De oorsprong van de mens:
afrekening met Teilhard de Chardin

De materialisten verzekeren ons dat de kosmos sinds 15 miljard jaar uit onvermijdelijkheid in beweging is en dat sinds 3 miljard jaar op de planeet aarde toevallig het leven is verschenen, dat zich vervolgens vermenigvuldigd heeft en uiteindelijk de hele wereld heeft veroverd. Toeval en onvermijdelijkheid – « Le Hasard et la Nécessité » van Jacques Monod, een indertijd invloedrijk boek uit 1970 – domineren volgens de aanhangers van Darwin alles. Zij sluiten elke tussenkomst van een geestelijke, scheppende macht uit... Dat fundamentele vooroordeel van het atheïstisch materialisme loopt evenwel te pletter tegen het wezen dat al tienduizenden jaren lang spreekt, schildert, beeldhouwt, schrijft, zijn doden begraaft en zijn geloof uitdrukt : de mens.

MET het verschijnen van de mens hebben we materiële bewijzen van de geest en is twijfel niet meer mogelijk. Maar toch klampt de heersende wetenschap, of beter de darwinistische maffia, zich vast aan het axioma dat alles met de tijd, door toeval en noodzakelijkheid, enkel en alleen uit de materie is voortgekomen.

HET « SPIRITUALISME » VAN TEILHARD

Bepaalde atheïstische geleerden beseften echter dat ze het publiek niet konden blijven tevreden stellen met een dergelijk onwetenschappelijk standpunt. Om hoe dan ook God te ontvluchten, creëerden zij vage pantheïstische verzinsels : het Leven, de Geest, de Ziel van de wereld, de Evolutie. Gelijk wat, als het maar verspreid was in het heelal en in voortdurende en voortschrijdende beweging.

De jezuïet Pierre Teilhard de Chardin ( 1881-1955 )
een visionair of een ordinaire bedrieger ?

Van dat spiritualisme was de jezuïet Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) in zijn tijd de meest bekende vertegenwoordiger. Hij was als het ware de missing link, half-materialistisch en half-christelijk, die aan het atheïsme het noodzakelijk alibi heeft verschaft om toch niet het bestaan van een scheppende God te moeten erkennen. Hoe moet de overgang van materie naar leven verklaard worden ? In zijn postuum verschenen werk Le Phénomène humain (1955) raadt Teilhard af om bij die onverklaarbare overgang metafysische vragen te stellen. Zijn pantheïstische evolutieleer ontslaat de materialistische wetenschappers ervan een beroep te moeten doen op een eerste Oorzaak. Het is de kosmos die evolueert, de materie die steeds complexer wordt en meegesleurd wordt in haar zelfscheppende draaikolk... Hij heeft het over de Noösfeer die geosfeer en biosfeer verenigt naar het “ punt Omega ” toe... Modieuze prietpraat !

Van het begin tot het einde is Teilhard de Chardin het alibi van het militante atheïsme geweest, dat van hem handig gebruik gemaakt heeft en hem in het geheim verachtte. Wanneer hij vandaag nog van tijd tot tijd weer tevoorschijn gehaald wordt van onder het stof, dan is dat enkel om de echte wetenschap op een dwaalspoor te zetten en het echte geloof te bedriegen. Het materialistisch dogmatisme heeft het perfect kunnen vinden met het spiritualisme van Teilhard, dat al even onwetenschappelijk is.

De zeldzame wetenschappelijke geschriften van de jezuïet, afgezien van zijn pantheïstische dromerijen, hebben hoofdzakelijk betrekking op twee paleontologische ontdekkingen die in hun tijd een aanzienlijk belang hadden : die van Piltdown in het begin van zijn carrière (1913) en die van Zhoukoudhian op het einde (1924-1942). Het is merkwaardig dat beide vondsten achteraf bedrog bleken te zijn, zoals we hierna zullen zien...

