DISPUUT OVER HET GETUIGENIS VAN LUCIA 
EEN CONGRES OVER DE FENOMENOLOGIE EN DE THEOLOGIE VAN 
DE VERSCHIJNINGEN TE FATIMA

DE akten van het Congres over “de fenomenologie en de theologie van de Verschijningen” dat plaatsvond in het Centrum Paulus VI in Fatima van 9 tot 12 oktober 1997, werden een jaar later gepubliceerd [voetnoot 1]. Wij hebben ze met enige huiver opengeslagen, wegens een verbijsterende verklaring van Mgr. Luciano Guerra, rector van het heiligdom van Fatima, op de avond van de sluiting van het Congres.

MGR. GUERRA ROEPT PATER DHANIS
WEER TOT LEVEN

De rector gaf in de loop van deze internationale ontmoeting weliswaar een mededeling ten beste, maar de organisatoren van de Portugese Katholieke Universiteit hadden hem geen enkele verantwoordelijkheid gegeven: Mgr. Guerra zetelde noch in het secretariaat noch in het wetenschappelijk comité van het Congres. Nochtans had hij het Congres nog maar net verlaten of hij wilde er reeds de balans van opmaken door op de Portugese televisie te verklaren: « Het Congres heeft zijn doel niet kunnen bereiken. Dit bestond er immers in te bestuderen wat sommigen Fatima II noemen, dit wil zeggen: alles wat zuster Lucia heeft onthuld toen ze reeds volwassen was, met inbegrip van de elementen van de boodschap die in verband staan met het Geheim. Er bestaat nog geen verzamelde documentatie of studie over deze periode, die de bisschop van het diocees zou toelaten een officieel oordeel over dit onderwerp uit te spreken. »

Aldus wierp Mgr. Guerra publiekelijk verdenking op het getuigenis van de zieneres alsof nog niemand de modernistische theorieën van pater Dhanis s.j. tegen Fatima had weerlegd!

Het klinkt ongelooflijk, maar de rector leek totaal niet op de hoogte te zijn van het monumentale werk van pater Joaquin Alonso, de vroegere officiële expert; diens beslissende kritiek van de thesis van Dhanis is voor Mgr. Guerra blijkbaar van nul en generlei waarde.

DE ECHTE BESLUITEN VAN HET CONGRES

Anders dan gevreesd hebben wij bij het lezen van de Akten van het Congres bemerkt dat de sprekers bij hun verhandelingen over Fatima onophoudelijk verwezen naar de werken van pater Alonso. Zo bevestigde professor Fernando Rodriguez Garrapucho al van bij het begin: « In overeenstemming met de diepgaande en gegronde stellingnames van pater Joaquin Maria Alonso zullen wij alle documentatie in zijn geheel onderzoeken, want dat lijkt ons een zekerder en coherenter criterium dan de opdeling in twee delen, waarvan het ene authentiek zou zijn en het andere niet » (Actas, p. 334). Bravo!

José Jacinto de Farias, professor aan de theologische faculteit van de Portugese katholieke universiteit en lid van de wetenschappelijke commissie van het Congres, stelde van zijn kant: « De studies die in de loop van dit Congres werden voorgesteld, hebben aangetoond dat er een relatie van continuïteit bestaat tussen de ondervragingen [van 1917] en de Herinneringen [van Lucia], een continuïteit die diepgaander is dan men op het eerste gezicht zou kunnen denken » (Actas, p. 788). Bravo!

De belangrijkste studie was die van professor Anton Ziegenaus, die de leerstoel van dogmatische theologie bekleedt aan de faculteit van katholieke theologie der universiteit van Augsburg. Zij kreeg als titel: “Het vermeende probleem van Fatima I en Fatima II, behandeld in het licht van de meest recente historische documentatie” (Actas, pp. 66-79).

