DE BRAND VAN DE NOTRE-DAME

« Ik heb Jezus uit de kathedraal gered »

TOEN de Notre-Dame in Parijs in de nacht van 15 april 2019 in lichterlaaie stond, was een van de pompiers op een heel bijzondere manier actief : abbé Jean-Marc Fournier, katholiek priester en aalmoezenier van het Parijse brandweerkorps, drong met gevaar voor zijn eigen leven binnen in de kathedraal om het H. Sacrament en de Doornenkroon van Christus te redden. Een journalist ondervroeg hem achteraf op het hoofdkwartier van de Sapeurs-pompiers :

« Waar was u toen men u verwittigde dat er brand was uitgebroken ?

« We zijn maandag in de Goede Week. Zoals elk jaar op die dag waren de militaire aalmoezeniers verzameld rond hun bisschop onder de Arc de Triomphe om eer te betuigen aan hun grote voorgangers. Vervolgens moest Mgr. Antoine de Romanet ons ontvangen op een kameraadschappelijk diner in de Militaire School. Wij stapten in onze auto’s en zagen kort daarna boven de hoofdstad een soort van onheilspellende zwarte rookpluim hangen. Ik zet mijn gsm aan en merk dat er verschillende oproepen zijn vanuit het operationeel centrum : de kathedraal staat in brand.

« Hoe laat was het toen ?

« Geen idee. Misschien halfacht. De generaal verwacht me op het plein voor de kathedraal. Ik ga er naartoe en word ontvangen door een luitenant-kolonel die me naar de commandopost voor de belangrijke personaliteiten brengt. Ik groet snel Emmanuel Macron en zijn echtgenote, de eerste-minister, Mgr. Aupetit [aartsbisschop van Parijs] en ook nog Mgr. Chauvet [rector van de kathedraal]. Snel concentreren we ons op de prioriteit : de relieken van de Passie en het Allerheiligste. Er doet zich een eerste moeilijkheid voor. De Doornenkroon bevindt zich in een kluis. We moeten de sleutels hebben en vooral de code. Maar we vinden niemand die ze ons kan geven. Terwijl ik me met het zoeken ernaar bezighoud, gaat een deel van onze ploeg binnen in de kathedraal aan het werk om de kunstwerken te redden volgens een vooraf opgesteld plan.

« Was er op dat ogenblik sprake van paniek ?

« Helemaal niet. Niemand [van ons korps] panikeert. Nooit ! Er was alleen wat meer stress dan anders omdat we beseften dat de tijd in ons nadeel speelde. Die stress is goed, want hij laat toe om snel beslissingen te nemen. Op een bepaald ogenblik geeft de koster ons een bos sleutels en het paswoord. We haasten ons naar binnen. We vernemen dat de andere helft van onze ploeg ondertussen [...] een intendant gevonden had met de code ; die persoon heeft de brandkast geopend en er de Doornenkroon uitgehaald. Onze eerste doelstelling was dus bereikt.

Links : de Doornenkroon van Christus in haar reliekhouder.
Rechts : abbé Jean-Marc Fournier tijdens de nacht van de brand.

« De tweede doelstelling was het in veiligheid brengen van het H. Sacrament ?

« Absoluut. Ik ga terug binnen in de kathedraal. De torenspits is dan al ingestort. Op elk ogenblik kan het gewelf naar beneden komen. Er zijn twee felle brandhaarden op de begane grond : een voor het huidige hoofdaltaar en een voor het oude hoofdaltaar in het koor van de kanunniken. Ondertussen regent het vuur vanaf het dak. In de kathedraal hangt een zeer bijzondere sfeer. Er is geen rook, geen extreme hitte. Wij bewegen ons voort langs de muren. Ik draai me om naar de intendant en vraag hem of er nog andere kunstschatten moeten gered worden. Hij vraagt me om een H. Maagd met Kind in de tweede kapel in veiligheid te brengen ; ik ga er naartoe met de hoofdadjudant en we brengen dat grote schilderij weg. Dat is het eerste werk dat we weghalen. Daarna gaan we met meer overleg te werk.

