Mgr. Annibale Bugnini,
de hervormer van de liturgie

Annibale Bugnini (1912-1982) is een van de meest controversiële figuren uit de hedendaagse geschiedenis van de Kerk. Voor de progressisten is hij de architect van de meest stoutmoedige liturgische hervorming die ooit ondernomen werd, voor de traditionalisten is hij de vernietiger van de eeuwenoude H. Mis en de hoofdverantwoordelijke voor de algemene ontwijding. Aan de Franse historicus Yves Chiron komt de verdienste toe de eerste, op alle beschikbare bronnen gebaseerde biografie over Mgr. Bugnini gepubliceerd te hebben : Annibale Bugnini, Desclée de Brouwer, 2016 (221 pp.).

Mgr. Bugnini en zijn mentor, paus Paulus VI.

DE auteur begint met een opmerking die van cruciaal belang is : « Men leest soms dat de constitutie over de liturgie, afgekondigd door het Tweede Vaticaans Concilie, geen hervorming van de mis vroeg. Dat is onjuist. In hoofdstuk 50 vraagt de constitutie uitdrukkelijk : “ Het vaste misritueel (Ordo Missae) moet zo worden herzien dat het eigen karakter van elk van de onderdelen en hun onderlinge samenhang duidelijker spreken en een godvruchtig en actief deelnemen van de gelovigen gemakkelijker wordt. Daarom moeten de riten, met eerbiediging van hun kern, vereenvoudigd worden ; de doublures en onnutte toevoegingen die in de loop der tijden zijn aangebracht, moeten worden weggelaten ; anderzijds moeten sommige dingen die door de ongunst van de tijden in onbruik zijn geraakt, worden hersteld in de geest van de oude voorschriften van de eerbiedwaardige vaders, naargelang die dingen nuttig of nodig schijnen ” » (p. 12).

Vaticanum II wou dus een ingrijpende hervorming van de misliturgie en zij die dat werk op zich genomen hebben, werkten niet alleen volgens de geest van het Concilie, maar blijkbaar ook volgens de letter. Hoever mochten zij gaan ? Kregen zij carte blanche ? Zijn zij verder gegaan dan de bedoeling was ? Het antwoord op die vragen vinden we in de levensloop van Mgr. Bugnini.

EEN VROEGE VOORSTANDER 
VAN LITURGISCHE EXPERIMENTEN

Annibale Bugnini werd geboren bij Orvieto in Umbrië. Zijn roeping kwam al vlug aan het licht en hij trad toe tot de Congregatie van de Missie, beter bekend als de lazaristen. Tijdens zijn studies ontdekte hij het oeuvre van de benedictijn dom Schuster, de latere kardinaal, die bezig was met de publicatie van omvangrijke commentaren op de liturgie ; vol-
gens zijn eigen zeggen verslond de jonge Bugnini de boekdelen naargelang ze verschenen en « voorzag hij ze van kanttekeningen met de ijver van een neofiet ».

In 1939 behaalde hij een licentie in de theologie met een thesis over « De gewijde liturgie op het Concilie van Trente ». Na de oorlog zonden zijn oversten hem naar een arme buitenwijk van Rome, de Borgata Prenestina, om er elke zondag de mis op te dragen. Bugnini experimenteerde er drie jaar lang met een methode om de gelovigen, van wie de godsdienstige kennis zeer pover was, meer te doen deelnemen aan de liturgie : « Ik begon met grote kaarten te laten maken met daarop de gemakkelijkste antwoorden die de mensen in het Latijn moesten geven. Na verschillende pogingen slaagde ik er in om ze door iedereen samen te laten zeggen. Daarna deden we hetzelfde met kaarten in het Italiaans. Terwijl de celebrant verder ging met de mis in het Latijn te zeggen, liet een lector (meestal een van de catechisten die ons op zondag kwamen helpen) de mensen deelnemen met aangepaste omschrijvingen van de teksten, in het Italiaans. »

De jonge geestelijke was erg opgetogen over het resultaat en bracht een volkseditie van zijn “ geparafraseerde ” mis op de markt. Tegelijkertijd werd hij in 1945 directielid van het tijdschrift Ephemerides liturgicae, dat hij reorganiseerde en een nieuwe richting uitstuurde : hij wou een klankbord geven « aan de stemmen van hen die voorstander waren van een pastorale liturgie », een liturgie waarbij het volk niet langer « passief en zwijgend » zou zijn. Het was dan ook geen wonder dat Bugnini zich steeds meer begon te interesseren voor de zgn. liturgische beweging, die ernaar streefde de liturgie te herstellen in haar oorspronkelijke zuiverheid en ze schoner en levendiger te maken.

EEN BELOFTEVOL PROJECT...

De hervorming van de liturgie, legt abbé de Nantes uit in een studie uit 1976, gaat terug tot de 19de eeuw. Ze is niet het gevolg van protestantse of modernistische subversie, maar werd geboren in het hart zelf van de Kerk. Het oude devies “ Lex orandi lex credendi ”, door Bossuet vertaald als “ Wij geloven zoals wij bidden ”, verklaart waarom net de pausen die het meest kordaat waren inzake de geloofsleer ook de promotoren waren van een authentieke liturgische vernieuwing : de Z. Pius IX die zijn steun gaf aan dom Guéranger (Solesmes) in zijn streven naar de restauratie van de Romeinse liturgie ; de H. Pius X, die wou dat “ het gebed van het gelovige volk zou gebaseerd zijn op schoonheid ” en dat het “ zou deelnemen aan de heilige mysteries als onmisbare bron van leven ” ; en Pius XII, « die in 1947 het charter van de liturgische beweging publiceerde, zijn encycliek Mediator Dei, die op leerstellig gebied zeer ferm was en tegelijk bevrijdend op pastoraal vlak » (CRC nr. 101, jan. 1976, p. 4).

