DE VRIJMETSELARIJ 
II. EEN AFSCHUWELIJK GEHEIM : HUMANISME EN SATANISME

In het eerste hoofdstuk van deze studie door abbé de Nantes hebben we gezien hoe de anglo-protestantse vrijmetselarij een dubbel doel heeft verwezenlijkt : enerzijds de opkomst van de Angelsaksische en protestantse mogendheden, anderzijds de verwording en decadentie van de (hoofdzakelijk) Latijnse landen die het katholicisme trouw gebleven waren. Het is een ware krachttoer van de loges geweest om de katholieke volkeren te doen geloven dat hun kwalen voortkomen juist uit datgene wat gedurende vele eeuwen hun kracht en hun eer uitmaakte, namelijk de soevereine monarchie, de katholieke Contrareformatie, de Rooms-christelijke orde. Het is pure boosheid. Ja, men komt ertoe zich de vraag te stellen : is het niet het werk van de Boze zelf ?

HONGER NAAR GELD EN MACHT

De gelijkenis met een kerkgebouw is frappant en dat is geen toeval: in de loge gaat het ten diepste óók om een eredienst, maar niet die van God.

HET is duidelijk dat de vrijmetselarij veel zogezegde geheimen heeft die de werkelijke geheimen verduisteren. Zij gaat prat op een ridicuul ritueel, waaruit nochtans een te duchten symbolisme kan afgeleid worden. Zij oefent een schijnwerking uit die niettemin dient als omhulsel voor en logistieke steun aan een diepere, absoluut geheime en uiterst doeltreffende werking.

Er zijn er dus onder haar ingewijden die denken ingewijd te zijn en het niet zijn, en anderen die het wel degelijk zijn zonder dit te laten uitschijnen en die op geheimzinnige wijze de kudde leiden. Dat gebeurt door een opeenstapeling van trappen en graden, die van hoog tot laag onzichtbaar met elkaar verbonden zijn en waarin de oningewijde zeker verloren loopt. De diepste geheimen zijn wel niet absoluut ondoordringbaar, maar ze zijn onbewijsbaar en niet te onderscheiden van honderd en één fantasieën die opzettelijk door elkaar worden gemengd.

Eerst en vooral is de loge een samenraapsel van individuen die toegetreden zijn uit arrivisme, met de bedoeling hulp te krijgen bij het straffeloos “ zaken doen ”, om bevorderingen te bekomen door duistere protectie, om toegang te krijgen tot ereposten en te slagen in hun politieke carrière. Zij ontmoeten in de tempel de “ gearriveerden ” ; zij kunnen niet begrijpen waarom die daar zijn, maar ze rekenen wel op hun bescherming.

Deze zwendelaars in de politiek en in het zakendoen krijgen de ­maçonnieke inwijding met de graad van leerjongen, zonder iets anders te horen dan de les die hen gegeven wordt over de betekenis van de “ eerste reis ” : « dat er in de wereld dikwijls grote inspanningen worden geleverd om een positie te kunnen bekleden, die men zonder hulp en steun zeer moeilijk zou bekomen. » De vrijmetselarij verzekert de arrivisten van deze hulp en deze steun.

Als tegenprestatie heeft de vrijmetselaar van de basis een inwijding ondergaan : hij heeft gezworen het vrijmetselaarsgeheim in acht te nemen. Hij is in een wereld binnengetreden waarvan hij niets kent en die hij alleen reeds door ertoe te behoren helpt, door haar uit te breiden en haar zijn borg te geven. Zelfs al blijft hij op de laagste trap staan, dan dient hij toch de vrijmetselarij door argeloos te zweren dat er in haar niets verachtelijks of vreselijks aanwezig is.

Alec Mellor (Catholiques d’aujourd’hui et sciences occultes, 1979) verklaart dat « het groot geheim van de vrijmetselarij er in bestaat dat er eigenlijk helemaal geen geheim is. » Ofwel kent hij het geheim en liegt hij, ofwel weet hij het niet en bedriegt hij zijn publiek des te meer. Vandaar het nut van vurige katholieken zoals hij in de loges, de Rotary, de Morele Herbewapening enz.

Het is onder deze leerjongens van de loges dat de vrijmetselaars van hoge rang rondlopen, zonder enig herkenningsteken. Zij zorgen er voor de verspreiding van de richtlijnen van de geheime vergaderingen. Zij zijn het eveneens die in deze visvijver de interessante individuen aan de haak slaan, die door de hogere instanties zullen aangesteld worden tot de graden van gezel, van meester en, uiteindelijk, van bekleder van de 33ste graad.

