VATICANUM III VOORBEREIDEN

VI. De priesterlijke hiërarchie

« Het katholieke priesterschap is het grootste wat er bestaat in de wereld,
want de priester geeft Christus aan zijn Kerk » (abbé de Nantes).

De studie die we hieronder in vertaling weergeven dateert uit 1972. Zeven jaar na het euforische einde van het Tweede Vaticaans Concilie voorzag abbé de Nantes al de tragische verdwijning van de clerus en de schandalen die de geestelijke stand zo in diskrediet gebracht hebben. Maar vooral zette hij de bakens uit voor een grondige herwaardering van het priesterambt waarvan een toekomstig Derde Vaticaans Concilie werk moet maken. Dat is het wat ons perspectief moet bieden, niet een « synode over de synodaliteit » die de kwaal alleen maar zal verergeren en die riskeert de laatste priesters tot wanhoop te drijven.

HET traditionele aanvoelen van het christenvolk stelt de Kerk gelijk met het priesterschap : het zijn de priesters die de Kerk maken. Zij zijn de infanterie van de Kerk. Het zijn de priesters die het Evangelie prediken en het doopsel toedienen aan hen die het geloof aanvaarden, die de gelovigen heiligen en bewaren voor het eeuwige leven, die al anticiperen op de hemelse gelukzaligheid door hun liturgische actie, heiliging van de zielen en lofprijzing van God. Elke priester legt zich daarop toe in zijn parochie en de priesterlijke hiërarchie doet het over heel de aarde. Als er een “ gemeenschappelijk priesterschap ” bestaat, dan is dat te vinden in de paus, de bisschoppen en de priesters, ieder volgens zijn graad en op zijn specifieke plaats en allemaal verenigd in dezelfde taak : Christus, de soevereine Priester, verderzetten.

Het grootste deel van de priesters wijdt zich aan de heiliging van het gelovige volk ; het zijn de herders van de kudde. Een kleiner deel legt zich vooral toe op verkondiging van het geloof : de missionarissen, de predikers, de apostelen. En de nog kleinere groep van de monniken kiest voor de contemplatie en de zuivere lof van God. Maar die verschillende bedieningen accentueren eigenlijk enkel een bepaald aspect van eenzelfde aanbiddend, missionair en pastoraal priesterschap, zonder onderlinge tegenstelling.

Het is een onbetwistbaar feit dat de priester – om alle geestelijken met één term aan te duiden – in 1962, aan de vooravond van het Concilie, genoot van een waardering en een prestige die met niets te vergelijken waren. De priesterlijke hiërarchie, bestaande uit de paus omgeven door de kardinalen, de bisschoppen aan het hoofd van hun diocees en de priesters die geëngageerd waren in hun respectievelijke functies, kon genieten van het volle vertrouwen van de gelovigen en dwong het respect van de ongelovigen af.

Sommigen vereerden in hen de gewijde persoon, verheven boven de andere mensen, vertegenwoordiger van God, begiftigd met wonderdadige machten, een « andere Christus ». Weer anderen bewonderden in hen het geestelijke gezag van de geleerde, de apostel als model van naastenliefde en deugd, de opvoeder. Tenslotte genoten onze geestelijken van een aanhankelijke bewondering en erkentelijkheid omdat zij in hun jeugd, dankzij een bijzondere roeping, het spoor van de zelfverloochening waren ingeslagen, uit liefde, en met het celibaat als uiterlijk teken. Dat respect bleef overeind zelfs wanneer het leven van bepaalde priesters niet helemaal beantwoordde aan hun oorspronkelijke geloften.

Eeuwenlang heeft het katholieke priesterschap zich voortgezet, als het ware zonder dat iemand erbij stilstond : er was een constante en wereldwijde stroom van roepingen. Men was zo gewoon geraakt aan dat verbluffend feit dat men het de normaalste zaak van de wereld vond. Joannes ­XXIII had gelijk toen hij zei dat de vitaliteit van een Kerk gemeten wordt aan het aantal roepingen. Toen het Concilie begon, was de Roomse Kerk dus vol levenskracht.

I. EEN CRISIS ZONDER VOORGAANDE

Op zeven jaar tijd, van 1965 tot 1972, zijn wij getuige geweest van de vrije val van de geestelijkheid, zowel kwantitatief als kwalitatief. Al lang werd er op congressen en dergelijke een vorm van agitatie onder de clerus opgewekt. Lawaaierige volksmenners, die jammer genoeg te gemakkelijk beluisterd werden, verklaarden zichzelf ontevreden met hun ambt en hun geestelijke staat. Zij spraken niet meer in strenge bewoordingen over de materialistische, democratische en seculiere moderne maatschappij. Integendeel, deze slechte geesten beweerden dat het geringe effect van hun priesterschap voortkwam uit het feit dat het niet meer aangepast was aan een wereld in volle gisting... Ze riepen op tot wijziging van de methodes, vervolgens van de structuren, tenslotte van de essentie zelf van het priesterschap. Toen al werd het Evangelie tegenover het Priesterschap geplaatst !

