JOANNES XXIII, 
een heilige paus ?

« Wee u wanneer alle mensen u prijzen »

Pinksteren 2001: midden op het altaar dat op het Sint-Pietersplein in Rome opgesteld stond, lag het gaaf bewaarde lichaam van Paus Joannes XXIII in een glazen kist. Het dieperliggende opzet van deze plechtige hulde aan de zaligverklaarde Paus die het Tweede Vaticaans Concilie samenriep, kan niemand ontgaan: de heilige Joannes XXIII moet Vaticanum II een aureool van heiligheid geven. Maar het is nog maar de vraag of « de goede paus Joannes », zoals de media hem steevast met veel vertedering noemen, werkelijk een heilige was…

Joannes XXIIIDE beslissing om Joannes XXIII te laten opbaren werd begin dit jaar genomen door de huidige Paus. « Het overbrengen van het lichaam zien velen als een teken dat wijst op een spoedige heiligverklaring », schrijft het Katholiek Nieuwsblad (8 juni 2001). En dat het niet zal blijven bij de heiligverklaring van de initiatiefnemer van Vaticanum II alleen, heeft Joannes-Paulus II zonder veel omwegen duidelijk gemaakt: « In zijn preek tijdens de Eucharistieviering op Pinksteren dankte Johannes Paulus II “de goede paus” voor diens “getuigenis van heiligheid” en voor de verrassende vernieuwing die hij de Kerk bereidde door het samenroepen van het Tweede Vaticaans Concilie. “De zachte bries werd een vastberaden wind; het conciliegebeuren nam de vorm aan van een nieuw Pinksteren”, aldus de huidige paus » (ibid.). Om de alsmaar duidelijker wordende mislukking van de conciliaire Reformatie te verdoezelen en de aanzwellende kritiek voorgoed de pas af te snijden, moet en zal Vaticanum II gecanoniseerd worden, en daartoe zijn alle middelen goed!

Over het leven van Joannes XXIII leest men in de pers zeer weinig. De meeste journalisten weten niet veel meer te vertellen dan dat hij de vensters van de Kerk opengegooid heeft voor de moderne tijd en dat hij een frisse wind [of was het bij nader inzien een allesvernietigende storm?] heeft doen waaien door de Kerk. Is dat voldoende om iemand heilig te verklaren? Uiteraard niet. Vele gelovigen zien ongetwijfeld een bewijs van heiligheid in het feit dat het lichaam van Paus Roncalli gaaf bewaard bleef: daarvoor is echter een heel prozaïsche verklaring te geven die niets met heiligheid vandoen heeft.

« HIS MASTER’S VOICE… »

IN de reeks voordrachten over de grote crises in de geschiedenis van de Kerk, gehouden en gepubliceerd in 1975, behandelde abbé de Nantes onder de titel « De grote apostasie » de conciliaire revolutie van de jaren 1959-1965. Hij beschrijft hoe Paus Pius XII in 1954 bewijzen in handen krijgt van het dubbele spel dat gespeeld wordt door zijn staatssecretaris, Mgr. Montini [de latere Paulus VI], o.m. in de contacten met de communistische vervolgers in de Sovjetunie en in China. De Paus besluit daarop zich te ontdoen van de grote progressisten in zijn omgeving: kardinaal Urbani vertrekt naar Verona, kardinaal Roncalli wordt benoemd tot patriarch van Venetië, Mgr. Montini tot aartsbisschop van Milaan. Promovetur ut amoveatur…

« Maar de benoeming tot kardinaal, de verplichte tussenstap naar de pauselijke uitverkiezing, zal er nooit komen [voor Montini]. Door de onbuigzame wil van Pius XII blijft Montini uitgesloten van het komende conclaaf.

« Uiteindelijk sterft Pius XII [in 1958]. Het conclaaf komt bijeen zonder de aartsbisschop van Milaan, maar zijn naam ligt op ieders lippen. Zijn medestanders stellen hun eisen en halen het: er wordt een overeenkomst gesloten. Kardinaal Roncalli, die oud is en die evenals Montini in ongenade was gevallen, geeft zijn akkoord. Hij zal de overgangspaus zijn, Pastor et Nauta, wiens precieze rol erin bestaat Montini tot kardinaal te creëren, Urbani en de anderen die door Pius XII afgekeurd waren te rehabiliteren en vlug te sterven om plaats te maken voor de uitverkorene van de progressistische en liberale meerderheid.

