VATICANUM II

II. De heilige stad een “ open stad ”

ONZE geestelijke vader voorzag op datzelfde ogenblik wat er dreigde te gebeuren. In zijn Lettres à mes amis beschreef hij op voorhand het hele feitelijke programma van het Concilie :

« Een revolutie in de Kerk, dat wil zeggen de systematische vernietiging van alles wat is, precies omdat het is... De oude Kerk moet verdwijnen voor de schepping van die nieuwe Kerk zonder vlek of rimpel die moet zijn, en waarvan elke progressist denkt in zijn binnenste een beeld te bezitten, rechtstreeks door God in zijn hart geprent en mooier dan al het andere... » (Brief nr. 105, maart 1962).

Van deze revolutie zal abbé de Nantes het eerste slachtoffer worden... « omdat ik klaar gezien heb vóór de anderen », legde hij later uit, « en omdat ik in mijn Lettres à mes amis het rookgordijn heb durven aan flarden scheuren dat rond het christenvolk werd opgetrokken om een grootscheepse onderneming van religieuze subversie op te zetten » (Brief nr. 220, 6 januari 1966).

De Maagd van Fatima had gevraagd om haar Geheim « ten laatste in 1960 » openbaar te maken. De weigering van het Vaticaan om rekening te houden met de waarschuwingen van Onze-Lieve-Vrouw voor de « dwalingen van Rusland » leidde tot jammerlijk verraad : Rome sloot geheime akkoorden met Moskou. In ruil voor de toelating om naar het Concilie te komen, die heel welwillend door het Kremlin werd toegekend aan de bisschoppen en waarnemers uit de landen van het Oostblok, engageerde het Vaticaan zich om het communisme niet te veroordelen.

Paus Joannes XXIII, daarvoor warm gefeliciteerd door Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov, was ervan overtuigd dat de Kerk geen vijanden meer had, dat “ vreedzame coëxistentie ” mogelijk was en dat het uur van de grote wereldwijde verzoening geslagen had. Verzoening niet alleen met de communisten, maar ook met de Joden, de moslims, de hindoeïsten, de boeddhisten, de shintoïsten... van wie hij vertegenwoordigers in privé-audiëntie ontving, wat nog nooit in de geschiedenis van het pausdom gebeurd was !

DE STORM STEEKT OP

Vanaf het moment dat de voorbereidende conciliaire werkzaamheden van start gingen, in november 1960, kwam heel de wereld in beroering. Jan en alleman zwaaide met zijn persoonlijk “ hervormingsproject ”, zijn “ actualisering ” of zijn “ kritiek ”, want de Paus had zijn bedoelingen niet duidelijk geformuleerd en de werkzaamheden van de commissies verliepen in het grootste geheim.

Men had het over de Staten-generaal van de Kerk, naar analogie met wat er aan de vooravond van de Franse Revolutie gebeurde... Zo was er de jonge theoloog Hans Küng, van Tübingen, die in 1960 zijn boek « Concilie en terugkeer naar de eenheid » publiceerde ; daarin stelde hij de Kerk van het Ancien régime aan de kaak, en haar Bastille : het H. Officie, dringend af te breken ! De Franse dominicaan Yves Congar besloot in een colloquium dat in 1961 georganiseerd werd rond het thema « Een Concilie voor onze tijd » : « We moeten de dageraad helpen om aan te breken, door er in te geloven [sic]. »

Abbé de Nantes klaagde dit koortsachtig, door de media gedirigeerd gedoe aan in zijn Brief nr. 120 van 11 oktober 1962, de dag waarop het Concilie geopend werd :

« Door toedoen van de onverzadigbare pers, die langs alle kanten mensen gaan ondervragen is, die heeft zitten wroeten in het verleden en in de toekomst en die op honderd en één buitenissigheden heeft zitten broeden, heeft het Concilie al snel opgehouden een goddelijk gebeuren te zijn waarop men zich voorbereidt in de stilte van het gebed en de vurigheid van de boetedoening. Het is een zeer aards evenement geworden, een soort van supercongres van een radicale partij.