Onder het gezag van die Opperherders, die helemaal niet “ fixistisch ” of “ integristisch ” waren, ging een hele ploeg benedictijnse geleerden aan het werk, onder meer in Solesmes (Frankrijk), Beuron (Duitsland) en Maredsous (België). « De liturgische beweging kreeg een nieuw elan dankzij dom Lambert Beauduin van de abdij Keizersberg bij Leuven, die er een vurig pleidooi voor hield op het Congres van Mechelen in 1909. [...] Deze abdij publiceerde daarop tijdschriften die volledig gewijd waren aan de liturgie, om haar te verklaren aan parochiepriesters en gelovigen, om de viering ervan meer waardigheid te verlenen en om iedereen te helpen er beter aan deel te nemen. Dat was precies wat de H. Pius X, de grote Hervormer, wou » (ibid., p. 3). “ Omnia instaurare in Christo ”!

Vanaf de jaren 1930 kreeg de liturgische beweging nog meer theologische en historische diepgang. Geleerden bestudeerden de geschiedenis van de liturgische instellingen, ontdekten vergeten riten, verklaarden er de betekenis van. Een grote groep enthousiaste liturgiespecialisten verrichtte schitterend werk, waarvoor zij de volle steun kregen van Pius XII. Een van de vruchten was de herziening van de liturgie van de Goede Week in 1955.

« De liturgische restauratie werd beheerst door twee of drie basisbeginselen : de liturgie is volledig gericht op de eredienst van God en de heiliging van het gelovige volk ; zij is een middel dat dienstbaar is aan de goddelijke genade, het geloof van de Kerk, het christelijk leven van de gelovigen ; het herstel ervan hangt dus op soevereine wijze af van het Rooms Leergezag » (ibid., p. 12).

... DAT VAN BINNENUIT BEDREIGD WERD

« Maar de liturgiespecialisten werden beroofd van hun hervorming : hun beweging werd in een andere richting omgebogen, hun rangen werden geïnfiltreerd door personen die andere principes binnensmokkelden en die heel andere doelstellingen voorop stelden » (ibid., p. 12). Pius XII had ervoor gewaarschuwd in Mediator Dei, toen hij schreef : « Wij bemerken niet zonder bezorgdheid en vrees dat sommigen te begerig zijn naar nieuwigheden en daardoor verdwalen buiten de wegen van de gezonde leer en de voorzichtigheid. Het is hun wil en hun verlangen om de heilige liturgie te vernieuwen, maar daarbij doen zij vaak een beroep op principes die, in theorie of in de praktijk, deze heilige zaak compromitteren en soms zelfs met dwalingen bezoedelen. »

Daarom benadrukte de paus met klem dat de uiteindelijke beslissingsmacht alleen maar bij de Opperherder zelf kon liggen. Op 3 september 1958, één maand voor zijn overlijden, liet hij door de Congregatie voor de riten nog een Instructie over de gewijde muziek en de heilige liturgie publiceren, waarvan de bedoeling door pater Antonelli, lid van de Congregatie, als volgt onder woorden werd gebracht : « De Instructie wil de liturgische beweging [...] versterken met een dijk, opdat ze binnen het kanaal zou blijven van de grote beginselen die de H. Stoel meermaals verkondigd heeft. Zo kan zij als een heilzame stroom aan alle gelovigen het levend water van de Verlosser schenken, dankzij een steeds meer actieve en bewuste deelname aan het liturgisch leven van de Kerk » (Osservatore romano, 2 oktober 1958).

De “ infiltranten ” die andere bedoelingen hadden met de liturgie wisten dat ze op hun tellen moesten letten, tot wanneer Pius XII van het toneel zou verdwenen zijn...

REVOLUTIONAIRE IDEEËN

In 1946 ondernam pater Bugnini een reis door Frankrijk, België en Spanje om verschillende abdijen te bezoeken en er kennis te maken met de monniken die ijverden voor de verbetering van de liturgie. In Le Thieulin bij Chartres woonde hij een sessie van het Centre de Pastorale Liturgique bij, waarop dom Beauduin het woord voerde, maar ook iemand als de modernistische dominicaan Congar... Dat er onorthodoxe meningen werden vertolkt én dat Bugnini daar niet vies van was, blijkt uit zijn afscheidswoorden tot de organisator van de sessie : « Ik bewonder wat u doet, maar de grootste dienst die ik u kan bewijzen is om in Rome nooit één woord te zeggen van alles wat ik gehoord heb ! »

Paus Pius XII was met zijn encycliek «Mediator Dei» de grote promotor van de liturgische beweging, maar bepaalde er ook de limieten van.

Twee jaar later lanceerde hij in zijn tijdschrift Ephemerides liturgicae een grote internationale enquête, met de toelating van de Congregatie voor de riten. Hij wou te weten komen wat de « werkelijke verlangens van de clerus » waren met betrekking tot de liturgiehervorming en ondervroeg daarvoor een honderdtal zorgvuldig uitgekozen geestelijken – maar geen enkele bisschop.