MGR. VENANCIO EN PATER ALONSO

De toenmalige bisschop van Fatima, Mgr. Venancio, maakte in een herderlijk schrijven van 25 juli 1966 duidelijk dat hij de vaste wil had om de bronnen en documenten, noodzakelijk voor een volledige studie van de geschiedenis en de boodschap van Fatima, « ter beschikking te stellen van hen die ze willen bestuderen en van de onderzoekers »: « Wij hebben besloten, niet zonder nagedacht en raad ingewonnen te hebben, om de kritische studie en het wetenschappelijk onderzoek over de wonderbare feiten die de Hemel ons geschonken heeft, te bevorderen, alsook de theologische uitdieping van de Boodschap. Wij hebben reeds een reeks maatregelen genomen opdat men binnen een zo kort mogelijke tijd zou bereiken wat wij willen ».

Twee jaar later schreef de bisschop in een pastorale brief van 13 mei 1968 het volgende: « Alles wat Fatima gedurende de afgelopen vijftig jaren heeft doen kennen aan de geestdriftige gelovigen, werd reeds meegedeeld tijdens de mysterieuze gesprekken van Onze-Lieve-Vrouw, onze Koningin en Soeverein, met de herdertjes van de Serra. Wat later werd geopenbaard was slechts de formele uitdrukking of de verwerkelijking van wat de Heilige Maagd al gezegd had of beloofd had te zeggen. Fatima mag niet in twee delen gescheiden worden, zoals in het oordeel van Salomon; dat zou een dodelijke dissectie betekenen. Fatima bezit een historische eenheid, juist zoals ze een volmaakte intrinsieke eenheid bevat. »

« Onder de huidige specialisten kan ik niet nalaten met grote dankbaarheid de eerwaarde doctor Joaquin Maria Alonso te vermelden, van de congregatie der Missionarissen-zonen van het Onbevlekt Hart van Maria, die de leerstoelen van theologie en mariologie bekleedt aan het Instituut van de claretijnen in Rome. Hij is een zeer vermaard kritisch historicus die sedert twee jaar aan een kritische geschiedenis van Fatima werkt, een studie die bijna af is en die in vijf volumes zal gepubliceerd worden, van zodra de omstandigheden het toelaten, in het Portugees, het Spaans en andere talen. »

Omdat pater Alonso nog noodzakelijke aanvullingen aan zijn werk wilde aanbrengen, kon de publicatie niet meer gebeuren vóór de oppensioenstelling van Mgr. Venancio, in 1972. Toen drie jaar later het verschijnen van het eerste volume publiek aangekondigd werd, stelden de nieuwe bisschop, Mgr. do Amaral, en de nieuwe rector, Mgr. Guerra, de publicatie uit, waarschijnlijk op de wenken van een hoge autoriteit in het Vaticaan. We mogen niet vergeten dat pater Edward Dhanis s.j. in die jaren ononderbroken carrière maakte in Rome...

PROFESSOR ZIEGENAUS CONTRA DHANIS

Prof. Anton Ziegenaus
Prof. Anton Ziegenaus, hoogleraar aan de universiteit van Augsburg

Anton Ziegenaus legt zeer helder de inzet van het dispuut uit: « Is Fatima II iets volledig nieuws met betrekking tot de getuigenissen van de zienertjes in 1917? Dhanis stelt dat het thema van de godsvrucht tot het Hart van Maria alleen maar het resultaat is van een mystieke ontwikkeling van Lucia die zou dateren van na de verschijningen. Volgens hem behoort dit thema niet tot de oorspronkelijke inhoud van de boodschap van Fatima. »

De professor uit Augsburg onderlijnt hoe willekeurig de afbakening van Fatima II gebeurt: deze hangt grotendeels af van de keuzes, de a priori’s, ja zelfs de passies van de onderzoeker in kwestie! « Voor Dhanis behoren het visioen van de hel en het thema Rusland tot Fatima II. E.K. Winter denkt ook dat de “zaak” Rusland pas later op de proppen gekomen is; maar het visioen van de hel beschouwt hij als volkomen geloofwaardig, omdat – volgens hem – alleen dit visioen het uitzonderlijke boete- en gebedsleven van de kinderen kan verklaren. »