Ik herhaal mijn uitgangspunt dat ik elke vorm van vaag spiritualisme verwerp als onwetenschappelijk : het is niets anders dan een troebele religiositeit ten dienste van het atheïsme, waardoor de wetenschappers zich kunnen ontdoen van de waarheid van een scheppende God. Om tot die waarheid te komen, gaan we strikt wetenschappelijk te werk. Men moet ons authentieke fossielen tonen, spreken over vergelijkende paleontologie, biologie en embryologie : dat is de enige taal die wij willen horen in deze studie over de oorsprong van de mens.

« DE MENS STAMT AF VAN DE AAP »

De Zweedse geleerde Carl Linné schiep in 1758 de uitdrukking “ homo sapiens ”, omdat hij het bestaan vermoedde van pre-hominiden, dierlijke wezens die dicht bij de mens stonden maar nog geen rede hadden. Charles Darwin echter lanceerde in 1871 de zo verderfelijke slogan dat de mens afstamt van de aap, in zijn tweede boek dat een buitengewone weerklank vond : The Descent of Man (De afstamming van de mens). Daarin schreef hij : « De mens is samen met andere soorten de mede-afstammeling van een of andere oude, uitgestorven vorm. » En verder : « De mens heeft een structuur die uiterst verwant is met die van de grote apen ; hij heeft dus een reële verwantschap met hen, hij stamt af van een van hen. »

Dat is de onvermijdelijke conclusie van de evolutietheorie. Als gelijkenis afstamming (of verwantschap) inhoudt, dan stamt de mens af van de grote aapachtigen of is hij hun neef. Zo luidt de wereldwijd verspreide stelling van de moderne antropologie.

Door zijn geestelijke uitingen is de mens geen gewoon dierlijk wezen. Stamt hij niettemin af, door progressieve evolutie, van een dierlijke bron ? Zeker, zeggen de atheïstische materialisten... want het is ondenkbaar, onmogelijk dat hij elders vandaan komt. Neen, antwoorden de fixisten of creationisten categoriek : hij is een schepsel van God, een lichaam gehaald uit het slijk van de aarde, een geest die voortkomt uit de goddelijke Adem. En wat de spiritualisten zoals Teilhard betreft : onmogelijk om daar iets duidelijks uit te halen.

Wij van onze kant willen de vraag echt wetenschappelijk beantwoorden, proefondervindelijk ; wij willen de documenten onderzoeken alvorens een antwoord te geven. Daarom zijn we verplicht om eerst en vooral al het bedrog te ontmaskeren waarvoor de darwinisten verantwoordelijk zijn. Pas daarna kunnen we, op basis van authentieke fossiele resten, een ernstige hypothese opbouwen.

HET BEDROG VAN DE DARWINISTEN EN TEILHARD

Nadat Darwin besloten had dat de mens afstamt van de aap door langzame evolutie en natuurlijke selectie, gingen zijn leerlingen op zoek naar de “ ontbrekende schakel ”, een wezen ergens tussen dier en mens dat het onbetwistbaar bewijs zou leveren voor de overgang van het ene naar het andere. Men vond dus plots fossiele resten van « pithecanthropi », aapmensen, half aap en half mens. Maar waren ze echt ?

DE VALSE PITHECANTHROPUS VAN JAVA

In 1887 reisde de Nederlandse militaire arts Eugène Dubois naar Java in de overtuiging dat hij daar de “ missing link ” zou vinden, volgens de voorspellingen van de onfeilbare Darwin. Hij vond hem in 1891, noemde hem pithecanthropus erectus (rechtopstaande aapmens) en publiceerde er een rapport over in 1894.

Wat hij gevonden had, was een schedeldakje dat er als dat van een aap uitzag en waarvan hij het hersenvolume schatte op 850 cm³, ongeveer op gelijke afstand tussen dat van een chimpansee en een mens. Hij vond later ook een dijbeen waarvan duidelijk te zien was dat het toebehoord had aan een rechtop gaand wezen – maar zonder te zeggen dat hij dat op 15 meter van het schedeldakje gevonden had. Evenmin zei hij iets over de twee menselijke schedels van 1550 en 1650 cm³ die hij in de buurt aangetroffen had !