« Wat bedoelt u ?

« In plaats van willekeurig in te grijpen, besluiten we om op een rationele manier te werk te gaan : de hoofdadjudant die beveelt en die over een krachtige lamp beschikt, ik voor de technische expertise en een twaalftal collega’s om de kunstwerken te dragen. We gaan systematisch van kapel tot kapel. [...] Zo recupereren we alle altaarattributen, On­ze-Lieve-Vrouw van Czestochowa, een schilderij van de martelaren van Korea, een heel mooie icoon, een enorm doek dat we met vier man moeten dragen. We kunnen niet verdergaan omdat een aanwezige officier van politie uitlegt dat het te gevaarlijk is.

« Had u de indruk uw leven te riskeren ?

« Zoals altijd wanneer wij binnendringen in een brandend gebouw ! En het is geen indruk, het is de realiteit !

« Laten we het terug hebben over het H. Sacrament. Wat doet u ?

« Het is inderdaad hoog tijd om Jezus uit die brandende kathedraal weg te halen. De koster legt me uit dat er twee plaatsen zijn waar zich de Werkelijke Aanwezigheid bevindt. Eerst en vooral op het altaar in het koor, met vele duizenden hosties die moeten weggebracht worden. Het probleem is dat precies op die plek een hoop brandende balken ligt en dat er onophoudelijk gesmolten lood naar beneden druppelt. Totaal onmogelijk om daar te geraken ! Noodgedwongen moet ik deze reserve aan hosties opgeven [die uiteindelijk toch gevrijwaard zou blijven – nvdr]. Een tweede reserve bevindt zich op het altaar van Sint-Joris. We vinden de sleutels. Ik recupereer Jezus. En ik zegen met het H. Sacrament de kathedraal. Het is een geloofsdaad. Ik vraag aan Jezus – van wie ik geloof dat Hij werkelijk aanwezig is in die hosties – om de vlammen te bestrijden en het bouwwerk toegewijd aan zijn Moeder te vrijwaren. Die zegening valt samen met het begin van brand in de noordelijke toren. En tegelijkertijd het uitdoven ervan ! Ongetwijfeld het werk van de Voorzienigheid... De twee torens zijn gered. [...]

« U bent daarna in de torens van de Notre-Dame gegaan ?

« Ja, een hoofdsergeant die ter plekke was bij het begin van de interventie stelde mij voor omhoog te klimmen in de zuidertoren die toegankelijk was. We komen allebei boven aan. Ik zie het dak dat verdwenen is en de gehavende kathedraal.

« Welke gevoelens gaan er op dat moment in u om ?

« We zijn in het begin van de Goede Week. We zijn de Vasten begonnen met de oplegging van de as en de woorden : “ Gedenk dat gij as zijt en tot as zult wederkeren. ” Dat besef van slechts as te zijn is nauw verbonden met onze menselijke conditie. Maar bovendien is dat besef noodzakelijk in het perspectief van de Verrijzenis. Ik voelde groot verdriet om het verlies van iets buitengewoons, dat houten gebinte van de kathedraal, machtig als een woud ; en tegelijkertijd was er in mij een diepe vreugde die te maken had met de hoop op de Verrijzenis. Ik wist dat de kathedraal schoner, sterker en levendiger zou herbouwd worden !

« Levendiger ? Wat bedoelt u daarmee ?

« Veel gebouwen zijn als dode omhulsels. Voor de religieuze monumenten bestaat het gevaar dat zij witgekalkte graven worden. In de geschiedenis van de westerse christenheid hadden de kathedralen te maken met alle mogelijke rampspoed : brand, ineenstorting, aanvallen. Wat gebeurde er ? Iedereen stroopte zijn mouwen op en begon aan de heropbouw. De godsdienstige bouwwerken hadden een ziel die doordrong tot in het dagelijks leven van de christenen. Vandaag is er sprake van een soort van aderverkalking die belet dat deze gebouwen echt leven, terwijl ze net de weerspiegeling van ons leven zouden moeten zijn. Met vreugde en verdriet. De dood en het leven... » (Famille chrétienne nr. 2154, 17 april 2019).

