25 DECEMBER 2021

«U bent te klein om dat alles te doen»

«U bent te klein om dat alles te doen», heeft iemand me gisteren gezegd. Doelde hij op mij persoonlijk of op allen die behoren tot die nederige geestelijke familie betrokken in een reuzengevecht dat ons allemaal overstijgt? Heilig Kindje Jezus, ik geloof dat hij sprak tot U, zo klein, zo zwak en weerloos in uw kribbe in Bethlehem tijdens die kerstnacht.

Het is waar, we zijn veel te klein om zo’n grote dingen te doen. We zijn geen reuzen, noch wat kennis, noch wat macht, noch wat deugd betreft. Maar U behoorde evenmin tot het ras van Goliath, U stamde af van de herder David die op het platteland van Juda vreedzaam waakte over zijn schapen.

Ook uw heilige ouders waren te klein om weerstand te bieden aan de tiran, te ontsnappen aan soldaten die uitgestuurd waren om hen te achtervolgen; en nochtans komt het door uw onoverwonnen glorie dat de naam Herodes tot ons gekomen is.

Ja, net zoals U zijn we veel te klein om de strijd te voeren, om het werk te doen slagen. Of beter gezegd, wij voelen ons goed met U in die kleinheid, zoals zovele anderen dat geweest zijn naar uw beeld, naar uw gelijkenis en als uw nakomelingen. Want de H. Petrus, die naar de overkant van de Tiber werd gebracht om gekruisigd te worden, was te klein om op hem de Kerk te bouwen; en Sint-Paulus was onder Nero te klein om voor U een grote carrière te beginnen onder de heidenen van Rome. Ook Linus, Clemens, Sixtus – de eerste pausen na de apostelen die nooit de verrezen Jezus gezien hadden en van zijn Koninkrijk slechts de vervolgingen kenden – waren te klein voor een dergelijke taak.

Mijn geheugen laat me in de steek als ik die ontelbare menigte heiligen van alle talen en tijden overloop zonder ook maar iemand te vinden die niet te klein lijkt voor het uit te voeren werk. Tranen rollen  over mijn wangen door een onnoemelijk medelijden voor zoveel zwakheid. Voor die kleine Agnes en die lieve Blandina en hun piepjonge zusjes die verminkt, levend verbrand of de keel overgesneden werden; voor die kleine Jeanne d’Arc, wenend in haar cel, te zwak om zich geketend te verdedigen tegen haar weerzinwekkende bewakers. Ach Jezus, uw bruiden en apostelen zijn heel onschuldig en zwak zoals U het allereerst geweest bent!

Ze zijn zo schoon, zo ontroerend, al die dragers van het Evangelie die te klein zijn voor het al te zware Boek! Ik bewaar volgende twee verwante beelden die als het ware vastgelegd zijn op het scherm van mijn innerlijk oog… Het eerste beeld: op het door winden gegeselde eiland Shangchuan, voor de Chinese kust, in de vreselijke decemberkoude en totaal verlaten, sterft Franciscus Xaverius op zijn miserabele strozak. Nu de laatste schepen vertrokken zijn, blijft hij alleen achter. Te klein, arme Franciscus, je bent werkelijk te klein tegenover dat onmetelijke Azië waarvan je droomde dat je het zou veroveren, en nu sterf je totaal uitgeput…

En het tweede beeld: diep in de opstandige woestijn, op de eerste december van het wreedste oorlogsjaar, 1916, bereidt Charles de Foucauld, de apostel die niemand bekeerd heeft, Kerstmis voor, eenzaam in zijn meelijwekkend fort en onder de ogen van zijn Welbeminde die aanwezig is in de monstrans. Hoe klein ben je, broeder Charles, in die beruchte Sahara! Te klein zal ook jij weerloos, roemloos sterven.

Hier ben ik, Heer, geknield voor uw Majesteit die klein, zwak en armzalig wilde zijn. Ik ben niet waardig toe te treden tot die roemrijke falanx van uw heiligen. Het is volkomen ten onrechte dat iemand die me slecht bekeek me te klein oordeelde. Naast de HH. Teresia, Clara en Bernadette, naast de HH. Benedictus, Franciscus, Ignatius, Pius en Karel ben ik werkelijk onwaardig, niet in staat om na hen het Evangelie en het zwaard der waarheid te dragen, de staf van het kruis, de slinger met de vijf keien van de theologale deugden.

Ik ben niet klein genoeg. Ik kom U dus de genade vragen om in die decemberkoude arm en naakt te zijn, om in die kerstnacht ontdaan te zijn van elke intelligentie en elke kennis, opgenomen te midden van de herders en de nederigen, door de inwoners van Bethlehem voor niets gehouden en geminacht te worden, zonder rood te worden van schaamte en zonder angst voor de haat van Herodes en de spotternij van de hogepriesters.

Ik vraag U die genade zowel voor mijn broeders als voor mij, voor die familie die vandaag het reusachtige Boek van de Evangeliën moet dragen. Maak ons klein en zwak, ontwapend en armzalig zoals U. Want nooit is men klein genoeg als het erom gaat voor U, Kind van God, Jezus-God, een bijkomende mensheid te zijn, een uitverkoren volk, een toegewijde familie die uiteindelijk door haar kleinheid waardig is om U te bekleden met een schitterende mantel van glorie!

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de Page mystique nr. 84