BELGIË IN DE GROTE OORLOG

NAAR EEN AFZONDERLIJKE VREDE ?

De ondergelopen IJzervlakte in 1916. Vier jaar lang beschermde het overstroomde gebied onze frontsoldaten tegen een Duitse doorbraak.
De ondergelopen IJzervlakte in 1916. Vier jaar lang beschermde het overstroomde gebied onze frontsoldaten tegen een Duitse doorbraak.

Het is decennialang een goed bewaard geheim geweest dat koning Albert eind 1915 het initiatief nam om onderhandelingen met de Duitsers te beginnen, zonder dat zijn regering daarvan op de hoogte was. Bij de publicatie van het oorlogsdagboek van de vorst, waarin over de zoektocht naar een compromisvrede gesproken werd, reageerden veel bewonderaars van de « Koning-Ridder » geschokt. Volkomen onterecht eigenlijk : Albert de Vredelievende wou ons land behoeden voor een dreigende totale vernietiging.

BOVEN HET GEWOEL

OP 15 december 1915 krijgt koning Albert in De Panne nogmaals bezoek van de Franse generaal Foch. In het oorlogsdagboek van de vorst lezen we een merkwaardige uitspraak van de Fransman :

« Deze oorlog is een strijd tussen enerzijds twee keizerrijken met een sterk gezag en anderzijds twee parlementaire democratieën. Het is noodzakelijk dat Frankrijk en Engeland het bewijs leveren van de uitmuntendheid van hun politiek regime » (Marie-Rose Thielemans, Albert I er. Carnets et correspondance de guerre 1914-1918, Louvain-la-Neuve, 1991, p. 238).

De uitspraak van Foch is veelbetekenend. Voor de eerste keer maakt een van de geallieerde hoofdrolspelers duidelijk dat het conflict een heel ander karakter gekregen heeft dan in de beginfase : de klassieke oorlog is een ideologische oorlog geworden, een kruistocht van de democratieën tegen de monarchieën.

Voor de geallieerden kan er in die nieuwe optiek geen sprake zijn van vredesonderhandelingen. De vijand en datgene waarvoor hij staat, moet volledig vernietigd worden, tegen elke prijs. Het « jusqu’au boutisme » is meer dan ooit het credo van Londen en Parijs, die er niet aan twijfelen dat zij de Kaiser en zijn bondgenoten op de knieën zullen dwingen.

Koning Albert is het met die visie absoluut niet eens. Al op 12 november 1915 schetst hij een vernietigend portret van de parlementaire democratieën :

« De dwaze hoogmoed van de Engelsen en hun misprijzen voor de vijand, de glorieuze koorts van Frankrijk dat zich in een onvergelijkbare stijl illusies blijft maken, dat alles leidt stap voor stap naar de totale nederlaag. Omdat men vertrekt van het postulaat dat de overwinning vaststaat, heeft men er nooit bij stilgestaan om de ware toestand nuchter te onderzoeken. Men heeft de heerschappij van de praters en de onbekwamen ondergaan. Men heeft de parlementen, die in vredestijd al helemaal niet in staat zijn tot controle of actie, op doorslaggevende ogenblikken de beslissingsmacht gegeven, daar waar de scherpzinnigheid en de energie van iemand die boven het gewoel staat noodzakelijk waren. »

Ons land heeft wél iemand “ die boven het gewoel staat ” : de koning, hoofd van de natie, hoofd van het leger. En Albert weet heel goed wat hij wil, zoals Marie-Rose Thielemans het perfect verwoordt : « Vermits het leger van een neutrale staat per definitie op een defensieve strategie moet gericht zijn, is het niet gepast dat het deelneemt aan offensieven die ook nog eens veel mensenlevens kosten en weinig doeltreffend zijn ; overigens moet tot elke prijs vermeden worden dat België gewapenderhand heroverd wordt, want in dat geval zal het land volledig verwoest worden. Besluit : enkel een onderhandelde vrede kan België bevrijden » (op. cit., p. 77).

