VATICANUM II

X. DIGNITATIS HUMANÆ:
de godsdienstvrijheid, een evangelie van dwazen

DE verklaring Dignitatis Humanae over de vrijheid van godsdienst is het noodzakelijke fundament voor de “ opening ” van de Kerk op de wereld en het conciliaire charter van hun wederzijdse “ verzoening ” : zonder de erkenning van het sociaal recht van elke mens op vrijheid van godsdienst is er geen “ dialoog ” mogelijk. « Dit document is van kapitaal belang », verklaarde Paus Paulus VI aan de Brugse bisschop Mgr. De Smedt, verslaggever van het schema, op 30 september 1965. « Het legt de houding van de Kerk voor verschillende eeuwen vast. De wereld wacht er op. » De wereld... Het Concilie wou er koste wat het kost aan behagen, maar Jezus had ervan gezegd : « Ik bid niet voor de wereld... »

Paus Paulus VI sprak de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New York
Paus Paulus VI sprak op 4 oktober 1965 de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New York toe en prees er de godsdienstvrijheid als één van de fundamentele Rechten van de Mens... nog vóór het Concilie de nieuwe theorie had goedgekeurd. Dat gebeurde pas op 9 december, onder grote druk.

Voor de eerste keer in haar geschiedenis deed de katholieke Kerk afstand van haar waarheid, haar waardigheid en haar recht om aan de mens en aan de naties de vrijheid toe te kennen die deze al twee eeuwen lang opeisten. Zo hoopte de Kerk mee te werken aan een ruime “ eendracht ” en een duurzame “ vrede ” in de schoot van “ de menselijke familie ”. Bouwen aan een broederlijke wereld met de medewerking van alle godsdiensten en menselijke ideologieën, zonder onderscheid : dat was de hersenschim die nog vóór de sluiting van het Concilie door onze geestelijke vader, abbé de Nantes, aan de kaak werd gesteld :

« Zo ziet de stad eruit die moet opgebouwd worden en waarvan men zou willen dat de Kerk er het gehoorzame werktuig van wordt. Zo ziet de moderne wereld eruit die zij moet aanvaarden. Het plan hangt in de lucht om haar oude titel van katholieke Kerk te laten vallen en een andere naam aan te nemen die zoveel meer oproept : Masdu, “ Mouvement d’animation spirituelle de la démocratie universelle ” (Beweging voor geestelijke animatie van de wereldomvattende democratie) » (Brief nr. 197, 22 februari 1965).

TWEE ONVERZOENLIJKE KAMPEN

Al tijdens de voorbereidende werkzaamheden, in de lente van 1962, was het debat over de godsdienstvrijheid de oorzaak van een dramatische aanvaring tussen kardinaal Ottaviani, voorzitter van de Theologische commissie, en kardinaal Bea van het Secretariaat voor de Eenheid van de christenen.

« De tekst van De Ecclesia, opgesteld door de Theologische commissie, hernam de strategie die bepaald was door de krachtdadig antimoderne houding van de katholieke Kerk sedert de Franse Revolutie. De tekst van het Secretariaat voor de eenheid daarentegen gaf uiting aan de talrijke pogingen die ondernomen waren om andere wegen te vinden die de Kerk in staat zouden stellen haar verlossingswerk te verrichten in een onherroepelijk veranderde wereld » (Alberigo, dl. 1, p. 336). Bea en zijn medestanders grepen in feite terug naar de theorieën van de liberaal-katholieken, die vanaf de 19de eeuw gepoogd hadden om hun leer in de Kerk te doen doordringen maar telkens opnieuw op de onwrikbaarheid van het Leergezag gebotst waren.

Nadat De Ecclesia tijdens de eerste zitting van het Concilie verworpen was, bleef alleen de tekst van het Secretariaat voor de Eenheid, De Libertate, als basis voor discussie over. De bisschop van Brugge, Mgr. De Smedt, leidde hem in bij de concilievaders op 23 september 1964, kort na het begin van de derde zitting. Zes dagen lang werd in de aula een fel debat gevoerd tussen voor- en tegenstanders van de godsdienstvrijheid.

