8 DECEMBER 2018

De Maagd Maria: Onbevlekt en een en al barmhartigheid

HET feest van 8 december nodigt ons uit om een nieuw liturgisch jaar te beginnen aan de voeten van de Allerheiligste Maagd, in de schittering van haar volmaaktheden en van haar onsterfelijke hemelse heerlijkheid.

De mysterieuze Wijsheid, door God geschapen vanaf het begin, nog voor «zijn oudste werken», heeft de Kerk steeds vereenzelvigd met de H. Maagd Maria. Aanwezig van bij het begin is zij de Vrouw van wie de nakomelingschap de kop van de slang moet verpletteren en die over deze laatste definitief zal zegevieren tijdens de eindtijd. Bewonderenswaardige geloofsvisie van deze vrouwelijke aanwezigheid, zelfs nog voor de schepping van de wereld, die in gezelschap van God de schepping van de wereld, de vorming van het menselijk ras bijstond. En bij het einde der tijden zal zij, gekroond door haar Zoon in heerlijkheid, toegejuicht worden door alle uitverkorenen. Zij staat aan het begin van ons leven, zoals onze Moeder die de Kerk verpersoonlijkt op de dag van ons doopsel; en mocht het God behagen dat ze aanwezig zou zijn bij het einde van ons aardse leven, waarbij ze de leiding neemt over die nieuwe geboorte die de toegang tot de Hemel is, aan het hoofdeinde van ons bed om ons te helpen goed te sterven.

Vermits we in deze tijd zoveel mediteren over de barmhartigheid van God tegenover zijn schepselen, zien we goed wat de grote openbaring is van God aan zijn zondig volk, de grote openbaring van zijn liefde. Een gedachte komt ons dan voor de geest omdat we ze ervaren hebben tot in het binnenste van onze ziel, om zo te zeggen dagelijks: de barmhartigheid is een deugd die neerdaalt, maar die niet terug opklimt. De barmhartigheid is de liefde van Hem die in de hemel is voor hem die gevallen is. Het is het H. Hart van onze God, van onze Vader die meeleeft met onze ellende en die ons zijn Zoon stuurt om ons te verlossen, ons op te zoeken tot op de bodem van de ravijnen om ons naar zich toe te trekken, uit liefde. De barmhartigheid is de liefde van Hem die volmaakt is voor hem die zich schuldig gemaakt heeft aan de grootste onvolmaaktheid.

Ik kom toe aan de Onbevlekte Ontvangenis. Zij is onbevlekt en te Fatima is ze ons komen meedelen dat haar Zoon meer dan wat ook verlangde dat in ons een tedere devotie tot haar Onbevlekt Hart herboren zou worden en zou branden. Zij is onbevlekt, dat wil zeggen dat zij, terwijl ze een schepsel is dat uit het niets werd geschapen, betrokken is bij  de volmaaktheid van God op zo'n nauwe manier dat tussen Hem en dat uniek schepsel nog slechts de zuiverste, de mooiste, de meest volledige liefde bestaat.

Als ze zich door haar heiligheid ophoudt naast God, dan is zij vanuit het gezichtspunt van de schepping een van de onzen, en het is daarom dat we haar aanroepen als een Moeder. Zij is onze Moeder, de moeder van de mensen zoals Fatima het ons in herinnering brengt. Daarom vinden we in haar als het ware een opnieuw opwellen van de goddelijke barmhartigheid. Ze kan ons deze barmhartigheid in de eerste plaats geven vanuit het standpunt van de schepping, ze is even zwak en broos als wij, ze is uit het niets ontstaan door een volledig vrijblijvende wilsbeschikking van God.

Maar vanuit het standpunt van de heerlijkheid en de heiligheid staat zij vlak bij God. Daarom draagt zij tegenover ons in zich deze dubbele gemoedsgesteltenis: die van aantrekkingskracht tot ons omdat zij onze zuster is en van medeleven met onze ellende omdat ze onze moeder, bruid van God, onze Verlosser, is.

