De oorsprong
van de charismatische beweging

De grote specialist van de katholieke charismatische beweging was ongetwijfeld abbé René Laurentin (1917-2017), de Franse theoloog en publicist die vermaardheid verwierf met zijn boeken over de verschijningen van de H. Maagd Maria. Maar de lof die Laurentin van alle zijden en niet in het minst van de kerkelijke hiërarchie ontving, had veel te maken met het feit dat hij zich altijd een groot verdediger van het Tweede Vaticaans Concilie toonde. In 1974 publiceerde hij een boek over de Pinksterbeweging waarvan hij een geestdriftig aanhanger was : Pentecôtisme chez les catholiques, risques et avenir (« De Pinksterbeweging bij de katholieken, risico’s en toekomst »). Het is een bijzonder leerrijke studie over een fenomeen waarin volgens velen nog altijd de toekomst voor de Kerk ligt.

HET stevig gedocumenteerde werk van Laurentin verbergt onder de schijn van wijze objectiviteit zijn naïeve, blinde en gepassioneerde enthousiasme voor het “ nieuwe Pinksteren ”, waarnaar sinds het Concilie zo uitgekeken werd en dat zo vaak werd aangekondigd.

Hij was onmiddellijk verleid : « Toen ik daags na het Concilie op zoek ging naar de “ tekenen des tijds ”, interesseerde ik me voor de katholieke Pinksterbeweging vanaf 1967, het jaar waarin zij het levenslicht zag. Ik sprak erover met een van de initiatiefnemers van de beweging, pater Edward O’Connor : “ Het is hierin dat ik de toekomst van de Kerk zie ”, zei hij me op het mariaal congres van Lissabon-Fatima [augustus 1967]. Hij overtuigde mij van zijn zienswijze. Maar nadien werd hij heel discreet, op het mysterieuze af. Als antwoord op de informatieve vragen die ik hem daarna deed toekomen, ontving ik enkel een gedrukt artikel van zijn hand, uit de herfst van 1967, met de richtlijn : “ onder voorbehoud dat u er niet over publiceert ”. Motief : een voortijdige bekendmaking riskeerde het nederige ontkiemen van heel die ervaring te compromitteren » (op. cit., p. 9).

Abbé René Laurentin
rond 1965, daags na het Concilie, toen hij zoals zovelen enthousiast op zoek was naar « de tekenen des tijds »...

Een korte uitweiding dringt zich op. Op 8 augustus 1967, in Portugal nog wel, laat dé Mariaspecialist van Vaticanum II zich « overtuigen » dat de toekomst van de Kerk in de Pinksterbeweging ligt. Drie maanden tevoren heeft hij een andere keuze moeten maken : voor of tegen Fatima ? Hij besliste dat hij tegen was. Ter gelegenheid van het bezoek van paus Paulus VI aan het Portugese bedevaartoord, op 13 mei 1967, schreef Laurentin voor Le Figaro een artikel waarin hij zich resoluut – in het spoor van de [Vlaamse] jezuïet pater Dhanis, de zogezegde autoriteit op dit vlak, en heel de progressistische intelligentsia – aan de kant schaarde van de katholieken die Fatima niet gunstig gezind waren : « een bijzonderheid zonder waarde en zonder toekomst [sic] ».

Volgen we de auteur in zijn kersverse liefde : « Ik heb nieuwe contacten gelegd en deelgenomen aan charismatische bijeenkomsten tijdens mijn reizen naar de VS (1970) en naar Engeland (1971) en vervolgens ook in Frankrijk. [...] In juni 1974 voelde ik de behoefte om terug te keren tot de bron van de Beweging. Ik begaf me naar de Internationale Conferentie van South Bend (Indiana, VS), die van 14 tot 16 juni 1974 dertigduizend charismatici bijeenbracht. Van daaruit bezocht ik charismatische gemeenschappen in Ann Arbor, New Orleans, Houston, daarna Canada. » Het is duidelijk : abbé Laurentin is wat we een geïnitieerde mogen noemen. Laten we dus van hem meer leren over de achtergronden van de Pinksterbeweging.

DE FUNDAMENTELE ERVARING : 
HET DOOPSEL IN DE GEEST

« Volgens het relaas van de beste getuige, Agnes Ozman, zij die als eerste de specifieke ervaring van de Pinksterbeweging meemaakte – “ doopsel in de Geest ” en “ spreken in talen ” – moet men het ontstaan situeren in de nacht van 1 op 2 januari 1901, klokslag 23 uur, gedurende een gebedsavond.

« De gebeurtenis deed zich voor in een huis in Topeka (Kansas), waar de methodistische dominee Charles Parham een school gesticht had om op directe wijze de Bijbel te bestuderen. Hij en zijn studenten voelden zich sterk aangesproken door het contrast tussen de zwaarmoedigheid van de huidige Kerk en de levenskracht van de primitieve Kerk, zoals die beschreven wordt in de Handelingen van de Apostelen : levenslustig, dynamisch, gedreven door de adem van de Geest. Hoe kwam het toch dat de charismen verdwenen waren waaraan de eerste christenen de openbaring van de Geest herkenden, meer bepaald de gave van de talen waarover de Handelingen spreken ?

« In die context organiseert dominee Parham ter gelegenheid van het nieuwe jaar 1901 een gebedswake. Het is dan dat een van zijn studenten, Agnes Ozman (later mevrouw La Berge), zich gedreven voelt om de handoplegging te vragen, volgens de ritus betuigd in het Nieuwe Testament, met de bedoeling de gave van de Geest te krijgen. De dominee aarzelt, maar geeft toch toe. “ Het was alsof er stromen van levend water uit het diepst van mijn wezen opborrelden ”, zei Agnes later.

« Zij begon een onbekende taal te spreken. De dag daarop herkende een zigeuner zijn moedertaal in de woorden die zij zelf niet begreep. » Merken we hierbij op dat het dus niet alleen gaat om glossolalie, een soort onverstaanbaar automatisch spreken, maar om xenoglossie, het spreken van een bestaande taal die de persoon zelf niet kent en niet geleerd heeft...