Ziegenaus belicht « de subjectiviteit van de critici van de Herinneringen van Lucia. Iemand die bijvoorbeeld politiek links denkt, zal het thema Rusland verdacht vinden en het op de rug van het anticommunisme schuiven. Wie ontkent dat er een eeuwige verdoeming kan bestaan, zal het visioen van de hel verwerpen. Zo zijn sommigen maar al te blij met het onderscheid Fatima I – Fatima II, omdat zij dan geen rekening moeten houden met strenge waarschuwingen, gemakshalve op rekening van Lucia geschreven ».

Professor Ziegenaus is volledig op de hoogte van de doorslaggevende argumenten van pater Alonso. Hij herneemt en ontwikkelt ze, en stoelt ondertussen zijn eigen kritiek op de documenten die in 1992 werden gepubliceerd in het eerste volume van de Documentaçao critica de Fatima: Interrogatorios aos Videntes – 1917 2 en op de documenten die in het volgende volume zullen aangeboden worden. Inderdaad, dankzij de welwillendheid van pater Luciano Christino, verantwoordelijke van de Documentatiedienst van het heiligdom (SESDI), kon hij de drukproeven van dit tweede volume raadplegen, waarvan de publicatie helaas om obscure redenen voortdurend wordt uitgesteld.

In zijn zeer lovend verslag van het eerste volume signaleerde Ziegenaus reeds in verband met de ondervragingen van 1917: « Op verschillende plaatsen (op de bladzijden 83, 150, 161 e.v.) is er sprake van de verschijningen van de Engel in 1916. Ook op dit punt houden de weerleggingen van Dhanis geen steek. 3 »

In zijn recente mededeling op het congres stelt Ziegenaus vast dat « deze documentatie niet alleen de historische juistheid van de Herinneringen laat blijken, maar ook aantoont dat vele gedachten uit de allereerste getuigenissen alleen maar te begrijpen zijn in het licht van de Herinneringen ».

Zeker, professor Ziegenaus stelt niet openlijk de oneerlijkheid en de kwade trouw van Dhanis aan de kaak, zoals bijvoorbeeld pater Jongen het vanaf 1946 – slechts enkele maanden na het begin van het offensief van de tegenstander van Fatima – met een zeldzame strijdlust wél deed. Ook heeft de uiteenzetting van de professor uit Augsburg zeker niet de breedvoerigheid of zelfs niet de waarde van het magistrale historisch en theologisch betoog van broeder Michel de la Sainte Trinité tegen de modernistische thesis van pater Dhanis. Deze demonstratie kan men vinden in de eerste honderd bladzijden van het eerste volume van Toute la vérité sur Fatima (La science et les faits, uitg. CRC, 1983); zij werd erg gewaardeerd en geprezen door de Portugese experten zoals kanunnik Galamba de Oliveira († 25 september 1984) of pater Antonio Maria Martins († 7 april 1997).

Niettemin kan men het belang van de mededeling van professor Ziegenaus niet genoeg onderstrepen. Als het een van de doeleinden van het Congres was op wetenschappelijke wijze de authenticiteit van Fatima II te onderzoeken, zoals Mgr. Guerra het verklaard heeft, dan is dit doel bereikt, wat Mgr. Guerra er ook over zegt: de kritische studie van de professor uit Augsburg bewijst de valsheid van de theorieën van Dhanis, en dat in volle zitting en vanaf het begin van de internationale ontmoeting.