In maart 1949 publiceerde hij de resultaten van zijn bevraging onder een gewaagde titel : « Voor een algemene liturgische hervorming ». Eigenlijk was zijn artikel geen synthese van de ontvangen antwoorden, maar « een persoonlijke uiteenzetting die hier en daar steunde op de tegenstrijdige resultaten van de enquête » (Yves Chiron p. 35). Een van zijn voorstellen was dat het tijdeigen (de liturgische cyclus gebaseerd op het leven van Jezus) moest primeren op het sanctorale (de feesten van de heiligen) ; hij stelde een lijst van 13 heiligen op die volgens hem beter van de kalender zouden geschrapt worden en 14 andere die men zou moeten samenvoegen in duo’s. Ook het brevier was aan een grondige herziening toe : samenvoeging van de getijden volgens een ritme « dat beter overeenstemt met onze huidige levenswijze ».

Annibale Bugnini was ook actief in het onderwijs. Vanaf 1949 was hij hoogleraar liturgie aan de pauselijke universiteit Urbaniana, later ook aan de Lateraanse universiteit. In zijn cursussen lag de nadruk meer op de praktische toepassingen dan op historiek of doctrine.

« ONZE MIS »

Toen Pius XII het heilig jaar 1950 afkondigde en miljoenen pelgrims uit heel de wereld zich opmaakten om naar de Eeuwige Stad te trekken, zag Bugnini daar een ideale kans in om zijn fameuze “ geparafraseerde ” mis uit de tijd van Borgata Prenestina te propageren. Omdat hij bij de verantwoordelijke instanties geen gehoor vond, besloot hij op eigen kosten tienduizend exemplaren te laten drukken ; het ging om een brochure van 36 pagina’s klein formaat onder de titel La Nostra Messa (“ Onze Mis ”), die tegen een zeer lage prijs verkocht werd en onmiddellijk een fenomenaal succes kende (de 12de uitgave, in 1962, werd op 1,5 miljoen exemplaren gedrukt !).

La Nostra Messa was iets totaal anders dan een tweetalig missaal. « Onafgebroken kwam een “ lector ” tussenbeide om de gelovigen te begeleiden en hun deelname te sturen terwijl de priester aan het altaar de mis opdroeg. De lector [...] commentarieerde luidop alle gebaren van de celebrant en vertaalde de Latijnse woorden van de priester in het Italiaans » (Chiron p. 57). De lettore kon een geestelijke zijn, maar even goed een lid van de Katholieke Actie of een vrouw (in dat laatste geval moest zij dan wel van op haar zitplaats het woord voeren).

Niet iedereen was echter geestdriftig over het werkje. Men verweet Bugnini dat zijn lector een soort van scherm optrok tussen de priester en de gelovigen en op een kwalijke manier alle aandacht naar zich toezoog.

DEELNEMER AAN LITURGISCHE CONGRESSEN

In de jaren 1950 werden steeds meer liturgische weken en congressen georganiseerd, waar « de voortzetting van de liturgische hervorming gewild door de paus » vaak het excuus was voor erg verregaande voorstellen. Annibale Bugnini was een regelmatige deelnemer in zijn functie van stichtend lid van het Italiaanse Centro di Azione Liturgica (1947).

In augustus 1956 ging in Canada een congres door waarop honderden Amerikanen en Engelstalige Canadezen aanwezig waren en dat twintig heel concrete resoluties stemde. We vernoemen « het aanmoedigen van de praktijk om de mis met het gezicht naar het volk op te dragen » (nr. 3) ; toelating van de voormis (mis van de doopleerlingen) in de volkstaal (nr. 7) ; het vermeerderen van het aantal lezingen uit de H. Schrift (nr. 8) ; de uitbreiding van de praktijk van het concelebreren (nr. 18) ; vergunning voor actieve priesters om hun brevier in hun moedertaal te lezen (nr. 20). Bugnini was er niet bij, maar schreef er wel een enthousiast verslag over.

Pius XII reageerde met een lange toespraak op 22 september 1956. Wat de volkstaal betreft, onderstreepte hij dat de Kerk « ernstige motieven had om in de Latijnse ritus onvoorwaardelijk te eisen dat de celebrerende priester de Latijnse taal zou gebruiken ; en wanneer de gregoriaanse zang het H. Misoffer begeleidt, moet dat gebeuren in de taal van de Kerk. » De paus was er gerust in dat zijn groot gezag de hervormingsbeweging zou behoeden voor uitschuivers en onaanvaardbare denkpistes. Maar wat zou er na hem gebeuren ?

OP EEN SLEUTELPOSITIE 
IN DE AANLOOP NAAR HET CONCILIE

In januari 1959 maakte de nieuwe paus, Joan­nes XXXIII, de samenroeping van een oecumenisch concilie bekend. Er werd een voorbereidende commissie opgericht die de bisschoppen van heel de wereld en de algemeen oversten van orden en congregaties vroeg naar hun prioriteiten. De hervorming van de liturgie kwam uit de bevraging tevoorschijn als het voornaamste aandachtspunt. Maar dat betekende niet dat men verlangde naar drastische veranderingen. Zo waren er van de 51 Franse bisschoppen die de liturgie als hoofdthema naar voren schoven, slechts 16 die « een zekere uitbreiding » van de volkstaal vroegen, en dan nog enkel voor de lezingen in de mis en bij de toediening van de sacramenten. Die voorzichtigheid stak schril af bij “ vooruitstrevende ” prelaten als de aartsbisschop van Milaan, kardinaal Montini (de latere Paulus VI), die zich uitsprak ten gunste van een « stoutmoedige » invoering van de volkstaal en het terugschroeven van het gebruik van het Latijn.