Koning Albert en generaal De Ceuninck aan het front. Eind 1915 konden de Belgen beschikken over een eigen versie van de Franse casque Adrian.
Koning Albert en generaal De Ceuninck aan het front. Eind 1915 konden de Belgen beschikken over een eigen versie van de Franse casque Adrian.

PATSTELLING AAN HET WESTELIJK FRONT

De militaire realiteit op het terrein geeft de koning overschot van gelijk. Gedurende heel het jaar 1915 bestormen geallieerden en Centralen elkaar met alle vuur- en mankracht waarover ze beschikken, in een wanhopige poging om een doorbraak te forceren, maar zonder noemenswaardig resultaat.

De tweede slag bij Ieper (april-mei 1915), waarin de Duitsers voor het eerst gas als aanvalswapen inzetten, eindigt onbeslist. Het leger van de Kaiser boekt ten noordoosten van Ieper weliswaar enkele kilometers terreinwinst, maar slaagt er niet in om de stad zelf in te nemen. Het zijn vooral de torenhoge verliescijfers die bij blijven : « De Britten telden 10.519 doden, 32.334 gewonden en 16.422 vermisten of 59.275 in totaal. De Duitsers hadden 6.337 doden, 24.294 gewonden en 4.302 vermisten of een totaal van 34.933. En over de Fransen zijn geen precieze verliescijfers bekend, maar de meeste ramingen situeren zich rond de 10.000 doden, gewonden en vermisten » (Luc De Vos e. a., 14-18. Oorlog in België, Leuven, 2014, p. 228).

Het Belgisch leger betreurt in die slag 1.530 verliezen, voor een groot deel grenadiers van de zesde legerdivisie die gelegerd waren even ten noorden van Steenstratebrug op het kanaal IJzer-Ieper. Op 22 april lanceren de Duitsers in de sector Steenstrate hun eerste gasaanval. De gaswolk drijft naar de Franse loopgraven, op onze rechterflank, waar de eerste slachtoffers vallen en paniek uitbreekt. Duitse stormtroepen rukken op door de ontstane bres. Dat het niet tot een vijandelijke doorbraak komt, is te danken aan de Belgen. Generaal De Ceuninck, hoofd van de zesde divisie, « laat zijn kanonnen vuren, zowel op het voorland van de eigen troepen als van de Franse buren. Dat heftige schieten gaat de hele nacht door en draagt er flink toe bij om het Duitse offensief te smoren. De Duitse druk is daardoor niet krachtig genoeg om zijn soldaten te doen wijken » (Luc Vande­weyer, Koning Albert en zijn soldaten, 2014, p. 160).

Onze grenadiers verdedigen zich als leeuwen en kunnen elke Duitse omtrekkende beweging blokkeren, hoewel ze op hun beurt met het verraderlijke gas geconfronteerd worden. Op 26 april geven de pinhel­men het op. Geallieerde troepen doen tegenaanvallen, sluiten de bres... en schrijven het succes op eigen rekening. De waarheid is echter dat het zonder de soldaten van koning Albert fataal had kunnen aflopen.

Kort nadien, in mei, volgt het lenteoffensief van het Franse leger ten noorden van Arras. Het loopt met een sisser af. Maar wat een bloedbad... « De troepen hebben zonder verpinken verschrikkelijke verliezen geleden, de artillerie heeft sinds 9 mei twee miljoen kanonschoten afgevuurd, men had de beste troepen in één machtige speerpunt verzameld. Alles tevergeefs. Alle inspanningen liepen te pletter op de buitengewone massiviteit van de Duitse troepen en hun formidabele defensieve organisatie », schrijft Albert op 19 juni in zijn dagboek.