« Joannes XXIII wordt verkozen op 28 oktober. Al op 17 november creëert hij een aantal kardinalen: bovenaan de lijst staat de aartsbisschop van Milaan. […] En als tijdens het consistorie van 15 december Montini neerknielt vóór de Paus trekt deze hem prompt overeind met de woorden: “Per carità… Alstublieft. Sta recht. Als u kardinaal was geweest, dan zou ik het nu geweest zijn die u de voeten zou kussen” (Madeleine Juffé, Paul VI, Fleurus 1963, p. 5).

« Nauwelijks een week nadat Joannes XXIII zijn intentie heeft bekendgemaakt om een Concilie bijeen te roepen, op 26 januari 1959, verklaart kardinaal Montini in een Nota aan zijn diocesanen dat het om “het grootste Concilie” uit de geschiedenis gaat; volkomen soeverein bepaalt hij er het thema van: het moet de verzoening worden van de Kerk met de moderne wereld. Tussen beide zullen nieuwe verhoudingen tot stand komen, getuigend van harmonie in vrijheid...

« In Rome onthaalt Joannes XXIII hem als zijn zoon en logeert hem, als enige onder de kardinalen, in het Vaticaan. Hij vertrouwt hem de beslissende taak toe zijn toespraak voor de opening van het Concilie voor te bereiden en op te stellen. “Kardinaal Montini heeft meegewerkt aan de redactie van de Openingstoespraak van het Concilie die gehouden werd op 11 oktober. Dit wordt bevestigd door Mgr. Colombo, deken van de theologische faculteit van Milaan. Men weet welke weerklank deze toespraak heeft gehad en welk een referentiepunt zij is geworden voor de Con-cilievaders” (M. Juffé, op. cit., p. 129). »

abbé Georges de Nantes, Franse CRC nr. 97, okt. 1975, pp. 12-13

Gelijktijdig met Joannes XXIII werd ook een andere paus zaligverklaard: Pius IX, de paus van de Syllabus (de lijst van moderne dwalingen die door deze Paus veroordeeld werden). Die gelijktijdige zaligverklaring werd in heel de Kerk aangevoeld als een onoplosbare tegenstrijdigheid. Er is namelijk geen grotere tegenstelling mogelijk dan die tussen de Syllabus en Vaticanum II. Om dat te illustreren volstaat het propositie nr. 80, de laatste die in de Syllabus veroordeeld wordt, te citeren: « De Heilige Vader mag en moet zich verzoenen met de vooruitgang, het liberalisme en de moderne beschaving. » Dit standpunt, veroordeeld door Pius IX, drukt precies de gedachte van Joannes XXIII uit. In zijn openingstoespraak van het Tweede Vaticaans Concilie (11 oktober 1962) verklaarde hij namelijk: « De vaststaande en onveranderlijke leer, die trouw moet gerespecteerd worden, heeft nood aan uitdieping en moet voorgesteld worden op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van onze tijd. »

Zo formuleerde hij vanaf de opening van het Concilie het basisprincipe van een hervorming die in vier zittingen zou leiden tot een totale ondermijning en zelfs een verandering van onze godsdienst. Wie deze openingstoespraak van Joannes XXIII grondig analyseert – en abbé de Nantes heeft dat gedaan in 1996 – moet vaststellen dat ze niet minder dan acht ketterijen bevat!

EERSTE KETTERIJ : 
HET HUMANISTISCH OPTIMISME

De eerste woorden van de Paus tot het Concilie drukken zijn fundamenteel “Credo” uit: « De ernstige problemen waarmee het menselijk ras sedert bijna twintig eeuwen geconfronteerd wordt, blijven dezelfde. Jezus-Christus blijft inderdaad altijd in het middelpunt van de geschiedenis en van het leven: de mensen zijn ofwel mét Hem en zijn Kerk, en dan genieten zij van licht, goedheid, orde en vrede; ofwel leven zij zonder Hem, handelen tegen Hem of blijven bewust buiten zijn Kerk, en dan kennen zij verwarring, hardheid in de onderlinge omgang en het risico van bloedige oorlogen. »

Volgens deze woorden is het leven van de Kerk exclusief gericht op de eendracht onder de mensen en de wereldvrede. De bovennatuurlijke orde komt niet ter sprake: het Kruis en de hemelse beloning, de erfzonde, de hel, de dodelijke tegenstand tegen de Kerk van God verdwijnen alle geruisloos van het louter aardse toneel.