Onmerkbaar ging de theoretische contestatie over in concrete rebellie, tot grote verbazing van het gelovige volk... en van de bisschoppen zelf. Het sleutelmoment was 1958, toen paus Pius XII overleed. Het ging om de verwerping van de soutane, het absenteïsme van priesters die plots een afkeer toonden voor de taken van de eredienst en de zorg voor de gelovigen, de hang naar een salaris, het verlangen naar een syndicaal en politiek engagement, de toenemende obsessie voor het huwelijk. Een veel te nonchalante hiërarchie zag er enkel het voorbijgaande optreden in van figuren die graag wilden opvallen. Ze wou niet toegeven dat de wanorde gebaseerd was op een gevaarlijk denksysteem en gesteund werd door een subversieve organisatie.

Het vuur smeulde en de brand brak uit in mei 68. De “ nieuwe priesters ” wilden niet meer tot de zgn. klerikale kaste behoren, ze verwierpen de kerkelijke status die van hen “ afgescheidenen ” maakte, personen die afgesneden waren van de grote massa. Ze eisten hun “ bevordering tot de lekenstatus ” en vroegen er zelfs geen toelating voor. Ze wilden zijn zoals hun broeders, de gewone mensen : wereldburgers, arbeiders, gehuwden (en familievaders ?).

De bisschoppen begonnen ongerust te worden. Maar omdat ze gebonden waren door het zwarte pact van de conciliaire Hervorming [gesymboliseerd door de ring die Paulus VI aan ieder van hen persoonlijk had geschonken – nvdr] gaven ze er de voorkeur aan zich simpelweg te ontdoen van de onruststokers, die zij als verloren beschouwden, en ze vergemakkelijkten hun vertrek. Hoofdzaak was voor hen te beletten dat deze rebellen, nu ze vertrokken en gehuwd waren, hun kerkelijk dienstwerk zouden verderzetten. Wat het publiek betreft, dat is zwaar geschandaliseerd. Het verheven beeld dat men van de geestelijkheid had, vertroebelt en stort in elkaar, met onoverzienbare gevolgen. De ongelovigen stellen tot hun verbazing vast dat onder de uiterlijke verschijningsvorm van de priester slechts een mens zoals zij schuilgaat. De gelovigen van hun kant stellen verdrietig en verontwaardigd vast dat te veel priesters, meer dan zijzelf, tekortschieten inzake geloof, vroomheid, tucht en zelfs moreel aanvoelen. Nooit is er zo’n crisis van de geestelijkheid geweest, zelfs niet in de vervloekte tijden van de Reformatie. Het hoofd reageert niet meer op de verrotting van het lichaam !

De opstand tegen “ het Apparaat ”, “ het Instituut ”, wordt geleid door priesters die zich beroepen op een hernieuwd, modern en evangelisch priesterschap. Ze zetten zich af tegen de “ klerikale status ”. Die is gebaseerd op een cultueel concept, een concept waarin de eredienst centraal staat : de priester staat apart omdat zijn handen zuiver moeten zijn voor het vieren van de heilige Mysteriën, tussen Hemel en aarde. De rebellen beweren dat een dergelijk concept niet meer aangepast is aan de moderne wereld en zelfs tegengesteld aan de Wil van Christus. De ware eredienst is de dienst aan zijn medebroeders, de verkondiging van het Evangelie, de promotie van een solidaire mensheid. De priester is niet de bedienaar van de sacramenten, maar de man van de evangelisatie.

Hoe kan men ontkennen dat deze crisis voortvloeit uit het Concilie ?

1° Deze priesters weigeren de uitvoerders van de “ cultus ” te zijn, van de “ godsdienst ”, van het “ gewijde ”. Voor hen hebben die termen vandaag geen betekenis meer : ze roepen enkel toverkunsten en magie op... Op die manier drijven zij de liturgische revolutie van Vaticanum II, verwoord in Sacrosanctum Concilium, door tot in het extreme.

2° Deze priesters komen in opstand tegen de “ vervreemding ” die de hiërarchie volgens hen op het Volk van God doet wegen. In hun rebellie tegen het Instituut willen zij niet meer ten dienste staan van het katholieke getto, zijn kerken en zijn pratikerende gelovigen. Ze wijzen “ een voor zichzelf levende Kerk ” evenzeer af als “ een naar God gerichte eredienst ”. Ze willen een Kerk die openstaat voor de wereld en er de dienares van is. Als er nog priesters blijven bestaan, dan moeten die uitgezonden worden naar de wereld en voor de wereld. Dat is het logische gevolg van de « Copernicaanse revolutie » die Vaticanum II in de leer over de Kerk heeft doorgevoerd met Lumen gentium.

3° Uiteindelijk weigeren deze priesters het geloof dat tot uitdrukking komt en beoefend wordt in de liturgie en de katholieke werken. Ze willen af van een leer die gecentreerd is op een transcendente God en gekeerd naar het toekomstige leven ; daartegenover stellen zij de God-Mens, Jezus van Nazareth, die vandaag geïncarneerd is in elke mens. In die optiek bestaat de zending van de priester er in om de broederlijkheid en de revolutionaire bevrijding te verkondigen voor de komst van een verzoende mensheid. Het gaat om een nieuw geloof dat gestalte kreeg in de constitutie Dei Verbum over de bronnen van het geloof.

Samengevat : contestatie van de eredienst, contestatie van het kerkelijke Instituut, contestatie van de geopenbaarde Mysteries. De crisis van de clerus is dan ook het logische eindpunt van de conciliaire Hervorming. Maar het Concilie heeft ook gehandeld over het ambt en het leven van de priesters. Ook op dat punt moeten we het bestuderen : wat heeft Vaticanum II gedacht, wat heeft het gewild en gedaan voor het katholieke priesterschap ? De vernieuwing of de ondergang ervan ?