« Gedurende de daaropvolgende dagen », gaat Laurentin verder, « breidde dezelfde ervaring zich uit over andere leden van de groep. » Anders gezegd, zij gaven blijk van dezelfde charismen na hetzelfde “ doopsel in de Geest ”.

Hier kan én moet elke katholiek zich de vraag stellen wat de oorsprong is van deze fundamentele ervaring van de Pinksterbeweging. Het verslag dat Agnes Ozman van haar “ doopsel in de Geest ” gemaakt heeft, is – heel merkwaardig – onvindbaar. Abbé Laurentin, die het bijzondere voorrecht heeft genoten er een fotokopie van te krijgen, stipt aan dat de tekst « moeilijkheden van interpretatie bevat waarvoor ik verwijs naar een gespecialiseerd artikel van mijn hand » (pp. 21-22). Ik weet niet of dit bewuste artikel gepubliceerd is. In elk geval is de geboorte van de Beweging minstens in nevelen gehuld... Zou het verslag van de stichtster iets laten doorschemeren van bezetenheid door de duivel ?

In elk geval is wat Laurentin zelf ons onthult al erg onrustwekkend. Aan de oorsprong van de Beweging vindt men een heimwee, een onlesbare dorst : niet om God méér lief te hebben en voor Hem uit liefde te lijden, met de bedoeling inniger verenigd te zijn met Christus in zijn verlossend Lijden ; ook niet om de gaven van de H. Geest te ontvangen tot zuivering zodat men, door de genade, in heiligheid kan groeien en vollediger beantwoorden aan de wil van God ; neen, het gaat enkel en alleen om een gedrevenheid om onmiddellijk en op een tastbare wijze te genieten van buitengewone charismen, van de uitzonderlijke krachten waarmee de H. Geest de eerste christenen overlaadde. Waarom zou ook ik niet deze krachten, deze goddelijke macht mogen bezitten, vraagt Agnes Ozman zich af.

Het moet een vreemde « geest » geweest zijn die haar dit hevig verlangen, deze wil tot machtsuitoefening – want daar gaat het om – ingegeven heeft. Haar verlangen werd in een oogwenk, bijna mechanisch, verhoord « in de nacht van 1 op 2 januari 1901, klokslag 23 uur » door een rituele handoplegging... die onmogelijk uit zichzelf drager van de goddelijke genade kon zijn, vermits de methodistische dominee die de handoplegging uitvoerde over geen enkel priesterlijk gezag beschikte. Overigens zeggen de charismatici zelf dat het “ doopsel in de Geest ” geen heiligende genade overbrengt (zoals bv. wel het geval is bij de katholieke sacramenten van doopsel en vormsel), maar « een charismatische kracht », « een verbazingwekkende sterkte », « een uiterlijke bekleding met macht, die zich uit in charismen ».

Charismen van goddelijke oorsprong ? Of hebben we hier eerder te maken met « allerlei valse krachten, tekenen en wonderen en met allerlei misdadige misleiding » die « het werk van Satan » zijn, zoals Sint-Paulus schrijft (II Thess 2, 9-10) ?

EEN NIEUWE PROTESTANTSE SEKTE...

« Binnen het bestek van enkele dagen had heel de gemeenschap op dezelfde wijze het doopsel in de H. Geest ondergaan ; de moderne Pinksterbeweging was geboren. Dankzij een opvallende reeks bekeringen, genezingen en profetieën breidde de ervaring zich uit tot Texas en in 1906 Los Angeles, waar de beweging zich sterk ontwikkelde [onder de impuls van de zwarte dominee N.J. Seymour, leerling van Charles Parham]. Vandaar ging het over Chicago en New York naar Londen en de Scandinavische landen, rond 1915 » (Kevin en Dorothy Ranaghan, Catholic Pentecostals, Paulist Press, 1969, p. 213).

De leden van de Pinksterbeweging werden zeer vlug uitgesloten uit de verschillende protestantse gemeenschappen waaruit zij voortkwamen. Zij vormden dus hun eigen “ goddelijke samenkomsten ”. Centraal in de uitermate snelle ontwikkeling van hun sekte « staat de leer van het doopsel in de H. Geest, aantrekkingspool en speerpunt van de opgang » (ibid., p. 241). En het zijn de charismen, die worden voorgesteld als de gewone en tegelijkertijd noodzakelijke vruchten van dit doopsel, die de grote massa aantrekken. In het bijzonder gaat het dan om de “ goddelijke genezingen ”, die in het publiek en met veel omhaal worden uitgevoerd tijdens hun gebedsvergaderingen. Want « de tijd van de mirakels is nog niet voorbij », beweren de apostelen van het nieuwe Pinksteren.

Daarentegen heeft de H. Geest volgens hen alle gevestigde Kerken de rug toegekeerd, zowel de protestantse als de Rooms-katholieke Kerk ! Daarom prediken zij dat hun beweging « de laatste opwekking is die het einde van de tijden aankondigt en de glorierijke terugkeer van Jezus Christus. Zij zeggen dat het opnieuw verschijnen van de charismen – profetie, glossolalie, genezing – de fameuze “ najaarsregen ” is voorspeld door Joël (2, 23)... » (pater H. -Ch. Chéry, L’Offensive des sectes, Parijs, 1954, p. 339). De zgn. Pinksterleden van de laatste regen beweren zelfs dat zij zelf de voltooiing verpersoonlijken. Broeder Ephraïm, een voormalige dominee van de Pinksterbeweging [die in 1978 tot katholiek diaken gewijd werd] en de Gemeenschap van de Leeuw van Juda en het Geofferde Lam stichtte, denkt ongetwijfeld hetzelfde : zijn in 1985 uitgegeven autobiografie draagt als titel Les pluies de l’arrière-saison, naissance d’une communauté nouvelle en heeft de profetie van Joël als motto...