De voornaamste conclusies van Ziegenaus verdienen het geciteerd te worden: « In Fatima is er continuïteit in eenzelfde thematiek die zich voortdurend ontwikkelt en die gekenmerkt wordt door overgangen en nieuwe staties onderweg, maar zonder enige discontinuïteit, zonder breuk, zonder nieuw thema. Fatima I en Fatima II vormen een geheel en een eenheid. » Als de authenticiteit van Fatima II ontkend wordt, dan verliest Fatima I elke stevige basis: vooreerst wordt Lucia, de hoofdpersoon, verdacht en hetzelfde geldt voor verschillende details, die gekend zijn sinds 1917 en waarvan de echte draagwijdte pas te begrijpen is dank zij de latere onthullingen van Lucia in haar Herinneringen. Fatima I en Fatima II vullen elkaar aan. »

Ziegenaus onderlijnt dat “de grote lijnen” van de boodschap, “de eisende aspecten” van de onthullingen van Fatima, geopenbaard zijn door de Hemel en verspreid door de zieneres volgens een goddelijke pedagogie. “Zo ‘n grote gebeurtenissen en zo ‘n diepe gedachten kunnen niet in één keer onthuld of ontsluierd worden. Er was tijd nodig voor men ze kon begrijpen en er de draagwijdte van meten. De Verschijningen van de Engel bereidden de zienertjes voor op de gebeurtenissen van 1917, die niet onopgemerkt bleven. Vervolgens kwam er een nieuw elan met de Verschijningen in Pontevedra en in Tuy. Die vier samen leveren het samenhangende geheel op dat Lucia ons toont en dat enkele moeilijk te aanvaarden elementen bevat, zoals de offerzin van de kinderen en het visioen van de hel.

Grote gebeurtenissen hebben een voorbereiding nodig, zodat men ze naderhand beetje bij beetje kan begrijpen. En het is juist Fatima dat in de kerkgeschiedenis tot de belangrijke gebeurtenissen behoort.”

PATER JONGEN IN DE TEGENAANVAL
Pater Hubert Jongen, een Nederlands montfortaan, publiceerde vanaf 1946 in het tijdschrift van zijn congregatie, “De Standaard van Maria”, drie lange en vlijmscherpe artikels tegen pater Dhanis, onder de titel “Mist over Fatima”. Deze artikels zijn erg waardevol van inhoud én van vorm, en werpen een duidelijk licht op de onbetrouwbaarheid van Dhanis en op de tekorten – om niet te zeggen de waardeloosheid – van zijn historische kritiek. We citeren enkele uittreksels (pp. 181, 183-84, 186).

 

Men kan zich afvragen of het gewettigd is de algemeen aanvaarde versie van de gebeurtenissen in Fatima te bekritiseren, alleen maar op basis van reeds gepubliceerde bronnen.

Er bestaan inderdaad heel veel niet gepubliceerde bronnen die nochtans van het grootste belang zijn. Wij denken b.v. aan het canoniek proces van de verschijningen, aan de verslagen van het verhoor van Lucia, de familie van de zienertjes en vele andere getuigen door de bisschoppelijke Commissie, aan de Herinneringen die Lucia schreef in 1936, 1937 en 1941, aan haar briefwisseling met de bisschop van Fatima in verband met de gebeurtenissen aldaar. Pater Dhanis houdt totaal geen rekening met al deze belangrijke elementen, omdat hij niet op het niveau van zijn onderwerp is.

Pater Jongen was tevoren naar Portugal gereisd om de documenten te onderzoeken en om de zieneres, haar oversten en verschillende getuigen te ondervragen. Pater Dhanis daarentegen zal altijd weigeren om naar Fatima te gaan.

Wij hebben hier te maken met een geheel van algemeen aanvaarde feiten. De geloofwaardigheid ervan wordt rechtstreeks of onrechtstreeks gewaarborgd door personen met een groot moreel gezag. Deze personen beschikken over alle noodzakelijke gegevens om zich een oordeel te vormen over de bewuste feiten. Dit oordeel is positief, d.w.z. dat het niet onzeker is maar besluit tot de volledige waarachtigheid van Fatima, zoals heden ten dage uiteengezet. Niemand neemt het tegengestelde standpunt in. Niemand, behalve pater Dhanis. Hij raadpleegt boeken waarvan hij erkent dat ze wat de kritiek betreft niet hoog aangeslagen moeten worden; toch boezemen ze hem vertrouwen in. Op zijn beurt gaat hij de feiten van Fatima onderzoeken. De informatie waarop hij zich baseert, kan langs geen kanten vergeleken worden met de gegevens die de geloofwaardigheid van Fatima waarborgen. En op die mank lopende inlichtingen wil pater Dhanis zijn onderzoek baseren. Is dat een bewijs van een gezonde kritische geest? Zulk een geest vereist naar onze mening dat, als men de algemeen aanvaarde lezing in twijfel trekt, men zich op dezelfde hoogte moet tillen als diegenen die deze lezing verspreiden. Zolang men men dat niveau niet haalt, heeft men het volste recht om privé reserves te uiten, maar in het openbaar moet men zijn mond houden.