De voorbereidende commissie voor de liturgie werd in het leven geroepen op 5 juni 1960. Ze moest een project (schema) uitwerken dat op het Concilie zou bediscussieerd worden. De verwachtingen waren hooggespannen : de leden « hadden al meer dan tien jaar samengewerkt ; de constitutie over de liturgie moest de voltooiing worden van de liturgische beweging », aldus dom Botte van de abdij Keizersberg. Voorzitter was kardinaal Cicognani, prefect van de Congregatie voor de riten, en secretaris pater Bugnini. Omdat de reeds zieke kardinaal – hij zou overlijden in 1962 – niet alle zittingen bijwoonde, kon Bugnini zich opwerken tot sleutelfiguur. Chiron noemt hem een echte « orkestmeester », want hij moest het werk van de 13 subcommissies coördineren, de plenaire sessies in goede banen leiden en het tijdspad bewaken.

De debatten verliepen levendig en legden de tegenstelling bloot tussen hen die in hun hervormingsvoorstellen de basisvisie van Pius XII trouw wilden blijven en hen die op een regelrechte omwenteling aanstuurden. Die laatsten kregen steun van buitenaf : de leden van de subcommissie over de mis werden op een bepaald ogenblik in Milaan ontvangen door Montini, die over de volkstaal sprak als over een kwestie « waarover hij lang nagedacht had en waarvoor hij de tijd rijp achtte ». Uiteraard woog het woord van de man van wie iedereen wist dat hij de voornaamste papabile was zwaar door !

Het was Bugnini die het uiteindelijk schema voor de constitutie over de liturgie uitschreef en het, nadat hij een aantal wijzigingen had aangebracht overeenkomstig de opmerkingen van de leden, ter ondertekening voorlegde aan kardinaal Cicognani (1  februari 1962).

Yves Chiron merkt hierbij op dat Bugnini opmerkelijk weinig tussenbeide kwam tijdens de debatten van de commissie. Maar « hij had zeer concrete invloed door zijn regelmatige contacten met de leden [...] voor en na de plenaire zittingen » (p. 91). Hij was ook zo wijs (of uitgekookt ?) om geen al te gedurfde voorstellen in het schema op te nemen. Zelf zei hij daarover : « Het meest vervelend voor de artikels van onze constitutie zou zijn dat de centrale commissie of het Concilie zelf ze zou verwerpen. Daarom moeten we voorzichtig en discreet te werk gaan. De zaken moeten op een acceptabele manier voorgesteld worden of, naar mijn mening, in zulke bewoordingen dat men veel zegt terwijl er ogenschijnlijk niets gezegd wordt... » (11 oktober 1961).

DE KOSTBARE STEUN VAN KARDINAAL MONTINI

Toen de openingsdatum van het Concilie naderde, verwachtte Bugnini dat hij belast zou worden met het secretariaat van de eigenlijke conciliaire commissie voor de liturgie, maar dat was niet het geval. Hij reageerde verongelijkt : « De kwestie stemt me bitter », schreef hij aan Mgr. Felici, de secretaris-generaal van Vaticanum II. Bovendien ontving hij vlak daarop een brief van de rector van de Lateraanse universiteit, die hem inlichtte dat zijn leerstoel pastorale liturgie hem ontnomen werd « op bevel van de H. Stoel ».

De pater had totaal niet verwacht dat hij zo plotseling in ongenade zou vallen. De opvolger van Cicognani aan het hoofd van de Congregatie voor de riten, kardinaal Larraona, liet aan een hooggeplaatste lazarist weten dat Bugnini « te extreem » was ; hij noemde hem tegenover anderen zelfs « een iconoclast ». Dom Botte van de voorbereidende commissie schreef later : « Bepaalde leden van de Curie waren ontevreden over het ingediende schema, dat ze beoordeelden als te progressistisch, en keerden zich daarom tegen Bugnini. »

Betekende dat het einde van de carrière van Annibale Bugnini ? Toch niet. De man die hem redde, was kardinaal Montini. De aartsbisschop van Milaan maakte persoonlijk kennis met Bugnini in november 1962. Daarop trok de toekomstige paus naar het staatssecretariaat om te “ protesteren ” tegen de niet-benoeming van de lazarist en er op te wijzen dat dit « een eerste aanslag op de vrijheid van het Concilie » was (aldus Bugnini in zijn memoires) ! Het resultaat was dat Bugnini ingeschreven werd op de lijst van de experts (periti) waardoor hij de conciliaire debatten kon volgen vanop een voor hen voorbehouden tribune. Bovendien mocht hij als expert zetelen in de subcommissie van de “ Algemene observaties ”, zodat hij de vinger aan de pols van de werkzaamheden kon houden. De periti oefenden trouwens grote invloed uit door de veelvuldige ontmoetingen en conversaties buiten de aula.