In bedekte bewoordingen komt hier een eerste ketterij aan het licht, die als een rode draad doorheen heel de toespraak loopt. Citeren we b.v. volgende paragraaf: « Zeker, de Kerk belooft aan de mensen van onze tijd geen vergankelijke rijkdommen, zij belooft hen ook niet het geluk op aarde, maar zij schenkt hen het goed van de genade waardoor de mens verheven wordt tot de waardigheid van zoon van God. Deze genade betekent een zeer grote hulp om hun leven menselijker te maken en is tegelijkertijd de stevige waarborg voor zulk een leven. » Met die krachtige hulp « kunnen de mensen de absolute en sterke eenheid van de zielen bereiken waaraan elke echte vrede en het eeuwig heil verbonden zijn. » Het katholiek geloof is slechts een gist dat het werelds humanisme in staat stelt zijn dubbel ideaal te bereiken: de vervolmaking van de Persoon, erkend en beschermd in heel zijn waardigheid, EN de eenheid van de wereld, enige garantie voor een zichtbare, aardse vrede.

Het logische gevolg van deze redenering is dat elke mens en alle mensen samen twee doeleinden moeten bereiken, die op mekaar volgen en in mekaar verstrengeld zijn. Het eerste doel is het bouwen van de broederlijke mensenwereld; het tweede het bewerken van het persoonlijk heil door God te zoeken en Hem te dienen. Het ene kan in geen geval het andere uitsluiten. Maar heeft Jezus niet gezegd: « Niemand kan twee meesters dienen » ?

TWEEDE KETTERIJ : 
HET CHARISMATISCH ILLUMINISME

Joannes XXIII aarzelde niet om in zijn openingstoespraak impliciet te verklaren dat het Tweede Vaticaans Concilie volkomen uniek zou zijn: « Wij zien met grote hoop en tot Onze grote troost hoe de Kerk thans, eindelijk van zovele belemmeringen uit vroeger tijden bevrijd, vanuit deze Vaticaanse basiliek als vanuit een tweede Cenakel van de apostelen door u haar stem vol majesteit en grootheid kan verheffen. »

« … als vanuit een tweede Cenakel van de apostelen ». De uitdrukking is handig gekozen: “(zo)als” betekent dat het maar om een manier van zeggen gaat, dat men het niet letterlijk hoeft op te vatten. Maar ondertussen is een zeer suggestief verband gelegd: uit het Cenakel werd immers de Kerk geboren, toen de H. Geest op de dag van Pinksteren in het jaar 30 neerdaalde over de apostelen; twintig jaar later was het ook in het Cenakel dat het eerste van alle concilies plaatsgreep, het Concilie van Jeruzalem. De vergelijking is dan ook erg indruk-wekkend, en flatterend voor de concilievaders van Vati-canum II, die bijna gebombardeerd worden tot nieuwe apostelen! Hieruit blijkt dat de vergelijking veel te ver gaat: ze houdt in dat de twintig oecumenische concilies en de andere die gehouden werden tussen het eerste en dit « tweede Cenakel » niet van tel zijn. Tussen het eerste en het tweede is geen plaats voor een derde, zelfs niet ex aequo, niet in het verleden en niet in de toekomst.

Paus Joannes XXIII heeft bewust het Concilie als een nieuw Pinkstergebeuren willen afschilderen, waardoor Vaticanum II al bij voorbaat een aureool kreeg en de concilievaders het recht om àlles in vraag te stellen en àlles te veranderen.

