41. Tegen de hartstochten van het vlees: de zuiverheid

Christus vergaf grootmoedig aan de zondaars. Toch heeft Hij hun misdaden uitgeboet ten koste van een wreedaardig lijden en het vergieten van zijn Bloed. Door zijn voorbeeld en dat van zijn heilige Moeder heeft Hij een nieuwe levenswijze ingeleid, een nieuwe schepping waarnaar de heidense en afvallige volkeren tevergeefs uitkeken. In die nieuwe schepping zijn het vlees en het bloed de materie voor een eeuwig, aan God aangenaam offer voor de redding van de wereld. Er begon een nieuw, geestelijk bestaan, weliswaar nog altijd in het vlees, aards en tijdelijk, maar toch werd dat vlees aan banden gelegd, geheiligd, van al zijn koortsen gezuiverd. Het was alsof het al verrezen en herschapen was.

1. De falangist neemt aan dat nieuwe leven deel. Zonder dat het voor hem een ondraaglijke last wordt, neemt hij als levensregel de zuiverheid aan die de Kerk voorschrijft aan iedereen volgens zijn levensomstandigheden. Hij houdt van die zuiverheid, hij acht haar hoog, hij beveelt ze aan. En als hij in een of andere fout valt of hervalt, erger nog: als hij het ongeluk heeft zich door een publieke zonde uit de gemeenschap van de gelovigen uit te sluiten, dan vraagt hij de absolutie om door zijn Heer en zijn broeders opnieuw in de genade opgenomen te worden. Nooit zal hij de wet van de Kerk betwisten, nooit zal hij twijfelen aan de overvloedige kracht van de goddelijke genade.

2. In alle gemeenschappen waartoe de falangist behoort, zal hij daarom willen, zelfs eisen, dat die evangelische wet verkondigd en nageleefd wordt als de wet zelf van de menselijke natuur en beschaving. Hij zal duidelijk maken dat iedereen die wet kan onderhouden, dankzij de genade die Christus schenkt en de Kerk uitdeelt.

En wanneer de tot zinnelijkheid geneigde mensen tegen die eisen in het verweer komen en zeggen dat ze ondraaglijk zijn, dan zal de falangist daar niet voor door de knieën gaan. Hij zal weigeren onze christelijke samenleving naar de heidense zeden te laten modelleren en onderstrepen dat de wet naar het geloof voert en dat het geloof het sacramentele leven vereist, bron van kracht en genade. Daardoor alleen is het gebod van de Heer zacht en zijn last licht, zodat de zeden van de mensen veredeld worden tot de heilige volmaaktheid van de zonen Gods, kinderen van Maria.

3. Bovenal zal de falangist in het maagdelijk Hart van Maria de verkwikkende bron en het zoete voedsel vinden voor een “positieve zuiverheid”. Zij is het, de Onbevlekte Ontvangenis, die de mens geneest van al zijn smetten, zijn ontucht, zijn hoogmoed. Zij is de vlekkeloze Duif, onschuldig, trouw en dapper, tot wie de verleider geen toegang heeft. Tussen haar en de zonde gaapt een afgrond. Als Moeder van de Verlosser is ze van bij God gekomen om Hem vlees te doen worden en de bezoedeling van de erfzonde te herstellen. Zij is maagd, ze is vrij van aardse verlangens, ze is mooi voor God en vol van genade voor wie haar beschouwen. Zo heeft God in de man de behoefte geschapen om een vrouw lief te hebben met de bedoeling hem de mogelijkheid te geven de Maagd Maria te beminnen met een onweerstaanbare liefde, en in haar de H. Geest, haar mysterieuze Gastheer, God zelf. Het is in haar alleen dat het voor de opstandige mens, de zondige ziel, mogelijk is om de duivel te overwinnen, aan de wereld te ontsnappen, de zuiverheid van het lichaam te bewaren samen met de nederigheid van de ziel en de vurigheid van het hart.

Door trouw te zijn aan het gebed zal voor de falangist deze deur van vrede en tederheid opengaan die het hart van pater Charles de Foucauld vervulde na zijn bekering.