DE GELEIDELIJKE ONTHULLING
VAN DE VRIJMETSELAARSGEEST

Aangetrokken door het spel van het geheim, van vreemde riten en abstracte principes, worden de ingewijden geleidelijk aan doordrongen van de ideeën die hen worden ingeprent : « liefdadigheid, verdraagzaamheid en vrij onderzoek » (Dictionnaire de théologie catholique, art. Franc-Maçonnerie, col. 725).

Het gaat om een filosofie met een schijn van sereniteit en openheid tegenover elke wetenschap, tegenover elke nieuwe kennis, maar in werkelijkheid werpt zij voor de geopenbaarde godsdienst een onoverkomelijke dam op. Dit humanisme wordt in de eerste plaats voorgesteld als een bevrijding uit de rookwolken van het obscurantisme en uit de angst voor de despoten die er de bewakers van zijn. In de aldus geschapen intellectuele en morele leegte moet het licht van de menselijke rede, en van haar alléén, een visie op de wereld vormen die volledige voldoening schenkt.

De filosofie van de vrijmetselarij verklaart de menselijke rede volledig onafhankelijk en weigert elke goddelijke openbaring. Het gaat om sciëntisme [de wijsgerige ideologie die van de beoefening van de wetenschap de oplossing van alle problemen verwacht – nvdr] en dus verwerping van alle mirakelen en mysteries. Het is een persoonlijk liberalisme, dat aan iedereen zijn godsdienstige en morele meningen toelaat als private gevoelens. Het is een democratisme dat van de staat het uitvloeisel maakt van de volkssoevereiniteit, van de goddeloze en anarchistische collectiviteit, die geen God of meester buiten haarzelf erkent.

Merken we hierbij de verwantschap op tussen de vrijmetselaarsgeest en, allereerst, het liberaal, pragmatisch, Angelsaksisch protestantisme ; verder ook met de ketterij van het modernisme, die grote wonde van de gelovige intelligentsia van deze tijd, die de poorten van congressen en concilies wagenwijd openzet voor de infiltratie van de vrijmetselarij. Want het modernisme plaatst alle godsdiensten op gelijke voet en mengt al de stichters ervan dooreen als grote ingewijden.

Daarom stuurt de vrijmetselarij trouwens overal aan op het herstel van primitieve, heidense erediensten : die van de Vikingen in Engeland, van de Germanen en de Kelten in Duitsland en Frankrijk, van de Azteken in Mexico en van de animisten in Zwart Afrika, dat alles om het dogmatisch christendom een hak te zetten.

Op dit humanisme wordt de filantropie geënt, nog een ander groot woord van de vrijmetselarij, uitgevonden om sommige geesten te verleiden en te voldoen aan hun altruïstische gevoelens... maar ook om hen te voorzien van een ethisch alibi, onmisbaar voor wat zij aanvoelen als een verraad van hun godsdienst, hun moraal en hun omgeving. Zij voelen zich genoodzaakt zichzelf te overtuigen dat zij werken voor de wezenlijke bevrijding van de volkeren van onwaardige taboes, waardoor ze in ellende, ongelijkheid en onrechtvaardigheid gedompeld blijven.

Hoe kan men echter blijven geloven dat de vrijmetselarij ijvert voor menselijk geluk en zich wijdt aan filantropie door de verspreiding van contraceptie en abortus, met het oog op een samenleving die van alle dwang verlost is zodat ze zich als het ware kan overgeven aan een voortdurend orgasme, dat wordt voorgesteld als volmaakt genot en hoogste geluk ?

Deze tussentrap van leerstellige beschouwingen en altruïstische toewijding is van belang voor de vorming van een toekomstige ingewijde van de hogere graden, omdat het schijnbaar nog om iets onschuldigs gaat ; de vrijmetselaar die al een hoge rang bekleedt, heeft de voldoening een belangrijk werk te verrichten – en het helpt hem om het egoïsme, de naijver en de laagheid van zijn medebroeders te verdragen ! Een hoog ideaal is het surrogaat voor het geloof, de hoop en de christelijke naastenliefde, zonder hetwelk de vrijmetselarij niet zou kunnen bestaan.