Generaal Foch behoudt echter ondanks alles zijn op­ti­misme ! Hij wil terug aanvallen, hoewel het voor­­-deel van de verrassing natuurlijk verspeeld is. « Hij hoop­te dat uit de schok van twee belangrijke troepenmachten een beslissing zou voortkomen. » De waanzin van de tactiek van Foch kan niet beter onder woorden gebracht worden. Deze man, die er niet voor terugschrok duizenden de dood in te jagen met zijn theo­rieën van « l’offensive à outrance », werd na de oorlog op een voetstuk geplaatst dat hij allerminst verdient !

Op 11 september is het de beurt aan generaal Joffre om Albert een bezoek te brengen. Hij kondigt een nieuw groot offensief aan in de Champagnestreek en in Artesië waaraan meer dan een miljoen Fransen en Britten zullen deelnemen... Ook dat herfstoffensief levert echter niet de verhoopte doorbraak op. De Britse generaal Douglas Haig, evenknie van Foch als het aankomt op onverantwoorde aanvallen met massale verliezen, mislukt smadelijk bij het mijnstadje Loos, waar de Duitsers geweldige verdedigingswerken met loopgraven en ondergrondse bunkers hebben uitgebouwd. Haig schuift zijn eigen mislukking af op opperbevelhebber French en intrigeert zo lang bij de politici in Londen tot die hem tot opvolger van de veldmaarschalk aanstellen. Nog een militair kopstuk dat bepaald geen standbeeld verdient !

Op 6 oktober schrijft de koning : « We horen niets meer over het grote offensief », en een dag later : « Het grote Frans-Engelse offensief is al vergeten. » Het klinkt cynisch, maar hij is al langer doordrongen van het feit dat de loopgravenoorlog uitzichtloos is.

DUITSE OPMARS IN HET OOSTEN

Terwijl het westelijk front muurvast zit, is er voortdurend beweging in het Oosten. Maar die beweging gaat slechts in één richting : onafgebroken terreinwinst voor de Centralen ten koste van de Russische kolos, die wel over schijnbaar onuitputtelijke reserves aan mankracht beschikt, maar tekort schiet inzake bewapening en bevoorrading. Koning Albert is heel sceptisch over de capaciteiten van het Russisch leger : « De Russen wijken voortdurend. We zijn erg verontrust nu we zien hoe dat reusachtige leger langs alle kanten barsten vertoont. Zullen de binnenlandse hervormingen die volop aan de gang zijn heel het nationale bouwwerk niet compromitteren ? Zal de tsaar opgewassen zijn tegen de situatie ? » (1 september 1915).

Tijdens de Tweede Ieperslag verplaatsen de Duitsers troepen naar het Oosten, waardoor hun opmars daar nog een versnelling hoger kan schakelen. In mei wordt Oostenrijks Galicië, dat bij het begin van de oorlog door de Russen onder de voet was gelopen, volledig ontzet. Op 5 augustus valt Warschau en veroveren de Duitsers heel Polen, op dat moment een deel van het Russische rijk. Op zes maanden tijd, tussen mei en oktober 1915, schuift het Duitse aanvalsfront honderden kilometers in oostelijke richting op !

De geallieerden reageren met een aanval op de Dardanellen, een dwaas plan van eerste Lord van de Admiraliteit Winston Churchill, tegen de adviezen van alle experts in ! De catastrofe die zich op het schiereiland Gallipoli voltrekt, kost het Britse Gemenebest 214. 000 verliezen. Ook Frankrijk, dat zich blindelings heeft laten meesleuren, betreurt een massa doden. « Als men een minimum aan strategische en aardrijkskundige kennis had bezeten, dan had men nooit die plek gekozen » (abbé de Nantes, conferentie De Republiek tijdens de oorlog, maart 1994).

De toetreding van Italië tot het geallieerde kamp, eind mei, vertaalt zich niet in successen : « Het Italiaanse avontuur bleek van meet af aan een ramp » (De Vos, op. cit., p. 352).