Kardinaal Ruffini van Palermo opende de discussies met er op te wijzen dat de verklaring “ Over godsdienstige verdraagzaamheid ” zou moeten heten, en niet “ Over de vrijheid [van godsdienst] ” : « Wie dwaalt, heeft immers geen rechten. » De traditionele leer die hij op deze manier verwoordde, werd ook verdedigd door kardinaal Ottaviani en de Ierse kardinaal Browne, achter wie blok gevormd werd door het Spaans episcopaat en – tenminste in deze beginfase – de Italiaanse bisschoppen. Lijnrecht tegenover hen stonden de progressisten en oecumenisten, die versterking vonden in het bataljon van de Amerikaanse prelaten (Cushing, Meyer, Ritter) ; zij wilden maar al te graag hun “ Amerikaans model ” invoeren in de universele Kerk. « In hun wekelijkse bijeenkomst in het Noord-Amerikaans College de maandag tevoren hadden de Amerikaanse bisschoppen zich zorgvuldig op dit debat voorbereid. Ze kwamen overeen dat minstens acht van hen het woord in de concilieaula zouden voeren » (Xavier Rynne, Brieven uit Vaticaanstad, deel 3, pp. 37-38).

Door dit nieuwe recht van de godsdienstvrijheid te aanvaarden zou de Kerk verplicht worden een moderne filosofie over te nemen die van de mens een absoluut gegeven van rechten en van vrijheid maakt. « Maar wij zijn hier niet in een vergadering van filosofen of in “ zomaar ” een bijeenkomst », protesteerde kardinaal Ottaviani. « Wij zijn hier in een Concilie van de katholieke Kerk en wij moeten hier de katholieke waarheid belijden en verdedigen. »

E. H. Berto, de privé-theoloog van Mgr. Lefebvre, schreef in verband met De Libertate aan Mgr. Carli : « Het gaat hier niet meer om de katholieke leer, rechtvaardigheid of traditie. Het gaat erom onder het voorwendsel van aggiornamento een fundamentele verandering van het katholicisme op te leggen. »

De nieuwe theorie was zo formeel ketters en de argumenten die haar moesten ondersteunen waren zo ongeloofwaardig, dat de verdedigers van het geloof de H. Vader vroegen om tussenbeide te komen. Paulus VI benoemde een commissie van vier bekwame theologen met de opdracht hem te informeren, maar dat leidde tot groot tumult in de concilieaula. Daarop gaf de Paus toe. Bea en zijn Secretariaat bleven meester van het terrein. Ze kregen weldra de steun van de invloedrijke Amerikaanse jezuïet John Courtney Murray, een groot voorstander van de godsdienstvrijheid, die als zijn opinie te kennen gaf dat « de Kerk de inbreuken die zij in het verleden op de godsdienstvrijheid gemaakt had, moest erkennen » (conferentie gehouden op 2 februari 1965). Samen met Mgr. Pavan zou Murray de voornaamste bezieler van het definitieve schema worden.

Abbé de Nantes, die het verloop van de debatten op de voet volgde, schreef op 1 oktober 1964 : « Dit dramatisch debat kan alleen maar tot een catastrofe leiden... Wanneer men beweert dat de Kerk geweld pleegt door voor zichzelf een vrijheid op te eisen die zij aan anderen weigert, dan komt deze theorie neer op het verwerpen van de Ware God, het Ware geloof, de Ene Kerk van Jezus Christus. Men beoordeelt de zaken nog maar alleen vanuit het standpunt van de Mens, die in de plaats van God wordt gesteld, autonoom en absoluut, vrij in zijn geloof en in zijn daden, zonder enig voorbehoud. Maar wie het Geweten en zijn rechten ophemelt, moet ervoor opletten dat hij onder dat masker het menselijk beest niet loslaat ! Allicht zal het concilieproject nog wel herzien en geamendeerd worden, maar de publieke opinie heeft opgevangen dat de Kerk haar rechtlijnigheid verraadt en de Vrijheid ophemelt als een fundamenteel menselijk recht. Het zal moeilijk zijn om de Wijsheid opnieuw te laten zegevieren » (Brief nr. 185).

Het geamendeerde schema werd op 11 november aan de Vaders voorgelegd. Maar de traditionalistische oppositie was zo zeker van haar zaak en zo strijdlustig dat de Paus, die nochtans voor de nieuwlichterij gewonnen was, begreep dat de godsdienstvrijheid niet zou kunnen gestemd worden in 1964. De hervormers waren daar nochtans op uit, omdat de goedkeuring zou samenvallen met de honderdste verjaardag van de door hen verfoeide Syllabus van de Z. Pius IX...