DE KRONKELIGE LEVENSLOOP VAN BROEDER EPHRAÏM

Gérard Croissant, beter bekend als « broeder Eph­raïm », werd in 1949 geboren in Nancy in een protestants gezin. Als overtuigd lid van de “ generatie 1968 ” experimenteerde hij o.m. in de VS met nieuwe ideeën, de vrijheid en het leven in een commune...

Na studies theologie aan protestantse faculteiten richt hij samen met zijn echtgenote Josette in 1973 de Gemeenschap van de Leeuw van Juda en het Geofferde Lam op, die doordrongen is van de charismatische geest. Hij staat op het punt dominee te worden, maar bekeert zich tot het katholieke geloof in 1975. Drie jaar later wordt hij tot diaken gewijd in de Rooms-katholieke Kerk. Onder de naam « broeder Ephraïm » vestigt hij zich met zijn Gemeenschap in het bisdom Albi. Verschillende mannelijke en vrouwelijke leden leggen de geloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid af en ontvangen een habijt.

Na verloop van tijd duiken hardnekkige geruchten op over wangedrag van Gérard Croissant. Hij zou zich bezig houden met vreemde « psycho-spirituele genezingen die doen denken aan geestelijke manipulatie » en een « ontspoord seksueel leven » leiden. De kerkelijke gezagsdragers worden op de hoogte gesteld, maar de zaak blijft hangen.

In 2007 vertrekt Croissant naar Kigali, terwijl zijn vrouw in Frankrijk achterblijft. In de Rwandese hoofdstad is hij actief als psychotherapeut. Tenslotte grijpt Rome in en heft zijn diaconaat op in 2008 ; hij wordt ook gedwongen de banden met de communauteit definitief te verbreken. Daarop keert hij terug naar Frankrijk, waar hij nog altijd verblijft.

Pas in 2011 verspreidt de Gemeenschap – die ondertussen omgedoopt is tot Communauteit van de Zaligheden – een officieel communiqué waarin zij afrekent met haar vroegere “ goeroe ” : broeder Ephraïm « heeft erkend dat hij ernstig tekortgeschoten is in zijn plichten van staat op seksueel gebied, in het bijzonder met zusters van de communauteit. Eén geval betreft zelfs een minderjarig meisje. Zijn prestige als charismatisch stichter, gekoppeld aan de verleidingskracht van zijn woord, heeft het merendeel van de slachtoffers ertoe gebracht zich te laten misbruiken door een zogezegd mystiek discours... »

... DIE INFILTREERT IN DE BESTAANDE PROTESTANTSE KERKEN

Dominee Douglas Scott uit Wales introduceerde de Pinksterbeweging in Frankrijk in 1929. Maar terwijl in de VS de tegenstelling zeer scherp is tussen de nieuwe sekte en de bestaande hervormde Kerken, proberen verschillende leiders van de Beweging de charismatische Geest – met zijn initiatieritus, het doopsel in de Geest – in Frankrijk ingang te doen vinden in de schoot zelf van de protestantse Kerken. Te onthouden zijn in dit verband de namen van de dominees Louis Dallière et Thomas Roberts, pioniers van deze infiltratieonderneming. In de jaren 1950 volgt de Zuid-Afrikaan David du Plessis, de grote internationale leader met de bijnaam “ Mr. Pente­cost ”, dezelfde strategie om de Pinksterbeweging te doen doordringen in alle protestantse milieus. Deze eerste vorm van handig gevoerde oecumenische actie slaagt volledig.

Leden van de Pinksterbeweging leggen een meisje de handen op met de bedoeling haar te genezen. Ceremonie in een protestantse tempel in Kentucky in 1946.

Men noemt dit de « nieuwe » Pinksterbeweging. Abbé Laurentin : « Het gaat om het opduiken van dezelfde ervaring in de meest traditionele christelijke belijdenissen : anglicanen (bij de episcopalen in Californië vanaf 1958), lutheranen (VS, 1962), presbyterianen en katholieken (1967) » (pp. 24-25). Voortgaande op onze expert, die zonder twijfel zelf al sinds lang het “ doopsel in de Geest ” ontvangen heeft, zouden we deze infiltratiepoging van de Pinksterbeweging in de katholieke Kerk uiteraard als iets wettigs en heiligs moeten beschouwen. Maar is dat wel de juiste visie ?

DE KATHOLIEKE WAARHEID OVER DE PINKSTERBEWEGING

Wat zou er gebeurd zijn als een katholiek vóór het Tweede Vaticaans Concilie, onder paus Pius XII of een van zijn voorgangers, aan een dominee van de Pinksterbeweging zou gevraagd hebben hem het “ doopsel in de Geest ” toe te dienen ? Over het antwoord bestaat geen twijfel. Nog op 5 juni 1948 had het H. Officie herinnerd aan de artikels van het canoniek recht die aan katholieken verbieden « om aanwezig te zijn bij of op welke manier ook actief deel te nemen aan rituele ceremoniën van niet-katholieken » (canon 1258). Uiteraard gold dan zeker een formeel verbod om te vragen de basisritus van een protestantse sekte te ontvangen !

Vermits de eredienst altijd de uitdrukking is van een geloofsovertuiging en daarvan niet losgemaakt kan worden, veronderstelt de vraag naar het ontvangen van dit pinksterdoopsel dat men de wettigheid, de waarde en de werkzaamheid van deze ritus erkent... en dus ook de waarheid van de leer die eraan ten grondslag ligt. Kortom, in dat geval pleegt men een formele daad van geloofsafval en een even formele daad van totale toetreding tot een ketterse sekte.

Want hun spreken in vele talen, hun genezingen en andere charismen mogen ons niet doen vergeten dat de aanhangers van de Pinksterbeweging op veel belangrijke punten protestantse leerstellingen verkondigen die absoluut tegengesteld zijn aan het katholieke geloof ; zij bekritiseren dat geloof en leiden de belijders ervan af met een verbeten fanatisme. Uiteraard geloven zij niet in de waarachtige tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie en evenmin in de bijzondere voorrechten van de H. Maagd Maria. Ze weigeren zelfs de geldigheid van het katholieke doopsel te erkennen !