DE CONCILIAIRE CONSTITUTIE
« SACROSANCTUM CONCILIUM »

Terwijl bijna alle voorbereidende schema’s bij de aanvang van Vaticanum II door de concilievaders werden verworpen op aanstoken van de progressistische minderheid (zie Vaticanum II onder het ontleedmes : 5. De verwerping van een eeuwenoude liturgische erfenis in Hij is verrezen ! nr. 32, maart-april 2008), viel het schema over de liturgie dat lot niet te beurt. Al op de eerste dag van de besprekingen nam kardinaal Montini het woord om « openlijk zijn goedkeuring aan het schema te hechten » en tegelijk te pleiten voor « een breder gebruik van de volks­taal ». Volgens hem drong de tijd : « Als we niet willen dat de gelovigen de kerken verlaten, moeten we het obstakel van de taal [het Latijn] wegnemen » en « de ceremonies vereenvoudigen en inkorten. »

Naast de officiële debatten in de basiliek waren de vergaderingen en conferenties die de progressieve vleugel buiten de aula organiseerde, en waaraan veel ruchtbaarheid gegeven werd in de pers, minstens zo belangrijk. Men plande er de interventies op het Concilie, want « er moest gevochten worden tegen de conservatieve oppositie om bepaalde eisen van de liturgische beweging goedgekeurd te krijgen » (Mgr. Isnard in 1983). In werkelijkheid ging het al lang niet meer om “ eisen van de liturgische beweging ”, maar om het doordrukken van een revolutie in de liturgie.

Op 30 oktober nam kardinaal Ottaviani, de prefect van het H. Officie, zelf het woord voor een dramatische verdediging van de Traditie. « Zijn deze Vaders van plan een revolutie te ontketenen ? », vroeg hij zich luidop af. De liturgie moest beschouwd worden als heilige grond, die met omzichtigheid benaderd diende te worden. « In artikel 37 van het schema staat dat “ het vaste misritueel herzien moet worden, ofwel in zijn algemene structuur, ofwel in zijn afzonderlijke delen ”. Wat betekenen die woorden ? Wil men soms heel de mis ondersteboven gooien ? Zijn wij er op uit om verbazing of zelfs schandaal te verwekken bij het christenvolk door veranderingen aan te brengen aan een zo eerbiedwaardige ritus, die reeds zoveel eeuwen bestaat en zo vertrouwd geworden is ? Het is volkomen onaanvaardbaar de ritus van de heilige mis te behandelen als een stuk weefsel dat men aanpast aan de mode volgens de fantasie van elke generatie ! »

Maar de dagvoorzitter, kardinaal Al­frink, liet de microfoon van de nummer twee in de hiërarchie van de Kerk brutaal afsluiten omdat de reglementaire spreektijd voorbij was... « Maximum tien minuten om twintig eeuwen Traditie te verdedigen ! » luidde het commentaar van abbé de Nantes. De vernedering van kardinaal Ottaviani, die door Joannes XXIII niet verdedigd werd, maakte het voor iedereen duidelijk dat er een revolutie ging plaatsvinden met de zegen van het hoogste gezag. De concilievaders volgden als gedweeë schapen de richting waarin de wind waaide : op 7 december 1962 stemden zij met een overweldigende meerderheid voor de goedkeuring van de inleiding en het eerste hoofdstuk van de constitutie Sancrosanctum concilium.

VRIJ SPEL VOOR NIEUWLICHTERIJEN

Van zodra de eerste zitting van het Concilie in december 1962 voorbij was, en dus nog voor de constitutie over de liturgie in haar geheel goedgekeurd was, ging men in heel veel bisdommen over tot de ene liturgische innovatie na de andere. « In een klimaat van nooit geziene opwinding en verwachting [...] namen bisschoppen en vooral priesters allerlei al dan niet gelukkige initiatieven, waarmee zij vooruitliepen op de wijzigingen waartoe Rome volgens hen binnenkort zou besluiten » (Chiron p. 102). Het Vaticaan deed niets om de chaos een halt toe te roepen. De “ geest van het Concilie ”, waarnaar de moderne beeldenstormers te pas en te onpas verwezen, blies trouwens elke kritische of waarschuwende stem weg.

Bugnini, die in ongenade was gevallen vlak voor het Concilie begon, kon als “ peritus ” (expert ) de zittingen wel volgen vanaf de tribunes.

Joannes XXIII stierf op 3 juni 1963. Zijn opvolger, Paulus VI (kardinaal Montini), opende eind september de tweede zitting van het Concilie. Bugnini kon gerust zijn : hij wist dat de nieuwe paus vastbesloten was om de liturgiehervorming door te drukken. De constitutie werd dan ook effectief afgekondigd na de finale stemming op 4 december. Met voldoening stelde Bugnini vast « dat er in wezen niets veranderd was » tussen “ zijn ” voorbereidend schema en de definitieve tekst.

Twee termen duiken voortdurend op in de constitutie : bevordering en vernieuwing. Dat de liturgie “ bevorderd ” wordt, daar kan niemand iets op tegen hebben ; met die term werden de behoudsgezinden gesust. Maar het woord “ vernieuwing ” is wat anders : het geeft groen licht aan alle progressisten die iets van eigen vinding willen uitproberen « in naam van het Concilie ».

De constitutie volgt altijd hetzelfde stramien : eerst een algemeen principe om de traditionalisten te paaien, dan de uitzondering om de nieuwlichters vrij spel te geven. Hoofdstuk 22 : « 1. De regeling van de heilige liturgie hangt uitsluitend af van het gezag in de Kerk, welk gezag berust bij de Apostolische Stoel. 2. Krachtens door het recht verleende volmacht komt de regeling van de liturgie binnen vastgestelde grenzen ook toe aan de territoriale bisschoppenconferenties enz. ». Hoofdstuk 36 : « 1. Het gebruik van de Latijnse taal moet in de Latijnse ritus bewaard blijven. 2. Maar omdat het gebruik van de landstaal dikwijls zeer nuttig kan zijn voor het volk, moet er een ruimere plaats aan kunnen worden gegeven enz. »

HET CONSILIUM OF DE CURIE ?