« Vanuit het geloof gezien zou het Concilie een aangrijpend mysterie moeten zijn, een grandioze hoop, vermits de Heilige Geest zelf er zijn Kerk ter hulp zou komen en haar op een duidelijke en zichtbare wijze een nieuw elan zou geven. Maar de toespraken, de artikels en de op sensatie beluste enquêtes hebben alles tot een puur menselijk gebeuren herleid. Formidabel : het eerste Concilie waarop zowel zwart, geel, rood als blank zullen aanwezig zijn ! In de pronostieken laat men zijn verbeelding de vrije loop : Vaticanum II wordt een soort van doos van Pandora waaruit de meest onverwachte beslissingen kunnen tevoorschijn komen ! »

In zijn Brief nr. 118 van 24 september 1962 herinnerde onze geestelijke vader eraan dat de concilies altijd een drievoudig doel voor ogen hebben gehad : ten eerste, het herstel van de discipline en de deugd in het christenvolk nadat die te zeer verzwakt waren ; ten tweede, een einde stellen aan ernstige meningsverschillen aangaande het geloof ; ten derde, een antwoord bieden op de grote dreiging die uitging van de vijanden van de christenheid. Hij vervolgde :

« Blijkbaar vormt het Concilie dat over enkele dagen in het Vaticaan geopend wordt een uitzondering op deze algemene regel. Nooit tevoren werd een Concilie bijeengeroepen om redenen die zo weinig duidelijk omschreven zijn, met als gevolg dat het christenvolk en de leden van de hiërarchie die er naartoe trekken alleen maar kunnen gissen waarover het zal gaan. Het lijkt er op dat het bijengeroepen is om niets, of om details : de hervorming van het brevier, de bestudering van de Latijnse tekst van de Vulgaat, ideeën over de collegialiteit van het episcopaat of de promotie van de leken... Niets dat de publieke opinie verontrust of geestdrift oproept. »

EEN VEELBETEKENEND ONWEER

Op 13 juli 1962 worden zeven voorbereidende schema’s, waarvan vier vanwege de Theologische commissie, naar de concilievaders opgestuurd. Er zijn veel gunstige reacties, maar ook enkele zure kritieken vanwege de progressisten. Suenens (Mechelen) en Léger (Montréal) laten niet af er bij de Paus op aan te dringen dat hij de leiding zou nemen van een beweging van Hervorming in de diepte. Joannes XXIII laat in zijn radiotoespraak van 11 september verstaan dat hij hun streven genegen is.

Op 28 september worden 224 experts (periti) aangesteld met het akkoord van de Paus, die hen ontslaat van het afleggen van de antimodernistische eed. « Een misdaad », aldus één van hen, Mgr. Fenton, theoloog aan de Katholieke Universiteit van Washington en de belangrijkste medestander van Ottaviani in de Verenigde Staten. Hij steekt zijn bezorgdheid niet weg :

« Ik heb altijd gedacht dat dit Concilie gevaarlijk was. Men heeft het opgezet zonder dat er voldoende redenen waren. Men heeft veel te veel gepraat over wat het verondersteld werd te verwezenlijken, en nu ben ik bang dat we echte problemen gaan krijgen » (aangehaald door Alberigo, dl. 2, p. 116).

Op 11 oktober 1962, op het feest van het Moederschap van de Allerheiligste Maagd Maria, wordt het Tweede Vaticaans Concilie plechtig geopend. De ceremonies beginnen met een grandioze processie van bijna 2500 concilievaders. Een hevig onweer is over Rome losgebarsten, en de prelaten moeten het Sint-Pietersplein oversteken in de gietende regen vooraleer ze de basiliek binnengaan...

Het koor van de Sixtijnse kapel zingt de plechtige Mis ter ere van de H. Geest. Op het einde van de ceremonie spreekt Joannes XXIII zijn Openingstoespraak uit, waarin hij de geest van het Concilie definieert en de poorten van de Sint-Pieters wagenwijd openzet voor al het nieuwe :

« Gaudet Mater Ecclesia... Onze Heilige Moeder de Kerk jubelt van vreugde, omdat door de bijzondere gunst van de goddelijke Voorzienigheid vandaag de vurig verwachte dag is aangebroken waarop, onder de bescherming van de Heilige Moeder van God van wie wij op deze dag het Moederschap vieren, hier bij het graf van de H. Petrus het Tweede Oecumenisch Concilie van het Vaticaan plechtig wordt geopend. »