Het spreken in talen (glossolalie en xenoglossie) of de al dan niet ingebeelde genezingen door de leiders van de Pinksterbeweging zouden vóór de jaren zestig door geen enkele katholieke theoloog aangeduid zijn als vruchten van de H. Geest. In de katholieke overlevering wordt het spreken in vreemde talen toegeschreven aan de H. Vincent Ferrer en de H. Franciscus Xaverius, maar zonder stevig kritisch fundament. Dat soort xenoglossie is daarentegen wel bekend bij alle exorcisten : de traditie is op dat punt zo eenstemmig dat het Rituale romanum het spreken in vreemde talen aanstipt als het eerste uiterlijke teken van bezetenheid door de duivel.

Wat de “ mirakelen ” van de pinksterchristenen betreft, die moet men situeren in de lange traditie van wondertekenen bewerkt door ketters... Na 1685 en de herroeping van het Edict van Nantes (dat de gereformeerden in Frankrijk recht op uitoefening van hun godsdienst had gegeven) waaide de Geest al met stormachtige kracht bij de protestanten in de Languedoc, de Dauphiné en de Cevennen. Men moet er de kronieken van die tijden maar eens op nalezen ! Het ging toen ook al om een “ nieuw Pinksteren ” waarvan de huidige charismatische beweging slechts een bleke afspiegeling is.

In de jaren 1970 begon de charismatische beweging zich stevig te verankeren onder zowel protestantse als katholieke gelovigen.

Met honderden tegelijk stonden in protestants Frankrijk profeten en geïnspireerde lieden op die verklaarden dat de Geest van God over hen gekomen was. En inderdaad beschikten zij plots over bovenmenselijke krachten. Net zoals onze charismatici van vandaag zongen zij, spraken in talen, hadden extases en profeteerden. Onontwikkelde buitenmensen en zelfs kleuters declameerden moeiteloos Bijbelse homilieën in literair Frans ! Men maakte verrassende bekeringen van verdorven burgers mee die plots bittere tranen weenden om hun zondige gedrag. Er traden onverklaarbare atmosferische verschijnselen op en herders namen engelen waar... « Als die mensen tovenaars zouden zijn », zei men tegen elkaar, « dan zouden ze niet zoveel over God spreken en niet zo schoon bidden. »

Na de Geest ontvangen te hebben, voelden allen zich ogenblikkelijk “ nieuwe mensen ” worden. Maar « deze Geest die ons aanzette tot misprijzen voor de wereld en tot naastenliefde, wakkerde ook onze afkeer aan voor de katholieke afgoderij en spoorde ons aan om er niet meer aan deel te nemen... », klinkt het bij een geïnspireerde uit die tijd. Al die voortekenen en wonderen hadden klaarblijkelijk als échte bedoeling het indijken van de vloed van personen die wilden terugkeren naar de enige en ware Kerk. Bij aarzelende protestanten werd op die manier de haat voor het katholieke geloof en de “ paapse mis ” aangewakkerd (cf. Joseph Bizouard, Des rapports de l’homme avec le démon, 1864, dl. III, pp. 16-34).

En de buitengewone genezingen ? De jansenisten die op het Parijse kerkhof van Saint-Médard bijeenkwamen op het graf van hun “ heilige ”, diaken François Pâris, verrichtten genezingen die nog spectaculairder waren dan die van onze moderne charismatici (ibid., dl. IV, pp. 54-92). In het spoor van de kerkvaders zijn de katholieke theologen altijd van mening geweest dat wondertekenen in de schoot van de ketterij, in haar naam en tot haar voordeel, niet van God kunnen komen. Daarom beschouwden zij – vóór het Concilie ! – de Pinksterbeweging slechts als een nieuwe en bijzonder succesvolle sekte. De vreemde fenomenen die zich tijdens gebedsbijeenkomsten voordeden, schreven zij zonder enige aarzeling toe aan de macht van de Geest der duisternis, te vergelijken met de zeer reële wondertekenen van de heidense tovenaars waarvan onze missionarissen zo vaak de verbijsterde getuigen waren.

Zo luidde de eensgezinde opvatting over de Pinksterbeweging binnen de katholieke Kerk, in alle waarheid en objectiviteit... tenminste tot aan de dood van Pius XII in 1958.

DE BEWEGING DRINGT BINNEN IN DE KATHOLIEKE KERK

Vanaf 1960 begint de atmosfeer te veranderen : optimisme is voortaan de regel. Men kijkt vol euforie uit naar de opening van het Concilie, want Joannes XXIII heeft « een nieuw Pinksteren », « een nieuwe lente voor de Kerk » aangekondigd. Het derde Geheim van Fatima wil hij datzelfde jaar niet bekend maken, omdat hij oordeelt dat het « niet van toepassing is » op zijn pontificaat...

Wanneer Vaticanum II op 11 oktober 1962 van start gaat, spreekt de paus in zijn openingstoespraak strenge woorden uit aan het adres van de « ongeluksprofeten ». De Kerk gaat voluit voor de oecumene. De voornaamste leider van de pinksterchristenen, David du Plessis – een van de meest efficiënte agenten van de infiltratie van de Beweging in de schoot van de andere christelijke belijdenissen – wordt uitgenodigd als waarnemer op het Concilie. De Belgische kardinaal Suenens (later het grote boegbeeld van de katholieke charismatische beweging) krijgt gedaan dat de conciliedocumenten veel plaats inruimen voor de charismen, ondanks de wijze waarschuwingen van kardinaal Ruffini, aartsbisschop van Palermo.

In 1976 ontving de Belgische kardinaal Leo Jozef Suenens uit handen van de hertog van Edinburgh de prestigieuze Templetonprijs « voor zijn bijdrage aan het onderzoek aangaande spirituele realiteiten ». De progressistische Mechelse aartsbisschop was toen al jarenlang de grote promotor van de charismatische vernieuwing in de Kerk.