EEN DIEPE AFKEER VAN HET CHRISTENDOM

Maar terzelfdertijd krijgt dit humanisme onmenselijke trekken. Het omvat een fanatisme dat zijn naam niet zegt, een hoogmoed die grenst aan delirium en uiteindelijk een haat tegen God, die zich openbaart waar eerst enkel liefde voor de mens leek te bestaan. De filantropie verliest haar verdraagzaam gelaat en wordt op een hartstochtelijke manier een despotische heerseres, die alle mensen wil onderwerpen aan het in de loges uitgedachte ideaal, dat volgens hen onder geen beding mag afgewezen worden.

Nu ontdekt de ingewijde, doordat het afschuwelijk geheim hem meegedeeld wordt of eenvoudig door er zelf over na te denken, dat het er eigenlijk niet om gaat de volkeren gelukkig te maken, maar wel ze van God, van Jezus Christus en van de Kerk los te rukken en ze te onderwerpen aan... ? Ja, aan wie eigenlijk ? Er wordt gezegd : aan de Grote Bouwmeester van het Heelal. Maar wie is dat ?

Jean Marquès-Rivière, zelf bekeerd van de vrijmetselarij tot het katholicisme, heeft dat gevoel goed onder woorden gebracht, omdat hij het zelf beleefd heeft. Het is een verandering in de ziel, die de eenvoudige ingewijde doet overgaan van het welvoeglijke naar het occulte, van het menselijke naar het onmenselijke, door het effect van de langzame insijpeling van de maçonnieke beginselen, riten en activiteiten. Hij legt dit uit in zijn twee boeken : « La trahison spirituelle de la franc-maçonnerie » (Parijs, 1931) en « L’organisa­tion secrète de la franc-maçonnerie » (Parijs, 1936), zonder iets te verdraaien of te verzachten. Zij zijn helaas niet meer verkrijgbaar. Het zijn boeken van een auteur met een uitzonderlijke oprechtheid en een zeldzame objectiviteit. Hem moet men volgen, zoals trouwens Léon de Poncins gedaan heeft in zijn « La franc-maçonnerie d’après ses documents secrets » (uitg. de Chiré, 1972).

Door zijn initiatie in de vrijmetselarij heeft de arrivist zich overgeleverd aan een sekte die hij slecht kent, maar waarvan hij geld, carrière en eerbewijzen verwacht in ruil voor een geheime wederdienst, die hij nog niet kent. De idealist die hij wordt, als hij vooruitgang maakt in de geest van de vrijmetselarij, geraakt doordrongen van dit humanisme en altruïsme, dat hij nu aan de wereld wil opleggen. Geleidelijk aan tekent zich voor hem de keuze tussen de vrijmetselarij enerzijds en de katholieke Kerk en haar politieke steunpilaren anderzijds af. De test van de vrijmetselaarsgeest bestaat in de afschuw van de logebroeder voor het christendom, in zijn militante haat jegens de geestelijkheid.

HET SATANISME VAN DE RITEN VAN DE VRIJMETSELARIJ

De ingewijden in de hogere graden moeten slechts terugblikken op wat ze bij elke stap in hun initiatie symbolisch beleefd hebben om de waarheid over de afgelegde weg te ontdekken. De toetreding tot de vrijmetselarij is eenvoudigweg een apostasie, een geloofsafval, die misschien weinig betekent voor een anglicaanse aartsbisschop van Canterbury, omdat het voor hem een herhaling is van zijn antiroomse daad. Maar voor een katholieke Schot, Ier, Beier, Italiaan of Spanjaard is het een volslagen geloofsverzaking, een gewelddadige act, die heel zijn innerlijk wezen overhoop gooit.

Het is niet mogelijk hier een uitvoerige beschrijving te geven van de riten die gepaard gaan met de inwijding in de verschillende graden van de vrijmetselarij. We beperken ons tot de hoofdzaken.

De « leerling », die zijn inwijding krijgt in de eerste graad, maakt symbolische reizen in een bespottelijke kledij, langs een weg bezaaid met hindernissen, zoals water en vuur. Hij ontvangt een antichristelijk doopsel. Hij moet een handtekening met zijn bloed plaatsen, onder bedreiging van zwaarden, nabootsing van de christelijke bedreiging met eeuwige straffen.

De inwijding tot de tweede graad van « gezel » heeft een eenvoudiger ritus en is minder ingrijpend. Het is als het ware een bevestiging van de gekozen weg. De ritus heeft plaats onder het raadselachtig symbool van de letter G, geplaatst in het midden van een vijfpuntige ster. De punten staan voor Zwaartekracht [Gravité], Meetkunde [Géométrie], Verwekking [Génération], Vernuft [Génie] en Gnosis [Gnose], grondideeën van een wereld waarvan de mens de meester is.