Na herinnerd te hebben aan de voorgaande concilies verklaart de Paus de reden van de grote vreugde die er heerst : « Om de heilige vreugde die onze harten op dit plechtig uur bezielt nog vollediger tot uitdrukking te brengen, weze het Ons toegestaan om in deze zo plechtige bijeenkomst openlijk aan te tonen dat dit Oecumenisch Concilie onder zeer gelukkige omstandigheden een aanvang neemt. »

GELUKSPROFEET

Na deze woorden trekt de H. Vader plots scherp van leer tegen “ de onheilsprofeten ”. Met enkele zinnen wordt de “ reactie ” al op voorhand het zwijgen opgelegd. Het uur van de revolutie heeft geslagen.

« Zoals Wij in de dagelijkse uitoefening van Ons herderlijk ambt ervaren gebeurt het vaak dat Onze oren gekwetst worden door de stemmen van sommigen die, ofschoon zij getuigen van een vurige godsdienstijver, toch niet genoeg blijk geven van de juiste maat en van een voorzichtig oordeel bij het onderzoeken van de toestand.

« Want in de moderne tijd zien zij slechts puinhopen [hier maakt Joannes XXIII zich schuldig aan blasfemie tegenover het Derde Geheim van Fatima, waarvan hij de inhoud maar al te goed kent] en rampen ; zij plegen te zeggen dat onze tijd in vergelijking met vroegere eeuwen steeds slechter wordt ; zij gedragen zich alsof zij niets uit de geschiedenis geleerd hebben, die toch de leermeesteres van het leven is... »

Een overduidelijke onwaarheid, want de onheilsprofetenputten hun ervaring en wijsheid uit de lessen van het verleden, terwijl de utopische denkbeelden van de “ heilsprofeten ” juist niet in het verleden wortelen maar in een rooskleurige toekomst geprojecteerd worden.

« ... en alsof ten tijde van vroegere concilies alles verliep in de volle triomf van de christelijke leer, van het christelijk leven en van de rechtmatige vrijheid van de Kerk. Wij echter zijn van mening dat Wij het in het geheel niet eens kunnen zijn met deze onheilsprofeten, die altijd rampzalige gebeurtenissen voorspellen alsof het einde van de wereld voor de deur staat. »

Hierbij merkt abbé de Nantes het volgende op :

« Om te beginnen is Jezus zelf, in de lijn van zijn Voorloper, een onheilsprofeet geweest. Het onheil dat Hij voorspeld heeft, is uitgekomen, maar niet alles. Er staan nog zaken in het Evangelie die hun tijd afwachten... wat alle onheilsprofeten sindsdien recht van optreden geeft, tot aan het einde van de tijden. Onder alle aangekondigde rampen en vervloekingen van Jezus kies ik dit goddelijk woord uit : “ Wee u als iedereen goed over u spreekt ! Zo behandelden hun voorvaderen de valse profeten ” (Lc. 6, 26). Heel het leven van Joannes XXIII is in dit oordeel vervat. »

Zijn trouwens ook de boodschappen van Onze-Lieve-Vrouw – in La Salette, in Fatima – niet vervuld van onheilsprofetieën ?

« Het is tenslotte een onvergeeflijke misdaad tegen de onheilsprofeten te prediken. Allereerst is het een moeilijke weg, een kruisweg, om vanwege God zo’n rol te aanvaarden, zo’n ondankbare zending, en dat alleen al pleit voor hun oprechtheid en zelfs voor de waarachtigheid van hun orakels. Verder zijn de ongeluksprofetieën aansporingen tot boetedoening, tot zedelijke bekering, tot terugkeer naar het ware geloof in Christus en echte gehoorzaamheid aan de Kerk.

« De aankondigingen van geluk daarentegen maken de toehoorders week en dronken ; ze doen dus eigenlijk nauwelijks iets goeds en ze komen hoogst waarschijnlijk niet van God. Tenzij ze, zoals altijd in de H. Schriften, de aankondiging zijn van een bevrijding na een harde straf (Isaïas, 40-55) of de aankondiging van een stortvloed van genade op vraag van de H. Maagd over een volk dat haar vragen gehoorzaamt (Fatima, 13 juli 1917). »

Broeder Bruno van Jezus
Hij is verrezen !
nr. 30, november-december 2007, pp. 5-6