Op 14 oktober kiest Bulgarije de kant van de zegevierende Centralen, waar­-door de weg open ligt voor een nauwe samenwerking tussen Duitsers en Turken. Onze vorst ziet scherp wat de geopoli­tieke consequenties van die nieuwe wending zijn :

« Doordat de strijd zich naar het Oosten verplaatst, zal dat de Duitsers de mogelijkheid geven tot politieke en militaire actie in Constantinopel : een zware slag voor Rusland. Vervolgens kunnen de Duitse strijdkrachten de Turkse troepen omkaderen en zich zo verplaatsen tot in Klein-Azië, Egypte aanvallen, de Perzische Golf bezetten, de Perzen onder hun zegevierende vaandels brengen, een schokgolf door de mos­limwereld jagen, de mohammedanen overtuigen van de machteloosheid van Engeland en hen brengen tot een algemene revolte tegen de Britse gezagsdragers.

« Het Duitse en het Britse Rijk zullen een krachtmeting aangaan die heel lang zal duren. De Engelse politiek wil Frankrijk zover krijgen dat het instemt met een strijd tot het bittere einde. Londen wil de oorlog verder zetten totdat de laatste Fransman zijn leven zal gegeven hebben. Frankrijk, vastgeklonken aan Engeland, zal alle voorwaarden die Duitsland het zal aanbieden resoluut afwijzen. Onze zuiderburen zullen zich uitputten in een strijd waarvan het voortduren veeleer de Britse dan de Franse belangen dient » (27 oktober 1915).

Op het einde van het tweede oorlogsjaar is het voor elke nuchtere waarnemer duidelijk : Duitsland en zijn bondgenoten maken de grootste kans om de Europese krachtmeting te winnen.

DE INNERLIJKE ZWAKTE VAN DE GEALLIEERDEN

In Vlaamse velden : het oorlogskerkhof van Oeren, tussen Veurne en Alveringem. In de schaduw van de oude Sint-Pietersbandenkerk rusten 508 Belgische militairen.
In Vlaamse velden : het oorlogskerkhof van Oeren, tussen Veurne en Alveringem. In de schaduw van de oude Sint-Pietersbandenkerk rusten 508 Belgische militairen.

Eigenlijk verwondert het koning Albert niet dat het geallieerde kamp aan het kortste eind dreigt te trekken : Frankrijk en Groot-Brittannië ontberen de noodzakelijke innerlijke sterkte.

« De binnenlandse politiek herneemt in Frankrijk als vanouds, in vredestijd, zijn rechten. Men discussieert over alles. Het gezag zal alsmaar minder autoriteit hebben en dat zal een zwak punt in het verzet vormen. Het zal eindigen met regeringswissels en gevechten om ministerportefeuilles. De politici zullen alle onvol­maaktheden van het politiek systeem en zelfs van de nationale defensie te grabbel gooien voor het grote publiek. Resultaat : de Fransen zullen er in slagen hun eigen vertrouwen te ondermijnen en zichzelf te ontmoedigen, veel beter dan de vijand dat zou kunnen » (15 december 1915).

Abbé de Nantes zegt precies hetzelfde in zijn analyse van de Republiek tijdens de oorlogsjaren : « Frankrijk wordt niet geregeerd. Het land heeft geen leider » (conferentie De Republiek tijdens de oorlog, maart 1994).

De grote Franse generaals (en dan bedoelen we niet Foch en Joffre) zien dat eveneens in. Op 3 november zegt Pétain tegen president Poincaré : « Wanneer de Romeinen in een moeilijke oorlog verwikkeld waren, benoemden zij een dictator en schortten tijdelijk de grondwettelijke waarborgen op. » Nog duidelijker is Castelnau : « Treed op als een koning ! » Maar Poincaré is een angsthaas en wil er niet van horen ; de hele oorlog door schittert hij vooral door onbenulligheid en inertie.

Is Groot-Brittannië dan niet beter af ? « In Engeland is het niet beter gesteld, het is erger dan een republiek. De ministers hebben alles te zeggen en de vorst niets, men houdt zich zelfs niet met hem bezig, hij bestaat niet », noteert koning Albert (27 oktober 1915). Lord Kitchener ? « Nog een idool van de Britse hoogmoed. De massa in Engeland beschouwt hem als een groot man omdat hij met alle miljarden en manschappen die hij maar wou een einde heeft gemaakt aan de verovering van de Soedan en de oorlog tegen de Boeren [in Zuid-Afrika] » (12 november 1915).

