Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan

19. DE GEKRUISIGDE JEZUS
TREKT ALLES TOT ZICH

NADAT Pilatus Jezus aan de Joden overgeleverd had, voerde men Hem weg om gekruisigd te worden.

19, 17 Zelf droeg Hij het kruis. In het Grieks staat er : bastazôn heautôi stauron, “ Hij droeg het kruis voor zichzelf ”, dat wil zeggen “ in zijn belang ”. Abbé de Nantes vertaalde daarom, in de lijn van pater de la Potterie : “ Hij droeg zijn kruis met vreugde. ” De la Potterie : « We hebben hier te maken met een datief die uitdrukt dat iets voordelig is voor de persoon in kwestie (datief van voordeel). De evangelist wil aangeven dat Jezus zijn kruis niet draagt als een terdoodveroordeelde die passief zijn lot tegemoet gaat. Neen, Christus draagt zijn kruis als een geprivilegieerd instrument voor zijn verlossingswerk. » Daarom eren de kerkvaders het Kruis als de « koninklijke standaard », Vexilla Regis.

«Vrouw, ziedaar uw zoon.»
Byzantijns ivoren paneel uit de 10de eeuw (Berlijn, Bodemuseum).

17-18 Zo trok Hij naar buiten naar de zogenaamde Schedelplaats, Golgotha in het Hebreeuws. Daar kruisigde men Hem ; en met Hem nog twee anderen, aan elke zijde één, en Jezus in het midden. Pater de la Potterie trekt een treffende parallel tussen deze passage en die bij Pilatus, toen Jezus op de rechterstoel werd geplaatst : « Volgens het Romeinse gebruik stond de zetel van de rechter op een verhoog ; de praetor zetelt er tussen twee bijzitters. Op dezelfde manier wordt Jezus op de verhevenheid Golgotha gekruisigd tussen twee anderen ; Hij bevindt zich in het midden. » De manier waarop beide plekken door Sint-Jan beschreven worden, versterkt die parallel : vergelijk “ op de plaats die Litostrotos heet, Gabbatha in het Hebreeuws ” met “ de plaats die Schedelplaats heet, Golgotha in het Hebreeuws ”. Ook op het Kruis blijft Jezus de Rechter die de mensheid zal oordelen.

19-22 Pilatus had ook een opschrift doen schrijven en aan het kruis laten hechten. Er stond op geschreven : “ Jezus van Nazareth, de Koning der Joden ”. Aan de verklaring van Pilatus : “ Ziet uw Koning ”, beantwoordt deze titulus : “ De Koning der Joden ”. De hogepriesters protesteren, maar de landvoogd geeft niet toe : “ ho guégrapha guégrapha ”, luidt zijn antwoord in het Grieks. Maar die Griekse formulering is hoogst ongewoon en is duidelijk de letterlijke omzetting van wat Pilatus in het Latijn gezegd (of minstens gedacht) heeft, met die typische bondigheid die wij de imperatoria brevitas van het Latijn noemen : “ Quod scripsi, scripsi ”, “ Wat ik geschreven heb, blijft geschreven. ” Dit kleine detail toont op zichzelf de volkomen echtheid van de Evangelies aan !

« Eens te meer », schrijft Annie Jaubert, « duidt de Romeinse gouverneur Jezus publiekelijk aan als Koning van de Joden. Het opschrift, dat de pretenties van Jezus eigenlijk bespottelijk moest maken, proclameert zijn koninklijke titel in de drie talen die toen het meest verspreid waren in Palestina (Het was geschreven in het Hebreeuws, het Grieks en het Latijn). Met een soort van sobere ironie vermeldt de evangelist de stappen die de woedende hogepriesters bij Pilatus ondernemen : ze voelen aan dat ze beetgenomen zijn. »

23-24 Toen de soldaten Jezus dus hadden gekruisigd, namen ze zijn klederen in bezit en verdeelden ze in vieren ; één deel voor elke soldaat, behalve nog het onderkleed. Dat onderkleed was zonder naad, uit één stuk geweven van boven tot onder. Annie Jaubert heeft gelijk als ze schrijft dat de vermelding van dat onderkleed, ho chitôn, « een discrete verwijzing inhoudt naar het priesterlijke karakter van Jezus ». De la Potterie ontkent dat, maar het volstaat zich de belijdenis van Petrus te herinneren : “ Wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt ” (Jo 6, 69). Het priesterschap van Jezus, onze bemiddelaar tussen de Hemel en de aarde, is aanwezig in heel het vierde Evangelie. Christus is hogepriester én slachtoffer van zijn eigen zoenoffer.

Tegelijkertijd is het waar dat het naadloze onderkleed een symbool is van de eenheid van de toekomstige Kerk, zoals na de Verrijzenis het niet gescheurde net van de wonderbare visvangst (21, 11) dat ook is.