De kersverse gezel maakt die visie nu volledig tot de zijne, met een tinteling van hoogmoed. En hij heeft een voorgevoel dat de Grote Bouwmeester van het Heelal, over wie hij vroeger nooit nagedacht heeft, niet zomaar een god in de hemel is, maar de Mens, schepper van zijn eigen bestemming.

De inwijding tot de derde graad van « meester » gaat gepaard met de vreemde liturgie van de dood van Hiram. Hiram is de Mens, de tegenpool van Jezus de Nazarener. Ook Hiram is verraden door zijn metgezellen en ter dood gebracht ; hun namen zijn : onwetendheid, schijnheiligheid en fanatisme... De moordenaars die de mens verraden hebben, zijn de klerikalen, de pastoors. In de Angelsaksische landen zijn het de papisten.

De door de vrijmetselaars in deze ritus bedoelde man is niemand minder dan de grootmeester van de Tempeliers, Jacques de Molay. Hij werd in 1314 op de brandstapel terechtgesteld door toedoen van twee verachte grootmachten, het Roomse pausdom en de Franse monarchie : paus Clemens V en koning Filips de Schone. De vrijmetselaar, begerig naar de hoogste graden, ziet zichzelf in de vermoorde Jacques de Molay en vraagt zijn verrijzenis aan de vrijmetselarij, aan de Macht van de duisternis, die hij nu aan het werk ziet. De meester-vrijmetselaar die dit aanvaardt en een nieuw leven wil beginnen, is bereid te vechten op leven en dood tegen de Macht van Christus, tegen zijn Kerk, tegen zijn pausen en zijn katholieke koningen. De ritus van de dood van Hiram is « een symbolische dood gevolgd door een wedergeboorte » (Dr. Pierre Simon, De la vie avant toute chose, Parijs, 1979). Eens zo ver is de logebroeder klaar om de wezenlijke idee van het illuminisme van de vrijmetselarij aan te kleven : de idee van de vergoddelijking van de mens.

Door zijn initiatie bevrijdt de logebroeder zich uit zijn eigen begrenzingen, waarin priesters en koningen hem gevangen hielden, en maakt zichzelf tot god. Hij kent een mystieke extase die het satanisch spiegelbeeld is van de extatische dronkenschap die de ziel ervaart wanneer zij de diepere zin van de sacramenten ontdekt en zich overgelukkig in de armen van God, haar Redder en Vader, werpt.

Het is duidelijk dat wij voorzichtig moeten zijn met de mystieke literatuur, zowel met de christelijke als met de maçonnieke. Het valse nadert soms zeer dicht het ware, waardoor dit laatste gecompromitteerd en belachelijk gemaakt en bijgevolg verworpen wordt. De verspreiding van dwaze verhalen met betrekking tot de geheimen van de vrijmetselarij stelt deze in staat zich efficiënt te verdedigen. De ware getuigenissen worden erdoor ontkracht. Zonder allen en alles te geloven volstaat het de beschrijving van de maçonnieke riten en hun symbolisme te lezen in het boek van Jean Marquès-Rivière. Zij betekenen de verwerping van Christus en de nieuwe trots van de mens die zich, met de hulp van de Macht die aan het werk is in de vrijmetselarij, in de plaats van God durft stellen.

DE REALITEIT VAN HET RIJK VAN DE DUIVEL

Ontelbare maçonnieke graden werden toegevoegd aan de eerste drie ; buitensporige riten hebben de loges vanaf de 18de eeuw overwoekerd. Men weet niet vanwaar zij allemaal zijn gekomen en evenmin wie ze invoerde of in welk kader ze het eerst werden toegepast (cf. Ploncard d’Assac, hoofdstukken over het occultisme en de Illuminati van Beieren).

Ik citeer hier slechts het commentaar op de inwijdingsritus tot de graad van Opperprins van het Koninklijk Geheim, de 32ste graad. Het kondigt de openbaring aan van « een macht zonder grenzen ». Men is geneigd bij de lezing ervan de schouders op te halen. In gezwollen termen is het de aankondiging van een totalitarisme zonder voorgaande, tegelijkertijd “ kennis van de macht ” en “ macht van de kennis ”, dat op een bepaalde dag door de vrijmetselarij zal gerealiseerd worden :

« De samentrekking van het maçonniek Leger heeft plaats als het signaal – een kanonschot – gegeven wordt door de leider, die het opperbevel voert.