Het gevolg? In alle conciliaire commissies grepen de nieuwlichters het woord van de Paus aan om hun revolutionaire denkbeelden door te drukken…

DERDE KETTERIJ : 
DE AUTORITAIRE VEROORDELING VAN DE « ONGELUKSPROFETEN »

« Het gebeurt dikwijls », aldus Joannes XXIII, « dat Onze oren in de dagelijkse uitoefening van Ons apostolisch ministerie gekwetst worden bij het vernemen van wat sommigen zeggen, die misschien wel vervuld zijn van godsdienstige ijver maar die in de manier waarop ze de zaken zien tekort schieten in nauwkeurigheid, beoor-delingszin en evenwichtigheid. In de huidige toestand van de maatschappij zien zij slechts ruïnes [wellicht een allusie op het Derde Geheim: « alvorens daar aan te komen, ging de H. Vader door een grote stad die voor de helft verwoest was »!] en rampspoed. Zij zijn gewoon te zeggen dat onze tijd er erg op achteruitgegaan is in vergelijking met de voorbije eeuwen. Ze gedragen zich alsof de geschiedenis, die lerares van het leven is, hen niets te vertellen heeft. »

Pure kwaadsprekerij: de onheilsprofeten putten hun hele ervaring en wijsheid uit de lessen van het verleden, terwijl de geluksprofeten hun utopieën bouwen in een toekomst die ze naar hartelust manipuleren. De geluksprofeten van de jaren zestig – en ze waren met velen – zijn de dag van vandaag compleet vergeten. Veertig jaar na het Concilie krijgen de “onheilsprofeten” gelijk: oorlogen, hongersnood, de “pest” die aids heet en vervolgingen tegen de Kerk...

« Wij vinden het noodzakelijk te zeggen dat Wij het volkomen oneens zijn met deze onheilsprofeten die voortdurend rampen aankondigen, alsof het einde van de wereld nabij zou zijn. » Nochtans is dàt de handelwijze geweest van talloze gecanoniseerde heiligen, in het spoor van Sint-Paulus, die precies door de aankondiging van rampen geweldige bekeringsbewegingen op gang brachten, voor de redding van de zielen. En zo deed ook Onze Heer Jezus Christus, in de lijn van zijn Voorloper Joannes de Doper, een onheilsprofeet… Onder de vervloekingen van Jezus is er één die volstaat om Joannes XXIII uit te sluiten uit de rangen van de gelukzaligen: « Wee u, wanneer alle mensen u prijzen; want zó hebben hun vaders ook met de valse profeten gedaan » (Lc. 6, 26).

Van Jeremias tot Onze-Lieve-Vrouw van Fatima zijn de enige betrouwbare geluksprofetieën diegene die een beloning aankondigen na heilzame beproevingen, een bevrijding na een harde ballingschap, een regen van genade bekomen door het Onbevlekt Hart van Maria ten gunste van een volk dat gehoorzaamt aan haar vragen.

In 1960 moest Joannes XXIII het Derde Geheim bekend maken. Onder het voorwendsel van voorzichtigheid probeerde de Paus zich aan zijn plicht te onttrekken, zoals blijkt uit het getuigenis van Mgr. Loris Capovilla, zijn toenmalig raadgever: « Na met iedereen [de over het Derde Geheim geconsulteerde prelaten] ge-sproken te hebben, zei Joannes XXIII me: “Schrijf op.” En ik schreef op wat hij me dicteerde: “De H. Vader heeft dit document ontvangen uit de handen van Mgr. Philippe. Hij heeft besloten het vrijdag te lezen, in aanwezigheid van zijn biechtvader. Toen hij vaststelde dat bepaalde uitdrukkingen onduidelijk waren, heeft hij Mgr. Tavares geroepen, die vertaalde. Hij heeft de tekst laten lezen door zijn meest nabije medewerkers. Tenslotte heeft hij besloten de omslag opnieuw te sluiten met de woorden: “Ik breng geen oordeel uit. Stilzwijgen tegenover iets wat een manifestatie van het goddelijke kan zijn, of het juist niet kan zijn ” ».

En inderdaad: Joannes XXIII heeft nooit meer publiekelijk over het Geheim gesproken. Een communiqué van het Vaticaan liet op 8 februari 1960 aan de wereld weten: « Hoewel de Kerk de verschijningen van Fatima erkent, wil zij niet de verantwoordelijkheid nemen om de waar-achtigheid te garanderen van de woorden die de Maagd Maria volgens het zeggen van de drie herdertjes tot hen zou gericht hebben » (cf. Franse CRC nr. 341, dec. 1997).