In 1966, daags na het Concilie, verdampen de dwaze verwachtingen waarop men gerekend had in de intellectuele kringen, vooral in de VS. De aangekondigde lente laat op zich wachten. Met honderden tegelijk treden priesters uit en verlaten mannelijke en vrouwelijke religieuzen hun kloosters. Het aantal roepingen vermindert sterk en droogt vervolgens helemaal op. Het is de tijd van contes­tatie en ontgoocheling. Men heeft zich afgesneden van de grote katholieke traditie, die men misprijst, maar men is ook al ontgoocheld door de conciliaire nieuwigheden die zoutloos en zielloos zijn. En dus gaat men op zoek naar iets nieuws...

Het is in die context dat de katholieke charismatische vernieuwing zal geboren worden, of nauwkeuriger : « de katholieke tak van de Pinksterstroming die zich ontwikkelt binnen het geheel van de christelijke Kerken ». Arnaud de Lassus, die deze uitdrukking citeert die door de charismatici zelf gebruikt wordt, onderstreept er terecht het belang van (Connaissance élémentaire du Renouveau charismatique, 1985, p. 42). Het is de meest correcte definitie van hun Beweging. Het is ook de onverhulde erkenning van haar oorsprong en haar protestantse essentie.

Abbé Laurentin geeft ons belangrijke informatie : « De katholieke Pinksterbeweging ontstond in het begin van 1967 aan de Duquesne University, gesticht in Pittsburgh door de paters van de Congregatie van de H. Geest. In augustus 1966 nemen de leken-professoren van die universiteit deel aan het congres van de Cursillos de Cristiandad [een Spaanse beweging gesticht op Mallorca vlak na WO II]. Deze zoekende mensen hopen in die beweging het dynamisme van het geloof te vinden... Want ze zijn ontgoocheld in de verschillende liturgische, oecumenische, apostolische en pacifistische bewegingen waarin zij zich geëngageerd hadden » (Pentecôtisme chez les catholiques, risques et avenir, p. 13).

« Zij voelen een soort leegte, een gebrek aan dynamiek, een verlies van kracht in hun gebedsleven en actie », vertellen Kevin en Dorothy Ranaghan in Catholic Pentecostals. Onder de leiding van een van hen die bekend is met de pinksterchristenen, komen de hoogleraren van de Duquesne-universiteit ertoe te verlangen naar de nederdaling van de H. Geest over hen en het ontvangen van de charismen.

Tijdens het congres van de Cursillos « ontdekken zij bij toeval [?] een boek dat voor hen de deur naar een nieuwe wereld zal openen. Zij ontmoeten bekenden, Steve Clark en Ralph Martin [verantwoordelijken van de studentenparochie]. Steve had een boek gelezen dat hem intrigeerde en in de war bracht. Hij wist niet wat hij ervan moest denken en drong er op aan dat zij het zouden lezen » (K. en D. Ranaghan, p. 16). Het gaat om het boek van David Wilkerson, The Cross and the Switchblade, vertaald in het Nederlands als Het kruis in de asfaltjungle (1962). In dat autobiografisch geschrift verhaalt pinksterdominee Wilkerson zijn apostolaat onder de drugsverslaafden en jonge misdadigers in de New-Yorkse wijk Brooklyn en schrijft hij : « De H. Geest is het antwoord. »

Laurentin : « Plots ontdekken de proffen van Duquesne wat zij zoeken en wat nog ontbrak in de beweging van de Cursillos [en uiteraard ook in de traditionele katholieke bewegingen ?] : de Bijbel, de H. Geest, de charismen. » Twee maanden lang « vormt het boek van Wilkerson de basis voor hun gebeden en hun gedachtewisseling. Ze gaven er zich rekenschap van dat ze nood hadden aan het soort macht die Wilkerson scheen te bezitten » (K. en D. Ranaghan p. 19).

EEN FORMELE DAAD VAN GELOOFSAFVAL

Hoe konden ze die felbegeerde “ macht ” verwerven ? Volgens de Ranaghans vonden de hoogleraars het zinloos om nog verder met katholieke gebeden de H. Geest te aanroepen : « Dat hadden ze gedaan en het werkte niet. » Misschien « moesten ze naar iemand anders gaan ? Er kwam slechts één idee in hen op : een pinksterkerk » (p. 20). De beslissende stap was gezet. Ze telefoneerden naar een dominee van de episcopaalse Kerk, William Lewis, die hen in contact bracht met een vrouwelijk lid van de Pinksterbeweging die in zijn parochie woonde : Florence Dodge, een presbyteriaanse pinksterchristen. Via haar zou in januari 1967 de grote “ vernieuwing ” van de katholieke Kerk in de 20ste eeuw van start gaan !

Tijdens een gebedsbijeenkomst vragen twee theologieproffen aan haar het doopsel in de Geest. Zij laat medeleden van de Pinksterbeweging hen de handen opleggen. « Ze vroegen me gewoon om een daad van geloof te stellen [geloof in wie of wat ?] opdat de macht van de Geest in mij werkzaam zou worden », vertelt prof. Ralph Keifer achteraf. « Al snel bad ik in talen... » Een week later legde Keifer zijn collega’s de handen op en ontvingen ook zij het doopsel in de Geest. Een van hen getuigt : « Er is in mij meer innerlijkheid en spontaneïteit dan vroeger, kortom meer macht dan tevoren... Het is nog altijd het christelijke leven van voorheen, maar met een nieuwe dimensie, een nieuwe kracht, een nieuwe macht » (aangehaald in K. en D. Ranaghan, pp. 22-25).

Er is niets dat toelaat te veronderstellen dat deze « nieuwe macht », verkregen door een formele daad van afval van het katholieke geloof, het effect zou zijn van de goddelijke genade. Want het initiatief van de stichters van de katholieke charismatische beweging was ontegensprekelijk een daad van apostasie. Men heeft de uitzonderlijke eer en de onvoorstelbare genade gekregen om van onze heilige Moeder de Kerk, door het doopsel en het vormsel, de volle gave van de H. Geest te ontvangen ; en dan richt men zich tot een miserabele sekte om een nieuw doopsel en een nieuwe gave van de Geest te ontvangen ? Dat is een grove belediging van Christus en zijn ene Bruid, de Rooms-katholieke Kerk, die Hij gesticht en gevestigd heeft als enige behoedster en verspreidster van zijn genade. Het is een uiting van groot misprijzen voor de H. Geest daar waar Hij werkelijk is : in de H. Kerk, Lichaam van Christus en ark van het heil. Men gaat Hem elders zoeken, waar Hij niet is, in de duisternis waarin Satan vermomd als lichtengel aan het werk is. Dit is werkelijk het begaan van de zonde tegen de H. Geest...