Op 20 november verklaarde kardinaal Tisserant in de aula dat er geen stemming zou gehouden worden : « Verschillende Vaders zijn van mening dat er niet voldoende tijd gegeven is voor bestudering van de tekst over de godsdienstvrijheid, die een wezenlijk nieuw document blijkt te zijn. » De verbouwereerde hervormingsgezinden reageerden woedend, en vaardigden een delegatie af naar de Paus om toch nog hun zin te krijgen. Maar Paulus VI « zei dat het zijn politiek was zich niet te mengen in het concilieverloop, zodat hij onder deze omstandigheden niet in staat was een stemming af te dwingen zoals zij verzochten » (Rynne, op. cit., p. 269). Alles zou uitgesteld worden tot de vierde zitting.

Met veel misbaar werd in de progressistische media gesproken over « de zwarte week van het Concilie », en Paulus VI werd bekritiseerd omdat hij al te zeer aan de conservatieven zou toegeven. Abbé de Nantes was de enige die het manoeuvre door had. Hij vergeleek de Paus met de bestuurder van een racewagen die even vertraagt vooraleer een moeilijke bocht te nemen. Het vervolg bewees dat onze geestelijke vader gelijk had. De « zwarte week » van de progressisten betekende in werkelijkheid de redding van hun hele Hervorming.

EEN DOORTRAPTE STRATEGIE

Van bij het begin van de vierde zitting, op 15 september 1965, laaiden de felle discussies opnieuw op. Het was voor iedereen duidelijk dat er geen verzoening of compromis mogelijk was tussen de nieuwe theorie en de traditionele leer van de Kerk. Maar de rangen van de “ roemrijke minderheid ” dunden langzaam maar zeker uit. Kardinaal Urbani, de patriarch van Venetië, die door Paulus VI benoemd was tot voorzitter van de Italiaanse bisschoppenconferentie, wisselde van kamp en voegde zich bij de voorstanders van de godsdienstvrijheid. In zijn kielzog volgden de bisschoppen van Lombardije en Veneto, waardoor een bres geslagen werd in het front van de Latijnse landen.

Hoe dan ook, telkens als de traditionele school haar stem liet horen en het project onderwierp aan de eisen van het geloof, de ervaring en de rede, moesten de hervormingsgezinden de duimen leggen. Honderd vijfentwintig Vaders vroegen op een bepaald moment aan de Paus om het Secretariaat voor de Eenheid, waarvan de onbekwaamheid algemeen bekend was, aan de kant te schuiven.

Eens te meer was het Paulus VI die het schema redde door een procedurestemming op te leggen. Daardoor leek de hoge vergadering het principe zelf van de godsdienstvrijheid goed te keuren. Tweehonderd vierentwintig Vaders stemden tegen. In normale tijden zou zo’n grote oppositie ertoe geleid hebben ervan af te zien de nieuwe theorie, die de Kerk in die mate verdeelde, af te kondigen. Maar de Paus was van plan zijn doel hoe dan ook te bereiken.Op 4 oktober 1965 sprak hij de vergadering van de Verenigde Naties in New York toe en zong hij de lof van « de fundamentele rechten en plichten van de mens die hier afgekondigd werden : zijn waardigheid, zijn vrijheid, en vóór alles de godsdienstvrijheid ! »

« Op deze manier », becommentarieerde abbé de Nantes de gebeurtenis, « schaart de Kerk zich aan de kant van de filosofie van de Vrijheid, in heel algemene bewoordingen, in een politieke toespraak van de Paus die spreekt als “ een expert in menselijkheid ” en “ een bedevaarder van de vrede ”, gehouden voor een vergadering die vreemd is aan ons geloof – en vooraleer deze nieuwe theorie het onderwerp heeft uitgemaakt van een beslissing van het gewoon of het buitengewoon Leergezag ! » (Brief nr. 214 van 15 oktober 1965).