Deze hoogstaande theologische overwegingen verklaren het onnoemelijk vertrouwen en de bewondering van ons christelijk volk, waarvoor men alleszins moet teruggaan naar de dag van Pinksteren. Dat onnoemelijk vertrouwen dat bestaat uit bewondering voor haar heerlijkheid en haar onbevlekte heiligheid is ook vol genegenheid, liefde, vriendschap voor deze Maagd van Israël die onze zuster en reisgezel is.

Ik kom nu aan het tweede deel van mijn uiteenzetting. Deze zalige en glorierijke Maagd Maria, geschapen voor alle eeuwen en die we zullen terugvinden in een nog nieuwere heerlijkheid op de dag van haar eeuwige kroning, als we trouw zijn, zal ons de nederigheid van onze conditie leren. Zij, de meest volmaakte, daalt af in nederigheid en wij van onze kant zouden niet hetzelfde kunnen doen? Wij die terecht veroordeeld werden, die onze ellende over de dagen, de maanden, de jaren van ons ellendig bestaan meesleuren, wij die onophoudelijk ontrouw zijn aan de Wet van God en niet bij machte in ons een minimum aan vurige liefde te uiten tegenover God, zouden wij God evenaren? We zouden ons beroemen op gelijkheid met God? Dat is precies wat Adam en Eva, op aanstoken van de duivel, deden…

Voor zover we maar ons vertrouwen in haar stellen, met de liefde waarmee een kind zijn moeder bemint, hoe weinig we ook geknield voor haar beeltenis ons rozenhoedje gebeden hebben, toch volstaat dat opdat iets van haar nederigheid tot ons is doorgedrongen en dit des te meer naarmate we leven in de voortdurende vernedering van de zonde. Het is in de H. Maagd, als het ware tot gelijke van God geworden in de liefde en die zich, uit nederigheid, aan ons zondaars gelijk gemaakt heeft, dat we de doortocht vinden door de ravijnen – waar we vergaan, bedreigd door de eeuwige vervloeking – naar de heerlijkheid van de Hemel waarnaar we streven.

O Maagd Maria, Moeder van Barmhartigheid! O Maagd Maria, Moeder van de zuivere liefde! Onderricht ons in uw nederigheid, neem ons op in uw liefde opdat we, opgetild door uw moederlijke armen, toegang zouden kunnen hebben tot de goddelijke glorie en deel zouden mogen hebben aan de liefde van God die u zo onbeperkt geschonken is! Het is op deze manier dat alle arme zondaars en zondaressen van de mensheid door de eeuwen heen tot u gebeden hebben, zoals de H. Bernadette Soubirous aan de voet van de grot van Lourdes.

We danken God aan het begin van dit nieuwe liturgische jaar omdat Hij de Maagd Maria geschapen heeft. Verre van jaloers te zijn op haar volmaaktheid, zijn we verheugd dat onze grote God en Heer haar ons als Moeder gegeven heeft opdat wij Hem op zekere dag als Vader zouden hebben. Mochten wij, geleid door Haar, de nederigheid bewaren terwijl onze liefde verhoudingsgewijs toeneemt. Mochten wij, opgetild door haar barmhartige armen, de vergeving van God kennen en door ons te verzoenen met Hem steeds verder de ladder van volmaaktheid beklimmen om tenslotte onze plaats in de Hemel te kunnen innemen, waar de barmhartigheid haar rol vervuld heeft en er niets anders meer dan volmaakte liefde zal zijn.

De Onbevlekte Maria, onze Koningin van Barmhartigheid, is ook onze Moeder: zij is het die ons zal verwekken in de genade en de heerlijkheid, zij is het die onze begeleidster zal zijn tot in de schoot van de gelukzalige Drie-eenheid. Wij zullen haar verder loven door de eeuwen heen, met de engelen en de heiligen, terwijl zij zelf ondergedompeld is in de oceaan van heiligheid, licht en vreugde van het Hart van de Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en H. Geest!

abbé Georges de Nantes uittreksels uit de homilie van 8 december 1980