« Het eerste kanonschot en de eerste samentrekking hadden plaats toen Luther zich aan het hoofd stelde van de opstand van het verstand tegen de Vorm. Het tweede kanonschot en de tweede concentratie hadden plaats toen in Amerika werd afgekondigd dat elk menselijk bestuur zijn macht krijgt van het volk en alleen van het volk. Het derde kanonschot en de derde concentratie hadden plaats toen de leer van Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid in Frankrijk werd afgekondigd.

« De vierde en de vijfde kanonschoten en de vierde en de vijfde concentratie hebben nog niet plaats gehad. Op de vijfde concentratie zal de heerschappij van het Heilige Rijk volgen, dat wil zeggen de heerschappij van de Rede, van de Waarheid en van de Rechtvaardigheid. »

Dat is de profetische tekst die voorkomt in het ritenboek van de Franse loge van het Grootoosten (Marquès-Rivière, L’organisation secrète, pp. 150-152). De lutherse rebellie, de afkondiging van de Rechten van de Mens, de stichting van de Amerikaanse Republiek en de Franse Revolutie van 1789 vormen één maçonnieke en satanische continuïteit. De vierde en de vijfde aangekondigde triomfen zijn reeds duidelijk te voorzien : er kan niet meer getwijfeld worden aan de plannen om een wereldregering te vormen, waarvan de vrijmetselarij de touwtjes in handen zal hebben. Een andere overwinning is haar infiltratie in de katholieke Kerk, die onder haar impuls toegetreden is tot de « Beweging voor geestelijke bezieling van de universele democratie » (Mouvement d’Animation Spirituelle de la Démocratie Universelle, afgekort MASDU), de droom van Giovanni Battista Montini, paus Paulus VI !

Lees de boeken van Pierre Virion, « Le mystère d’iniquité » en « Bientôt un gouvernement mondial, une super et contre-église ? ». De plannen van de vrijmetselarij worden onder onze ogen onverstoorbaar uitgevoerd. De overheersing van de wereld door de Macht van de duisternis en haar zegepraal, zelfs tot in de schoot van de Kerk, zijn de vervulling van de voorspellingen van de Apocalyps... door de werking van de vrijmetselarij, die het instrument is van Satan.

MAAR WAT IS HET SATANISME ?

De vrijmetselaar van de hoogste graden leeft met Satan zoals een bisschop of kardinaal van de Rooms-katholieke Kerk leeft met Jezus Christus, zoon van God. En de eenvoudige gelovigen of de ingewijden, zowel van de ene als van de andere kerk, behoren ook werkelijk hun heer toe. Zij geloven, verrichten riten en gehoorzamen aan geboden. De enen ontdekken dat hun geloof bestaat « in het zich door de genade van Jezus Christus en zijn sacramenten vergoddelijkt weten », de anderen geloven dat zij god worden door het werk van de vrijmetselarij en van de Prins van de duisternis.

Het is voor mij van weinig betekenis te weten of al die duivelskunsten die aan de geheime genootschappen toegeschreven worden, echt zijn. Getuigt een gedicht van de H. Johannes van het Kruis van een vurige liefde tot God die de ziel van de dichter in zich draagt ? Zonder twijfel. Zo ook getuigt de « Hymne tot Lucifer » van Stanislas de Guaita (1861-1897), occultist en Rozenkruiser, zeer zeker van een hartstochtelijke cultus van Satan. Mag men daaruit besluiten dat Satan echt in hem huist ?

Niet meer dan literatuur ? Of echt duivels ? Het volstaat in elk geval om ons ervan te overtuigen dat men niet mag aansluiten bij een geheime organisatie zoals de vrijmetselarij en dat men er geen strijd kan voeren « tegen God en zijn Gezalfde » (Ps 2) zonder er Satan aan te treffen en met de Boze een verbond te sluiten, dat langzamerhand nauwer en steeds hartstochtelijker wordt. Het cement van de vrijmetselarij is de haat tegen de Rooms-katholieke Kerk. Paus Pius IX had dus overschot van gelijk om van de vrijmetselarij te spreken als van de « Synagoog van Satan ».