In zekere zin berokkenen onzekerheid en twijfel méér schade aan een zaak dan openlijke tegenstand. Als iemand duidelijk maakt dat hij niet akkoord gaat, kan men zijn argumenten onderzoeken en weet men waar men aan toe is. Maar als iemand alleen maar twijfel uit, en dan nog op basis van onvolledige informatie, dan weet men niet meer wat men moet geloven. Een studie zoals die van pater Dhanis zegt te veel of te weinig: te veel om nog in Fatima te geloven, te weinig om een veroordeling uit te spreken over het geheel van deze wonderbaarlijke feiten. Na zulk een lectuur voelt men zich niet op zijn gemak. En voor de vroomheid van de gewone lezer heeft Fatima alle betekenis verloren.

FATIMA ONDER DE MEETLAT VAN DE “ THEOLOGEN ”

Voor het overige komen we in de mededelingen over Fatima naast het beste ook het allerslechtste tegen.

  • Professor Rodriguez, van de Pauselijke universiteit van Salamanca, velt een nogal categoriek oordeel over het offerandegebed dat door de Engel aangeleerd werd: « De formule is vanuit theologisch standpunt zeker onjuist » (Actas, p. 341).
  • De theologen hebben bijna unaniem vermeden de kwestie van het derde Geheim aan te raken. José Jacinto de Farias: « We moeten voor ogen houden wat Wittgenstein in een ander verband aanbevolen heeft: “Het is belangrijk te zwijgen over wat niet gekend is” » (ibid., p. 787). Vervolgens ontwikkelt Farias een hoogst aanvechtbare theorie om voor eens en voor altijd de twintig lijnen van het blaadje papier te begraven waarop de zieneres letterlijk de woorden van de Koningin der Profeten neergeschreven heeft: « Het Geheim is geen geheim omdat men het niet mag kennen, maar omdat het op oneindige wijze de taal overstijgt. Het Geheim staat in verband met de essentiële onzegbaarheid van het mysterie. Waar er “geheim” is, daar is stilte » (ibid., p. 789).
  • Professor Garcia Paredes had de bedoeling de apocalyptische draagwijdte van de boodschap van de On­bevlekte Maagd in het volle licht te plaatsen: « De mariofanie van Fatima kan en moet worden geïnterpreteerd als een apocalyptisch gebeuren in onze tijd. God heeft er zijn wilsbeschikking in verband met onze geschiedenis in geopenbaard, hoe Hij onze tijd interpreteert, en dat door Zichzelf te manifesteren. Dat is gebeurd omdat wij ons op een historisch “kruispunt” van een ontzettend groot belang bevinden, van zo’n groot belang dat er een apocalyptisch gebeuren plaatsgegrepen heeft»...Garcia Paredes verwijst naar de grootste specialist: « J. Alonso, een groot godgeleerde, die verschillende jaren van zijn leven heeft gewijd aan de theologische reflectie over de verschijningen te Fatima, is tot dit besluit gekomen dat mijns inziens afdoend bewezen is: het thema van het Hart van Maria is “de ziel, de kern, de geest en de dynamiek van heel de boodschap van Fatima”. In vergelijking met de andere mariale verschijningen bestaat de nieuwigheid van Fatima er in dat Maria er zich geopenbaard heeft als de Maagd met het Onbevlekte Hart. Dat is het bijzondere en eigen kenmerk van deze verschijningen » (Actas, p. 282).