Om de resterende tegenstanders over de streep te trekken werden in de laatste weken vóór de eindstemming nog door en door katholieke paragrafen toegevoegd aan de ketterse tekst. Op 25 oktober stemden niettemin nog tweehonderd vierenvijftig concilievaders “ non placet ”. Maar twee dagen later gaf kardinaal Ottaviani, de pro-prefect van het H. Officie, de strijd op, met de dood in het hart, uit gehoorzaamheid aan de Paus. Bij de laatste stemming, op 7 december, waren er nog zeventig Vaders die weigerden een theorie te accepteren die de poort openzette voor de geloofsafval in de Kerk. Om dit aantal verder naar beneden te drukken nam Paulus VI zijn toevlucht tot alweer een truc : hij liet eerst stemmen, en daarna, zonder het resultaat bekend te maken (wat indruiste tegen het reglement van het Concilie), liet hij de tekst van de Verklaring rondgaan ter ondertekening. Zelf had hij eerst zijn handtekening gezet, om duidelijk aan te geven dat de zaak beklonken was. Veertig opposanten – onder wie ook Mgr. Marcel Lefebvre – gingen overstag. Slechts een kleine minderheid van dertig concilievaders bleef bij zijn weigering, maar hield zich koest...

KRITISCHE ANALYSE VAN DE CONCILIAIRE VERKLARING

Slechts één man had de moed om openlijk op te staan : abbé de Nantes. Zijn hele leven lang is hij blijven weigeren de godsdienstvrijheid te erkennen en wees hij deze ketterij aan als de hoofdoorzaak van de ineenstorting van de Kerk en het verloren gaan van de zielen.

In 1996, tijdens zijn gedwongen ballingschap in Zwitserland, maakte hij ook van deze conciliaire tekst een kritische analyse.

DE WAARDIGHEID VAN DE MENSELIJKE PERSOON

« Van de waardigheid van de menselijke persoon worden de mensen in onze tijd zich steeds meer bewust » (nr. 1).

Het basisprincipe waaruit het Concilie meent voor elke mens of gemeenschap het recht op sociale en burgerlijke vrijheid op het vlak van godsdienst te halen, is « de waardigheid van de menselijke persoon ». Wat is die waardigheid eigenlijk ? Waarop is zij gegrondvest ? Met welk artikel van het Credo, welk dogma, welke wet of morele deugd heeft zij te maken ? Daarover wordt ons helemaal niets gezegd. Men heeft het alleen maar over een bewustzijn van die waardigheid dat alsmaar groter wordt.

Uit dat bewustzijn komt blijkbaar de steeds meer verspreide eis voort dat de mensen « in hun handelen niet door dwang zullen worden gedreven, maar geleid zullen worden door het besef van hun plicht en daarbij het gebruik zullen genieten van eigen overleg en eigen verantwoordelijke vrijheid. »

Op het eerste gezicht heeft deze “ eis ” niets buitensporigs. Als het om het goede gaat, als iedereen vrij moet gelaten worden om in geweten zijn plicht te doen, waarom niet ? Wie alleen maar zinnens is het goede te doen, verkiest vrijheid boven dwang.

Op dezelfde manier eisen de mensen een juridische begrenzing van « de openbare macht, opdat de grenzen van een waardige vrijheid, zowel van de persoon als van de gemeenschappen, niet te eng zullen worden getrokken. »

Ook deze vraag heeft niets buitensporigs of revolutionairs. In onze moderne samenlevingen zijn de middelen om mensen te controleren, in de gaten te houden en in de pas te doen lopen zo almachtig dat de Staat de neiging heeft machtsmisbruik te plegen ten koste van alle traditionele vrijheden... De eis die zo verwoord wordt, is dus op zichzelf niet verderfelijk. Waar er gevaar voor overdrijving bestaat, is het goed dat er een tegengewicht bestaat.

Tenslotte wijst de eerste paragraaf van het decreet er op dat de eis tot vrijheid vooral slaat op « de geestelijke goederen van de mens », meer bepaald op « de vrije uitoefening van de godsdienst in de samenleving. »

De opeising van vrijheid op dit vlak lijkt eveneens heel normaal : over wat de mens in zichzelf bezit als het meest intieme en het meest heilige wordt niet gemarchandeerd. Liever sterven dan geloofsafval plegen.

Van daaruit ook aan de anderen toestaan wat men voor zichzelf, zijn eigen godsdienst, zijn eigen Kerk opeist, is maar een kleine stap. Het lijkt zelfs logisch : men kan anderen niet de uitoefening verbieden van een recht dat men zelf maar al te graag geniet.