HYMNE TOT LUCIFER

 Vooraleer in de eeuwige duisternis geworpen te worden,
waar mijn vlees moet geroosterd worden in een sombere poel,
zal ik driemaal huilen, met naar de hemel gerichte vuisten :
“ Wees vervloekt, Monster ! ” En mijn wrok,
vermengd met de bliksem van mijn stem, zal opklimmen,
als wierook van haat, door mijn misdaad uitgewasemd.
Gij Lucifer, uit de hemelen gevallen ster,
schitterend intellect in de duisternis neergeworpen !
Gij hebt mij de oceaan van de diepste wellusten geopend
waarvan niemand de dolle golven heeft kunnen bedwingen.
Gij hebt mij de betovering van de hel leren smaken.
Het is waar, daar wordt geleden ; en toch geniet men er,
vermits men er zijn gramschap kan rechtvaardigen.
O Lucifer, morgen mijn beul, ik eer U, ik heb U lief !

DE VRUCHTEN VAN DE GEVALLEN ENGEL

Wat zijn de vruchten van Satan in de vrijmetselarij ?

In de eerste plaats zijn het zeker de “ vleselijke lusten ”. Ik blijf bij dit weerzinwekkend aspect niet langer stilstaan, het is overduidelijk. De verwording van de adel in de 18de eeuw, het sensualisme van de burgerij in de 19de eeuw, de algemene verspreiding van de erotiek in de samenleving in de 20ste eeuw zijn de rechtstreekse gevolgen van het streven van de vrijmetselarij om het openbaar leven aan de invloed van de godsdienst te onttrekken en van haar wil tot « vrijmaking van de moraal », lees : de satanische “ ontvoogding ” van het volk van de goddelijke wet.

De tweede vrucht is de haat, de sterke hartstocht die de vernietiging van Gods werk in de wereld als doel heeft. Deze haat wordt versterkt naargelang zij weerstand ondervindt ; en als zij tenslotte ontdekt dat zij nooit de eindoverwinning kan behalen, voedt zij zichzelf en wordt zij doel op zich. Veeleer dan een nieuwe wereld op te bouwen, verdiept de ingewijde zich in de vernietiging van de oude, christelijke wereld, de wereld van God, die hij een diepe haat toedraagt.

De derde vrucht van de verwoesting die ­Satan aanricht door de vrijmetselarij, bestaat in de hoogmoed van de overheersing, overeenkomstig de derde bekoring van Jezus in de woestijn : « Ik zal U al de koninkrijken der aarde en hun heerlijkheid geven, als gij voor mij neervalt en mij aanbidt » (Mt 4, 9). Wij hebben nauwelijks een idee van de immense voldoening die de hoogmoed schenkt aan de heerszuchtigen, die de meesters van de wereld geworden zijn door de macht van Satan, en nog minder van de band van gewilde en begeerde slavernij tussen de kinderen van het verderf en de gevallen Engel, die hun beker van aardse genoegens tot aan de rand vult, om hen daarna levend in de hel te storten !

EEN MACHT DIE VOLKOMEN VERNIETIGD MOET WORDEN

Meer nog dan het communisme is de vrijmetselarij in onze katholieke landen dus de « partij van het buitenland », en net zoals het communisme « intrinsiek pervers » is (paus Pius XI in Divini Redemptoris), geldt dat ook voor de loge.

Ik denk voldoende aangetoond te hebben dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de vrijmetselarij in de Angelsaksische landen en die in de katholieke landen. In de Angelsaksische landen is zij een staatsorganisme, een soort van parastatale, die een kostbare hulp voor de nationale politiek vormt en eigenlijk een “ kopie ” van het protestantse establishment is. In de katholieke landen is zij daarentegen een vreemde macht, een permanente samenzwering tegen de natie, een staat in de staat, die zij wil opslokken of overheersen.

De vrijmetselarij is Engels en anglicaans in Londen, maar anti-Frans, republikeins en antiklerikaal in Frankrijk. Zij is tegen de paus in Rome.

Daaruit volgt dat het voor de katholieke landen een kwestie van leven of dood is zich te ontdoen van deze afschuwelijke kanker. Nog meer betekent elke verstandhouding en/of samenwerking met de vrijmetselarij met betrekking tot gelijk welk punt – Rechten van de mens, abortus, euthanasie, de instelling van een republiek, enz. – een wezenlijk gevaar voor land en godsdienst. De vrijmetselarij zal nooit werken voor het nationaal welzijn, voor de ware menselijke beschaving, voor de verheffing van de zielen of hun eeuwig heil. Daarom moet er een onverbiddelijke strijd geleverd worden, onder de standaard van Christus, tegen deze synagoog van Satan.

Abbé Georges de Nantes
april 1980
Hij is verrezen !
nr. 88, Juli-Augustus 2017