Belangrijk is Alberts besluit aan de vooravond van de tweede oorlogswinter : « Het geluk lacht meer en meer de centrale keizerrijken toe. Daar is dan ook sprake van orde en eenheid in de actie, in de leiding, in de diplomatieke en militaire inspanningen. Bij de geallieerden daarentegen wordt alles overgelaten aan de politici, aan de onverantwoordelijken en de on­bekwamen. » Ons land moet daar zijn lessen uit trekken : « Voor België komt het ogenblik dichterbij dat het zal weten welke weg het herstel van onze grenzen zal vergemakkelijken of toelaten. Volledig afhankelijk zijn van de overwonnene zou wel de slechtst mogelijke houding zijn » (17 oktober 1915).

GEHEIME VREDESONDERHANDELINGEN

Uit al het voorgaande blijkt duidelijk dat de koning de idee van een afzonderlijke vrede met Duitsland niet ongenegen is. Voor hem is het de moeite waard minstens gesprekken op te starten : « Voor ons is het meer dan tijd ons te richten op de middelen om onze grenzen terug te krijgen. Onze bondgenoten kunnen ze niet voor ons heroveren » (17 november).

Uiterste voorzichtigheid is echter geboden : zijn ministers zitten helemaal op de geallieerde lijn van de oorlog tot het bittere einde. Maar na zijn voortdurende conflicten met De Broqueville heeft de koning het wel gehad met de politici. Dat hij riskeert zijn grondwettelijke bevoegdheden te buiten te gaan – elk woord en elke daad van de vorst moeten immers gedekt zijn door een minister – stoort hem niet : hij handelt in het belang van het land.

Een geschikte opening doet zich voor wanneer de koning in het bezit wordt gesteld van een brief van Hans Toerring, een schoonbroer van koningin Elisabeth, waarin die Albert verwijt zonder echt motief de oorlog ingegaan te zijn. De vorst formuleert een antwoord dat hij opstelt met de medewerking van een van zijn meest vertrouwelijke raadgevers, Emile Waxweiler, hoogleraar sociologie aan het Institut Solvay.

De brief die Waxweiler op 24 november in Zürich aan Toerring afgeeft, is een pleidooi pro domo waarin de koning de houding van België rechtvaardigt : « Er zijn zoveel onjuiste dingen over ons gezegd dat ik gelukkig ben dat je mij de gelegenheid geeft je enkele persoonlijke standpunten te laten geworden over de houding van België vóór de oorlog, over de redenen die mijn land de wapens hebben doen opnemen en over de huidige toestand » (M.-R. Thielemans en E. Vandewoude, Le Roi Albert au travers de ses lettres inédites, 1882-1916, Brussel, 1982, p. 605). De koning onderstreept vooral de twee grote drijfveren van zijn actie : het absolute respect voor de neutraliteit en het in stand houden van het Europese evenwicht.

Ondertussen is Albert er zich van bewust dat een vredesinitiatief maar kan slagen als hij ook steun in het geallieerde kamp heeft. Zijn keuze valt op de Engelsman lord George Nathaniel Curzon, een persoonlijke vriend van de koninklijke familie (hij ving in september 1914 de kinderen van Albert en Elisabeth op zijn landgoed op) en een invloedrijk staatsman (voormalig onderkoning van Brits India en sedert mei 1915 minister in de regering Asquith). De vorst wil Curzon ervan overtuigen dat het in het belang van Londen is om gesprekken te starten met het oog op de vrede. Hij schrijft hem in november een brief, waaruit we volgende cruciale passage citeren :

« Het wordt heel moeilijk om met vertrouwen naar de toekomst uit te zien. De geallieerde grootmachten ontberen eenheid van leiding, praktische zin in de actie en een klare kijk op de werkelijke toestand van de oorlog. Dat zal leiden tot een complete nederlaag. Het zou hoog tijd zijn om te veranderen van mannen en van systeem. Ik geloof sterk dat de toekomst van Groot-Brittannië ligt in de invloed van personen met een energiek karakter en een grote intelligentie » (cf. Thielemans en Van­dewoude, op. cit., p. 617).