De door ons vetgedrukte zin uit de nota die de Paus dicteerde, vormt een opvallend contrast met het charismatisch illuminisme van Joannes XXIII toen hij het Concilie opende met « het nederig getuigenis van Onze persoonlijke ervaring »: volgens de Paus werd de samenroeping van een Concilie hem door goddelijke inspiratie ingegeven op 25 januari 1959 in de basiliek van Sint-Paulus-buiten-de-muren. Daar was voor de afsluiting van de “week van de eenheid” een oecumenische bijeenkomst aan de gang die plots in de visie van de Paus tot een nieuw Pinksteren uitgroeide: « De geesten van hen die aanwezig waren [onder wie dus veel niet-katholieken] werden plotseling geraakt als door een bliksem van hemels licht; de ogen en het gelaat van allen [sic!] weerspiegelden de zoete emotie die zij gewaarwerden. » En zoals op de dag van Pinksteren « schoot men onmiddellijk over heel de wereld in gang en begon iedereen vurig uit te kijken naar de viering van het Concilie. »

Een manifestatie van het goddelijke? Of juist niet?

VIERDE KETTERIJ : 
DE HERVORMING VAN DE KERK

De Kerk van het verleden heeft wel op een onfeil- bare wijze het katholiek geloof kunnen bewaren en ver-dedigen, maar door haar manier van prediken kan zij de wereld niet meer boeien: « bijsturingen zijn absoluut noodzakelijk ». Helemaal in de stijl van de encycliek Ecclesiam suam die Paus Paulus VI later zal publiceren, drukt deze toespraak al het fameuze “ja, maar” uit: “ja” wat de waarheid betreft, heel zeker, “maar” de leer moet herzien worden zodat zij op een « efficiënter manier » kan voorgesteld worden, conform « de vereisten van onze tijd ».

« Vermits deze leer de uiteenlopende domeinen van de menselijke activiteit […] omvat, is het vóór alles noodzakelijk dat de Kerk nooit haar blik afwendt van het geheiligde erfgoed van de waarheid dat zij van de vorige generaties ontvangen heeft. Maar het is ook noodzakelijk dat zij zich keert naar de huidige tijd die nieuwe situaties en nieuwe levensvormen met zich meebrengt, en die nieuwe wegen opent voor het katholiek apostolaat. »

We stoten hier op het beruchte aggiornamento: « de aanpassing aan de dag van vandaag », of beter nog: « de aanpassing aan de smaak van de dag ». Maar de dagen gaan voorbij, en de mode is van voorbijgaan- de aard… Blijft « de wereld », waarvoor Jezus niet gebeden heeft (cf. Jo. 17, 9). De Kerk is de Bruid van Jezus, zij is vrij ten opzichte van de wereld. Zij heeft altijd « in de wereld » gewerkt, maar slechts voor haar ene Heer.

Joannes XXIII verwijst met deze passage uit zijn openingstoespraak naar de klachten van de experten, zoals Karl Rahner, die op dat moment een statistische studie verspreidde die concludeerde dat de Kerk op haar failliet afstevende… als zij zich niet zou gaan bezighouden, zoals elke menselijke industrietak, met haar marketing. In de marketing gaat het niet om de waarde op zich van het voorwerp maar om de reclame, dit wil zeggen: de aanpassing aan de verlangens en vereisten van potentiële klanten. Daarin ligt de ketterij: de wil om het goddelijk geloof te onderwerpen aan de grillen van de massa, die zelf geïnspireerd worden door de Prins van deze wereld. Lezen we er bijvoorbeeld de verwittiging van Sint-Paulus aan Timotheus op na:

« De Geest zegt uitdrukkelijk dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof en aan dwaalgeesten en duivelse leringen gehoor zullen geven » (1 Tm 4, 1). « Want er komt een tijd dat men de gezonde leer niet verdraagt, maar zich een massa leraars bijeenraapt naar eigen smaak; dat men zich de oren laat strelen, maar ze afkeert van de waarheid, om zich te houden aan fabels » (2 Tm 4, 3).

VIJFDE KETTERIJ : 
HET MODERNISME

« Er is een verschil tussen enerzijds de schat zelf van het geloof, d.w.z. de waarheden vervat in onze eerbiedwaardige leer, en anderzijds de vorm waarin die waarheden uitgedrukt worden ». Deze stelling van Paus Roncalli krijgt nog een merkwaardig staartje toegevoegd: « … terwijl ze niettemin [?] dezelfde betekenis behouden en dezelfde draagwijdte ».

Bent u daar zeker van, Heilige Vader? Staat u daar borg voor?