Laurentin beliegt ons vlakaf als hij durft schrijven dat « de oorsprong van de Beweging voorbeeldig is » (p. 129). De waarheid vinden we in het Oude Testament, bij Jeremias : « Mijn volk heeft zijn Glorie verruild voor machteloze afgoden ! Hemelen, huivert ervan, beeft en verstart van ontzetting : godsspraak van Jahweh. Mijn volk heeft een dubbele misdaad begaan : “ Mij hebben ze durven verlaten, Mij, de bron van levende wateren ; om zich citernen te slaan, citernen die geen water kunnen houden ” » (Jer 2, 11-13).

Weldra worden honderden katholieken verleid. Seminaristen, priesters, vrouwelijke religieuzen, hele kloosters vragen het pinksterdoopsel aan. En door die initiatie, die nieuwe ritus die absoluut vreemd is aan heel de katholieke traditie, ontvangen zij als in een vingerknip de “ spirituele vruchten ” die sinds het begin van de eeuw eigen zijn aan de Pinksterbeweging : dezelfde haast sensuele ervaring van “ de Geest ”, een macht, een vrede, een vreugde en een enthousiasme die gepaard gaan met dezelfde opwindende charismen. Ze beginnen in talen te spreken, doen profetieën, bewerken genezingen... Ze voelen zich de begunstigden, om niet te zeggen de bewerkers, van een nieuw Pinksteren. Het is « de terugkeer van de Geest », beweren zij.

Die uitdrukking is godslasterlijk. Want een “ terugkeer ” veronderstelt dat er tevoren een lange afwezigheid was : volgens de logica van de pinksterchristenen heeft de H. Geest de Kerk verlaten... vanaf de apostolische tijden, toen de charismen verdwenen ! En het is bijgevolg dankzij de ervaring van Agnes Ozman en haar volgelingen, dankzij de vier theologen van de Duquesne University die zich nederig gericht hebben tot Florence Dodge dat de H. Geest eindelijk in volle kracht teruggekeerd is in de katholieke Kerk. Daar gaat Hij opnieuw met stormachtig geweld blazen, zoals Hij sinds 1901 doet in de schoot van de protestantse Pinksterbeweging. Moeten we dat als zoete koek slikken ? In elk geval houdt niets ons tegen om over het hele gebeuren te oordelen in het licht van het waarachtige katholieke geloof : deze nieuwe kracht, deze nieuwe macht die afvallige katholieken ontvangen in het “ pinksterdoopsel ” kan onmogelijk van God komen !

Nadat de katholieke charismatische vernieuwing in 1967 vorm gekregen heeft aan de Duquesne-universiteit van Pittsburgh, breidt de beweging zich pijlsnel uit. Seminaristen, priesters, vrouwelijke religieuzen en zelfs hele kloosters vragen het pinksterdoopsel aan hun protestantse “ broeders ”.

Een nuchtere lectuur van de verslagen waarin de stichters van de charismatische beweging het hebben over hun doopsel in de Geest stelt ons allesbehalve gerust. Elke keer opnieuw gaat het om het volkomen tegendeel van de ware heiligheid zoals we die kennen uit het leven van onze katholieke heiligen. De charismatici vertellen dat zij « een andere wereld » binnengaan, de troebele en ongezonde wereld van een valse mystiek. Als voorbeeld nemen we de getuigenissen van studenten van de Duquesne-universiteit, die door hun proffen vanaf februari 1967 worden ingewijd. Het zijn de pioniers van de “ Vernieuwing ”.

VERONTRUSTENDE GETUIGENISSEN

« Vooraleer ik wist wat ik deed », vertelt David Mangan, « ging ik de kapel binnen. Ik stond recht voor het altaar, maar een ogenblik later vond ik mezelf uitgestrekt op de grond, in tranen en vol van een heerlijk gevoelen dat ik misschien nooit meer zal meemaken. Ik huilde heviger dan ik ooit in mijn leven gehuild heb, maar ik stortte geen enkele traan. Plots was Jezus Christus zo reëel en zo tegenwoordig dat ik Hem helemaal rondom mij kon voelen. Na een zekere tijd (ik weet niet hoelang) bleek ik terug op mijn voeten te staan. Ik ging naar beneden wetend dat de Geest van God in mij werkzaam was. Terwijl ik afdaalde, kon ik op de gezichten van hen die ik passeerde slechts liefde zien en ik was er mij niet van bewust wat er rond mij gezegd werd. Ik leunde wankelend tegen de muur en mijn eerste reactie was twijfel over wat me overkomen was.

« Ik begreep dat ik moest teruggaan naar de kapel om te bidden. Ik was wat bang bij het binnenkomen, maar ik ging toch naar voren. Even later lag ik neer op mijn rug, de armen uitgestrekt in kruisvorm. Ik bad, maar het was een erg vreemde ervaring. Ik dacht niet aan de woorden alvorens ik ze uitsprak. Het was alsof ik iemand anders hoorde spreken. Ondertussen kwam een andere persoon de kapel binnen, maar ik gaf me er nauwelijks rekenschap van. Een ogenblik later ging ik zitten en zag dat het een van mijn vriendinnen was. Toen ik haar zag bidden, voelde ik mij zo gelukkig dat ik me niet kon bedwingen ; ik keek haar aan en zei : “ Ik hou van je. ” En zij antwoordde dat ze ook van mij hield en vroeg me of ze iets mocht voorlezen. Ze opende haar Bijbel en begon voor te lezen. Ik weet niet wat het was, want na de drie eerste woorden had ik een nog intensere ontmoeting met Christus dan de eerste keer.

