19 JANUARI 2014

Sint-Jan de Doper

Jan de Doper (Varin)IN tegenstelling tot bepaalde heersende opvattingen is het jodendom niet zoals een immense laan die in een duidelijk bepaalde richting loopt en waarin plots iemand verschijnt, Jezus Christus, die een ander perspectief opent in een tegengestelde richting. Neen! De immense laan van de profetie van Israël mondt uit op Joannes de Doper, die Jezus Christus aanwijst als de Messias en Hem doopt. Vervolgens cijfert hij zichzelf weg voor Jezus, want die is groter dan hij. Sint-Jan de Doper toont aan dat in Jezus het Oude Verbond afgesloten wordt en het Nieuwe Verbond, dat sinds lang voorspeld werd, begint.

Dus Jezus is geen ketter! De ketterij ligt bij de farizeeën, bij de schriftgeleerden en de sadduceeën. De ketterij ligt bij al degenen die zich, ook al waren zij toen de wettige autoriteiten, met afgrijzen hebben afgekeerd van Jezus en Hem gekruisigd hebben omdat zij in Hem niet de vervulling van de profetieën wilden herkennen.

Sint-Jan de Doper, die zo groot is, staat echter niet boven Christus. Hij erkent dat hij vóór Hem kwam – dat is zijn grootheid – maar voegt er onmiddellijk aan toe dat degene die komt groter is dan hij en dat hij zelfs niet waardig is om de riem van zijn sandaal los te maken. Deze man, die zo’n grote plaats inneemt in het heilsplan, vernedert zich diep voor Christus. Hij zou door Jezus willen gedoopt worden. En als Jezus zich door hém laat dopen, is dat om aan alle gerechtigheid te voldoen, om de dingen stevig in hun legitimiteit te verankeren. Het moge heel duidelijk zijn dat Jezus niet alleen de opvolger is van Mozes, David, Elias en de profeten, maar dat Hij vooral boven hen allen staat, en dat Hij het is die de Wet tot voltooiing zal brengen.

Sint-Jan de Doper moet zeker een heel grote heilige geweest zijn om voor zo’n zending te zijn uitgekozen. Maar het is nog steeds een heilige van het type van het Oude Verbond, het is nog een heilige uit de mozaïsche tijden. Volgens een juistere bijbelse terminologie zou ik zeggen dat het een rechtvaardige van het Oude Testament is, vervuld met de vreze Gods, de geest van onderwerping aan de Wet en de geest van boetedoening. Daarin verschilt hij volledig van de prachtige heiligen uit het Nieuwe Testament. Gisteren spraken wij over de H. Aloysius van Gonzaga, een heilige uit het Nieuwe Testament, een heilige van een heerlijke onschuld. We zien hem met een groot gemak en een grote vrijheid de deugd tot in de perfectie van de gaven van de Heilige Geest beoefenen, en God en de naaste liefhebben.

Bij Joannes de Doper daarentegen voelen we nog het zwoegen van de mens die zich door eigen kracht, geholpen door de genade van God, moet onderwerpen aan een Wet die als het ware van buitenaf komt. Hij is een heilige van het Oude Testament. Hij beoefent de rechtvaardigheid, dat wil zeggen een bijna slaafse gehoorzaamheid aan de Wet van Mozes, op een punctuele, aandachtige, haast blinde wijze. We hebben hier niet te maken met een verinnerlijkte geest. Nee, het is een man die de Wet van bovenaf ontvangt en in de praktijk probeert te brengen met angst voor God, met het gevoel van zijn onwaardigheid. Niets is daar meer kenmerkend voor dan de raadgevingen die de Doper geeft aan hen die naar hem komen om te vragen wat ze nu moeten doen. Hij weet er niets van en noemt daarom kleine, gewone dingen: de soldaten moeten tevreden zijn met hun soldij, ze mogen niet plunderen, enz. Heel eenvoudige, gewone dingen, een kleine praktische moraal in de lijn van het Oude Testament.

De geest van de zaligsprekingen ontbreekt er in, de sterke ademtocht van het Evangelie is nog niet gekomen. Joannes de Doper is nog steeds wat angstvallig. De Heer Jezus zal het uitleggen in een zeer opmerkelijke passage, waarin Hij de vrijheid van de vrienden van de Bruidegom – zijn discipelen die in het bijzijn van de Bruidegom vertoeven – stelt tegenover de wat strakke en enge discipline van de Joden vóór de komst van de Bruidegom, de Messias.

Ik zeg dit niet om de Wet neer te halen. Sint-Paulus zal in de brief aan de Romeinen uitleggen dat het grote moeite kostte om de Wet te gehoorzamen vóór de genade van Christus kwam. De Joden hebben er des te meer verdienste aan gehad de Wet gehoorzaamd te hebben, of tenminste geprobeerd te hebben er aan te gehoorzamen.