Het bedrog van Dubois (dat hij dertig jaar later toegaf) bestond er in om, uit evolutiefanatisme, een verband te leggen tussen het dijbeen van een moderne mens en het overblijfsel van een... gibbonschedel, alsof beide behoorden tot één en hetzelfde wezen. Het dijbeen hoorde natuurlijk bij de grotere schedels van echte mensen die op hetzelfde onderzoeksveld gevonden waren. De wetenschappelijke verklaring ligt voor de hand : tienduizend jaar geleden woonden op Java prehistorische mensen die jacht maakten op grote apen.

Het is dan ook lachwekkend bij de “ grote ” wetenschapper Jean Piveteau te lezen : « Een dergelijk samengaan bevestigt wat wij gezegd hebben over de anatomische transformaties bij alle mensachtigen : alle organen passen zich niet volgens hetzelfde ritme aan en de evolutie van de onderste ledematen ging sneller dan die van de schedel » (Origine et destinée de l’homme, 1973) !

Niettemin houden de paleontologen het bedrog tot op vandaag vol door het fameuze dijbeen als illustratie te gebruiken voor het zogenaamde menselijke karakter van de pithecanthropus, tegenwoordig omgedoopt tot homo erectus. Want de internationale darwinistische maffia volgt twee wetten : geen kritiek op collega’s en één front tegen de “ klerikalen ”.

De fraude van Eugène Dubois : de combinatie van een apenschedel met een menselijk dijbeen werd voorgesteld als de « missing link ».

DE VALSE EOANTHROPUS VAN PILTDOWN

Op 18 december 1912 kondigde de Manchester Guardian de spectaculaire ontdekking aan van de “ ontbrekende schakel ” in Piltdown (Sussex), door Charles Dawson en Arthur Smith Woodward van het British Museum : de eoanthropus Dawsoni. Ze vonden een recent gebroken schedel zonder voorkant en een aapachtige onderkaak met twee tanden die versleten waren zoals bij mensen. De twee onderdelen pasten niet erg goed in elkaar, maar daar werd niet om gemaald. Het hersenvolume van 1070 cm³, volgens de inschatting van Dawson, maakte van de eoanthropus de gedroomde tussenschakel.

Dr. Arthur Keith uitte echter kritiek : hij bepaalde de herseninhoud op 1500 cm³ en vond dat de schedel geleek op die van een moderne Londenaar. De Franse geleerde Marcellin Boule vond dat de onderkaak die van een chimpansee was en dat ze niet overeenstemde met de schedel die duidelijk van een mens was. Keith vroeg andere elementen, bv. de hoektanden...

In 1913 verscheen de jonge jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin in Piltdown. Hij was een goede vriend van Dawson, die over hem aan Woodward schreef : « Op Teilhard kunnen we perfect rekenen » (!). De Franse geestelijke onderwierp de site aan een grondig onderzoek en vond, wonder boven wonder, de hoektand waarnaar zo uitgekeken werd ! Verder ontdekte hij primitieve werktuigen en 18 fossielen van dieren die 500.000 jaar oud waren. Zo nam de aapmens van Piltdown zijn plaats in als een van de meest overtuigende bewijzen van het feit dat de mens afstamde van de aap.

Tot in 1953. Toen wezen twee testen met fluor uit dat de resten van Piltdown slechts vijftigduizend jaar oud waren. Er kwam een zorgvuldig onderzoek : de halve schedel bleek van een neanderthaler te zijn en was kunstmatig gebroken ; de onderkaak was van een moderne aap. De tand van Teilhard was afgevijld om alles bij elkaar te doen passen en de verschillende beenderen waren chemisch bewerkt om ze ouder te doen lijken. De andere vondsten kwamen van elders. Het British Museum bracht verslag uit van de fraude, waarop een grote stilte intrad. Teilhard de naïeveling (of de vervalser ?) had ondertussen wel de reputatie verworven van een internationaal gerenommeerd paleontoloog ; vreemd genoeg verloor hij door de hele zaak niets van zijn prestige.

