23 JULI 2017

Jezus spreekt tot ons in parabels

Parabole du bon grain et de l’ivraie

OP deze zondagen door het jaar laat de Kerk ons mediteren over de parabels waarmee Jezus zich, volgens de meest nauwkeurige chronologie, tot de Galileeërs richtte vanaf de herfst van 28 tot aan het einde van de winter van 29. Deze parabels zijn uiterst eenvoudig en ontroerend. Om het even wie, uit om het even welk land, wereldwijd, over alle eeuwen heen, kan ze begrijpen.

Toch moet men, om dit onderricht goed te begrijpen, weten dat Jezus door deze parabels iets aan de Joden gaat openbaren waarvan ze helemaal geen benul hadden: namelijk dat er een tussentijd is die moet verlopen tussen de vestiging van het Koninkrijk en de machtige verwezenlijking ervan. De H. Johannes de Doper zag die dingen op één enkel moment; eensklaps ging alles tot stand komen. Jezus gaat door de parabels een diepgang geven aan de ontwikkeling van het Koninkrijk. Eerst wordt het Koninkrijk op een verborgen manier opgericht; het ontwikkelt zich traag, maar er zal een dag komen waarop het in volheid verwezenlijkt zal worden.

Jezus maakt een onderscheid tussen die trage en verborgen komst van het Koninkrijk op aarde en het komende Koninkrijk dat niet van de aarde is, dat van de Hemel is en dat zal komen aan het einde der tijden.

De parabel van het kaf is als die van de Zaaier een allegorie uit de wereld van de landbouw. Ze doet ons beseffen dat als God werkt door het Woord van de Messias te verspreiden, de duivel ook daar is om zijn kaf te zaaien.

Het kaf, dat zijn de slechten die niet te onderscheiden zijn van de goeden. Hierdoor is er, voor hem die nadenkt, opnieuw een uiterst belangrijk gegeven over het Koninkrijk: dat dit een mengeling is van goeden en slechten. De kerkvaders, de theologen hebben zich vragen gesteld over de betekenis van deze parabel.

Ze hebben uitgelegd dat deze parabel ons dwingt twee tijden te onderscheiden in het Koninkrijk: een eerste tijd gedurende dewelke de goeden en de slechten met elkaar vermengd zijn; wat men ook doet, men zal hen niet perfect van elkaar kunnen onderscheiden. Een tweede tijd is die van de oogst. Deze vindt plaats bij de wederkomst van de Messias, maar er gaat hieraan een lange periode vooraf, net zoals men zaait en dan heel de winter en lente moet wachten om het graan te laten kiemen en groeien, gemengd met het kaf.

Die "lange periode" is de lange periode van de Kerk, van het Koninkrijk Gods in zijn vernederde vorm, in zijn aardse en historische vorm. Vervolgens zal aan het einde van die lange periode de tijd van de oogst aanbreken. De engelen zullen dan komen en aan de ene kant het graan oogsten en aan de andere kant het kaf om het in het vuur te werpen. Dat is een openbaring over de eindtijd, over het Koninkrijk Gods in de Hemel en het oordeel over de verdoemden die in de hel zullen geworpen worden.

De andere parabel is die van het gist in het deeg. Deze gelijkenis stootte de Joden tegen de borst omdat ze het Koninkrijk Gods niet op die manier opvatten. Het gist is het Woord van Christus dat op aarde werd gezaaid. Dit woord is iets heel kleins en toch gaat het heel de massa doen rijzen. Het gist zijn de twaalf apostelen die Jezus uitgekozen heeft; men ziet goed dat dit een heel lange tijd zal vragen. Enerzijds zal dit Koninkrijk zich ontwikkelen op een mysterieuze en verborgen wijze, zoals het gist het deeg doet rijzen... Anderzijds zal een lange periode nodig zijn omdat dit zich niet meteen voltrekt. Uiteindelijk bevat dit gist een miraculeuze kracht; hoewel dit niet zichtbaar is, is het een werk van een goddelijke kracht.

De parabel van het mostaardzaadje leert ons ongeveer hetzelfde: een heel klein zaadje is het, in het begin niet zichtbaar, maar de natuur die erin verscholen ligt is dusdanig dat het onder alle planten datgene is dat het meeste groeit en als een boom wordt. De vogels houden van zijn vruchten en komen nestelen in zijn takken. Omdat veel vogels zich in deze mosterdboom bevinden, vond Jezus dat dit een beeld van de levende Kerk was binnen dewelke iedereen komt schuilen, zijn voedsel vinden, zijn schaduw en zijn vreugde.

In de parabels kunnen we heel de geschiedenis van de Kerk terugvinden en ook wat nog te gebeuren staat, wat nog niet gekomen is. Deze parabels houden nog een onthulling in voor de toekomst, die verborgen is voor de mensen van onze tijd. Ze bevatten in de kiem wat moet gebeuren, wat nog niet gekomen is en zich later zal voltrekken.

Maar als Jezus zijn dierbare Galileeërs uitnodigt om na te denken over zijn onderricht en zijn parabels, dan nodigt Hij hen ook uit om beetje bij beetje zijn zienswijze over te nemen en trouw te worden aan de Openbaring van God. Zullen ze dit doen? Niets is minder zeker. Komende zondag zullen we zien dat deze zo ontroerende parabels een vreselijke keerzijde hebben. Ze zijn als het ware het instrument van de veroordeling van opstandige mensen tot wie Jezus zich richtte en die koppig zullen weigeren Hem te volgen.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de 6de conferentie uit de reeks « Conférences sur l´Évangile»