Joannes was een man met een buitengewone en heldhaftige heilige wil om zo in de eenzaamheid van de woestijn te kunnen leven, terwijl hij de stralende genade van het Evangelie nog niet had leren kennen. Hij geeft ons dus een geweldig voorbeeld van gerechtigheid en boetedoening. Boete! Boete! «Als jullie geen boete doen, zullen jullie allemaal omkomen.» Wij zeiden over de H. Aloysius van Gonzaga dat boetedoening in de Kerk gemakkelijk geassocieerd met onschuld; boete wordt een dagelijks voedsel dat niet zo bitter is omdat het gebeurt uit liefde. De boete van Sint-Jan de Doper heeft een ruwer karakter, het is een boetedoening die voorbereidt op de intrede in het Koninkrijk van God, die wordt uitgeoefend uit angst voor straf.

Niettemin leert de Heer Jezus op zijn beurt deze voorbereidende en vreesaanjagende boetedoening aan. En in die zin schaft het Evangelie het onderricht van Johannes de Doper niet af: het herneemt het. Het is zeer treffend dat we in hoofdstuk 3, vers 1 lezen: «In die dagen verscheen Joannes de Doper, die in de woestijn van Judea predikte en zei: Bekeert u [of doe boete], want het Koninkrijk van de hemel is heel nabij.» En even verder (vers 17 van hoofdstuk 4): «Vanaf dat ogenblik begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk van de hemel is zeer nabij.» Juist hetzelfde!

Jezus begint met te herhalen wat Joannes zei. Jezus begint als een leerling, als je wil, maar om ons te tonen dat wat Joannes geleerd en beleefd heeft ook onder de Nieuwe Wet van kracht blijft. Het zal met meer gemak gebeuren, met heel het leven, heel de vurigheid en heel de liefde die de genade en de uitstraling van Christus schenken, maar het moet nog wel gebeuren. De boetedoening is door Jezus niet opgeheven, maar vergemakkelijkt. Ze is nog altijd even noodzakelijk. Gerechtigheid! Boete!

Dat volstaat, denk ik, opdat jullie, wanneer jullie een kerk binnengaan en een beeld van Sint-Jan de Doper zien, met het diepe geloof en de grote godsvrucht van onze voorouders voor dit beeld gaan knielen, ernaar opkijken en mediteren over deze dubbele les van gerechtigheid en boete. Je moet doorheen de ascese van het Oude Testament gaan om te komen tot de mystiek van het Nieuwe Testament, namelijk tot het kennen van de eenheid van liefde met Jezus Christus. Sint-Jan de Doper is de deur! Jezus is langs Joannes willen gaan om de wettigheid van zijn zending te verwerven. En op dezelfde manier moeten wij, om Jezus Christus te volgen, door de unieke deur van het onderricht van Joannes: de gerechtigheid van de Wet en de boetedoening beoefenen voor de vergeving van onze zonden.

Toch kan ik niet eindigen zonder het Evangelie van Sint-Jan vast te nemen en te zeggen wat het meest pakkend en het meest zeldzaam is in de heiligheid en de grootheid van de Doper. Wij vinden dat in een passage die jullie goed kennen en die bewonderenswaardig is :

«Daags daarna stond Joannes daar weer met twee zijner leerlingen. En met de blik op Jezus, die voorbijging, zei hij: Zie het Lam Gods. De twee leerlingen [één van hen was Sint-Jan de Evangelist zelf] hoorden hem dit zeggen en gingen Jezus achterna. Jezus keerde zich om, zag dat ze Hem volgden en sprak tot hen: Wat zoekt gij? Ze zeiden Hem: Rabbi, waar houdt gij verblijf? Hij zei hun: Komt het zien. Ze kwamen dan zien waar Hij verblijf hield, en bleven die dag bij Hem» (Jo 1, 35-39).

Sint-Jan de Doper moet veel van zijn leerlingen gehouden hebben om hen zo te vormen en voor te bereiden op de grote dag waarop ze de Messias zouden ontmoeten. En dan, met slechts één woord, wees hij hen hun nieuwe Meester en Heer aan. Hij had zijn leerlingen zo goed gevormd, en in het bijzonder de jonge Joannes die de welbeminde van de Heer zou worden, dat ze zich in één beweging en onherroepelijk van hun oude meester afwendden om hun definitieve Meester te vinden in Jezus. «Hij moet groeien en ik kleiner worden», zei de Doper.

Er is geen mooiere uitspraak voor een priester, voor een geestelijke vader, voor een meester. Wat een prachtig voorbeeld van opperste onthechting! Wat is ons dierbaarder dan onze kinderen? Wat is ons dierbaarder dan de kinderen van onze ziel, van ons hart, van onze gedachten? Wij hebben hen gevormd, wij hebben hen gegeven van al wat wij bezitten, het lijkt ons dat ze enkel kunnen leven door ons. En dan komt plots de Meester voorbij. Op dat ogenblik moeten wij Hem met een gebaar aanwijzen en zeggen: «Zie het Lam Gods.» Als wij onze kinderen goed gevormd hebben, zullen zij op dat moment begrijpen dat wij enkel voorlopers zijn; zij zullen zich omkeren en Jezus volgen, de enige en unieke Meester. Dat is de ware volmaaktheid in de liefde.

Laat ons deze laatste les onthouden: «Hij moet groeien en ik moet kleiner worden.» Jezus moet in onze harten groeien, terwijl al het menselijke, alle gehechtheid in ons moet verminderen opdat de Heer alles in allen zou zijn.

abbé Georges de Nantes
sermoen van 24 juni 1967