EEN MODEFENOMEEN

Teilhard, die overleed in 1955, groeide in de jaren van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) uit tot een cultfiguur. Veel progressisten zagen hem als een visionair omdat hij het geloof zogezegd een nieuw elan had gegeven door het met de moderne wetenschap te verbinden.

De theorieën van de jezuïet draaien vooral rond het psychisme van de materie : alle verschijnselen in de wereld herbergen volgens hem een psychisch element, dat de stuwende kracht zou zijn van de evolutie en tot drie “ geboorten ” heeft geleid : de kosmogenese (het ontstaan van het heelal), de biogenese (de mutatie van levenloze tot levende stof) en de noögenese (de mutatie van het dierlijke naar het menselijke).

Wetenschappelijk kan men die denkbeelden bezwaarlijk noemen. Levenloze stenen die zomaar “ muteren ” naar levende planten en dieren ? Een dier zonder geest dat geleidelijk evolueert naar een mens die met een geest begiftigd is ? Stellingen die een katholieke geestelijke onwaardig zijn en van hem een meeloper met het materialistisch darwinisme maken.

Na het Concilie geraakte het “ nieuwe ” van Teilhard snel uit de mode. Vandaag is hij volledig vergeten.

DE VALSE SINANTHROPUS VAN ZHOUKOUDHIAN

Pater Emile Licent, een groot wetenschapper en een diepgelovig man, ontdekte in 1912 de paleontologische site van Zhoukoudhian, bij Beijing, en begon die te exploreren. Kort daarna werd hij opzijgeschoven door een internationale ploeg die zwaar gesubsidieerd werd door de Rockefeller Foundation. Teilhard wordt er in 1924 naartoe gestuurd als “ waarnemer ”. Dat komt goed uit, want zijn modernisme verwekt schandaal en heeft hem tot persona non grata gemaakt aan het Parijse Institut catholique.

In 1922 vinden leden van het internationaal team in Zhoukoudhian twee tanden, die ze laten onderzoeken door een wetenschapper die hoogleraar is aan het medisch instituut van Beijing : de Canadees Davidson Black. Hij schrijft ze toe aan een « minderwaardige mensachtige » die hij de naam sinanthropus pekinensis geeft. In 1929 ontdekt men talrijke gebroken schedels met een opvallende hersencapaciteit, die Teilhard « aapachtig » noemt ; er zijn geen sporen van werktuigen of vuur. Black is intussen aangesteld tot coördinator van de opgravingen. Hij rapporteert de vondsten in Paleontologia sinica, maar maakt eigenaardig genoeg geen melding van een opmerkelijke eigenschap van alle schedels : ze vertonen bovenaan een gat, dat er duidelijk in gemaakt is om de hersenen eruit te halen.

Vervolgens graaft men de resten op van een enorme “ keuken ” met schedels van « Pekingmensen » vermengd met beenderen van verschillende diersoorten ; er liggen ook zo’n tweeduizend gepolijste stenen. Marcellin Boule heeft onmiddellijk door hoe de vork in de steel zit : « We hebben hier te maken met een jager, een echte mens van wie we de typische werktuigen – de gepolijste stenen – teruggevonden hebben en die van de sinanthropus zijn slachtoffer maakte : die laatste was dus niet de koning van Zhoukoudhian, maar het wild waarop de ware vorst van deze plek jacht maakte » (1934). Zijn uitleg is de evidentie zelf.

« The Piltdown Men » ( John Cooke, 1915 ), met bovenaan rechts Charles Dawson en Arthur Smith Woodward. Tegen de muur hangt het onvermijdelijk portret van “ peetvader ” Darwin.