Het kwam er nu op aan de hervorming in de praktijk te brengen. Daartoe werd door Paulus VI in januari 1964 een Consilium ad exsequendam Constitutionem de Sacra Liturgia (“ Raad voor de uitvoering van de constitutie over de gewijde liturgie ”) opgericht... met pater Bugnini als secretaris.

Curiekardinaal Larraona van de Congregatie voor de riten ging ervan uit dat het Consilium, overeenkomstig zijn benaming, een raadgevend orgaan was en dat hij zelf als hoofd van de Congregatie de beslissingen zou nemen. Maar kardinaal Lercaro, de aartsbisschop van Bologna, die helemaal op de lijn van de paus zat en een zwaargewicht was binnen het Consilium, zag dat anders : « Ik zou willen dat de Raad, die een post-conciliair orgaan is, volledig autonoom is » (brief aan kanunnik Martimort, 27 feb. 1964).

Paulus VI hakte de knoop door in het nadeel van de Curie : hij onttrok het Consilium aan de Congregatie voor de riten. Larraona was wel lid, maar Lercaro werd tot voorzitter aangesteld en Bugnini bleef secretaris. « Het eventuele beroep tegen de beslissingen [sic] van het Consilium en de oplossing van bijzonder delicate, ernstige of volledig nieuwe kwesties moeten overgemaakt worden aan de H. Vader », bepaalde de paus (29 februari 1964). De nieuwe Raad kwam dus onder het rechtstreeks gezag van de Opperherder. De Curie, het door alle progressisten gehate centraal bestuur van de Kerk, stond buitenspel.

Eens te meer zou Bugnini de drijvende kracht achter de activiteiten van het oppermachtige Consilium zijn. Hij organiseerde en coördineerde het werk van de verschillende subgroepen. Het belangrijkste was echter dat hij rechtstreeks toegang had tot de paus. De pater lazarist schreef daarover : « Hoeveel avondlijke uren heb ik met hem doorgebracht, terwijl we samen de talrijke en vaak volumineuze dossiers bestudeerden die zich op zijn bureau opstapelden ! » Hun nauwe samenwerking ging jaren aan een stuk door.

TWEE INSTRUCTIES OVER DE HERVORMING

Een jaar na de afkondiging van de constitutie over de liturgie waren er nog altijd geen richtlijnen voor de “ vernieuwing ” van de mis, terwijl ondertussen in de kerken over de hele wereld duchtig geëxperimenteerd werd zonder dat het gezag ingreep – of wou ingrijpen. Op 7 maart 1965 werd dan eindelijk een instructie van kracht waarin groen licht werd gegeven voor een aantal wijzigingen zoals de invoering van de voorbeden en het gezamenlijk bidden van het Onzevader in de volkstaal. Hoewel de conciliaire constitutie er met geen woord over gerept had, werd in art. 91 van deze instructie toelating gegeven voor « de plaatsing van het hoofdaltaar los van de muur, zodat men er gemakkelijk omheen kan gaan en kan celebreren in de richting van het volk ».

In een artikel in de Osservatore romano (29 januari 1965) lichtte Bugnini zelf de wijzigingen toe. Hij merkte op dat de Ordo Missae volgens hem niet wezenlijk veranderd was : het was slechts een « aanpassing » waarbij een duidelijker onderscheid werd gemaakt tussen “ de liturgie van het woord ” en “ de liturgie van de eucharistie ” en de « vrome, actieve en bewuste deelname van de gelovigen » centraal stond.

In werkelijkheid ging het om een eerste stap in een radicale omwenteling, die de katholieke gelovigen zozeer zou schokken dat Paulus VI het noodzakelijk vond om zelf de verantwoordelijkheid ervoor in het openbaar op te nemen. Op 7 maart droeg hij de mis op in de kerk van Ognissanti in Rome. Voor de eerste keer verliep die mis – op de canon na – volledig in het Italiaans en met het gezicht naar het volk. Enkele uren later had de paus het tijdens het Angelus over « het offer van het Latijn en van eeuwenoude tradities » dat de Kerk bracht « om haar gebed begrijpelijk te maken » voor het volk. Kardinaal Lercaro van zijn kant betreurde de negatieve reacties van het kerkvolk op de hervorming en weet die aan « leerstellige onwetendheid en “ routine ” ».

Op het terrein had men ondertussen niet gewacht op het pauselijke voorbeeld en was zonder pardon tabula rasa gemaakt met het Latijn en het gregoriaans. Veel erger nog was dat bepaalde theologen en geestelijken openlijk de leer van de transsubstantiatie afvielen en de “ eucharistieviering ” een heel andere invulling begonnen te geven. Het gevaar van een geleidelijke protestantisering was niet denkbeeldig.

Abbé de Nantes analyseerde zeer scherp wat er aan de hand was : « In het hart van de post-conciliaire Kerk was een nieuwe “ lex credendi ” binnengeslopen. De nieuwe godsdienst had nood aan riten en woorden die de bijhorende “ lex orandi ” zouden worden. [...] Onder het mom van het veranderen van de vormen van het gebed wou men eigenlijk de leer veranderen » (CRC nr. 101, jan. 1976).

De paus betreurde « de afwijkingen van de norm » en de « tendens tot desacralisering » (19 april 1967), maar sanctioneerde niemand. Toen in mei de tweede instructie over de hervorming gepubliceerd werd, bleek daarin de toelating te staan om de canon luidop en in de volkstaal te lezen. Verder werd het aantal kniebuigingen en kruistekens van de priester sterk teruggeschroefd. Bugnini schreef in de Vaticaanse krant opnieuw een toelichting, waarin onder meer stond : « De viering in de volkstaal en gericht naar de gelovigen doet bepaalde gebaren overkomen als anachronistisch of overbodig. [...] Dat wekt alleen maar onbegrip en doet de mensen afhaken. » Het moest blijkbaar allemaal sneller en efficiënter...

