had of gesproken had in talen, die om zo te zeggen zijn nummertje had opgevoerd, was heel verheugd te denken dat de H. Geest zich van hem bediende en had de neiging verwaand te worden ! Dat misnoegde Sint-Paulus heel erg en hij nam de gelegenheid te baat om hen een zeer belangrijk onderricht te geven. Hij legde hen uit dat men een onderscheid moest maken tussen de orde van de charisma’s, die gaven van God zijn ten dienste van de Kerk, en de orde van de liefde. En hij onderwees hen met veel klem dat het belangrijkste in de ogen van God niet de opzienbarende charisma’s waren die zich in de kerk van Corinthe manifesteerden, maar de liefde.

Wat zeer merkwaardig is : de liefde waarover Sint-Paulus spreekt in deze hymne tot de liefde (dertiende hoofdstuk van de Eerste Brief aan de Corinthiërs) is niet de liefde tot God, maar de broederlijke naastenliefde. Men ziet dit goed in de manier waarop hij zich uitdrukt. Sint-Paulus verheerlijkt het geduld, de goedheid, de onbaatzuchtigheid tegenover hen met wie we samenleven. Hij geeft als voorbeeld een zeer courante naastenliefde, een naastenliefde die heel dichtbij de duizenden omstandigheden staat waarin we ons tijdens dit leven kunnen bevinden : « De liefde is geduldig ; de liefde is dienstbaar ; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij verbeeldt zich niets. Zij gedraagt zich niet onfatsoenlijk, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij. De liefde vergaat nooit. »

Deze tekst lijkt me werkelijk zeer belangrijk. Hij zet er ons toe aan een gewetensonderzoek te doen over de kwaliteit van onze liefde tegenover onze naaste alvorens te naderen tot de communie. Het is onmogelijk te kunnen beweren dat we op dit domein geen vooruitgang moeten maken. We hoeven maar te denken aan Jezus. Natuurlijk heeft Hij zeer trouwe, zeer intieme en zeer diepgaande vriendschappen gekend, maar Hij heeft ook gehouden van hen die misvormd waren, van mensen die in zonde leefden. Door de natuur misvormd, zoals die arme blinde die Hij genezen heeft. Jezus heeft niet één enkele zonde tijdens zijn leven kunnen vergeven, en nu na zijn verrijzenis en tot het einde van de wereld evenmin, zonder die betaald te hebben met zijn Bloed.

Jezus heeft aan een blinde niet het gezicht kunnen teruggeven noch het minste mirakel uit goedheid kunnen doen zonder dat door zijn Bloed gekocht te hebben. Dat geldt voor de tijd dat Jezus op aarde leefde en eveneens tot het einde der tijden : er is geen voorspoed in een christelijke natie, geen geluk in een christelijk gezin dat zomaar tot stand komt door een gratuite wens van Jezus. We hebben het betaald door zijn Bloed.

Als besluit zullen we mediteren over het voorbeeld dat Jezus ons gegeven heeft : we hebben al teveel de indruk dat de liefde van Jezus Hem niets kostte. Wanneer Hij de overspelige vrouw wegzendt met de woorden : « Ga, niemand heeft je veroordeeld. Ook Ik veroordeel je niet ! », dan lijkt dat zeer vrijblijvend, maar het was nodig dat Hij deze zonde op zich nam en met zijn leven betaalde. Men merkt dat niet genoeg op.

Vandaar de toepassing op onszelf : er wordt ons niet gevraagd om enkel vriendelijk te zijn tegenover beminnelijke mensen. We zullen slechts op Jezus gelijken, we zullen slechts werkelijk zijn leerlingen zijn als we kunnen glimlachen, edelmoedig zijn, goed zijn, vergeven en verzoenen ten koste van ons zweet, van een overwinning op onszelf, van een offer.

Men moet zijn naaste beminnen en dat kost moeite, men moet zijn naaste koste wat het wil beminnen. « Er bestaat geen grotere liefde dan zijn leven te geven voor wie men bemint », zei Jezus. Wat een onderricht ! En omdat we bij het naderen tot de communie om zo te zeggen naar de beklaagdenbank worden gevoerd, moeten we aan Jezus ons ellendig hart aanbieden. Laten we, als we Hem ontvangen, vragen om ons te vervullen van zijn goddelijke liefde.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 13 februari 1983