Zo komen we dus tot de volledige godsdienstige, sociale, politieke, intellectuele en morele vrijheid...

Dit alles lijkt zo klaar en duidelijk, zo waar en zo rechtvaardig dat het Concilie zich haast om te verkondigen dat deze verlangens volledig overeenstemmen met het katholiek geloof en de katholieke moraal. Het is overigens niets nieuws, want het Concilie « doorzoekt naarstig de heilige traditie en de leer van de Kerk en brengt daaruit, altijd in harmonie met het oude, nieuwe schatten naar voren. »

Dignitatis Humanae beweert dus zonder enige aarzeling dat de schijnbaar nieuwe leer van de godsdienstvrijheid eigenlijk vervat zit in de oude schat van de Traditie. Om elke verdenking van nieuwlichterij weg te nemen, reppen de schrijvers van het decreet zich om getuigenis af te leggen van hun katholiek geloof : « Allereerst getuigt deze heilige kerkvergadering dat God zelf aan het menselijk geslacht de weg heeft bekendgemaakt waarlangs de mensen, door Hem te dienen, in Christus verlost en zalig kunnen worden. Wij geloven dat deze enige en ware godsdienst zich bevindt in de katholieke en apostolische Kerk. »

We weten dat deze belangrijke passage, evenals enkele andere, op het laatste moment in de tekst werd ingevoegd, vlak vóór de eindstemming, omdat de sterke traditionalistische minderheid er een niet onderhandelbare voorwaarde van maakte voor haar goedkeuring. Maar het blijft vreemd, want het komt er eigenlijk op neer te zeggen : “ Ziehier de goddelijke zaligheid... Als je er niet wilt van weten, doe maar : je bent vrij ! ”

EEN BELEDIGING VOOR GOD

« Deze Vaticaanse kerkvergadering verklaart [in haar eigen naam, zonder enige verwijzing, zomaar] dat de menselijke persoon recht heeft op godsdienstvrijheid » (nr. 2). Dit zijn woorden in de wind. Want om iemand te laten genieten van een recht is er een samenleving nodig waarin dat recht wordt uitgeoefend en is er een algemeen aanvaard gezag noodzakelijk dat rechten verleent door middel van wetten, waarvan dat gezag de naleving bewaakt.

De wetgever in kwestie bestaat wel degelijk. Het is de almachtige Schepper, onze God Ik ben-Jezus. Deze God, die het Concilie niet goed lijkt te kennen, heeft gewild dat de mensen hem vereren, tot hem bidden, hem dienen en hem liefhebben, om zo het Leven, de eeuwige Zaligheid, te verdienen. Daaruit volgt dat God het elke mens tot een plicht rekent uit vrije wil tot dit Verbond toe te treden ; het is een heilig recht van de mens dit uit eigen beweging te doen, zonder dwang en zonder beletsel. Maar wat de andere godsdiensten of antigodsdiensten betreft : wat zou deze onmetelijk heilige God anders kunnen doen dan ze haten als valstrikken van Satan ? Wat zou Hij anders kunnen doen dan het bestaan zelf ervan te verbieden als een onduldbare belediging van zijn glorie én een schadelijk obstakel voor het heil van alle mensen ?

Het Concilie « verklaart » dus iets dat uitermate beledigend is voor onze God en Schepper, en helemaal tegengesteld aan de zending van de Kerk die de opdracht heeft gekregen om het hele mensdom te redden.

Vermits er niets beter en noodzakelijker is dan aan te sluiten bij de katholieke Kerk om het eeuwig leven te verdienen, mag er geen enkele dwang aangewend worden om deze vrijheid zich aan te sluiten bij Jezus Christus te beknotten.

Wat de andere godsdiensten en antigodsdiensten betreft : de Kerk van Jezus Christus kan hen geen enkel recht toekennen. Zij betreurt zelfs de rechten die ze op de een of andere wijze verworven hebben. Weliswaar dwingt de Kerk niemand om gered te worden tegen zijn dwalend geweten in ; maar ze heeft wel het recht om in het openbaar domein alle uitingen van deze door Satan geïnspireerde dwalingen te bestrijden en te verbieden, zoals ze ook het recht heeft om aan alle onderdanen van een katholiek land alles op te leggen wat in overeenstemming is met het katholiek geloof en de moraal.