DE « NIEUWE MIS » VAN PAULUS VI

Wat al de hele tijd in de lucht hing, kwam in april 1965 op de tafel van het Consilium : het voorstel om de Romeinse canon van de mis te veranderen. Een zeer grote meerderheid van de leden schrok er echter voor terug om te raken aan zo’n « eerbiedwaardig document », gaf Bugnini zelf toe. De paus vond een uitweg : de Raad mocht de Romeinse canon niet wijzigen, maar moest zelf twee of drie alternatieve canons (eucharistische gebeden) uitschrijven « die in bijzondere omstandigheden zouden gebruikt worden ». Een aparte subcommissie kreeg 24 uur de tijd om de klus te klaren !

In oktober 1967 werd de nieuwe mis, die nu volledig op punt stond, voorgesteld aan de ongeveer 180 kardinalen en bisschoppen die in synode bijeenkwamen in het Vaticaan. Het was Bugnini die de Novus Ordo als eerste opdroeg in de Sixtijnse kapel, om de verzamelde prelaten een indruk te geven van het werkstuk dat onder zijn leiding tot stand gekomen was. Tijdens de debatten achteraf was er zowel sprake van lof als van kritiek. De Engelstalige bisschoppen bv. beschuldigden het Consilium van intellectualisme en gebrek aan pastorale gevoeligheid ; de kardinaal-staatssecretaris vroeg om eindelijk te stoppen met de verbouwing van de mis « om geen verwarring te zaaien bij de gelovigen ».

Op 25 oktober liet Paulus VI de synode stemmen. Anders dan hijzelf en Bugnini allicht gehoopt hadden, kwam er op de meeste vragen geen goedkeuring (placet) door een tweederdemeerderheid. Op de cruciale vraag of de synodevaders de algemene structuur van de nieuwe mis goedkeurden, luidde het verdict : 71 placet, 43 non placet, 62 placet juxta modum (enkel goedkeuring mits aanpassingen) en 4 onthoudingen. De pater lazarist moest zijn nederlaag toegeven : « De stemming van de synode op dit punt was in zekere zin een stemming tegen het Consilium. »

Het gevolg was dat de paus kardinaal Lercaro afdankte als voorzitter van de Raad... en tegelijkertijd aan kardinaal Larraona vroeg om op te stappen als hoofd van de Congregatie voor de riten. De Opperherder ontving Bugnini in audiëntie en zei hem : « Nu bent u er alleen nog. Ik raad u veel geduld en veel voorzichtigheid aan. En ik bevestig opnieuw al mijn vertrouwen in u. » Waarop de pater antwoordde : « Heilige Vader, de hervorming zal voortgaan zolang Uwe Heiligheid het vertrouwen in mij behoudt. Wanneer u er niet meer zal zijn, zal de hervorming stilvallen. »

EREDIENST VAN GOD OF VAN DE MENS ?

Het Consilium kreeg van de paus de opdracht om opnieuw te sleutelen aan de Novus Ordo. Ondertussen gaf kardinaal Gut, de nieuwe prefect van de Congregatie voor de riten én voorzitter van de Raad, bij decreet de toelating om de drie nieuwe eucharistische gebeden te gebruiken en acht nieuwe prefaties. « Nog maar eens werd de traditionele misritus op belangrijke punten gewijzigd alvorens de nieuwe ritus afgewerkt en afgekondigd was » (Chiron p. 154).

Het herwerkte nieuwe misritueel werd enkel nog voorgelegd aan veertien Curiekardinalen ; slechts de helft van hen had nog opmerkingen, waarmee rekening werd gehouden. De tactiek om stapsgewijs te werken en zo de ingrijpende hervorming mondjesmaat te realiseren, had duidelijk vruchten afgeworpen. Paulus VI gaf zijn schriftelijke goedkeuring en op 3 april 1969 werd de apostolische constitutie Missale Romanum afgekondigd.

Bij de “ Mis van Paulus VI ” hoorde ook een Institutio generalis of algemene presentatie waarin de hervorming werd gekaderd, maar die was aan geen enkele kardinaal voorgelegd en zelfs niet aan de Congregatie voor de geloofsleer. Ze omschreef de mis als « het zondagse Avondmaal » waarop « het volk van God samenkomt onder de leiding van de priester om de gedachtenis van de Heer te vieren ». Protestantser kon haast niet !

Het graf van Mgr. Bugnini :
« Ik heb de liturgie gekoesterd en bemind » en daaronder,
in het Italiaans : « Ik was een dienaar van de Kerk ».

« Op een mooie dag », zou abbé de Nantes later schrijven, « heeft de liturgie opgehouden met de mensen te willen heiligen, een inspanning die men afdeed als ijdel, voorbijgestreefd en hopeloos. Zij begon zich aan te passen aan de mensen om hen meer te behagen, om hen te amuseren en te bevrijden. Het werd de liturgie van een menselijke gemeenschap die haar eigen glorie vierde » (CRC nr. 101).