II. EEN NIEUW TYPE PRIESTER VOLGENS VATICANUM II

Twee zaken hielden het Concilie in dit verband obsessief bezig : ten eerste de bevordering van het episcopaat, dat beschouwd werd als de hoogste vorm van het priesterschap, rechtstreeks geërfd van de apostelen, waardoor het een soeverein college vormt (met de paus !) ; en ten tweede de bevordering van de lekenstand, die beschouwd werd als voorafgaand aan alles, het “ Volk van God ” dat begiftigd is met een profetisch, priesterlijk en koninklijk charisma enkel en alleen door het doopsel.

Over de priesters werd slechts terloops gesproken, om er de ondergeschikten van de bisschoppen van te maken (Lumen gentium 28). Maar op een mooie dag werd duidelijk dat men zonder de priesters niets kon bereiken. « In het besef dat de zo verlangde vernieuwing van heel de Kerk voor een groot deel afhangt van een priesterlijk dienstwerk dat geanimeerd wordt door de Geest van Christus » besloot het Concilie ook belangstelling te tonen voor het “ presbyteriaat ”. Het kwam er op aan van de priesters enthousiaste medewerkers aan de vernieuwing te maken, want zij zouden er de onmisbare arbeidskrachten moeten van worden.

En dus legde men er zich in ijltempo op toe, in oktober 1964, om nog een of andere veelbelovende mutatie te vinden voor de “ priesters van tweede rang ”. « Vaticanum II heeft het sacrament van het priesterschap reeds voldoende aangesneden met het episcopaat ; en het heeft al over de wijding gesproken in verband met de priesterlijke functie van de gelovigen », geeft het tijdschrift Unam Sanctam toe (deel 68, p. 198). Ook het diaconaat werd terug uitgevonden. Wat moest men dan nog uitdenken voor het presbyteriaat ?

Twee conciliaire decreten hadden dit als onderwerp. Presbyterorum ordinis behandelt het leergezag en het leven van de priesters. Optatam totius heeft het over de vorming van de priesters. De lezer staat ervan versteld hoezeer deze teksten bol staan van de hersenschimmen... De straf daarvoor heeft niet lang op zich laten wachten.

HET CONCILIE VAN TRENTE OVERSTIJGEN !

Na de aardbeving veroorzaakt door de Reformatie van Luther schitterde de Kerk van het Concilie van Trente of Kerk van de Contrareformatie in ontelbare heiligen en stuurde zij haar missionarissen uit om de wereld te veroveren omdat zij de Kerk van de Eucharistie was. Tegen de ontkenning door de protestanten in verheerlijkte zij als haar centrum en geestelijke bron het H. Misoffer. Bijgevolg eerde zij de priester, die de man van de Mis is. Prediking en vergeving van zonden, alle pastorale werken en het apostolaat voerden uiteindelijk terug naar de voet van het altaar, voor de redding van de zielen en de lofprijzing van God. Dat was de kern van de godsdienst, zonder dat overigens iets anders werd veronachtzaamd.

Dan kwam de Tweede Hervorming gewild door Vaticanum II, dat vol ongeduld was om te veranderen en ernaar uitkeek om met de eerste Reformatie aan te knopen, uit oecumenisch verlangen. Het Concilie koesterde de ambitie om een « nieuw type van priester » uit te vinden. De theologen gingen aan het werk, terwijl onruststokers een psychose van onvoldaanheid binnen de geestelijkheid creëerden. Ongestraft werd op het Concilie verkondigd dat de priesters genoeg hadden van een spiritualiteit van monniken, volledig gefocust op het altaar en de biechtstoel, dat zij hun buik vol hadden van een dienstwerk dat beperkt bleef tot het kerkgebouw en opgeslorpt werd door de vereisten van de eredienst. Het verhaal van Alphonse Daudet over het geitje van Monsieur Seguin herhaalde zich : de priester hoorde langs alle kanten stemmen die hem opriepen om zijn banden te breken en op avontuur uit te gaan, vrij en ongebonden, het woeste gebergte in !

Paus Joannes XXIII en kardinaal Bea, voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid, nodigden op het Concilie protestantse “ waarnemers ” uit, zoals Max Thurian ( links) en Roger Schutz van Taizé. Het was om die waarnemers te behagen dat de katholieke Kerk zoveel mogelijk geprotestantiseerd moest worden, een proces dat tot op vandaag verdergaat.

Wat de theologen uitvonden, werd door de toenmalige aartsbisschop van Parijs, kardinaal Marty, als geniaal beoordeeld. En goddelijk. « Onder leiding van de Geest werd het pad van de toekomst uitgestippeld. » Welk pad dan wel ? Iets totaal nieuws, een leer « die beantwoordt aan de meest fundamentele verlangens van de hedendaagse priesters ». En hij beschreef die nieuwigheid als volgt : « Het decreet over het dienstwerk en het leven van de priesters leert ons de ware inhoud van het pastoraat [een nieuwe term], de hoofdzakelijk missionaire oriëntatie ervan, zijn dubbele theocentrische en antropocentrische dimensie, de vereiste om altijd aanwezig te zijn bij de mensen, de manier waarop het pastoraat heel het leven van de priester moet voeden en één maken » (Unam Sanctam deel 68, p. 11).