« Daarna ging ik rond het huis wandelen. Ik vertelde toen mijn ervaring. [...] Daarna hebben we samen even gebeden en ontmoette ik opnieuw mijn God. Deze keer was mijn vreugde zo groot dat ik niets anders kon doen dan lachen, uitgestrekt op de grond... Die dag ontdekte ik dat de meeste studenten die daar aanwezig waren ook de H. Geest hadden ontvangen, dat Hij hun de Heer op een nieuwe manier was komen openbaren en een nieuwe dimensie aan hun christelijk leven was komen geven » (aangehaald in K. en D. Ranaghan, pp. 32-35).

Karin Sefcik, de vriendin die met David in de kapel was, verhaalt het volgende : « Even later kwam Dave Mangan de kapel binnen, bijna in extase. Terwijl ik op mijn knieën bleef zitten en de Heer in stilte dankte, lag Dave uitgestrekt op de grond. Opeens werd zijn ademhaling heel heftig, alsof een onbekende kracht zijn borst op en neer deed gaan. Door een intuïtie – waarvan ik denk dat ze van goddelijke inspiratie was – en door wat ook het begin van mijn eigen “ doopsel ” was, wist ik dat de H. Geest zichtbaar in Dave aan het werk was. »

Een andere pionier, James Cavnar, verklaart : « Ik geloof niet meer gewoon in Pinksteren, ik heb het gezien... Ik heb inderdaad alle verschijnselen gezien die op de dag van Pinksteren plaatsvonden. » En over zijn initiatie : « Men legde mij vervolgens de handen op en, hoewel ik die eerste nacht niet de gave van de talen gekregen heb, begonnen er zoveel zaken te gebeuren dat ik de zekerheid had van de macht van de H. Geest. Ik voelde me opeens met kracht naar de Bijbel geleid. De Schrift leek me volkomen transparant. Bidden werd een echte vreugde. Het gevoelen dat ik had van de aanwezigheid en de liefde van God was zo sterk dat ik me herinner een halfuur in de kapel te zijn blijven zitten, lachend van blijdschap bij de gedachte aan de liefde van God. [...] Gedurende twee maanden had ik ervaren totaal onbekwaam te zijn om mijn depressie te overwinnen, maar nu kende ik een vreugde en een kracht waarvan ik wist dat ze niet van mij kwamen. Ze konden alleen maar van de H. Geest komen » (K. en D. Ranaghan, p. 63).

Al deze getuigenissen van charismatici hebben een gemeenschappelijke trek : het gaat om traditionele katholieken – zo beweren ze toch ! – die lauw en zonder overtuiging zijn, maar die plots door hun pinksterdoopsel betere katholieken worden. Paradoxaal genoeg hebben zij de indruk dat zij de liefde voor de Kerk terugvinden, het gemeenschapsleven, de devotie tot de H. Maagd, het rozenhoedje, de biechtpraktijk – alles wat men door toedoen van het conciliair progressisme overboord gegooid had.

Maar al die opnieuw beleefde en openlijk gepratikeerde tradities dienen om één ding te verbergen, te rechtvaardigen en te doen accepteren : de charismatische oecumene. Het is het enige leerstellige punt dat de Geest die de Beweging bezielt absoluut door de katholieke Kerk wil doen aanvaarden ! Het gaat niet om een bijkomstige dwaling zonder grote gevolgen die men wil injecteren in het hart van de Kerk : we hebben te maken met een fundamentele ketterij, een zo radicaal vergif dat deze doctrine, als ze eenmaal aanvaard is, heel ons geloof zal ten gronde richten en elk authentiek bovennatuurlijk leven zal vergiftigen.

PLEIDOOI VOOR « EEN KERK NAAR KEUZE »

Langs de ene kant herontdekken de charismatici de katholieke traditie in al haar aspecten, langs de andere kant belijden zij een volkomen en diepe eenheid met de protestantse pinksterchristenen, die hun broeders, hun meesters en hun vaders zijn in het teruggevonden geloof. Zij kunnen onmogelijk vergeten dat zij van die protestanten het doopsel in de Geest ontvangen hebben. Het is voor hen een evidentie waarover geen discussie mogelijk is dat alle pinkstergelovigen, van welke sekte ook, door het ontvangen van hetzelfde doopsel in de Geest automatisch dezelfde fundamentele mystieke ervaring hebben doorgemaakt ; daarom bezitten zij allemaal in dezelfde mate de macht van de H. Geest, die zich manifesteert door dezelfde charismen. Als er op dat vlak toch enig verschil zou bestaan, dan hebben de protestantse charismatici een voetje voor, want zij zijn en blijven de pioniers van de Vernieuwing.

Men moet in de autobiografie van broeder Eph­- raïm – een katholieke diaken ! – maar eens lezen hoe hij de protestantse leader van de Pinksterbeweging in Frankrijk, dominee Thomas Roberts, beschrijft : « Een van de meest stralende figuren, ook in letterlijke zin, was zonder twijfel dominee Roberts... Zijn gelaat droop van de Geest zoals de zalvingsolie van de baard van Aaron loopt. [...] Hij was als een levend sacrament, het zichtbare teken van de onzichtbare aanwezigheid van God. Meer nog dan David du Plessis was hij meneer de H. Geest. [...] Deze man Gods wasemde letterlijk de Geest uit. Thomas zong in talen, wat hij urenlang kon doen, en nam zo deel aan de hemelse lofprijzing. In zijn oude dag hield Thomas van mij als van een zoon en vond dat ik zijn taak moest verderzetten. “ Jij bent een profeet ” en “ jij bent mijn zoon ”, verklaarde hij » (Les pluies de l’arrière-saison, pp. 67-75).