Na de “ godsdienstvrijheid ” afgekondigd te hebben en onttrokken te hebben aan het gezag en de wil van Ik ben-Jezus, zoekt het Concilie een gezag waaraan dit recht wel kan vastgehaakt worden. God, de levende God, is immers wandelen gestuurd. Wie, in naam van wat, kan kracht van wet geven aan deze immense, opperste vrijheid van godsdienst die toegekend wordt aan miljarden menselijke individuen ? Het antwoord is gekend : het recht op godsdienstvrijheid heeft zijn fundament in de waardigheid zelf van de menselijke persoon.

EEN NIEUW RECHT ZONDER FUNDAMENT

Om te doen geloven dat de zaak stevig gefundeerd is, zegt men en passant : de waardigheid van de menselijke persoon « zoals die wordt gekend door het geopenbaarde woord van God en door de rede » (met een verwijzing naar de rampzalige encycliek van Mgr. Pavan, ondertekend door Joannes XXIII, Pacem in terris). Daarop verplicht het Concilie er alle rechtsinstanties van heel de planeet toe – maar in naam van wie ?! – om de vrijheid van godsdienst te erkennen : « Dit recht van de menselijke persoon op godsdienstvrijheid moet in de juridische ordening van de maatschappij zo worden erkend dat het burgerrecht gaat worden. » Alle volkeren hebben inderdaad gehoorzaamd !

Paradoxaal genoeg leidt deze afkondiging van de totale vrijheid tot een reeks haast dictatoriale aanbevelingen : « Alle mensen worden er door een morele verplichting toe gehouden de waarheid te zoeken, vooral die welke op de godsdienst betrekking heeft. Tevens moeten zij de gekende waarheid aanhangen en heel hun leven naar de eisen van de waarheid inrichten. » Weinig overtuigende retoriek... Ten eerste gaat het om een innerlijke verplichting : wie kan dat controleren ? Ten tweede heeft het Concilie dat al deze wetten uitvaardigt geen enkele macht en zelfs geen enkele intentie om de uitvoering ervan te bewaken.

« Aan deze verplichting kunnen de mensen niet voldoen op een wijze die aan hun natuur is aangepast indien zij niet naast hun psychologische vrijheid tevens vrijheid van uitwendige dwang genieten. »

“ Onschendbaarheid ” dus... Maar het is nogal duidelijk dat dit een redenering van dwazen is : zelfs de zgn. parlementaire onschendbaarheid kan worden opgeheven in ernstige gevallen waarin de volksvertegenwoordiger niet meer geluisterd heeft naar zijn geweten en het diepe instinct van zijn natuur, maar zich als een boef gedragen heeft. Wát dan als onze miljarden vrije mensen, die in hun ziel en hun geweten gedwongen zijn de enige ware christelijke godsdienst te zoeken, te vinden en aan te nemen, wát als zij ervan profiteren om elke waarheid gewoon de rug toe te keren ? Het antwoord is geweldig :

« Het recht op godsdienstvrijheid berust op de menselijke natuur. Daarom blijft dit recht voortbestaan ook in hen die hun verplichting om de waarheid te zoeken en aan te hangen niet nakomen, op voorwaarde evenwel dat de rechtvaardige openbare orde onaangetast zal blijven. »

Ter vergelijking. Je maakt een einde aan het verbod om moorden te begaan, en je publiceert een moreel hoogstaande tekst om het geweten van de bandieten wakker te schudden. Uitstekend ! En wat zal je doen als je te maken krijgt met een verschrikkelijke recidivist ? Ga je hem dan zeggen : “ Beste vriend, je hebt geluk. De samenleving beschouwt je daden niet meer als misdaden. Maar ik doe een beroep op je geweten, terwijl ik tegelijkertijd volgens de nieuwe wet je waardigheid van menselijke persoon en je onschendbaarheid als moordenaar respecteer ” ?

Onzin ? Dat is nochtans wat Vaticanum II zegt.