Die nogal ondoorzichtige formulering verbergt een ware revolutie in het dienstwerk en het leven van de priesters, een wijziging van de essentie zelf van het priesterschap.

Heel onvoorzichtig voegt de kardinaal daar aan toe : « Als, in antwoord op de tekenen des tijds, de Kerk overal geroepen is om zichzelf te vernieuwen, dan is het normaal dat de priesters zichzelf vragen stellen, dat zij soms echt een ongemakkelijk gevoelen ervaren en dat een groot aantal gewoonten [sic] in vraag worden gesteld door de huidige situatie. » Het Concilie opent met andere woorden bewust een crisis. Maar geen nood ! De H. Geest is daar om alles in orde te brengen : « Er zijn absoluut veranderingen nodig in het priesterlijke dienstwerk. Het kan echter niet anders of de H. Geest suggereert ze en moedigt ze aan, als het waar is dat de wereld van vandaag diegene is die God toevertrouwt “ aan de liefde en het dienstwerk van de herders van de Kerk ”. » Maar het is helemaal niet waar dat God wil dat de priesters de wereld van vandaag liefhebben !

Het nieuwe type priester is het tegendeel van de priester naar Gods Hart zoals gedefinieerd op het Concilie van Trente en geïllustreerd door zoveel heiligen. Het “ pastoraat ”, uitgevonden door Luther alvorens het herontdekt werd door Vaticanum II, is de antithese van het katholieke priesterschap. Van de eredienst stapt men over naar de zending, van het theocentrisme naar het antropocentrisme, van de dienst van God naar de dienst van de wereld... De priesters werden ondergeschikt gemaakt aan de leken – het Volk van God ! – en hun ijver werd niet meer op God gericht, maar op de wereld.

HET BANKROET VAN VATICANUM II

Voorrang aan de “ zending ”. De traditioneel ingestelde minderheid van de concilievaders probeerde tevergeefs het hoofdzakelijk cultueel karakter van het priesterschap te vrijwaren : de priesters dragen de eredienst op. De nieuwlichters daarentegen benadrukten « het essentieel missionaire karakter van het priesterlijke dienstwerk » en wonnen het pleit. De missie, de zending in plaats van de Mis !

Voorrang aan het “ priesterschap ” van het volk. Om over de priester te spreken begon het Concilie met over het Volk en zijn Priesterschap te spreken. Het was het Priesterschap van « alle gelovigen » dat duidelijk op de eerste plaats kwam. Maar wat moeten de (echte) priesters dan nog doen te midden van dat “ volk van priesters ”? Antwoord : de zending, dat wil zeggen « de evangelisatie van de heidenen ». Het resultaat is een impasse : de priester is altijd maar bezig met heidenen te evangeliseren om hen bekwaam te maken hun priesterlijke missie te vervullen binnen het Volk Gods... Dat is de omgekeerde wereld ! Langs een omweg worden de Mis en de sacramenten terug binnengesmokkeld in het dienstwerk van de priester, maar het gaat om een kunstgreep : vanaf het ogenblik dat het opdragen van de Mis en het toedienen van de sacramenten ondergeschikt zijn gemaakt aan een opdracht in de wereld, worden ze werkelijk uit het dienstwerk verjaagd.

Voorrang aan het leven in de wereld. Nauwelijks zijn de priesters ondergeschikt gemaakt aan de leken of ze worden door het Concilie uitgenodigd en zelfs gedwongen om hun leven ondersteboven te gooien, met de bedoeling zich te vermengen met de wereld. Om de mensen te dienen en hen te “ evangeliseren ” wil het Concilie dat zij met hen samenleven, dat zij leven zoals zij. « Door op deze manier te werk te gaan, waren we er zeker van uit te komen bij de verwerping van de uitdrukking : de priester is een van de wereld afgescheiden man », lezen we in Unam Sanctam 68, p. 142. Wat een bekentenis ! En hoe goed zal die uitnodiging om zich te vermengen met de wereld opgevolgd worden !

« De priesters moeten samenleven met de andere mensen als met broeders », zei kardinaal Marty. Niet voor niets repte Vaticanum II dan ook met geen woord over de soutane. De conclusie dringt zich op : het Concilie is zelf verantwoordelijk voor de teloorgang van de priesterstand !

Na deze revolutionaire definitie van het “ pastoraat ”, als een geut arsenicum in een kopje thee, neemt het Concilie de klassieke doctrine van de drievoudige priesterlijke macht over : « De priesters zijn de bedienaars van het Woord, de bedienaars van de Sacramenten en de Eucharistie, de leiders van het Volk van God. » Maar in de praktijk baant de hervormingsgezinde geest zich ook hier een weg.

Voorrang aan het Woord. « De volgorde in het decreet plaatst het dienstwerk van het Woord op de eerste plaats. Verschillende concilievaders drukten tot op het eind hun voorbehoud uit, maar de commissie weigerde systematisch er rekening mee te houden door te verwijzen naar het gezag van de [reeds goedgekeurde] constitutie over de Kerk » (Unam Sanctam 68, p. 145). En toch gaat het hier niet meer over de prediking van de leer, maar over « de missionaire verkondiging van het Evangelie aan de heidenen »! De nieuwlichters preciseren bovendien : « Het Woord kan door de priester verspreid worden in het sprekende getuigenis van een levenswijze die overeenstemt met het Evangelie » (ibid., p. 147). Dat komt neer op een uitnodiging aan de priester om liever te spreken dan te bidden, vervolgens om liever tot de ongelovigen te spreken dan tot de gelovigen, tenslotte om vooral te spreken door toedoen van zijn leven dat door en door menselijk en seculier is. Het welbekende “ christelijke getuigenis ”!