Kortom, het is bij de protestanten dat broeder Ephraïm de grootste heiligheid heeft ontmoet. Hij is niet de enige bewonderaar. Moeten we eraan herinneren dat katholieke charismatici regelmatig deelnemen aan de liturgieën van de protestantse pinksterchristenen, dat ze zich de handen laten opleggen door de leiders van alle soorten gereformeerde belijdenissen en dat zij hun de opdracht toevertrouwen om te preken en de leer te onderrichten ? Het gaat zelfs niet alleen om een oecumene onder gelijken – wat op zich al schandalig en ontoelaatbaar is – maar om een radicale afhankelijkheid, een onophoudelijke terugkeer naar de protestantse bron.

De Amerikaanse pinksterchristen Kathryn Kuhlman was in de jaren 1960 en 1970 befaamd om haar “ genezingsdiensten ”, die in de VS uitgroeiden tot een begrip.

Zo deinzen de charismatische katholieken van Ann Arbor er op 1 juni 1974 niet voor terug om de presbyteriaanse Kathryn Kuhlman uit te nodigen met de bedoeling dat zij in hun midden een “ genezingsdienst ” zou verrichten. Abbé Laurentin geeft het relaas van deze seance :

« De mensen verdringen zich al van 5 uur in de ochtend. Wanneer wij toekomen rond halfnegen zijn schip, koor en balkons tot de nok gevuld : 2500 personen ! Op het vastgestelde uur verschijnt Kathryn Kuhlman, een vrouw van middelbare leeftijd, groot en mager en gekleed in een lange, felgekleurde en wapperende tuniek. Zij wordt toegejuicht, maar vraagt onmiddellijk aan de massa om de Heer te prijzen. De lofzang stijgt op, geritmeerd door de gebaren die zij maakt. Dan spreekt zij een dankgebed uit en beginnen de genezingen. De mensen komen dichterbij, eerst de diabetici, die met zeer velen zijn. Wanneer zij hen aanraakt, vallen zij achterover [!] en worden opgevangen door twee mannelijke helpers... Wanneer de zieke valt, herhaalt zij vaak : “ What a power ! ”. Maar voortdurend herinnert zij er ook aan : “ Het is niet Kathryn Kuhlman die je geneest, maar de Heer. ”

« Vervolgens stromen andere zieken toe, zoals twee katholieke zusters uit Canada. Zij geneest de ene van doofheid en de andere van slechtziendheid. De zusters wenen van vreugde en weten niet hoe ze haar moeten bedanken. [...] Kathryn loopt door de opeengepakte menigte. Zij raakt de mensen aan, sommigen vallen. Zij zegent. Dan begeeft ze zich opnieuw naar het podium en richt zich tot een welbepaalde vrouw : “ U daar, uw borstkanker is genezen. Ga morgen uw huisarts opzoeken ! ” »

Dan komen we bij het belangrijkste, de kern van de boodschap die door de genezingen lijkt gewaarborgd te worden : « Elke keer als er een genezing plaatsvond, vroeg zij tot welke Kerk de zieke behoorde en deed daarop de aanbeveling die welbepaalde belijdenis trouw te blijven. Tot een vrouw die tot geen enkel kerkgenootschap behoorde, sprak zij : “ Zie hoe goed God is. Vergeet Hem niet te bedanken. Ga u laten inschrijven in een Kerk van uw keuze ” » (Laurentin, pp. 139-142). Onmogelijk om duidelijker de maçonnieke leer te verwoorden die stelt dat alle godsdiensten elkaar waard zijn... Iedereen mag vrij kiezen, de Geest is overal !

Voor Laurentin lijdt het niet de minste twijfel dat de genezingen van goddelijke aard zijn. Zijn mening wordt gedeeld door broeder Ephraïm, die speciaal naar de VS ging om zich door Kathryn Kuhlman te laten initiëren. De stichter van De Leeuw van Juda en het geofferde Lam ziet in de presbyteriaanse genezeres zelfs een nieuwe incarnatie van Jezus Christus ! « Ik zag hoe een man naar voren werd gedragen die buiten kennis was en aan een terminale kanker leed. Zijn dochter huilde. Ik zag toen niet Kathryn, maar Christus ; en de man was Lazarus. Vóór onze ogen herhaalde zich het tafereel van Bethanië : het dode vlees werd weer tot leven gewekt » (Les pluies de l’arrière-saison, p. 25).

We kunnen het nochtans niet genoeg herhalen : alles wat de mogelijkheden van de menselijke natuur overstijgt, is niet noodzakelijk van goddelijke aard ; alle genezingen die medisch onverklaarbaar zijn, betekenen niet noodzakelijk mirakels van God. Worden wij niet gewaarschuwd door de H. Schrift ? Herlees het boek Exodus : de Egyptische magiërs van de farao « deden door hun toverkunsten hetzelfde als Mozes en Aäron » (Ex 7, 11). En in hoofdstuk 13 van Deuteronomium lezen we over de valse profeten die wondertekenen deden om de gelovigen tot apostasie te verleiden. Tenslotte hebben we de plechtige verwittiging van Onze Heer Jezus Christus zelf : « Er zal menig valse-christus opstaan en tal van valse profeten. Ze zullen grote tekenen en wonderen verrichten zodat, als het mogelijk was, ze zelfs de uitverkorenen zouden misleiden » (Mt 24, 24).

* * *

Het is absoluut noodzakelijk dat de Kerk een oordeel velt over de charismatische beweging, dat zij eindelijk de moed vindt om al die valstrikken van de Boze te ontmaskeren, met inbegrip van Medjugorje, dat vandaag door de charismatici gepropageerd wordt als het hoogtepunt en de bekroning van hun “ vernieuwing ”. Ondertussen moeten wij trouw blijven aan Fatima, want daarover heeft de Kerk al in positieve zin geoordeeld : de goddelijke oorsprong ervan is zonneklaar en onweerlegbaar. Fatima domineert onze hedendaagse tijd, ondanks de hardnekkige tegenstand die steeds opnieuw de kop opsteekt en die afkomstig is van de voorstanders van het charismatisch “ reveil ”. Want zij beseffen maar al te goed dat de boodschap van Fatima hen ondubbelzinnig veroordeelt.

broeder Michel van de H. Drie-eenheid
Hij is verrezen ! nr. 119, september-oktober 2022