DE DOORNENKROON VAN CHRISTUS

De Corona spinea, de kroon van doornen die de Romeinse soldaten Jezus tijdens zijn Passie op het hoofd drukten, was een van de belangrijkste relikwieën die de pelgrims naar het H. Land in Jeruzalem konden vereren. De H. Paulinus van Nola vermeldt in 409 dat zij bewaard wordt in de prachtige basilica op de berg Sion die keizer Theodosius de Grote had laten optrekken naast het Cenakel ; de bedevaarder Antonius de Martelaar vereert haar daar in 570.

Uit vrees voor het opdringen van de Perzen besluiten de Byzantijnse keizers om zoveel mogelijk relieken over te brengen naar Constantinopel. Wanneer de Sassanidenvorst Chos­roës II in 614 Jeruzalem inneemt en het H. Kruis rooft, is de Doornenkroon al in veiligheid gebracht in de Byzantijnse hoofdstad.

De relikwie bevindt zich in het keizerlijk paleis van Blachernae op het moment dat Constantinopel in 1204 door de kruisvaarders geplunderd wordt. Ze komt zo in handen van de Latijnse keizers. Een van hen, Boudewijn II van Namen, neemt in 1236 een haast onbegrijpelijk besluit : hij zet de Doornenkroon in als waarborg om een lening te kunnen afsluiten bij de Venetiaanse bankiers ; de rijke koopman Nicolo Quirino zal zo eigenaar worden van de kostbare relikwie als Boudewijn zijn geleende kapitaal niet terugbetaald heeft vóór 1 juni 1239...

De H. Lodewijk, koning van Frank- rijk, wil niet dat de Kroon van Christus zo’n lot te beurt valt. Hij knoopt onderhandelingen aan met Boudewijn, die twee jaar aanslepen omdat de koning zeker wil zijn van de authenticiteit van de relikwie. In augustus 1238 wordt de koop gesloten en vergoedt de koning de Venetiaanse bankier. Op kerstdag van dat jaar begint de processie die de Doornenkroon, onder begeleiding van een indrukwekkend gezelschap van hoge prelaten en edelen en vanaf het betreden van het Franse grondgebied ook van de H. Lodewijk zelf en zijn moeder Blanca van Castilië, naar Parijs voert. Bij de Notre-Dame stapt de koning van zijn paard en ontdoet zich van zijn kostbare gewaden ; blootsvoets en gehuld in een eenvoudige tuniek draagt hij de Kroon van Christus binnen in de kathedraal.

Lodewijk besluit om de relikwie een waardig onderkomen te geven. Naast zijn paleis op het Ile de la Cité laat hij voor de Kroon een schitterend stenen schrijn bouwen, de Sainte-Chapelle, een meesterwerk in rayonante gotiek.

Net zoals de Byzantijnse keizers dat vroeger deden, staan ook de koning en zijn opvolgers verschillende doornen als bijzonder geschenk af aan vorsten, religieuze orden, abdijen of kapittels van kathedralen. De ongeveer 70 doornen geraakten zo over heel Europa verspreid (in België bezitten de Sint-Michielskathedraal in Brussel en de Gentse Sint-Michielskerk er elk één).

Bij mirakel ontsnapt de relikwie aan de antichristelijke vernielzucht van de Franse Revolutie. Het concordaat van 1801 wijst haar toe aan de aartsbisschop van Parijs, zodat ze sinds die tijd bewaard wordt in de kathedraal. De kanunniken van het kapittel van de kathedraal dragen er zorg voor, terwijl de ridders van het H. Graf van Jeruzalem instaan voor de bescherming tijdens de uitstalling van de relikwie. Die uitstalling gebeurt op elke eerste vrijdag van de maand om 15 uur, op alle vrijdagen in de Vasten en op Goede Vrijdag. Ook een fragment van het H. Kruis en een nagel van de Passie worden dan vereerd.

