28 JANUARI 2024

De geestelijke strijd

MOETEN we erg bang zijn voor de aanvallen van de duivel of – wat op hetzelfde neerkomt – voor de impulsen van onze slechte natuur? Sommige zielen beschouwen de duivel of die impulsen als zeer schrikwekkend en leven in voortdurende angst. Anderen hebben niet minder afschuw voor de zonde, maar kennen de duivel niet zo'n beangstigende macht toe en lachen meestal om de bekoringen. Wie van hen moeten we geloven?

De H. Evangelies leveren ons aangaande de manoeuvres van de duivel een zeer indrukwekkende uitspraak van Jezus over: «Wanneer de onreine geest van iemand is uitgegaan, zwerft hij rond in dorre oorden; hij zoekt rust, en vindt ze niet. Dan zegt hij: “Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgegaan.” En bij zijn komst vindt hij het leeg, geveegd en versierd. Dan gaat hij heen, en neemt zeven andere geesten met zich mee die bozer zijn dan hijzelf; ze komen binnen, en wonen daar. En het einde van die man wordt erger nog dan het begin.»

Maar staat er niet al in Deuteronomium geschreven over wie waarlijk de stem van zijn God gehoorzaamt: «Van de vijanden die tegen u opstaan, zal de Heer overwonnenen maken: uitgegaan  langs een weg u tegemoet, zullen ze langs zeven paden voor u vluchten»?

Er is dus blijkbaar een houding van de ziel die aan de mens geen enkele kans geeft om aan de aanvallen van de duivel te ontsnappen; en er zijn er anderen die de duivel omzeggens geen kans geven om in het heiligdom van hun ziel binnen te breken... Het is belangrijk dat wij ons hierover goed informeren!

Een symbool van die geestelijke strijd vinden we terug in de eeuwenoude dreigingen van zovele vijanden, zowel kleine jaloerse volkeren als machtige indringers, tegen Jeruzalem, de door God geliefde stad. Haar verzet en haar nederlagen zijn nog steeds leerzaam voor een andere strijd: die waarin het volk van God nog altijd met vreselijke vijanden worstelt.

Zo zien we hoe in 710 de goede koning Ezekias in een gevaarlijke situatie een ondergronds kanaal liet graven in de rots van de Sionsheuvel om het water van de bron van Siloam vanuit het Kedrondal binnen de muren te leiden. Wat een zekerheid om bij een belegering over een onuitputtelijke voorraad water te beschikken waartoe de vijand de toegang niet kan versperren! Wat een nachtmerrie was tot dan toe de voortdurende zorg geweest om de vrije doorgang naar de bron in het ravijn!

Zo is het ook voor vele zielen die belegerd worden door de duivel en die geen solide vestingwerken hebben, geen permanent leger en geen bron van levend water. Zij moeten altijd rekenen op externe hulp van God. Begrijpelijk dat ze erg bang zijn! De duivel speelt een spelletje met zielen die zich op zo’n trieste manier verdedigen. Het enige wat hij moet doen is afwachten tot ze even zijn afgeleid en hij kan zeker zijn van zijn overwinning. Wordt hij toevallig verjaagd, dan keert hij met meer geweld terug naar de ziel die onbezorgd haar gewone leven, haar werk en haar vermaak heeft hervat en zich van geen gevaar meer bewust is. Al snel wordt ze gegrepen en in een onderworpenheid geduwd die groter is dan de aanvankelijke.

Toch is dat nog niet fataal. Maar deze zielen moeten nog steeds alert blijven en veel moeite doen om altijd, altijd te waken en te bidden. «Vraag en Gij zult ontvangen», raadt de goede Meester hen aan. Omdat deze belegerde steden weten dat ze zo slecht verdedigd zijn en zo moeilijk te bevoorraden, moeten ze op hun hoede blijven! Dat is heel de inspanning die God van zielen in de eerste fase van het spirituele leven vraagt: voortdurend bidden, de nodige kracht vragen, die putten uit de sacramenten, devoties en stichtende lectuur.

Voor deze zielen komen voedsel en wapens inderdaad van buitenaf en ze mogen geen enkel ogenblik stoppen met zichzelf te bevoorraden. Uitgerust met de hulp die God hen via de Kerk biedt, kunnen zij gered worden. Maar dat ze zichzelf daar geen moment van beroven, ook al lijkt alles in hen en om hen heen kalm, want aan zichzelf overgelaten blijft er voor deze zielen enkel de schandelijke capitulatie over!

Deze zielen moeten aandachtig luisteren naar de evangelische raad: aangezien ze niet weten hoe ze dit genadewater dat ze zo nodig hebben, moeten opslaan, moeten ze het voortdurend ontvangen waar het vandaan komt, van buitenaf. Deze toestand vraagt inspanning en is lastig, zeker! Maar God liet het toe, voor hun goed. Op een dag zullen deze zielen bij zichzelf zien gebeuren wat de werken van Ezekias symboliseren. Niet door menselijke energie of moeite, maar door een goddelijk wonder zal er in hen een bron van levengevend water ontstaan. Dan «zullen ze met vreugde water putten uit de bronnen van de verlossing».

De christelijke ziel die dit punt heeft bereikt, wordt kalm en is niet langer bang. Ze is als de heilige stad van het Hooglied en daarom wacht zij, zeker van de trouw die God in haar hart heeft gelegd, ernstig maar niet bang op de aanvallen van de vijand. Zoals de H. Schrift zegt: «Uit haar schoot stromen rivieren van levend water…»

Geloof niet dat het hier over uitzonderlijke en zeldzame wezens gaat, integendeel! Jullie zijn allemaal, op Gods uur, geroepen om deze veiligheid van de sterke, goed bewapende Stad te kennen, waarbinnen een overvloedige en heldere bron nooit opdroogt. Dan zal je het gevoel hebben dat er in jou een liefde geboren wordt tot God en zijn wil, een liefde die zo diep en zo sterk is en voortdurend opwelt dat de aanvallen van de duivel je niet langer zorgwekkend zullen toeschijnen.

O ja, ongetwijfeld, het schepsel kan altijd falen en het heeft tot het einde het trieste voorrecht om in opstand te komen tegen zijn Schepper en Verlosser... Maar geloof toch vast dat God diegene die Hem zoekt niet bedriegt. Wanneer de ziel haar grote zwakheid zal begrepen hebben en God hardnekkig ter hulp heeft geroepen tegen de aanvallen van de duivel en de verleidingen van de wereld, zal Hij in haar komen. Hij zal zijn woonplaats in haar vestigen en zijn uitstraling zal in haar de vaste gesteldheid creëren, de onwrikbare heiligheid die haar machtig zal maken tegen de vijand en sereen te midden van de strijd, gesterkt door de kracht van haar Geliefde. «ZIE, IK HEB U ALLE MACHT OVER DE DUIVELS GEGEVEN...»

Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de Brief aan mijn vrienden nr. 11, februari 1957