Onmogelijk! Joannes XXIII is een modernist, al vijftig jaar tevoren veroordeeld door een andere Paus die een échte heilige was: de H. Pius X. En het is geen toeval dat Angelo Roncalli van deze heilige Paus een afkeer had, al van in zijn jeugd.

Angelo Roncalli is nooit de indruk vergeten die de Paus op hem maakte de dag dat hij, als jonge priester, in audiëntie ontvangen werd samen met een delegatie van het bisdom Bergamo, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de priesterwijding van de H. Vader. Hij vertelt: « Na de gewone geplogenheden sprak Pius X met zoveel angst over de gevaren van de tijd waarin wij leefden, en over de valstrikken van de Boze om het ware geloof van de katholieken neer te halen, dat hij volledig vergat ons te bedanken voor ons geschenk. »

Roncalli droeg inderdaad een schotel met daarop 25.100 lires in goudstukken… waarmee hij zo begaan was dat hij « volledig vergat » te luisteren naar de woorden van de Paus, die hem aanspoorde tot waakzaam- heid tegen het modernisme, dat het jaar tevoren ver-oordeeld was in de encycliek Pascendi dominici gregis (8 september 1907).

Peter Hebblethwaite, die deze gebeurtenis aanhaalt in zijn boek over Joannes XXIII, voegt eraan toe: « Op het moment waarop Roncalli deze woorden neerschrijft, is hij Paus en is Pius X heiligverklaard. » Merk op dat Joannes XXIII « Pius X » schrijft en niet « de Heilige Pius X ». En dat is geen toeval. Hebblethwaite vervolgt: « Zijn opmerkingen over de ondankbaarheid [sic!] van de Opperherder krijgen er nog meer gewicht door: “Ongetwijfeld heilig, maar niet helemaal volmaakt omdat hij zich zo liet overweldigen door de onrust en zich zo be-angstigd toonde” » (John XXIII, the Pope of the Council, p. 78).

Dit oordeel van Joannes XXIII over zijn heilige voorganger doet de wenkbrauwen fronsen. Maar als 27-jarige priester had Angelo Roncalli vroeger al tegen zijn bisschop gezegd: « De Paus is bedroefd vandaag. Maar zelfs als hij ziek en in beslag genomen is, zou een paus toch altijd een glimlach op zijn gezicht moeten hebben en welwillend moeten zijn tegenover zijn kinderen » (Paul Dreyfus, Jean XXIII, p. 54).

Zulk een brutaliteit is niet alleen het gevolg van hoogmoed. Uit deze woorden blijkt ook dat de jonge priester zelf door en door modernistisch was, omdat hij doof en ongevoelig was voor de angst van de heilige Opperherder.

Vijftig jaar later was Angelo Roncalli paus… en nog altijd modernist. Zijn opzet: de indruk wekken dat hij de Kerk in al haar eerbiedwaardigheid en maagdelijkheid wilde respecteren, maar tegelijk haar lichaam omvormen om er een lustvoorwerp van te maken naar de smaak en de eisen van de wereld en van de Prins van deze wereld, die er vanaf het begin op uit is haar te verkrachten onder de blikken van de hele wereld en met de zegen van haar Leider!

ZESDE KETTERIJ : 
DE CULTUS VAN DE MENS

« De mensen zijn er meer en meer van overtuigd dat de waardigheid en de vervolmaking van de menselijke persoon zeer belangrijke waarden zijn die zware inspanningen noodzakelijk maken. » De zin snijdt op plechtige wijze één van de grote thema’s van het Concilie aan, maar durft duidelijk nog niet àlles zeggen. De volledige draagwijdte zal pas duidelijk worden in de toespraak die op 7 december 1965 door Paus Paulus VI uitgesproken wordt ter afsluiting van Vaticanum II:

« De Kerk van het Concilie heeft zich inderdaad sterk beziggehouden met de mens, de mens zoals hij zich in de realiteit aan onze tijd openbaart, de levende mens, de mens die volledig door zichzelf opgeslorpt wordt, de mens die zichzelf niet alleen tot middelpunt maakt van alles wat hem boeit maar die zich ook durft voordoen als het beginsel en het einddoel van de ganse werkelijkheid...