In Zürich verdedigt Waxweiler, namens de koning, tegenover zijn Duitse gesprekspartner de integrale terugkeer naar de statu quo ante bellum. België wil volledig onafhankelijk blijven. Hij wijst de suggesties van Toerring – recht op doorgang van Duitse troepen, een douane-unie of Zollverein, afstand van onze kolonie Kongo – vriendelijk maar beslist van de hand.

DE EISEN VAN BERLIJN

Terwijl de vertrouwenspersoon van de koning in De Panne verslag uitbrengt, neemt Toerring in de Duitse hoofdstad contact op met de minister van Buitenlandse Zaken. De eisen van Berlijn, die de schoonbroer van de koningin tijdens een tweede ontmoeting met Waxweiler op tafel legt, zijn niet min en komen er op neer dat België zijn grondgebied slechts intact zal terugkrijgen als het een vazalstaat van het Reich wordt...

Op 29 november stellen de Belg en de Duitser gemeenschappelijke “ basisprincipes ” op als uitgangspunt voor verdere onderhandelingen : « Zes punten werden aangesneden : 1. het opgeven van de neutraliteit, 2. het doorgangsrecht voor de Duitse troepen, 3. het recht om bepaalde strategische punten te bezetten ; 4. het recht op deelname in de administratie van bepaalde strategische spoorlijnen, 5. de aansluiting van België bij een economisch bondgenootschap, 6. het opgeven van bepaalde gebieden aan de grens met Duitsland (met voor België misschien een compensatie in het zuidwesten) » (Thielemans en Vandewoude, p. 616).

Is koning Albert, die altijd zo’n groot pleitbezorger van de Belgische neutraliteit is geweest, bereid om die “ basisprincipes ” in overweging te nemen ? Blijkbaar wel, want hij trekt verschillende dagen uit om er samen met Waxweiler van gedachten over te wisselen. De prijs is hoog, maar als het land ermee van de totale vernietiging kan gered worden...

Kenschetsend is dan ook de reactie van de koning wanneer rond die tijd de Britse majoor Baird, militair attaché, afscheid van hem komt nemen alvorens terug naar Engeland te vertrekken : « Hij deelt mijn opvattingen over de toestand van de geallieerden. De militaire acties draaien duidelijk niet in hun voordeel uit. De majoor vraagt of het volgens mij al het moment is om vrede te sluiten. Ik antwoord dat ik het niet weet, maar dat het de moeite zou lonen om te praten als men de bevrijding van België zou kunnen bekomen. »

Op 10 december lijkt de beslissing van de vorst vast te staan : « Wij zijn nu een nieuw pad opgegaan, één dat vol risico’s is », schrijft hij in zijn dagboek, « maar dat we wel moésten uitproberen voor de redding van het land wegens de onmacht die zich elke dag duidelijker doet gevoelen in het kamp van de geallieerden. »

Van het antwoord van de koning aan Hans Toerring bestaan drie versies, een duidelijk bewijs dat Albert lang gewikt en gewogen heeft vooraleer tot een definitieve tekst te komen. Om de « fundamentele voorwaarde ons grondgebied te onttrekken aan de conflicten tussen de naties » te realiseren is de koning bereid de neutraliteit op te geven. Maar « geen inmenging in de binnenlandse administratie van ons land » en respect voor « de politieke en economische onafhankelijkheid van België en de integriteit van zijn grondgebied », overeenkomstig de grondwettelijke eed die onze vorst heeft afgelegd. En nog iets : « Als het land op een rechtvaardige manier schadeloos zou gesteld worden voor de belangrijke verliezen die het heeft geleden door toedoen van een oorlog waarin het meegesleept werd, dan zou het kansen hebben op herstel. » De kwestie van de schadeloosstelling is essentieel voor de koning. Ze kan ook helpen om het Duitse protectoraat door de bevolking te doen aanvaarden.