Voorrang aan de profane eredienst. De liturgische en sacramentele activiteit van de priesters wordt nu ondergeschikt gemaakt aan de eredienst die de lekenstand aan God brengt door zijn manier van leven, zijn werk en... heel de schepping ! Het decreet onderstreept « de band tussen de Eucharistie en het dagelijkse leven en de “ bekering tot God ” van heel de schepping », legt Unam Sanctam uit (p. 149). Men mag zeggen wat men wil : dit staat gelijk met een devaluatie van het H. Misoffer ; in de plaats ervan komt de basismilitant die zijn profane leven offert.

Voorrang aan het Volk. De priesters worden wel « leiders van het Volk van God » genoemd, maar dan eerder als “ universele verzamelaars ” : gidsen voor gelovigen zowel als ongelovigen, animatoren van de menselijke gemeenschap om het Volk Gods te helpen bij het lezen van de tekenen des tijds en bij het sociaal engagement (US p. 152). De experts mogen de priesters dan wel uitroepen tot « tekens van Christus die het Hoofd is », het werkelijke gezag, dat van Boven komt, wordt hun ontnomen en overgedragen aan het Volk. Ze zijn er slechts om hun broeders te helpen beter samen te werken aan de vooruitgang van de wereld in naam van het Evangelie.

CULTURELE REVOLUTIE

Het dienstwerk van de priesters is veranderd. Het is nu het woord in plaats van de eredienst, de dialoog met de ongelovigen in plaats van de prediking en de bedeling van de sacramenten aan de gelovigen. Bijgevolg moet ook het leven van de priesters veranderen. Vroeger waren ze afgescheiden en beschermd tegen de wereld en volledig in beslag genomen door hun gewijde functies. Nu worden ze in de wereld gegooid en overgeleverd aan de verleidingen en de tirannie ervan. Logisch met zichzelf voltooit het Concilie zijn werk met het omvormen van de priesterlijke spiritualiteit en het ondersteboven keren van de vorming van de priesters.

Een spiritualiteit van de Actie. De nieuwlichters beweren dat de echte bron van de spiritualiteit zich vandaag niet meer bevindt in het gebed en de eredienst, maar in de actie, in « een dienstwerk dat volledig gericht is op de mensen » (US p. 162). Het Concilie heeft een einde gemaakt aan « alle ingebeelde denkpistes die contemplatie en actie naast elkaar stellen » (p. 168). Weg dus met de aloude voorzichtigheid en het unanieme onderricht van alle leermeesters in de spiritualiteit !

Op het vlak van celibaat, armoede en gehoorzaamheid stelt het Concilie de hoogste eisen van volmaaktheid, zozeer is het ervan overtuigd dat het nieuwe dienstwerk dat aan de priesters wordt aangeboden exalterend en enthousiasmerend is : zelfs de grootste zelfverloochening zal gemakkelijk zijn !

Wanneer de priesters zich zo zullen hebben afgewend van het goddelijke en verloren zullen zijn gelopen in het menselijke, zullen zij vaststellen dat ze bij de neus genomen zijn. Maar het zal te laat zijn.

De ondergang van de seminaries. Het decreet Optatam totius heeft vanaf zijn eerste hoofdstuk de volledige macht om de opleiding van de toekomstige priesters te hervormen in handen gelegd van de bisschoppenconferenties. En vermits de algemene principes van dit decreet ronduit subversief zijn, lag het voor de hand dat het eindpunt de totale desorganisatie van de seminaries en hun uiteindelijke verdwijning zou zijn.

Mgr. Guyot stelde de tekst als volgt voor : « Het decreet wil in continuïteit zijn met het werk dat door het Concilie van Trente ondernomen werd. Toen echter ging het om de vestiging van een volkomen nieuwe instelling. Vandaag moet een eeuwenoude instelling hernieuwd worden en aangepast aan een wereld die aan een ongelooflijke verandering onderhevig is. » Altijd weer die bisschoppelijke stomme verbazing ten opzichte van de « ongelooflijke veranderingen van de moderne wereld »! Uiteraard moest « het accent dus vooral gelegd worden op de in te voeren wijzigingen en de te realiseren vooruitgang ».

Maar hij waarschuwt : « Het zou verkeerd en gevaarlijk zijn te laten verstaan dat het Concilie de vorming van de priesters het pad van de gemakkelijkheid of zelfs het “ laat maar waaien ” uitstuurt. » Terwijl de trieste realiteit voor iedereen ondertussen zonneklaar is, voelt deze bisschop blijkbaar de behoefte om ze vooraf te ontkennen ! Het volstaat de teksten te lezen. En vandaag volstaat het te zien naar wat er in de seminaries aan de gang is om te begrijpen dat het Concilie met het verleden gebroken heeft en alles overgeleverd heeft aan de gemakkelijkheid en het “ laat maar waaien ”. Vaticanum II is de Wijsheid verloren, daardoor is het ook de Zegening kwijtgespeeld.