KATHOLIEKE EN MAÇONNIEKE VRIJHEID

Het is bekend wat de traditionalisten op het Concilie keer op keer herhaald hebben, tot grote woede van de progressisten : vermits de katholieke godsdienst de enige en de ware weg is van het heil, is het ook de enige godsdienst die vanwege het gezag van God, van Ik ben-Jezus, alle vrijheden, rechten en machten heeft gekregen om zijn zending te volbrengen. De katholieke godsdienst is gegrondvest op de almachtige Wil van de ware God. Daaruit volgt dat alle mensen het recht en de plicht hebben, en dat men hen er de kans toe moet geven, om de Vader en zijn Zoon Jezus Christus, Verlosser van de wereld, te leren kennen en zo hun redding te bewerken. Het gaat hier niet om dwang maar om hulp, uit liefde voor hun zielen die bedreigd zijn door de hel.

Het Concilie vestigt zijn progressistische ketterij op een verdraaiing van de traditionele katholieke leer. De tekst van de Verklaring stelt het voor alsof de Kerk altijd elke vorm van gewetensvrijheid verboden heeft en de dwang gepredikt heeft, evengoed om de mensen tot bekering te brengen als door het verhinderen van tegengestelde acties door de vijanden van het geloof. Het lijkt alsof vroeger alles innerlijke en uiterlijke dwang was – wat een enorme leugen is – terwijl nu alles vrijheid is, ook sociaal en politiek.

Dignitatis Humanae stelt dat de volledige vrijheid die de Kerk altijd opgeëist heeft, in het bijzonder in haar verhouding met de wereldlijke machten... volkomen verzoenbaar is met de verlangens en de eisen van de huidige massa’s op dit vlak. Meer nog, de huidige massa’s zijn genereuzer : zij vragen voor iederéén wat de Kerk enkel voor zichzelf en haar eigen gelovigen opeiste... De profeten van de toekomst willen dat alle mensen en alle godsdiensten dezelfde privileges krijgen die tot dusver enkel de katholieken hadden, ter ere van de ene Kerk van de ene Jezus Christus, Zoon van de ene ware God, Schepper van de wereld en Heer over al wat leeft.

« Men doet de menselijke persoon en de door God [welke God ?] voor de mensen vastgestelde orde dus onrecht aan wanneer men de mens de vrije maatschappelijke uitoefening van de godsdienst [“ de ” godsdienst, sic] ontzegt » (nr. 3).

Dit zijn twee verschillende opvattingen van “ vrijheid ”. Het Concilie verdoezelt bewust het volkomen verschil en de absolute tegenstelling tussen katholieke vrijheid en democratische of maçonnieke vrijheid.

DE VERGODDELIJKING VAN DE MENS

Het Concilie spreekt over God, over zijn Voorzienigheid, over zijn bedoelingen met de mensengemeenschap. Wij vernemen – zonder enige verwijzing naar de H. Schrift of naar een aanbevelenswaardig iemand – dat deze God of « Opperwezen » heel de juridische architectuur van individuele en sociale vrijheid gewild heeft, deze grote constructie waarin alle godsdiensten en alle on-godsdiensten en antigodsdiensten hun zitplaats zullen hebben, zonder enige discriminatie, ongelijkheid, fanatisme of gewelddadigheid. Zo zullen, zoals op de fameuze bijeenkomst van Assisië, alle goden, godinnen, demonen en heilige dieren met evenveel vurigheid aanbeden en beluisterd kunnen worden, onder het welwillend oog van het Opperwezen van het Concilie.

Ik stel de vraag : waar is Ik ben-Jezus, onze enige en ware God in drie Personen ? Is Jahweh, de God van Abraham, de God en Vader van Onze Heer Jezus Christus en Onze Vader, slechts één van de goden van dit Pantheon, met de opdracht vanwege het Concilie om een goede verstandhouding na te streven met alle godheden die Satan uitgevonden heeft ?

De hoeksteen van heel dit systeem is niet God, en zelfs niet het Opperwezen of de “ Grote architect ” van de deïsten : het is de Mens, het is zijn waardigheid, en deze waardigheid waarop heel de revolutionaire nieuwlichterij steunt, komt neer op een vergoddelijking, een verabsolutering, een cultus gebracht aan de mens.

Is het Concilie het woord van Jezus in de woestijn vergeten, als antwoord op de Verleider : « Er staat geschreven : “ Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen ” » (Lc. 4, 8) ?

