30 MAART 2014

De ontrouw volgens het Evangelie

IN het Evangelie is Jezus degene die vergeving schenkt. Wij houden ervan dat Hij zo goed is, zo zwak soms voor de zondaars, zelfs voor de grootste zondaars... Hij is niet « gekomen om de rechtvaardigen te roepen, maar de zondaars.» Jezus is gekomen om te redden wat verloren was. Hij zegt het op alle toonaarden tegen de Farizeeën: « Gaat en leert wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik, en geen offerande» (Mt 9, 13). En nog:

« Voorwaar, Ik zeg u: de tollenaars en zondaressen zullen eerder in het rijk Gods binnengaan dan gij. Want Joannes kwam tot u langs de weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en zondaressen hebben hem wel geloofd. En zelfs toen gij dit hebt gezien, zijt gij nog niet tot inkeer gekomen en in hem gaan geloven» (Mt 21, 31-32).

Maar opgepast! Zeker, in elk van deze passages hierboven en in andere die ermee te vergelijken zijn, merken we de goedheid van Onze Heer Jezus voor de vrouwen van lichte zeden en voor de tollenaars. Deze twee categorieën van mensen waren de droesem van het volk. Maar naast die schandaalverwekkers bestaat er een andere klasse van mensen, andere zondaars aan wie Onze Heer géén barmhartigheid toont, verre van! Op het ogenblik waarop Hij uitlegt dat Hij gekomen is om de meest afschuwelijke, de meest verachtelijke zondaars te redden, laat Hij aan de Farizeeën verstaan dat Hij voor hen niets meer kan doen, tenzij hen overtuigen van hun onrechtvaardigheid – maar dat is juist wat zij niet willen toegeven.

De blindgeborene

Van het begin tot het eind van het Evangelie vinden we de tegenstelling tussen deze twee klassen van zondaars. Lees het zo belangrijke hoofdstuk 9 van Mattheüs maar. We zien er Jezus in het gezelschap van «tollenaars en zondaars». Hij gaat zelfs aan tafel met hen. In het Oosten en in die tijd was dat iets zeer vreemds voor de Joden: Jezus die zich inlaat met mensen van dat soort. En precies de Farizeeën ergeren zich: « Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?» Jezus antwoordt: «Ik ben niet gekomen voor de gezonden.» De dokter heeft geen werk met de gezonde mensen, maar met de zieken.

Bewonderenswaardig! Jezus is gekomen om zich te buigen over de zieken en hen te genezen. Maar vergeet niet dat Jezus de Farizeeën met ironie behandelt als hij hen gezond en rechtvaardig noemt.

Toen de Heer zei dat er in de Hemel meer vreugde is om een zondaar die zich bekeert dan om negenennegentig rechtvaardigen die geen boetedoening nodig hebben, was dat ironisch bedoeld. Anders zou je het Evangelie niet begrijpen. Dus ik neem aan dat het voor de zondaars die zich bekeren een geluk is te weten dat de Hemel zich verheugt bij de aankondiging van hun bekering. Maar wat ons moet doen beven is misschien bij die negenennegentig te zijn die beweren dat ze rechtvaardig zijn en geen boetedoening nodig hebben. Want voor deze zogenaamde rechtvaardigen zal er geen redding zijn.

Als in het Evangelie de zondaars geliefd zijn door Jezus is dat omdat ze in hun geheel een cruciale deugd hebben: ze geloven. De tollenaars, de vrouwen van lichte zeden, de zondaars geloofden in Joannes de Doper. Het uitschot van het volk werd bewogen door de verschijning van Joannes, want hij was in staat om te doen wat zij niet doen en nog minder de anderen, de Farizeeën, die beweren dat ze rechtvaardig zijn: namelijk om boete te doen in de woestijn, om een ascetisch leven te leiden, in volle waarheid, zonder schijnheiligheid. De zondaars bewonderen Jezus dus, aanvaarden zijn verwijten en geloven in hem. Ze zijn bang voor het oordeel dat op handen is. Ze proberen enkele morele inspanningen in deze richting te doen, maar het essentiële is «dat ze geloven».

En de Farizeeën? Jezus verwijt hen anders dan de zondaars en de courtisanes te hebben gedaan, namelijk niet te hebben geloofd. Jezus verwijt hen niet meegegaan te zijn in de algemene beweging die Joannes als een echt profeet beschouwde. Op dezelfde manier legt Jezus aan de Farizeeërs uit, naar aanleiding van de genezing van de blindgeborene, dat Hij is gekomen om het licht aan de blinden terug te geven (Jo 9).

« Toen zei Jezus: Het is om een onderscheid te maken dat Ik in deze wereld ben gekomen: opdat degenen die niet zien zouden zien en degenen die zien blind zouden worden.»

Wat betekent dit? Dat degenen die denken te zien voor de realiteit van hun blindheid zouden geplaatst worden, dat ze worden overtuigd van hun blindheid. Jezus is gekomen om dit onderscheid te maken, voor dit oordeel: dat degenen die niet zien zouden zien en dat degenen die denken te zien hun blindheid zouden beseffen.

« Enige Farizeeën, die bij Hem waren, hoorden dit en zeiden Hem: Zijn ook wij soms blind? Jezus sprak tot hen: Als Gij blind waart, hadt gij geen zonde; maar nu gij zegt: we zien, nu blijft uw zonde» (Jo 9, 39-41).