EEN SCHERP REKWISITOOR

Wat Albert nauwelijks twee dagen later verneemt, sterkt hem alleen maar in zijn voornemen om zijn eigen weg te gaan en zich niets gelegen te laten aan zijn ministers. Hij krijgt namelijk het bezoek van pater Théophile Hénusse, een jezuïet die in Rome in audiëntie ontvangen is door de paus. Benedictus XV heeft de pater toevertrouwd dat de Duitsers al in juni vredesvoorstellen hebben gedaan « op basis van de volledige ontruiming, zonder meer, van België. » Het Vaticaanse staatssecretariaat lichtte onmiddellijk de vertegenwoordiger van België bij de H. Stoel in, maar « die weigerde de boodschap te aanvaarden » ! Op wiens gezag ? Op dat van de regering blijkbaar, want de koning valt volledig uit de lucht : « En zeggen dat wij hier nergens van op de hoogte gesteld zijn ! Zijne Heiligheid wist dat en betreurde dat ik in onwetendheid gehouden ben. Zij vreest dat de eisen van Duitsland momenteel toegenomen zijn » (12 december).

Rond die tijd bezorgt koningin Elisabeth in Engeland aan lord Curzon een tweede brief van haar echtgenoot. In dat nieuwe schrijven formuleert de koning zijn pessimisme over de geallieerde zaak nog veel scherper :

« De toestand is ernstig. Wat de voorbije 17 maanden van oorlogvoering kenmerkt, is de ongeschiktheid waarvan de geallieerden blijk geven op bijna alle domeinen.

« Ik heb de overtuiging dat het westelijk front niet zal bewegen en dat de geallieerden niet bij machte zijn om de door de vijand ingepalmde gebieden, en meer in het bijzonder België, te heroveren. Alle offensieven, zowel die van de Fransen als die van de Engelsen, zijn allemaal mislukt, ten koste van immense offers.

« Aan het oostelijk front wordt de toestand voortdurend slechter. De strijdkrachten van de centrale keizerrijken zijn er aangevuld met 350.000 Bulgaren. Goede communicatielijnen verbinden Duitsland met zijn bondgenoten. Daarentegen hebben zestien maanden oorlog verschillende gebreken in de organisatie en de leiding van het Russisch leger blootgelegd, die niet op enkele maanden tijd gecorrigeerd kunnen worden.

« De geallieerden hebben zich gebaseerd op drie beginselen die niet aan de realiteit beantwoorden : de zekerheid van de overwinning, de almacht van Rusland, de totale en snelle uitputting van Duitsland. Alles bij elkaar is het goed mogelijk dat de belangrijke reserves aan mankracht en munitie van de geallieerden hen minder van nut zullen zijn als zij ze in gevechten riskeren dan wanneer zij er geen gebruik van maken. »

De lectuur van de brief maakt lord Curzon bijzonder ongerust. Hij haast zich om premier Asquith in te lichten, waarop in de Britse politieke wereld alle alarmbellen beginnen te rinkelen. Blijkbaar staat de koning van de Belgen op het punt een afzonderlijke vrede met de Duitsers te sluiten !

EEN KWESTIE VAN SPEK ?

Op 23 december roept lord Crewe, die tijdelijk sir Edward Grey vervangt op het Foreign Office, de Belgische vertegenwoordiger Paul Hymans bij zich. Hij snijdt een vreemd onderwerp aan : Groot-Brit­tannië is ertoe gedwongen tijdelijk te stoppen met het zenden van spek naar de bevolking in het bezette België ; dat zou een negatieve weerslag op de moraal van « brave little Belgium » kunnen hebben en daarom heeft de Britse regering besloten een plechtige verklaring af te leggen waarin haar engagement ten aanzien van ons land hernieuwd wordt.