Ja, ja en nog eens ja, het is het Tweede Vaticaans Concilie dat schuldig is aan de grote misdaad van de decadentie van de clerus. Het priesterschap is een grote, stevige en welvarende instelling geweest zolang het gedefinieerd werd door de intieme verhouding met God in de eredienst en het apostolaat dat er uit voortvloeide. En ik voeg er aan toe : de priesters waren toen gelukkig. Het priesterschap is daarentegen gedegradeerd, verzwakt en verminderd op de dag dat het in de eerste plaats missionair wou zijn, gericht naar de mensen om met hen bezig te zijn over de zaken van de aarde en niet meer over de Hemel.

III. HET HERSTEL VAN DE PRIESTERLIJKE HIËRARCHIE 
DOOR VATICANUM III

Hoe moet een toekomstig Derde Vaticaans Concilie te werk gaan om alles te herstellen ?

Een mogelijke weg zou de reactionaire oplossing kunnen zijn van een simpele terugkeer naar de theologie van het Concilie van Trente. Vaticanum II heeft het per slot van rekening gehonoreerd door één keer – weliswaar op het laatste nippertje en met tegenzin – een essentiële tridentijnse tekst te citeren die de priester definieert door « de gewijde macht om het offer aan te bieden en de zonden te vergeven ». Maar Trente heeft zich tot het minimum willen beperken, tot wat de Kerk altijd geloofd en onderwezen heeft en wat tegenover de protestantse dwalingen moest gesteld worden : om het H. Misoffer op te dragen en de zonden te vergeven heeft Christus op het Laatste Avondmaal het priesterschap ingesteld en het macht gegeven over zijn fysieke Lichaam. Het dienstwerk van de prediking en het apostolaat is niet uitgesloten, maar neemt de tweede plaats in.

Een andere en betere weg zou nochtans zijn om, in de geest zelf van de tridentijnse Traditie, alle waarachtige theologische vooruitgang te accepteren, met inbegrip van de enkele solide zaken die Vaticanum II heeft aangebracht, al zijn die jammer genoeg verknoeid door de algemene oriëntatie en de demagogische overdrijvingen van dat rampzalige Concilie. De experts signaleren vier nieuwigheden in de theologie van het jongste Concilie. Sommige lijken waardevol en vruchtbaar, andere zijn vals en dodelijk. Bovendien spreken ze elkaar tegen ! Het onderscheid dat Vaticanum III moet maken zal dus van het grootste belang zijn.

Ik som die conciliaire nieuwigheden op, waarbij ik Denis volg in Unam Sanctam 231, en geef er mijn standpunt over.

1° Het priesterschap van de bedienaar wordt gedefinieerd als ondergeschikt ten opzichte van het hogere, gemeenschappelijke priesterschap van alle “ christenen ”. NEEN ! Met Pius XII en de Traditie zijn wij van mening en willen wij dat Vaticanum III deze monsterlijke omkering vernietigt en het tegendeel bevestigt.

2° Het priesterlijke dienstwerk heeft in essentie en qua voorrang betrekking op de zending, niet op de eredienst. Het bestaat in de verkondiging van het Evangelie aan verstokte heidenen met het oog op hun menselijke bevordering en aan de christenen om hen te vormen voor hun profane eredienst van toewijding aan de wereld. NEEN ! Met heel het Evangelie en heel de Traditie moet Vaticanum III die alles overheersende gerichtheid op de mens verwerpen : het is een middelpuntvliedende kracht die de priesters wegrukt van hun waarachtige en goddelijke roeping, die hen hun kerk en hun gelovigen doet verwaarlozen.

3° Het priesterlijke dienstwerk wordt beter gedefinieerd in zijn verhouding van ondergeschiktheid aan het bisschoppelijke dienstwerk, wat ook voor het diaconale dienstwerk geldt. Deze hiërarchische en organische visie op het priesterschap verzekert beter de band tussen de sacramentele wijding en de zending ten dienste van de Kerk. JA, MET VOORBEHOUD. Vaticanum III kan deze hiërarchische visie voorstellen. Maar het toekomstige Concilie moet vermijden dat de macht van de priesters, die zij door hun wijding verkregen hebben, herleid wordt tot een of andere zending die hun bisschop hun naar eigen goeddunken toevertrouwt. Zij zijn méér dan alleen maar “ weerkaatsingen ” van Zijne Excellentie !

4° De priesterlijke hiërarchie bestaat er op alle niveaus in om zowel te prediken en te besturen als de Eucharistie op te dragen en de sacramenten te bedelen. JA, MET VOORBEHOUD. Vaticanum III zal een evenwichtige visie op deze drie diensten van het Mystieke Lichaam van Christus presenteren. Maar het zal ze niet op dialectische wijze tegenover elkaar stellen, zending tegenover eredienst, antropocentrisme tegenover theocentrisme. Elke priesterlijke handeling over het Mystieke Lichaam moet noodzakelijkerwijs overeenstemmen met de essentiële priesterlijke handeling : het eucharistisch Offer van het fysieke Lichaam van Christus, bron van leven en heiligheid.

Pater Yves Congar, de grote inspirator van Vaticanum II, publiceerde in Unam Sanctam twee interessante studies (resp. in US 66 en US 68) die het volgens ons mogelijk maken om enerzijds de dwalingen van Vaticanum II te isoleren en te verwerpen en anderzijds het waardevolle onderricht ervan (oud en nieuw) te behouden. Congar, die ongetwijfeld de meest beroemde expert van het Concilie is, formuleert in deze artikels inderdaad veel reserves en waarschuwingen tegen de excessen die het gevolg zouden kunnen zijn – en het inderdaad waren – van de conciliaire Hervorming. Zo komt hij (bijna) tot een juist evenwicht dat we voor Vaticanum III zouden wensen. Laten we hem dus volgen, terwijl we toch de vrijheid nemen om beter te suggereren.