Het vervolg is slechts de toepassing en de veralgemening van wat hiervoor gedefinieerd is, namelijk dat alle mensen goden zijn en dat zij volkomen vrij zijn om voor zichzelf godheden te scheppen, religies te stichten en die te prediken aan heel de aarde.

Dat aan groepen of verenigingen dezelfde rechten moeten toegekend worden als aan individuen spreekt voor zich : « De vrijheid van dwang in religieuze aangelegenheden die aan alle personen afzonderlijk toekomt, moet hun ook worden toegekend wanneer zij gezamenlijk handelen » (nr. 4). Het Concilie staat alles toe aan gelijk welke religieuze groepering : « hun leden kunnen bijstaan in het leiden van een godsdienstig leven, hen kunnen steunen door onderricht in de leer en die instellingen kunnen bevorderen waarin hun leden samenwerken om hun eigen leven in te richten volgens hun godsdienstige beginselen. » Met dezelfde beperking die we al enkele keren zijn tegengekomen : « op voorwaarde dat de rechtmatige eisen van de openbare orde niet worden geschonden ».

Merken we hierbij op dat paragraaf 4 alle vrijheden opsomt die de Kerk sedert een eeuw opeist van de vrijmetselaars die overal aan de macht zijn – zonder ooit iets te verkrijgen. De naïeve concilievaders maakten zichzelf wijs dat ze deze rechten, die volkomen wettig zijn en die van levensbelang zijn voor de Kerk, misschien wél zouden verkrijgen als ze zouden opgeëist worden onder het vaandel van een Opperwezen en met het label van de UNO ! Het resultaat is alleen maar een veralgemeende geloofsafval, vanaf de hoogste regionen van het Vaticaan tot aan de nederige parochiegemeenschappen op het platteland...

DE WARE BOODSCHAP VAN HET EVANGELIE

Wie het Evangelie eerlijk leest, vindt daar andere zaken dan de maçonnieke theorieën van het Concilie.

Het begint al met de verwittiging van de Voorloper, Joannes de Doper, die in felle bewoordingen het eeuwig vuur oproept : « Iedere boom die geen goede vruchten draagt, zal omgehouwen worden en in het vuur geworpen... Hij heeft zijn wan in de hand, en Hij zal zijn dorsvloer zuiveren ; de tarwe verzamelen in de schuur, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur » (Mt. 3, 10-12). Jezus neemt deze boodschap op identieke wijze over : « Als gij u niet bekeert, zult gij allemaal gelijkelijk omkomen » (Lc. 13, 3).

Terwijl onze concilietekst nooit spreekt over de dood en wat daarna komt, verwijzen alle parabels van Jezus daar wél naar. Meer bepaald hebben zij het over het onvermijdelijke moment waarop God zijn oordeel uitspreekt. En waarop heeft dat oordeel betrekking ? Wij zullen geoordeeld worden niet op onze vrijheid maar op onze verantwoordelijkheid.

Jezus heeft zijn tijd hier op aarde doorgebracht met ons te verwittigen dat wij enkel vrij zijn om het eeuwig Leven van de Hemel beter te verdienen, en helemaal niet om te rebelleren tegen God of iemand anders, want het loon van een dergelijke vrijheid is eeuwige verdoeming. Door deze waarheden te verzwijgen heeft het Concilie, vrees ik, misbruik gemaakt van de vrijheid van spreken die God en de Paus het gegeven hebben, om te liegen tegenover de wereld over de tragische lotsbestemming die op het einde hen te wachten staat die hun vrijheid veranderd hebben in hoogmoedige ongebondenheid. En vermits Vaticanum II over het probleem van het recht op godsdienstvrijheid uiteraard geen raad gevraagd heeft aan de Allerheiligste en Onbevlekte Maagd Maria, Medeverlosser, Middelares en Hulp der christenen, durf ik zeggen dat het visioen van de hel dat de kinderen van Fatima op 13 juli 1917 te zien kregen en het wonder van 13 oktober 1917 toen de zon op de aarde dreigde te vallen, méér hebben gedaan voor de redding van de wereld dan het Concilie met zijn Verklaring Dignitatis Humanae, dit evangelie van dwazen.

Abbé Georges de Nantes
Hij is verrezen ! nr. 37, januari-februari 2009, pp. 11-16