« Het vrijzinnig en werelds humanisme is eindelijk verschenen in zijn ontzagwekkende gedaante en heeft in een zekere zin het Concilie uitgedaagd. De religie van de God die mens geworden is ontmoette de religie – want het is er één – van de mens die zichzelf tot God maakt. Wat is er gebeurd? Een botsing, een gevecht, een anathema? Dat had kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. De oude geschiedenis van de Samaritaan heeft model gestaan voor de spiritualiteit van het Concilie. Een grenzeloze sympathie heeft zich van haar meester gemaakt. De ontdekking van de menselijke noden, die groter zijn naarmate de zoon van de aarde [sic] zichzelf groter maakt, heeft de aandacht van deze Synode op-geslorpt.

« Jullie, moderne humanisten die de transcendentie van de hogere dingen afwijzen, erken dan tenminste de verdienste van dit Concilie, en sta open voor ons nieuw humanisme: ook Wij, Wij meer dan wie ook, Wij belijden de cultus van de Mens. »

Sedertdien hebben tientallen en tientallen pauselijke teksten deze dwaze afgoderij, deze onvoorstelbare ketterij overgenomen en verkondigd…

ZEVENDE KETTERIJ : 
DE OECUMENE

« De bezorgdheid van de Kerk om de waarheid te bevorderen en te beschermen berust op het heilsplan van God, “die wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen” (1 Tm 2, 4). Volgens dit heilsplan kunnen de mensen zonder de hulp van de gehele geopenbaarde leer niet tot die absolute en gevestigde eenheid komen waarmee de ware vrede en het eeuwig geluk verbonden zijn », zo vervolgt Joannes XXIII in zijn openingstoespraak.

Tegenover dit door God gewild ideaal staat echter het « MAAR » van de trieste werkelijkheid: « Maar de gehele familie der christenen heeft deze zichtbare een- heid in de waarheid nog niet volledig bereikt. » De uitdrukking « familie der christenen » klinkt veel te positief en is in feite een verdraaiing van de waarheid: het conglomeraat van alle verenigingen die zich “christelijk” noemen gelijkt meer op een krabbenmand dan op een achtbare familie. Meteen riskeren we te verdwalen in de mist van halve waarheden en halve leugens: men spreekt over familie, daarna geeft men de verdeeldheid toe terwijl men het tegelijkertijd heeft over toenadering, of pogingen tot, die evenwel nog niet helemaal bevredigend zijn, enzovoort. Tussen het traditionele neen van het katholiek geloof en het ja van een ideaal dat niet bestaat, voegt men zo een aantal kleine stapjes die de indruk wekken dat er ooit een vereniging tot stand zal komen, zonder overwinnaar of overwonnene:

« Maar de katholieke Kerk rekent het tot haar plicht [Joannes XXIII stelt eigenmachtig in de Kerk een plicht in, daar waar vroeger een verbod van kracht was] ijverig mee te werken om het grote mysterie van die eenheid te verwezenlijken, die Jezus Christus op de vooravond van zijn offer zo vurig van zijn hemelse Vader heeft afge-smeekt; en zij geniet een zoete vrede [heel ontroerend… maar pas op voor de adder onder het gras!] omdat zij weet dat zij zo innig met dit gebed van Christus ver-bonden is. »

Stop! De waarheid, die vandaag de dag het zwijgen wordt opgelegd, luidt heel anders. De woorden van Christus – « Mogen allen één zijn » en « opdat er nog slechts één kudde en één Herder zouden zijn » – hebben betrekking op de vereniging van joden en heidenen, in zijn Lichaam en zijn Bloed; het gaat om een goddelijk werk dat de hernieuwing is van alle Allianties uit het verleden en dat de obstakels tussen twee volkeren wil neerhalen om er nog slechts één volk van te maken. Het conciliedecreet Unitatis redintegratio verdraait deze waarheid en legt Jezus een verlangen naar eenheid in de mond dat Hij nooit gehad heeft.

Vanaf de dag van Pinksteren is er nog alleen de Kerk, waartoe alle volkeren geroepen zijn. Buiten de Kerk kan geen enkele godsdienst nog standhouden.