DE NATUUR VAN HET PRIESTERSCHAP

Wat de kern betreft, herinnert Congar eraan dat het priesterschap in de eerste plaats « een wijding is, een sacrament waardoor de genade wordt geschonken tegelijk met de macht of het gezag » (US 68, p. 244). Hij onderstreept dit als wederwoord tegen hen « die wel goed hun dienst in de wereld zien, maar niet meer zo goed wat ze eigenlijk zijn ; zij omhelzen het priesterschap als functie, niet als een waardigheid die zij persoonlijk bezitten en die hen op een bijzondere wijze gelijkvormig maakt aan Christus » (p. 239).

Wij voegen daar zelf aan toe dat de volheid van het Priesterschap, bron en model van elk priesterschap, ligt in Jezus Christus, Soeverein Priester en Opperherder van het Nieuwe Verbond. Dit volle Priesterschap leeft verder in de persoon van de Paus, opvolger van Petrus en plaatsbekleder van Jezus Christus. Zoals onderaan de koepel van de Sint-Pietersbasiliek in grote letters geschreven staat : INDE ORITUR UNITAS SACERDOTII, « Het is van hieruit dat de eenheid van het priesterschap gestalte krijgt ». In de Paus vinden we de volheid van het priesterschap en de jurisdictie, de wijding en de wereldwijde apostolische zending. Het zou goed zijn met hem te beginnen in plaats van met het “ college ” van de bisschoppen, laat staan het “ Volk van goden ”...

HET PRIESTERLIJK DIENSTWERK

Congar gaat verder : « Maar de wijding tot priester is iets totaal anders dan een statisch ritueel feit dat alleen de betrokken christen aangaat : men wordt gewijd voor iets, namelijk een zending... voor de dienst van God, zeker, maar ook voor de mensen » (p. 244). Dat is de echte theologische vooruitgang, die door Vaticanum II geëerd wordt.

De fameuze ring die paus Paulus VI op het einde van de laatste zitting van Vaticanum II aan ieder van de concilievaders schonk : het symbool van het “ zwarte pact ” (abbé de Nantes) dat hen allemaal voorgoed aan elkaar bond.

Maar opgelet ! « Het is waar dat de wijding tot de sacramentele functie en meer precies de functie om de Eucharistie op te dragen een fundamenteler karakter bezit... Dat is onweerlegbaar. Men mag dus geen van beide zaken uit het oog verliezen. De priesterwijding verplicht tot de dienst van de gelovigen en de mensen, dat is juist ; maar men mag het meer radicale en fundamentele karakter van de wijding niet miskennen : de priester is er voor de eredienst, die hij vooral uitoefent in het opdragen van de eucharistie » (p. 247). Het gevaar bestaat inderdaad dat « de specifieke notie van het priester zijn opgelost wordt in de bredere realiteit van het apostolaat en dat men komt tot een dualiteit tussen twee opvattingen van het priesterschap : het ene dat gericht is op de viering van de eucharistie en het bedelen van de sacramenten (clerus van de liturgie), het andere dat focust op het Woord en de zending (clerus van het apostolaat) » (p. 242).

Ook hier moeten we iets toevoegen. Het priesterschap is een wijding aan God voor de eredienst en het apostolaat : de bedienaar van God handelt “ in persona Christi ”, in de plaats van Christus en bekleed met zijn priesterlijke macht. Hij is dan een “ andere Christus ”. Maar wat geldt voor de sacramentele handelingen, geldt dat ook voor alle apostolische handelingen en in welke mate ? Onder welke voorwaarden ? Vaticanum II heeft die doeltreffende tegenwoordigheid van Christus uitgebreid tot heel de apostolische actie van de priester, maar dat is een gevaarlijke uitbreiding. De feiten hebben dat al te duidelijk aangetoond. Vaticanum III zal dus de exacte wijze moeten preciseren van deze doeltreffende aanwezigheid van Christus in de actie van de priester.

DE PRIESTERLIJKE HIËRARCHIE

We citeren Congar : « Zonder het goed te beseffen hernam Vaticanum II de ontwikkeling waarvan de contouren in Trente geschetst werden door een minderheid en die daarom niet kon voltooid worden : de aandacht eerst en vooral richten op de bisschoppen en in de Kerk een priesterlijke hiërarchie bepalen die voortvloeit uit de apostolische opvolging » (p. 249). En verder : « Het is juist dat de priesterwijding op definitieve wijze een bovennatuurlijke kwaliteit toekent die elke priester persoonlijk bezit : het is een waardigheid. » Dat was de hoofdgedachte van het Concilie van Trente. « Maar het is ook essentieel een functie : het wordt enkel geschonken bij de toetreding tot een priesterorde die een dienstwerk inhoudt, namelijk het uitoefenen van de zending door de Kerk, in ondergeschikte samenwerking met de bisschoppen. »

Hier vullen we aan dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen twee priesterlijke orden.

