DE ZONDE TEGEN DE H. GEEST

Processie van O.L.V. van de Rozenkrans
SALVE, REGINA!
Processie van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans aan de voet van de Antwerpse kathedraal die aan de Heilige Maagd toegewijd is, 7 oktober 2011.

DE Franse dominicaan Yves Congar (1904-1995) publiceerde in 1950 een boek onder de titel « Vraie et fausse réforme dans l’Église ». Abbé de Nantes las het en vond het zo gevaarlijk dat hij zich als Rooms-katholiek theoloog verplicht voelde tegen het werk een klacht neer te leggen bij het Heilig Officie, in juni 1951. Op advies van kardinaal Ottaviani en zijn medewerkers, die Congar al langer in de gaten hielden wegens zijn neomodernistische theorieën, werd de dominicaan door Paus Pius XII gesanctioneerd – maar niet stevig genoeg.

Congar en zijn geestesgenoten hielden zich gedeisd en wachtten de dood van Pius XII af. In 1958 werd een heel andere figuur tot Opperherder gekozen: Joannes XXIII, de man van het « aggiornamento ». Toen hij het Tweede Vaticaans Concilie bijeenriep wisten de revolutionairen dat hun uur gekomen was.

Door de gunst van Paulus VI werd Congar peritus (expert) tijdens het Concilie, en hij verwierf zelfs de eretitel van “Vader van de concilievaders”, die zijn stempel drukte op verschillende belangrijke concilieteksten. Een half jaar voor zijn dood, toen hij al ernstig ziek was, werd hij door Paus Joannes-Paulus II tot kardinaal gecreëerd « om zijn grote verdiensten voor de Kerk »...

In 2002 verscheen het postuum uitgegeven dagboek van Congar, « Mon journal du Concile ». Daarin komt aan het licht wat voor felle oorlog de Franse dominicaan tijdens Vaticanum II voerde tegen de vereerders van Onze-Lieve-Vrouw. Hij deed dat in nauwe samenwerking met de zogezegde “Mariakenner” René Laurentin: « Laurentin geeft me een rapport te lezen dat hij geschreven heeft over het werk van de commissie, die de mariale kwestie behandelt. »

Voor Laurentin bestond het grote gevaar er in dat men zou « afglijden » naar « een christendom van de Maagd waarin Sint-Paulus zich niet meer thuis zou voelen ». De zelfverklaarde specialist drukte de hiërarchie op het hart « om op discrete wijze de excessen te temperen » van hen van wie « de godsdienst in de praktijk herleid is tot de recente verschijningen, in het bijzonder Fatima. » Hij ging tekeer tegen die katholieken die « zich gedroegen alsof de Maagd, of zelfs de boodschap van een of andere verschijning, moet beschouwd worden als “ het middel om gered te worden ” [sic] ».

Pikant detail: Joseph Ratzinger, de huistheoloog van de Keulse aartsbisschop kardinaal Frings, publiceerde onmiddellijk een lovende bespreking van het pamflet van Laurentin.

« Twee Siciliaanse bisschoppen », aldus van zijn kant Congar in zijn Journal, « hebben het werk van de commissie geïnfiltreerd en duwen het in de richting van het maximalisme, soms met zeer twijfelachtige procédés en vuile streken [Congar schrijft hier zijn eigen werkwijze aan zijn tegenstanders toe!]. » Met “maximalisme” wordt hier bedoeld het streven om aan de H. Maagd méér glans te verlenen. « Dat verwondert me niet: de mariologie leeft sinds lang van niets anders. Tenminste toch de strekking die altijd weer opnieuw iets wil toevoegen. Het is een echte kanker [sic!] in het weefsel van de Kerk » (21 november 1963).

De “Vader van de concilievaders” hernam dezelfde wraakroepende uitspraak enkele maanden later, bij de voorbereiding van de derde zitting: « Die maximaliserende Marialeer is een kanker » (13 maart 1964).

Tijdens deze zitting hield Mgr. Mingo, bisschop van Monreale, op 16 september 1964 een tussenkomst in de aula die hij besloot met de vraag om « de toewijding van de Kerk, de wereld en in het bijzonder Rusland aan het Onbevlekt Hart van de Allerheiligste Maagd Maria. Alle gelovigen in Christus verwachten deze toewijding van ons, en ze zal zeker welgevallig zijn aan de Maagd en Moeder Gods, Middelares van alle genaden » (Toute la vérité sur Fatima, deel 4, p. 109). Onze-Lieve-Vrouw was precies om die toewijding te vragen in 1917 in Fatima aan de drie herdertjes verschenen!