ACHTSTE KETTERIJ : 
DE INTERRELIGIOSITEIT

« Als wij het goed beschouwen », vervolgt de Paus, « blijkt deze eenheid die Jezus Christus voor zijn Kerk heeft afgesmeekt, als het ware een drievoudig bovennatuurlijk en heilzaam licht uit te stralen: de eenheid van de katholieken onder elkaar, die uiterst standvastig en voorbeeldig moet blijven; vervolgens de eenheid in het gebed en in het brandend verlangen waarmee de van de Apostolische Stoel afgescheiden christenen de eenheid met ons afsmeken; tenslotte de eenheid in de achting en in het respect jegens de katholieke Kerk bij hen die verschillende vormen van godsdienst, zij het nog niet christelijke, belijden. »

Deze geografische opdeling in concentrische cirkels van verschillende graad rondom de Heilige Stoel is dui-delijk van de hand van Giovanni-Battista Montini. We vinden ze terug in de encycliek Ecclesiam suam, de pro- grammaverklaring van zijn pontificaat (6 augustus 1964). Paulus VI zal het visioen toegeschreven aan Joannes XXIII realiseren op de drie niveaus:

a) De eenheid van de katholieken, « standvastig en voorbeeldig », zal door deze Paus doorgevoerd worden in tranen, onrechtvaardigheden en vervolgingen door de conciliaire sekte tegen “integralisten”, traditionalisten en reactionairen. Het werk van de Heilige Geest? Het werk van de liefde, van de vrijheid? Het werk van Satan.

b) De eenheid van de van de Apostolische Stoel afgescheiden christenen zal geestdriftig gevierd worden, en de Pausen Paulus VI en Joannes-Paulus II zullen alle mogelijke schismatieke en ketterse leiders omhelzen en met hen poseren, als gelijken. Maar men vergeet wel te zeggen dat de Kerk er altijd al naar gestreefd heeft deze “afgescheidenen” te “verenigen”, dat wil zeggen: terug op te nemen in haar schoot, want buiten de Kerk is er geen heil. Zo was er onder Pius XII sprake van een alsmaar aanzwellende bekeringsbeweging, o.a. in de Verenigde Staten, in Nederland en in Engeland. Om de dreigende dijkbreuk in te dammen stelde de Oecumenische Raad van Kerken toen echter aan de katholieke Kerk voor om tot haar organisme toe te treden, met gelijkheid van stemmen (!)… Aan de vruchten kent men de boom: vanaf 11 oktober 1962 is de stroom van bekeringen opgedroogd, zoals uit àlle statistieken blijkt.

c) Tenslotte zien Joannes XXIII en zijn medeauteur de niet-christenen, d.w.z. de rest van de wereld, reeds verenigd in eenzelfde respect en eenzelfde achting jegens onze Heilige Kerk… Onder Pius XII was dit inderdaad gedeeltelijk waar, in zoverre de beschaafde wereld toen toonaangevend was. Maar sinds de capitulatie van het Westen overal ter wereld is het ronduit belachelijk om te doen alsof de honderden miljoenen moslims, hindoes, boeddhisten, atheïsten, … “achting en respect” hebben voor de Apostolische Stoel! De gedachte zal nochtans verder uitgewerkt worden door Karl Rahner en op het Concilie gerechtvaardigd door Karol Wojtyla. Volgens hen zijn alle mensen onder de noemer « anonieme christenen » namelijk « in zekere zin » verenigd met God, door het feit alleen van de Menswording van het Woord. In Hem zijn zij « bekwaam tot God », gered… in zekere zin!

Over het individuele heil mogen we natuurlijk geen oordeel uitspreken. Maar we moeten wel in herinnering brengen dat al deze religies (en anti-religies), ongeacht punten van overeenkomst en parallellismen, onze godsdienst misprijzen en verwerpelijk vinden. Dat is ook de dwaling van Joannes XXIII: al deze religies en filosofische systemen hebben een fundamentele kerngedachte, een vinculum substantiale, die in tegenspraak is met het christelijk geloof.

« Joannes XXIII verkoos zijn zogezegde ingevingen boven het goddelijk licht van het Geheim van Fatima, waarvan de bekendmaking in 1960 een providentiële hulp en een oneindige bron van genade voor de hiërarchie van de Kerk zou geweest zijn. De profetische verwittigingen van de Hemelse Koningin zouden de toekomstige concilievaders de noodzakelijke goddelijke kracht geschonken hebben om zich te verzetten tegen de duivelse desoriëntering… » (broeder François, Franse CRC nr. 341, dec. 1997, p. 8).

naar broeder Bruno Bonnet-Eymard