MISDADIG OPZET ?

“ Men ” heeft onmiddellijk, nog vóór er een onderzoek gebeurd was, verkondigd dat de brand van de Notre-Dame aan een ongeval te wijten was. Is dat wel zeker ?

Op 17 maart van dit jaar brak brand uit in een andere Parijse kerk, Saint-Sulpice, na de kathedraal de grootste kerk van de Franse hoofdstad. De politie was daags nadien formeel : « Het vuur heeft zich verspreid vanaf een hoop kleren en kleren vliegen niet vanzelf in brand » (Le Parisien, 18 maart 2019). Kolossale houten balken van een middeleeuws gebinte ook niet...

Frankrijk is al langer in de greep van antichristelijk vandalisme. Begin februari moesten vijf kerken tegelijk eraan geloven. In de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dijon werden vernielingen aangericht in het koor en werden de hosties van het tabernakel over het altaar gegooid. In een kerk in Nîmes braken onbekenden het tabernakel stuk, smeten de hosties op de grond en wierpen uitwerpselen tegen de muren. In de kathedraal van Lavaur werd een kerststal in brand gestoken en de arm van een Christusbeeld losgewrongen. In Les Yvelines werd in één kerk het tabernakel omvergegooid en in een andere een beeld van de H. Maagd met Kind volledig stukgetrapt.

In het geval van de Notre-Dame werd elke denkpiste van boos opzet vanaf het begin kordaat van de hand gewezen als een « complottheorie ». Kritische geluiden worden zo in de kiem gesmoord. Toch zijn er feiten waar niemand omheen kan.

« Aanslag of ongeval ? Het antwoord is een publiek geheim in de mate dat de brand van de Notre-Dame precies op het uitgelezen moment valt voor de realisatie van een futuristisch project : de omvorming van het Île de la Cîté, een opdracht die [oud-president] François Hollande en [de burgemeester van Parijs] Anne Hidalgo eind 2016 aan twee architecten gaven. Er werden bijeenkomsten georganiseerd en maquettes geconstrueerd. De werken moeten beëindigd zijn in 2024, wanneer in Parijs de Olympische Spelen doorgaan.

« De brand van de kathedraal zal toelaten het startsein te geven voor de “ noodgedwongen ” werken aan het geheel van het eiland in de Seine. Daarvoor had men oorspronkelijk vijf jaar uitgetrokken. Het plein vóór de Notre-Dame moet bekleed worden met een enorme glazen plaat, boven de archeologische crypte. Aan de voet van de kathedraal komen een uitstapplaats voor toeristenboten en drijvende platforms voor een zwembad, restaurants, cafés en concertzalen. De twee uiteinden van het eiland moeten met elkaar verbonden worden door een brede promenade langs de Seine, met veel groen » (broeder Bruno van Jezus-Maria, De actualiteit doorgelicht, 5 mei 2019).

Architecten Dominique Perrault en Philippe Bélaval schreven in hun voorstelling van « La métamorphose de l’Île de la Cité » dat het eiland, de bakermat van Parijs, « een unieke opportuniteit krijgt om een nieuwe bladzijde in zijn geschiedenis te schrijven ». De brand en de daaropvolgende sluiting en restauratie van de kathedraal zijn in dat kader óók een opportuniteit. Tegen de mening en het advies van alle specialisten in wil president Macron dat de Notre-Dame over vijf jaar terug open gaat... in het jaar van de Olympische Spelen dus, die massa’s extra toeristen naar de Lichtstad en haar nieuwe “ troefkaart ” zullen lokken.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 200, juli-augustus 2019