De dag daarop schreef pater Congar in zijn dagboek: « Ik voer strijd zoveel als ik kan [de hoofdletters zijn van Congar zelf] tegen een toewijding van de wereld aan het Onbevlekt Hart van Maria, want ik onderken het gevaar dat er een beweging in die zin tot stand komt » (Mon journal du Concile, deel 2, p. 143).

Inderdaad: een gevaar voor de oecumenische dialoog en voor de opbouw van de wereldwijde democratie... omdat de Onbevlekte Maagd triomfeert over alle ketterijen!

Alle Vaders van Vaticanum II hebben zich officieel akkoord verklaard met zijn “minimalistisch” onderricht over de H. Maagd, en de nieuwe postconciliaire ordo missae herleidde het feest van het Onbevlekt Hart van Maria tot een simpel facultatief jaargetijde, zonder eigen officie of mis, en ondergeschikt aan de gewone feestdagen van de heiligen en de verplichte jaargetijden!

« Zuster Lucia van Fatima », schrijft pater Alonso, « heeft zonder twijfel innerlijk zeer geleden door de liturgische hervorming. Men heeft geen respect opgebracht voor een eerbiedwaardige traditie die in de loop van de eeuwen beetje bij beetje tot stand gekomen was rond de specifieke liturgische betekenis van het feest van het Onbevlekt Hart. En men heeft geen respect opgebracht voor een openbaring van de Hemel die zich manifesteerde met alle waarborgen van de Kerk, namelijk dat de devotie tot dat Onbevlekt Hart een noodzaak is voor de Kerk van onze tijd » (Toute la vérité sur Fatima, deel 4, pp. 137-138).

Van zijn kant schreef abbé de Nantes:

« De zonde tegen de H. Geest gaat verder dan alle “gewone” doodzonden, in het bijzonder diegene die men biecht van zodra dat mogelijk is en zelfs als men vreest dat men ze keer op keer terug zal begaan, totdat de goede God ons ervan bevrijdt door een speciale genade, door de ouderdom of door de dood.

« De zonde tegen de H. Geest is dus geen zonde van luiheid, gulzigheid, dronkenschap of drugsgebruik ; het is geen zonde van ontucht, zelfs niet van overspel, echtscheiding of abortus (wat nochtans zeer zware zonden zijn!) ; en het is evenmin een zonde van gramschap, jaloezie of gierigheid.

« Is het dan een zonde van hoogmoed? Ja. Van de ergste soort? Ja. Het is de érgste doodzonde, en het bewijs daarvan is dan men er zichzelf nooit van beschuldigt. Waarom niet? Omdat men zichzelf gelijk geeft... tegen God, tegen de liefde van God die men misprijst, tegen Jezus in de pijnlijkste wonde van zijn Hart: men minacht, men haat zijn mooiste scheppingswerk, dat tegelijkertijd het meest getuigt van zijn medelijden met de allerergste zondaars. Dat scheppingswerk is zijn Allerheiligste Moeder, de Onbevlekte, zeer zuivere Moeder Gods, Maria altijd Maagd, van wie Hij gewild heeft dat zij Moeder van de mensen zou zijn – zelfs van de slechtste mensen, voor hun vergeving en hun eeuwige redding.

« Jezus had klaar en duidelijk in zijn botsingen met de Farizeeën kunnen zeggen: de enige zonde die noch mijn Vader noch ik kunnen vergeven is de zonde die tegen mijn Moeder gericht is. Maar zij konden dat mysterie van de goddelijke Liefde van de Zoon Gods, God zelf, voor zijn menselijke Moeder niet begrijpen. Wij die weten dat een zuivere ziel de tempel van de H. Geest is, de Liefde tussen de Vader en de Zoon, wij beschouwen met innige vreugde het Onbevlekt Hart van Maria, wij houden ervan, wij zoeken op elk moment onze toevlucht in de tederheid en de godsvrucht ervan.

« Jullie begrijpen maar al te goed dat de godslasteraars die La Salette, Lourdes, Fatima... afwijzen, dat die verloren zijn. Want hun hart is in die weigering zo hard als ijs geworden. En het Hart van onze hemelse Vader en van zijn Zoon Jezus Christus is zo hard als ijs geworden bij zulk een belediging Maria aangedaan. Dergelijke mensen zijn als levende doden » (brief aan een oud-parochiaan, 9 mei 1997).

broeder François van Maria ter Engelen
Hij is verrezen!
nr. 57, Mei-Juni 2012