25-27 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder, de zuster zijner moeder, Maria van Klopas, en Maria Magdalena. Jezus zag zijn moeder staan en naast haar de leerling die Hij beminde. En Hij sprak tot zijn moeder : “ Vrouw, ziedaar uw zoon. ” Daarna sprak Hij tot de leerling : “ Ziedaar uw moeder. ” En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op.

Het woord “ vrouw ” dat Jezus hier gebruikt om zich tot zijn Moeder te richten is het woord waarmee Adam Eva aanduidde toen hij verrukt uitriep : “ Vrouw zal zij heten ! ” (Gn 2, 23). De Maagd Maria is bijgevolg de Nieuwe Eva. Alle degelijke commentatoren zijn het daarmee eens, maar abbé de Nantes ging nog een stap verder : « Jezus richt zich tot zijn Moeder in termen die geen menselijk equivalent hebben. Ik wil zeggen dat er tussen Hem en zijn Moeder een relatie bestaat vergelijkbaar met die tussen Jezus en zijn Vader. Hij is natuurlijk de Zoon van de Vader ; maar Hij is ook het Woord dat bij God is, en dat overstijgt de mensentaal. Zo is Jezus de Zoon van Maria, terwijl Hij tegelijkertijd met haar een onbegrensde, mysterieuze en totale relatie onderhoudt. Als de Heer “ Moeder ” had gezegd, dan had Hij haar herleid tot de opdracht die zij in deze wereld had om Hem te doen geboren worden en op te voeden. Hoe edel, uniek en onvergelijkbaar die opdracht ook was, toch drukt zij slechts een deel uit van wat tussen Hem en Haar bestaat. In het Kruisoffer is zij zijn medewerkster, zij is medeverlosseres, middelares samen met Hem. Zij is als zijn bruid : een geestelijke bruid die met Hem een totale eenheid van geest kent. Dezelfde Geest is in Hem en in Haar : de H. Geest. »

28 Toen wist Jezus dat thans alles was volbracht. Hij sprak, opdat de Schrift zou worden vervuld : “ Ik heb dorst. ” De vervulling van de Schrift die Sint-Jan hier onderstreept, gaat niet specifiek over de “ dorst ”, maar over alles wat aan het Kruis voorafgegaan is, vanaf de oever van de Jordaan tot Golgotha : van “ Zie het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt ” (1, 29) tot “ Ziedaar uw moeder. ” Het stond in het eeuwige plan van God, zoals vastgelegd in de H. Schrift, dat de Maagd Maria zich zou moeten bekommeren om de mensheid terwijl het joodse volk zou volharden in zijn rebelsheid. Jezus mag vertrekken, Hij laat zijn leerlingen niet verweesd achter : Onze-Lieve-Vrouw zal alles onderwijzen aan de Kerk op het moment waarop die, op de dag van Pinksteren, haar hoge vlucht zal nemen.

29 Er stond daar een kruik met azijn. Men stak dan een spons vol azijn op een hysopstengel en bracht ze Hem aan de mond. Waarnaar heeft Jezus dorst ? In de eerste plaats dient de scène om de Schrift in vervulling te doen gaan : « Zij lesten mijn dorst met azijn » (Ps 69, 22). De echte honger en dorst van Jezus hebben echter betrekking op iets anders : « Mijn spijs is de wil te volbrengen van Hem die Mij heeft gezonden en zijn werk te voltooien » (Jo 4, 34). Sinds de dialoog met de Samaritaanse vrouw weten wij dat Jezus ernaar dorst drinken te geven aan deze vrouw, aan alle Samaritanen, aan onszelf en aan heel de wereld.

Sint-Jan noteert een betekenisvol detail : de spons werd vastgemaakt op de stengel van een hysop (hyssôpô) en niet op een speer (hyssô), zoals men soms verkeerdelijk leest ten gevolge van de fout van een kopiist. Annie Jaubert onderstreept dat de hysopplant voorkomt in het Mozaïsch ritueel van het Pascha : de Hebreeën in Egypte moesten « een bosje hyssop » nemen, dat in het bloed van het geofferde lam dopen en er vervolgens de deurposten mee bestrijken (Ex 12, 22). Zo maakt de evangelist duidelijk dat Jezus waarlijk het Lam Gods is. De schrijver van de Brief aan de Hebreeën volgt later dezelfde redenering. Net zoals het Nieuwe Testament ingewijd wordt met het Bloed van Christus, zo was dat ook het geval met het Oude Testament : « Want nadat Mozes alle voorschriften der Wet aan heel het volk had afgekondigd, nam hij het bloed van kalveren en bokken met water, purperwol en hysop, en besprenkelde heel het volk ermee, terwijl hij sprak : “ Dit is het bloed van het verbond dat God met u heeft gesloten ” » (Hb 9, 19).

30 Toen Jezus de azijn had genuttigd, zei Hij : “ Het is volbracht. ” In het Grieks tetelestai, een perfectum dat het resultaat van de handeling weergeeft : het is voorbij ! Hij boog het hoofd en gaf de geest.

broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 115, januari-februari 2022