16 OKTOBER 2016

« Zal de Mensenzoon bij zijn terugkeer
nog het geloof op aarde vinden ? »

IN hoofdstuk 18 van Sint-Lucas zijn we bij het einde van het openbaar leven van Jezus beland. Hij heeft zijn Gelaat resoluut en moedig naar Jeruzalem gewend voor het hoogste offer. De apostelen zijn angstig, ze twisten onder elkaar op de achtergrond. Wanneer Jezus dat ziet, vertelt Hij hen een kleine parabel om hen te doen begrijpen dat men steeds moet bidden zonder de moed te verliezen.

« In een zekere stad was een rechter die God niet vreesde en zich aan geen mens iets gelegen liet liggen. Een weduwe in diezelfde stad kwam telkens bij hem, met het verzoek : “ Help mij aan mijn recht tegenover mijn tegenpartij. ” Een tijd lang weigerde hij, maar later zei hij bij zichzelf : “ Ik ben wel niet godvrezend en laat me aan geen mens iets gelegen liggen, maar omdat ze zo lastig is, zal ik deze weduwe aan haar recht helpen zodat ze me niet meer komt lastig vallen. ” «
« Hoor wat die onrechtvaardige rechter zegt ! »

Zou God meer verhard zijn in zijn egoïsme dan die rechter over wie hier gesproken wordt ? Om van die vrouw af te zijn verschaft hij haar recht ; denken jullie dat God, om van jullie af te zijn, geen recht zou verschaffen ? God zal ons met des te meer reden ter hulp snellen.

De bemoedigende woorden van deze parabel zijn deze : “ Zou God geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen ? Zijn uitverkorenen roepen tot Hem ”. Het is een mooie tekst. Kunnen wij tot deze uitverkorenen behoren, ondanks onze moedeloosheid ? Ja ! Omdat Hij hen niet aan de deur zet die het moe worden te bidden omdat ze niet verhoord werden. Maar zij die het moe worden te bidden hebben ongelijk. Waarom ? Omdat ze bezig zijn te winnen. Wie heeft dat gezegd ? Jezus zelf. God amuseert zich een beetje met ons. Hij weet heel goed wat Hij doet. Hij ziet het Paradijs waar wij zullen binnentreden, misschien van de ene op de andere minuut, op het ogenblik zelf waarop wij moedig voortschrijden onder ons kruis.

« En God zou geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht roepen (men moet roepen) tot Hem, terwijl Hij zich reeds geduldig tegenover hen opstelt. »

Het is een openbaring van het Hart van Jezus. Hij is geduldig met ons : « Ik zeg u dat Hij hen onmiddellijk recht zal verschaffen. »

Jezus buigt zich over zijn trouwe ontmoedigde dienaar. Dat wil zeggen dat Hij heel goed weet hoe Hij ons gemaakt heeft. Dit zou ons moeten ontroeren.

We hebben het bemoedigende woord van Jezus gelezen ; bekijken we nu de catastrofale zin die de parabel afsluit :

« Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan werkelijk het geloof op aarde vinden ? »

Ondanks alles wat de geleerden kunnen zeggen, houdt dit een toekomstig drama in. We kunnen niet samen met iedereen zeggen dat deze vreselijke prediking tot het verleden behoort, dat we nu afstevenen naar de gelukkige bestemming van de nieuwe wereld. Dat denk je maar ! Deze zin is in het hart van zovele christenen gegrift en maakt hen angstig.

« Als de Mensenzoon komt, zal Hij dan het geloof op aarde vinden ? »

Dit woord wordt steeds meer bewaarheid. De statistieken bewijzen het. Er zal weldra niemand meer overblijven in de kerken, geen priesters meer. Het is onomkeerbaar. De sociologen hebben reeds berekend dat er binnen 50 jaar geen priester meer zal zijn in ons bisdom. Wat gaat er dan van ons geworden ?

Soms vrees ik dat deze vreselijke voorspelling van Jezus zich letterlijk aan het voltrekken is en dat we allen, de enen meegesleept door de anderen, afglijden naar de geloofsafval die we nog steeds aanklagen, tot onze eeuwige verdoemenis, omdat we niet tot het einde hebben volgehouden ! Op andere momenten, wanneer ik denk aan jullie onverschrokken vastberadenheid in het geloof en jullie vurigheid om Jezus en zijn H. Moeder te beminnen : welke vreugde, welke fierheid, welke beloning voor ons te bedenken dat, in die universele geloofsafval, Jezus, op het moment van zijn terugkeer, nederige, moedige gelovigen zal vinden, bereid om Hem te ontvangen... « Gelukkige dienaars en dienaressen die de Meester bij zijn terugkeer wakende zal aantreffen. Voorwaar ik zeg u, Hij zal zich omgorden en neerknielen om hen te dienen ! »

Beste vrienden, laten we inzien dat we met de geheimen van Fatima alles hebben om de Hoop te bewaren hier op zekere dag uit te geraken. De geloofsafval waarin we ons bevinden zal slechts een tijdje duren. Het is door het Onbevlekt Hart van Maria dat de apostasie zal ophouden. En door de heerschappij van het Hart van Maria zal het Hart van Jezus aan deze overwinning zijn eigen glorie toevoegen. Het zal gaan om het universele rijk van het Allerheiligste Hart van Jezus en Maria, waarvoor zovele heiligen, goede christenen, christelijke gezinnen gebeden hebben, de rozenkrans gebeden hebben, bedevaarten gedaan hebben. Ze zullen duidelijk verdiend hebben om vanuit de hoge Hemel dit succes te zien dat wij met onze zintuigen zullen zien, daar ben ik van overtuigd, tijdens het heel beperkte tijdsbestek van ons aardse leven.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 11 november 2000,
uit de « Lettre à la Phalange
 » nr. 46 en uit een retraite over de godsdienst van onze voorouders (1988)