Jezus is ontstemd, woedend om hun hardheid, Hij probeert het hen nog te laten inzien. Ongelukkigen! Als jullie zoals deze blindgeborene zouden zijn, zoals deze tollenaar of deze publieke vrouwen, dan zouden jullie geen zonden hebben. Waarom niet? Omdat jullie jezelf er al lang van zouden beschuldigd hebben en ze al lang zouden vergeven zijn. Maar nu jullie zeggen: « Wij zien, blijft uw zonde!»

Waarvoor ik ons allemaal wil waarschuwen, is precies dit: dat de zonde in ons blijft zitten. Ze mag vooral niet in ons blijven wonen, want dan zouden wij op het pad van het verderf zijn. De Farizeeën hebben het goed ervaren...

Hoe moeten wij dan vermijden dat we tot deze verharding van de Farizeeën komen? Ik besluit in drie punten.

Laten wij eerst en vooral proberen elke zonde te vermijden, zelfs de zonden van zwakheid, omdat het al van ontrouw zou getuigen erin te berusten. Ik heb vanochtend gezegd dat het een valse moraaltheologie is te zeggen dat de fouten van zwakheid, dat wil zeggen de zonden die ons ontsnappen, van geen enkel belang zijn. Wij zijn er misschien niet verantwoordelijk voor, maar hoe dan ook, het zijn fouten. Dat is toch belangrijk. We mogen er ons niet bij neerleggen, zelfs als we weten dat we morgen en overmorgen ongetwijfeld opnieuw meegesleept worden door ons temperament tot een of ander spontaan, licht en ondoordacht gebrek. Zelfs in deze fouten moeten we verlangen niet meer te hervallen en dus overeenkomstig handelen.
Laten we niet vergeten dat het Evangelie enkel de weg van de volmaaktheid kent: « Wees volmaakt gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.» Vanaf het ogenblik dat ik vrijwillig het pad van de volmaaktheid verlaat, ben ik niet meer zeker van mijn redding. Dat geldt voor het gehele gamma zondaars. Een zondaar, zelfs een heel kleine zondaar, die de hoop en de positieve wil om een heilige te worden heeft laten varen, is in het licht van het Evangelie al op de weg naar het verderf. Er is geen hoop meer voor hem. Daarom moeten wij álles doen om de zonde te vermijden, zelfs de zonde van zwakheid.

Laten wij vervolgens vastbesloten zijn om elke gelegenheid tot een ernstiger zonde te vluchten. Wij moeten weigeren daarin door de knieën te gaan of in te stemmen met de gedachte dat zulke zonden onze weerstand kunnen overwinnen.

« Mijn Jezus, geen zonde meer!» Dat is de stelregel van de heiligen. Geen kleine zonden meer, maar vooral geen ernstiger zonden meer. Laten wij om het even welke doodzonde verafschuwen. En we moeten ervoor opletten om een meer middelmatige of makkelijkere weg te zoeken, in de zin van: vermits Jezus vergiffenis schonk aan de vrouwen van lichte zeden en de tollenaars, de materialisten en de levensgenieters, kan ik mezelf wel het een en ander permitteren! Dan is de verharding geboren en die vordert erg snel in een ziel. Wanneer wij denken dat we kunnen zondigen omdat we weten dat we gemakkelijk vergeving zullen krijgen, dan is niet de zonde zorgwekkend, maar wel de redenering die we maken.

Zo staat de weg naar de hypocrisie al wijd open, wanneer de ziel zou kunnen spotten met God bij de gedachte aan het gemak van de vergeving en zichzelf zou toelaten te zondigen... Men minacht dan de wet van God, God zelf en zijn goedheid.

Laten wij tenslotte en vooral een enorme angst hebben voor alles wat op verharding zou lijken. Die verharding blijkt op twee manieren: hetzij door onze zonden te verbergen of af te zwakken tegenover onszelf, in het toegeven van onze fouten; hetzij door onze zonden als levensregel (of eerder regel ten dode!) te nemen. We vertonen dan een gedrag dat doorspekt is van zonden, maar waar we ons op beroemen. Soms ontkennen we zelfs dat we anders en beter kunnen handelen. « O nee! Het is niet mogelijk om anders te doen. Ik kan niet anders! Bovendien doen de andere mensen dat ook; als je ze goed zou kennen...» En men verontschuldigt zich door gezag te putten uit de zwakte van anderen. Als je temidden van slechte christenen of grote zondaars leeft, is dat een constante verleiding: een priester die in de verleiding leeft temidden van mensen die de wet van God niet gehoorzamen, de jeugd die geen goed voorbeeld van de vorige generaties gekregen heeft. « Waarom eigenlijk niet? Als iedereen het doet, dan mag ik het ook wel! » Dat is de weg van de verharding.

Laat ons daarom in nederigheid leven, in de vreze Gods, in het hoogste respect voor zijn wet. Zijn wet is gemakkelijk, ze is goed, ze is vol van barmhartigheid. Een reden te meer om niet met God te spotten, zoals Sint-Paulus zegt. Je spot niet met God! Laten wij Hem liever trachten te troosten, Hem het plezier doen ons te kunnen vergeven door loyaal onze fouten en tekortkomingen toe te geven.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit een retraite over het innerlijk leven