Beduusd verlaat Hymans het ministerie. Wat is dat allemaal met dat spek ? Hij is nog verbaasder wanneer hij vaststelt dat de levering al enkele dagen later hernomen wordt, maar hij zal nooit de waarheid kennen : dat de geallieerden een voorwendsel zochten om koning Albert met ronkende beloften onder druk te zetten...

Voor alle zekerheid organiseren de Britten een rechtstreeks contact met onze vorst. Op 7 februari 1916 komt lord Curzon in het gezelschap van generaal Haig naar De Panne. De nieuwe Britse opperbevelhebber probeert de koning te overtuigen van het nut van nog maar eens een offensief. Verloren moeite : Albert wéét dat het zal mislukken.

De Britse generaal Haig en lord Curzon, een persoonlijke vriend van Albert, werden op 7 februari 1916 in De Panne ontvangen.
De Britse generaal Haig en lord Curzon, een persoonlijke vriend van Albert, werden op 7 februari 1916 in De Panne ontvangen.

Onder vier ogen vindt daarna een gesprek met Curzon plaats. De Engelsman steekt niet onder stoelen of banken dat het Britse Rijk verwikkeld is in een strijd op leven of dood voor de wereldhegemonie. De koning noteert : « Hij besluit dat men meer dan ooit moet volharden in de strijd, dat niemand in het kabinet het nog maar zou wagen het woord vrede uit te spreken en dat de publieke opinie in Engeland eensgezind is om de oorlog tot het einde te voeren, tot aan de overwinning. » Is er dan geen basis mogelijk voor een akkoord tussen Londen en Berlijn ? Lord Curzon : « Neen, zo’n basis bestaat niet. Eén van beide vijanden moet in het zand bijten. Wij zullen de wapens niet neerleggen en daarin worden wij gesteund door de opinie, die traag in beweging komt, maar die nu ontdaan is en op een gepassioneerde wijze Duitsland haat » (8 februari 1916).

Daarmee gaan de laatste illusies van onze koning om Groot-Brittannië te bekeren tot een compromisvrede met Duitsland in rook op... De gunstige gelegenheid is trouwens voorbij : de Belgische krant Le XXe siècle meldt op 20 februari dat er in het Britse parlement vragen gesteld worden over vredes­voor­stellen die Duitsland aan België zou gedaan hebben. Blijkbaar is er dan toch iets uitgelekt. De Belgische regering, die niet op de hoogte is van het initiatief van Albert, ontkent formeel.

Op het einde van de maand ontmoeten Waxweiler en Toerring elkaar voor de laatste keer in Zürich, maar het vertrouwen is dan al zoek. Het zegezekere Duitsland heeft zijn eisenbundel nog verder aangedikt en verlangt nu de volledige militaire en economische onderwerping van België aan het Reich. De afgevaardigde van Albert deelt de Duitser mee dat niemand in ons land daarmee kan instemmen, ook de vorst niet. De onderhandelingen zijn voorbij.

* * *

Op 14 april 1916 maken de vertegenwoordigers van Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland hun opwachting bij de Belgische minister van Buitenlandse Zaken in zijn villa in Sainte-Adresse. Zij leggen een plechtige verklaring af : onze garanten engageren zich om de wapens niet neer te leggen vooraleer België hersteld is in zijn volledige politieke en economische onafhankelijkheid en naar behoren schadeloos gesteld. Zij beloven bovendien hun hulp voor de commerciële en financiële heropbouw van ons land. Baron Beyens bedankt hen en verzekert dat België vastbesloten is om aan de zijde van de geallieerden verder te vechten « tot aan de triomf van het recht ».

Londen haalt zijn slag thuis. België wordt stevig vastgeklonken aan de geallieerde zaak, ondanks de koning die buitenspel is gezet. En de oorlog gaat verder, bloediger en gruwelijker dan ooit : 1916 is het jaar van Verdun en van de Somme.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 80, maart-april 2016