Jammer genoeg verzandt Garcia Paredes in een verwarrend symbolisme wanneer hij de politieke implicaties van de boodschap aansnijdt: « “Rusland” is geen geografisch territorium. “Rusland” staat niet alleen symbool voor Stalin maar ook voor Hitler, niet alleen voor het communisme maar ook voor het fascisme en het nazisme. “Rusland” symboliseert het neoliberalisme dat alleen maar het economisch profijt najaagt, zelfs ten koste van het verlies van miljoenen mensenlevens. Het symbool [?] van het Hart van Maria voelt zich gekwetst door deze situatie » (ibid., p. 295). Dit laatste lijkt ons slecht, heel slecht, en helemaal te verwerpen.

Cova da Iria
Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw op de Cova da Iria.

LUCIA EN DE AKTE VAN 25 MAART 1984

Pater Domiciano Fernandez, Spaans claretijn 4, laat elke wetenschappelijke gestrengheid varen wanneer hij het heeft over de discussies over de akte van toewijding van de wereld, uitgesproken door paus Joannes-Paulus II op 25 maart 1984: « Zoals te verwachten was, kwam er protest van degenen die bleven beweren dat niet alle voorwaarden die Onze-Lieve-Vrouw gevraagd had, vervuld waren. » Maar hij geeft geen citaat uit hun geschriften en geen enkele precieze verwijzing naar hun publicaties. « Men zegt dat zuster Lucia tot in 1986 altijd heeft beweerd dat deze toewijding niet beantwoordde aan de vragen van de H. Maagd. Maar het gaat om vertrouwelijke verslagen, die niet te verifiëren zijn en die ongeloofwaardig zijn » (Actas, p. 174).

In 1986 dacht P. Domiciano Fernandez er nochtans anders over, samen met zijn vriend, abbé René Laurentin. In dat jaar namen beiden in Fatima deel aan het Sym­posium van de Harten van Jezus en Maria. In de loop van dit Symposium, om precies te zijn op donderdag 18 september, gebruikte abbé Laurentin het middagmaal met een nicht van zuster Lucia, Maria do Fetal. Deze hield niet op met te herhalen: « De toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart is nog niet voltrokken. Ik kan u dat bevestigen omdat zuster Lucia het aan iedereen zegt5 [...] Om in te gaan op de vraag van Onze-Lieve-Vrouw mag men niet onder een woordenvloed van diplomatieke voorzichtigheden verbergen dat het gaat om de toewijding van Rusland, en van Rusland alleen... Als men een kind doopt, noemt men het bij zijn naam. Het is nodig dat op een dag Rusland duidelijk verschijnt als het énige voorwerp van de toewijding. »

Daags na zijn terugkeer uit Fatima kon Laurentin de mening van zuster Lucia natuurlijk niet meer openlijk negeren. Hij schreef: « Sedert het begin van het huidige pontificaat vroegen de zieneres van Fatima en de bisschoppen van Portugal aan Joannes-Paulus II om een hernieuwing van de toewijding van de wereld, en vooral van Rusland, door [sic!] het Onbevlekt Hart van Maria. Deze toewijding is volgens Lucia, de zieneres, nog niet voltrokken. En daarom zou de bekering van Rusland, die beloofd is na de toewijding, nog niet gebeurd zijn. » 6

Pater D. Fernandez zelf bevestigde dit standpunt op de eerste bladzijde van zijn artikel La consagracion de Rusia al Inmaculado Corazon de Maria en los documentos de Fatima: « Volgens zuster Lucia heeft de Paus evenmin als de bisschoppen en de christenen in het algemeen [?] gedaan wat de H. Maagd vroeg om de bekering van Rusland en de wereldvrede te bekomen: Rusland toewijden aan het Onbevlekt Hart en de praktijk van de eerherstellende communie van de vijf eerste zaterdagen verspreiden » (Estudios marianos, vol. LI, 1986, p. 285).