De bisschoppelijke priesterorde wordt verdergezet door de bisschopswijding die, als we voortgaan op het onderricht van Vaticanum II, de volheid van het priesterschap inhoudt. Zo zou elke bisschop zijn macht rechtstreeks van God ontvangen. Het komt mij voor dat de bisschoppen van Vaticanum II dat autonome karakter van hun orde te sterk onderstreept hebben, ten nadele van hun ondergeschiktheid aan het pauselijk oppergezag, dat hun zending of jurisdictie bepaalt.

De presbyterale priesterorde, die lange tijd beschouwd werd als het type zelf en de perfectie van het priesterschap, moet zeker bepaald worden in afhankelijkheid van de bisschoppelijke orde, voor het dienstwerk zelf. Daarin heeft Vaticanum II het bij het rechte eind. Maar heeft het Concilie die ondergeschiktheid van de priesters aan hun bisschop niet overdreven ? Heeft het juist gehandeld door formeel te weigeren om toe te geven dat priesters, door het sacrament van hun wijding, hun waardigheid rechtstreeks van Christus kunnen ontvangen ? De ervaring wijst uit dat zij zo teveel worden overgeleverd aan de willekeur van de bisschoppen ; de geschiedenis staat bol van voorbeelden van machtsmisbruik door die laatsten.

Vaticanum III zal dus opnieuw een evenwicht moeten vinden en definiëren. Ten eerste tussen de waardigheid van de bisschop en zijn trouw aan de H. Stoel, want de bisschoppen van Vaticanum II zijn veel te onafhankelijk met hun fameuze “ college ”! Ten tweede tussen de waardigheid van de priester en zijn trouw aan zijn bisschop, want het jongste Concilie heeft de afhankelijkheid te sterk in de verf gezet. Ten derde tussen de door het doopsel geschonken waardigheid van de christen en zijn onderdanigheid aan de hiërarchie, want Vaticanum II heeft de lekenstand, en bloc, op een totaal verkeerde manier “ geëmancipeerd ” van de verschuldigde onderdanigheid.

PRIESTERLIJKE SPIRITUALITEIT

Op dit punt is de verblinding van Congar spijtig genoeg totaal. Hij komt op de proppen met een nieuwe theorie over het “ sacrale ” die zogezegd evangelisch is : de christelijke eredienst zou, in tegenstelling tot die van de heidenen en de Joden, niets anders zijn dan het profane leven en zijn apostolaat. « De heidense godsdiensten bestonden in essentie uit een eredienst voor de godheid ; het christendom daarentegen is in essentie een geloof » (p. 256). De eredienst ervan bestaat daarom vooral uit « de opbouw van het Lichaam van Christus, die het doel is van heel het dienstwerk ». Hoe ? Door « het geestelijke offer dat de christenen geacht worden aan te bieden », namelijk hun eigen leven in de wereld.

« De ware eredienst », aldus de dominicaan, « is die van het hart, het ware offer is de offerande van het leven, in liefhebbende gehoorzaamheid aan God. Zo overstijgen we het onderscheid tussen het sacrale en het profane : het is het leven van de mens zoals het zich afspeelt in de wereld die de materie is van zijn eredienst... Bij de christen is alles sacraal... » (pp. 253-256).

Congar mag daarna wel het sacraal-profane terugvoeren naar het sacraal-sacramentele, wat hij gezegd heeft kan hij niet meer herroepen. De secularisering van de eredienst is onomkeerbaar. In de praktijk berooft deze transfer van het sacrale naar de profane wereld het priesterschap van zijn bestaansreden. Het leven van de priesters wordt erdoor ondersteboven gehaald, net als hun spiritualiteit : zij zullen geen rust meer vinden zolang ze zich niet ontdaan hebben van hun klerikale status.

Wij kunnen het daarmee onmogelijk eens zijn.

Het diaconaat en de lekendiensten in de Kerk [zoals bv. lector] zijn niet op zichzelf “ priesterlijk ”, en nog minder de eredienst die het gelovige volk brengt door zijn dagelijkse devoties en verdienstelijke handelingen. Vaticanum III zal de manieren bepalen waarop ondergeschikte bedienaars en leken hun offeranden en harten kunnen verenigen met het goddelijke Slachtoffer, aangeboden door de goddelijke Priester die aanwezig is in zijn gewijde bedienaars.

Het gelovige volk moet dus ontdaan worden van de “ priesterlijke ” kwaliteiten die men het ten onrechte toegeschreven heeft. Het zal tot zijn eigen voldoening zijn juiste plaats terugvinden, buiten het koor, in het kerkschip, maar door de priester verenigd met de Mystieke Christus, de totale Christus, de enige die in waarheid Profeet, Priester en Koning is.

Wat de priesters betreft : omdat zij de hoogverheven functie uitoefenen van bemiddelaars tussen God en de mensen, zullen hun leven en hun spiritualiteit een sterk religieus karakter dragen. Vaticanum III zal de geestelijken hun waardigheid van “ afgescheidenen ” terugschenken en hen herinneren aan de eisen van hun gewijde opdrachten, in heel hun levenswijze. Als man van gebed, doctrine en toewijding zal de priester van morgen, net zoals die van gisteren, een langdurige en verzorgde vorming krijgen, tijdens dewelke een tegelijk voorzichtige en ruime selectie zal plaatsvinden.

Het katholieke priesterschap is het grootste wat er bestaat in de wereld, want de priester geeft Christus aan zijn Kerk !

abbé Georges de Nantes
maart 1972
Hij is verrezen ! nr. 120, november-december 2022