De kardinalen Ottaviani en Bacci, die geen officiële functie meer vervulden, hadden de moed om te protesteren. In een brief van 3 september 1969 schreven zij aan de paus : « De nieuwe Ordo Missae verwijdert zich op een indrukwekkende manier, in zijn geheel zowel als in de details, van de katholieke theologie van de H. Mis. » Daarom vroegen zij de intrekking van de nieuwe ritus. Niet Jean Madiran van Itinéraires, zoals Chiron ten onrechte schrijft (p. 164), maar abbé de Nantes was de eerste die het schrijven van beide kardinalen publiceerde, in La Contre-réforme catholique au vingtième siècle van oktober 1969. De tekst sloeg in als een bom.

In zeven haasten moesten kardinaal Gut en Bugnini proberen om de schade te herstellen. Zij voegden aan de Institutio generalis een inleiding toe waarin de katholieke doctrine over de mis als verzoeningsoffer in herinnering werd gebracht (met verschillende verwijzingen naar het door de nieuwlichters zo verfoeide Concilie van Trente !). In de tekst zelf werd « het zondagse Avondmaal » nu « de mis of het Avondmaal van de Heer ». Daarop besloot Paulus VI, ondanks de toenemende oppositie ook van vooraanstaande leken, niet langer te dralen en de nieuwe Ordo simpelweg verplicht te maken, langs de omweg van de bisschoppenconferenties die de datum van het point of no return moesten bepalen. De mis van Sint-Pius V, de eeuwenoude ritus van de katholieke Kerk en de uitdrukking van een godsdienst die niet meer paste in het aggiornamento van Vaticanum II, werd zo in de ban gedaan.

VAN HET CAPITOOL NAAR DE TARPEÏSCHE ROTS

Pater Bugnini ontving van Paulus VI grote erkentelijkheid voor zijn trouwe diensten : op 13 februari 1972 werd hij in de Sint-Pietersbasiliek door de paus zelf tot bisschop gewijd. Hij bevond zich toen op het hoogtepunt van zijn macht en invloed.

Maar drie jaar later keerde het tij. Toen hij in juli 1975 net terug was van een vakantie in een kuuroord, kreeg Bugnini een telefoontje van Mgr. Benelli, substituut van het staatssecretariaat, die hem dringend wou spreken. Nietsvermoedend begaf de prelaat zich naar het Vaticaan, waar Benelli hem een reeds door de staatssecretaris ondertekende brief toonde : Bugnini werd benoemd tot nuntius in Uruguay. Zijn mond viel open : « Liquideert u zo een werk van zoveel jaren ? Wilt u mij wegsturen om daar te sterven ? » – « Neen, maar het is beter voor u dat u naar ginder gaat, ver weg, zodat men u niet meer ziet. »

Bugnini weigerde zijn benoeming, maar moest in elk geval zijn koffers pakken en het Vaticaan verlaten. Hij schreef verschillende keren naar Paulus VI, maar kreeg nooit antwoord. Het enige wat de paus deed, was hem op een dag bij zich roepen om hem een afscheidscadeau te overhandigen, een facsimile van een kostbaar manuscript. Ze wisselden weinig woorden uit. « Ik was te zeer aangeslagen en hij nog meer dan ik », lezen we in Bugnini’s memoires.

Wat was er gebeurd ? De pater had heel zijn carrière lang veel tegenstanders gehad, die aanstoot namen aan zijn grote invloed op de paus en zijn almacht als secretaris van het Consilium. Maar de verklaring van Bugnini dat het om « hofintriges » ging, volstaat niet. Verschillende prelaten van de Curie verweten de almachtige monsignore zijn haast fanatieke ijver voor een liturgiehervorming die uiteindelijk, en helemaal anders dan de paus en zijn rechterhand verwacht hadden, de gelovigen de Kerk de rug deed toekeren.

In die tijd circuleerden er ook geruchten dat Annibale Bugnini een vrijmetselaar was. Er zou een document gevonden zijn dat zijn lidmaatschap van de loge onomstotelijk bewees. De pers smeerde de beschuldiging breed uit, maar Bugnini zelf heeft altijd zijn onschuld volgehouden. Mgr. Lefebvre, de stichter van Ecône, gebruikte de aanklacht om zijn radicale afwijzing van de Novus Ordo kracht bij te zetten.

Uiteindelijk ging Bugnini niet naar Uruguay, maar werd hij benoemd tot apostolisch nuntius in Iran. Hij keerde om gezondheidsredenen terug naar Rome om er een chirurgische ingreep te ondergaan en overleed in de kliniek op 3 juli 1982.

* * *

Wij besluiten met de conclusie van abbé de Nantes in het reeds geciteerde nr. 101 van de CRC :

« Omdat men de preconciliaire liturgische beweging gekoppeld heeft aan de ketterij, is de godsdienst ineengestort met de conciliaire hervorming van de mis. Uit het beste is het slechtste voortgekomen. De mislukking van een hervorming waarnaar zo vurig verlangd werd, het verraad van een zo veelbelovende beweging vervullen ons met bitterheid en gerechtvaardigde woede. Is het dan een hersenschim te willen dat de liturgische vernieuwing niet noodgedwongen het vehikel van lutheranisme en humanisme is en het voorwendsel voor anarchie ? Neen, het is geen hersenschim ! De mislukking is het gevolg van het verraad van één persoon : alles is teloorgegaan door de fout van Paulus VI, die de Kerk heeft opengesteld voor de ketters en het heiligdom uitleverde aan de goddelozen.

« Maar wij blijven hopen op de realiteit van de toekomst : de wijze en vrome, stevige en stoutmoedige hand van een heilige paus die de steun heeft van een groot concilie » om alles te vernieuwen in Christus !

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 109, januari-februari 2021