2 FEBRUARI 2018

Het offer van de twee duifjes

DE H. Familie treedt de Tempel van Jeruzalem binnen. Jozef is waarschijnlijk oud, wijs en heel opgetogen ; Maria is een zeer jonge vrouw die opvalt door haar verstandige blik, door haar ernst, door haar vroomheid. Het Kind is verrukkelijk, maar de mensen schenken er geen enkele aandacht aan. Ze schuiven aan te midden van de menigte ; iedereen zal in ruil voor het opdragen van zijn offer de zegening van de hogepriester ontvangen.

De H. Familie is de nederigheid in persoon. De Maagd Maria is in de Tempel van haar hemelse Vader, voor wie ze alles opgeofferd heeft en alles gegeven heeft sinds haar prilste jeugd, in alle nederigheid. Te midden van die massa zijn ze vol vroomheid, dat wil zeggen vol liefdesvuur dat brandt in hen en hen doet vooruitgaan. En ze gaan vooruit in een volmaakte gehoorzaamheid. Vermits God het wil, hoeven we slechts te doen wat God wil. Als God iets wil, willen de Maagd Maria en haar Kind dit ook. Sint-Jozef wil dat ook en hij bevindt zich een beetje achter haar, heel dichtbij haar, te midden van die menigte. Ze zijn arm ; ze zijn onvergelijkbaar zuiver.

Wat een deugdzaamheid ! Hoe graag zou men willen zien hoe de Maagd Maria naar haar Kind kijkt, de blik willen opvangen van Jezus, de Zoon van God, mens geworden, Kind. Hij komt naar de Tempel om opgedragen te worden aan God. En de verrukkelijke blik opvangen van Sint-Jozef die altijd enkele tranen in de ogen heeft omdat hij zo gevoelig is voor de mysteries.

De Tempel is de plaats van de Wet waar men sinds Mozes de liturgische voorschriften uitvoert en de offers brengt, want er bestaat geen andere manier om God te eren in de Tempel dan door gebeden, lofzangen, psalmen en vervolgens het offer van wierook en van dieren die men daar slacht.

De heiligmaker die de H. Familie heiligt is schijnbaar de hogepriester. Maar in werkelijkheid is het de H. Familie die de hogepriester heiligt, is het de H. Familie die gans het volk heiligt. De mensen weten het niet, maar er komt daar een ademtocht van de H. Geest langs ; er gaat een adem van zuiverheid, van licht, van vreugde doorheen deze massa. Ze gaan naar de hogepriester en de Moeder draagt aan hem haar oudste Zoon op.

Het is God die het kind schenkt, het is een wonder van genade, een mirakel. Ziedaar de reden in de oude Wet dat men zijn eerste kind ging voordragen aan God. Het behoorde toe aan God. De hogepriester heeft het in zijn armen genomen, een gebed uitgesproken en hen gezegend. Daarna heeft zij het kind terug aangenomen.

Dan offert men een lam als offer voor kind en moeder omdat ze geacht wordt vervuild geweest te zijn door die stroom van bloed tijdens de geboorte ; ze komt zich zuiveren, iets doen om zich in regel te stellen met God. De Maagd komt zich laten zuiveren. Alsof zij er nood aan had gezuiverd te worden !

Ze dragen een offer op. Ze hebben het Kindje Jezus opgedragen en wanneer men het hen teruggaf, droeg Sint-Jozef een klein kooitje twee duiven. Het waren twee duifjes omdat duiven, heel instinctief, een grote verliefdheid weerspiegelen ; ze zijn het symbool van de liefde. Jonge duifjes symboliseren bovendien de zuiverheid omdat ze nog niet volwassen zijn.

Sint-Jozef en Maria waren arm, ze wilden geen lam opdragen, ze hebben twee duifjes gekozen die ze aan priesters en levieten aanbieden. Bovendien zijn deze kleine duifjes als zussen ; ze gelijken goed op elkaar en zijn onschuldig. Jezus en Maria zijn op dat ogenblik als twee harten die op elkaar gelijken, even onschuldig, evenzeer verliefd op God alleen. Eén duifje beeldt de Maagd Maria uit omwille van haar zuivering, het andere stelt Jezus voor omwille van zijn toewijding aan God, om te beduiden dat Hij helemaal aan God gegeven is.

Op dat ogenblik ziet men het gebaar van de priester ; hij heeft de duifjes aangenomen en weegt ze voor God, om te beduiden dat men ze nu aan God geeft, als een offer. Nauwelijks heeft hij ze gewogen of hij geeft ze door aan een leviet die een mes heeft en die hen de keel oversnijdt. Beeld je de Maagd Maria in die deze twee onschuldige vogels, die kleine torteltjes ziet : de leviet snijdt ze de keel over, het bloed stroomt, hij besproeit er het altaar mee, hij gooit de arme onthoofde diertjes in een vuur waar er zich reeds andere bevinden. Een gekraak, de pluimen branden, met veel lawaai, het dier verdwijnt in het vuur. Het is een messteek in het hart. Die twee duifjes dat zijn de Maagd Maria en het Kind Jezus.

Wanneer de H. Maagd Maria en Sint-Jozef die dieren zien branden in het vuur, spreekt hen dat over het mensenras dat slechts zal gered worden door hun opoffering. Nadat ze voorbij dit vuur gegaan zijn, vertrekken ze met gemengde gevoelens en ontmoeten de oude Simeon, die het Kind in zijn armen neemt en hen uitlegt dat het er is voor de val en de opstanding van velen in Israël. Het zal de beproeving betekenen van zijn broeders in het ras, omdat ze Hem allen in de steek zullen laten op het moment van het Kruis, op het moment van het Offer. Het Kind zal een teken van tegenspraak zijn. Wanneer de twee doorstoken duiven zich op de top van de Calvarieberg zullen bevinden, zullen de enen voor hen kiezen en zullen de anderen hen haten. Het is over dit offer dat de mensheid verdeeld wordt. Maar het zal de roem van Israël en het licht der volkeren zijn.

Zij die dit niet hebben willen inzien, waren de Farizeeën, mensen die zich geenszins bewust waren van hun zonden. Ze achtten zich gerechtvaardigd en voorts liet hen dit onverschillig. Ze hebben zich niet bekeerd en het bloed van deze heilige Kinderen, de Maagd Maria en haar Zoon, is nutteloos gevloeid. Ze zijn er niet door gered. Maar de zondaars, de ongelukkigen, zij hebben beseft wat hun hoop was, hun leven, hun licht, hun warmte in dat kleine koppel van geheel onbevlekte en geofferde wezens.

Voor ons geldt hetzelfde. Vandaag moeten we ons doordrongen weten van nederigheid. Laten we aanvaarden zondaars te zijn ; erkennen we dat door te beseffen dat deze twee kleine diertjes in die vuurpoel aan het opbranden zijn voor ons. De H. Maagd Maria en Jezus die naar dit schouwspel kijken, aanvaarden hun offer voor onze Verlossing. Om die reden ontsteken we terecht kaarsen want het is onze vreugde, ons licht, onze zaligheid die vandaag begint.

Zullen wij voor Jezus en Maria kiezen ? Als we dat doen, zullen we doen wat de H. Maagd Maria ons vraagt in Fatima. We zullen ons toewijden aan dat doorstoken Hart, aan het Onbevlekt Hart van Maria dat vermorzeld is door smart. We zullen dan van ganser harte voor hen partij kiezen.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 2 februari 1992 en CRC nr. 369