Zuster Lucia tussen haar moeder overste en paus Joannes-Paulus II, onmiddellijk na haar onderhoud met hem onder vier ogen op 13 mei 1991. Rechts Mgr. do Amaral, de toenmalige bisschop van Fatima, en op de achtergrond Mgr. Guerra, rector van het heiligdom. Overeenkomstig een wenk van het Vaticaan verspreidden beide laatstgenoemden in de herfst van 1989 apocriefe brieven van Lucia, opdat de Paus niet meer zou «  lastig gevallen worden  » (sic) door de vraag om Rusland, en Rusland alleen, toe te wijden. Wij vermoeden dat Lucia zich tijdens haar onderhoud met Joannes-Paulus II krachtdadig afgezet heeft tegen het gestook van de twee prelaten en verklaard heeft dat ze absoluut gekant is tegen het misbruik van haar handtekening.
(cf. Fatima, joie intime, événement mondial, p. 370-386).

DE APOCRIEFE BRIEVEN VAN LUCIA

Sinds 1986 zijn evenwel nieuwe documenten opgedoken: brieven, zogezegd van Lucia, over de toewijding van 25 maart 1984. “La Contre-Réforme Catholique” was het allereerste tijdschrift dat deze brieven de een na de ander publiceerde en telkens aantoonde, zowel door de interne als de externe kritiek, dat het om vervalsingen ging7

Vandaag schrijft pater Fernandez: « Enkele brieven van zuster Lucia uit de jaren 1989 en 1990 werden gepubliceerd; daarin erkent zij dat de toewijding zoals de H. Maagd ze vroeg reeds gebeurd is » (Actas, p. 175). Vervolgens geeft hij slechts een kort uittreksel uit één van deze brieven... en bemerkt dan plotseling dat in deze brief, gericht aan Maria de Belém, sprake is van een toewijding die Paulus VI zou verricht hebben tijdens zijn bezoek aan Fatima op 13 mei 1967. Hij voegt er volgende voetnoot aan toe: « Wij hebben ze [nl. de pauselijke akten van toewijding van de wereld aan het Hart van Maria] opgesomd in annex II van ons werk Rusia se convertira, Madrid, 1990, pp. 153-154, hoewel wij in deze opsomming vergeten zijn melding te maken van de toewijding die paus Paulus VI uitsprak op 13 mei 1967 in Fatima » (Actas, p. 169).

Een raadselachtige vergetelheid? Neen, het gaat niet om een vergetelheid, de opsomming in zijn boek is volledig. De vergissing ligt elders: in de apocriefe brief aan Maria de Belém van 29 augustus 1989. De zogezegde toewijding van 13 mei 1967 is een puur verzinsel van de eerwaarde die deze brief heeft opgesteld, overhaast en lichtvaardig – misschien wel Mgr. Alberto do Amaral zelf. 8

In ons werk Fatima, joie intime, événement mondial staat het volgende te lezen: « In de apocriefe brief van Lucia aan Walter M. Noelker komt deze passage voor: “Paulus VI heeft de toewijding verricht tijdens het Heilig Concilie met de deelname van verschillende bisschoppen. Achteraf vroeg men mij of de toewijding gebeurd was zoals Onze-Lieve-Vrouw het gevraagd had, en ik antwoordde van niet, want ze had niet mogen gebeurd zijn met alle bisschoppen verzameld in een zaal ”... Zo’n uitspraak is dwaas. Zuster Lucia, en in haar spoor de experts van Fatima en de leiding van het Blauwe Leger, hebben altijd de mening uitgedrukt dat de toewijding had kunnen gebeurd zijn tijdens de bijeenroeping van een Concilie » (p. 377).

Pater Fernandez zou daar ongetwijfeld mee instemmen, want bij zijn voorstelling van het verzoek van Tuy preciseert hij: « deze plechtige toewijdingsact zou op twee manieren kunnen voltrokken worden:

1° de Paus zou alle katholieke bisschoppen op een bepaalde plaats kunnen bijeenroepen, zoals hij doet voor de oecumenische concilies;

2° ofwel zou de Paus een welbepaalde datum kunnen vaststellen en aan alle bisschoppen de opdracht geven zich te verenigen met de bisschop van Rome – ieder in zijn diocees, in de kathedraal of in een andere kerk – in een plechtige act van eerherstel en toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria » (Actas, p. 171).

Zo vinden wij dus in de uiteenzetting van P. Fernandez, die zich nochtans als de woordvoerder van de officiële propagandawil voordoen, verschillende keren de bevestiging van de juistheid van onze kritische analyse i.v.m. de apocriefe brieven van Lucia.

Onze expert brengt één enkel nieuw element aan: « De authenticiteit van deze brieven wordt bevestigd door een brief van zuster Lucia zelf aan pater Luciano Cristino, gedateerd 23 december 1989 » (Actas, p. 175). Welnu, bij ons weten is de bewuste brief nooit gepubliceerd, en in oktober 1992 heeft Mgr. Guerra formeel verbod gegeven aan pater Cristino, zijn kapelaan, om ons een kopie te bezorgen. Het enige document dat verondersteld wordt de authenticiteit van de brieven te bewijzen is dus... een geheim document!

Het is duidelijk dat sedert tien jaar bedenkelijke procédé’s gebruikt worden om het getuigenis van de boodschapster van Onze-Lieve-Vrouw te verdraaien, in overeenstemming met richtlijnen vanuit het Vaticaan. 9 Men begrijpt dan ook dat zuster Lucia in 1988, toen ze vernam wat tegen haar bekokstoofd werd, verklaarde: « Voor de toewijding van Rusland moet op een betere gelegenheid gewacht worden10 » En ze had daaraan kunnen toevoegen wat ze al zei in 1940, na de weigeringen van Pius XI en Pius XII: « De toewijding van Rusland moet gebeuren, maar niet onmiddellijk. God heeft het zo toegelaten om de wereld te straffen voor zijn misdaden. Wij hebben het verdiend. Daarna zal Hij naar onze arme smeekbeden luisteren. Niettemin is mijn verdriet heel groot omdat het niet gebeurd is: want ondertussen zullen zoveel zielen verloren gaan! 11 »

Broeder François van Maria ter Engelen
KCR 27ste jaargang nr. 5, september-oktober 1999


(1) Actas do Congresso internacional de Fatima: fenomenologia e teologia das Apariçoes, uitgegeven door: Santuario de Fatima, oktober 1998, 821 pagina’s.

(2) Uitgegeven door: Santuario de Fatima, 1992, 444 pagina’s.

(3) Ziegenaus, Die Ereignisse in Fatima, in: Forum Katholische Theologie 11 (1995), p. 306.

(4) De congregatie van de claretijnen, officieel “Missionarissen-zonen van het Onbevlekt Hart van Maria”, werd in de 19de eeuw gesticht in Catalonië door de H. Antonius Maria Claret y Clará.

(5) E.H. Caillon, rechtstreeks getuige van dit gesprek, bracht broeder Michel de la Sainte Trinité op de hoogte van de woorden van Maria do Fetal in een brief d.d. 29 september 1986. Geciteerd in: CRC nr. 261, feb. 1990, p. 8.

(6) “ Consécration aux Cœurs de Jésus et de Marie”, Chrétiens-Magazine, nr. 5, dec. 1986, p. 5.

(7) Voor meer uitleg verwijzen wij naar het boek Fatima, joie intime, événement mondial, p. 377.

(8) Fatima, joie intime, événement mondial, p. 378. De apocriefe brief aan de E. P. Paul Kramer, d.d. 21 november 1989, is volgens ons dan weer opgesteld door Mgr. Guerra. Zie CRC nr. 285, okt. 1992, p. 2.

(9) Fatima, joie intime, événement mondial, p. 374.

(10) Geciteerd in: CRC nr. 262, maart 1990, p. 12.

(11) Fatima, joie intime, événement mondial, p. 231.