Teilhard van zijn kant neemt in de Revue des questions scientifiques een heel ander standpunt in : hij schrijft de sinanthropus een grote hersencapaciteit toe, maakt van hem de maker van de keuken en promoveert hem bijgevolg tot homo faber, die het vuur beheerst en stenen kan bewerken. Hij eindigt zijn artikel vijf maanden later, in 1933, met de aankondiging dat er net opnieuw een grote ontdekking in Zhoukoudhian is gedaan : de Chinees Pei Wenzhong heeft drie niet verminkte schedels van volwassenen blootgelegd en voor de eerste keer ook dijbenen en andere onderdelen van een tiental skeletten. Teilhard verklaart dat het om exemplaren van de homo sapiens gaat, maar beweert dat ze op een andere plaats dan de “ keuken ” gevonden zijn. Een vage, bedrieglijke uitleg die niettemin tot op vandaag evangelie is !

Op 15 maart 1934 sterft Black plotseling te midden van zijn fossielen. De joods-Duitse paleontoloog Franz Weidenreich volgt hem op. Merkwaardig : hij bewaart het stilzwijgen over het tiental skeletten van de homo sapiens die in 1933 gevonden zijn. Hebben Pei en Teilhard ze voor hem verborgen gehouden ? Wie bedriegt wie ? Pas in 1939 spreekt Weidenreich over het bestaan ervan, maar hij zegt dat ze ontdekt zijn in de bovenste laag van Zhoukoudhian, dus niet samen met de sinanthropen.

Het is duidelijk dat al die “ wetenschappers ” zich in bochten wringen om hoe dan ook hun aapmens te redden. In 1945 geeft Weidenreich eindelijk de waarheid toe, ondanks de ontkenningen van Teilhard : de tien skeletten van de homo sapiens werden wel degelijk ontdekt vlakbij de sinanthropen.

De “ reconstructie ” van de sinanthropus pekinensis, gevonden in Zhoukoudhian ( China), is pure volksverlakkerij. In werkelijkheid ging het om aapachtigen waarop door vertegenwoordigers van de homo sapiens jacht gemaakt werd.

De ware toedracht is eigenlijk heel simpel. Nadat de sinanthropus pekinensis, een aapachtige, honderdduizenden jaren vreedzaam in China geleefd had, verschenen plots vertegenwoordigers van de homo sapiens. Zij vestigden zich in de grotten van Zhoukoudhian en vervaardigden er werktuigen en wapens waarmee zij op jacht gingen, want zij waren dol op de apenhersenen. Een groep van die moderne mensen was bezig in hun “ keuken ” toen ze plots verrast werden door de instorting van hun grot ; die verpletterde mensen en hun dierlijke buit werden samen teruggevonden in 1933 !

Maar ondertussen heeft Weidenreich door een kunstenares een zogezegd “ model ” van een vrouwelijke sinanthropus laten vervaardigen : een dierlijk uitziende vrouw die hij Nelly noemt en die een tussenstadium tussen mens en aap moet voorstellen. Wanneer de Japanners in 1940 in China binnenvallen, dient Weidenreich het land te verlaten. En de fossielen ? Die gaan verloren, niemand weet hoe en iedereen geeft zijn eigen verklaring. Hebben de Amerikanen ze meegenomen ? De Japanners ? Of waren ze aan boord gebracht van een cargo die nadien getorpedeerd is ? Mysterie... Het is nochtans heel goed mogelijk dat de vervalsers van de chaos gebruik gemaakt hebben om al het bewijsmateriaal te doen verdwijnen.

Dat belet alle natuurhistorische musea ter wereld niet om afgietsels van de « Pekingmens » tentoon te stellen en te beweren dat het om een dierlijke voorouder van de mens gaat, die al werktuigen vervaardigde, het vuur beheerste en sacrale maaltijden aanrichtte waarbij hij in een « metafysische roes » de hersenen van zijn soortgenoten verorberde ! Met dank aan het geld van de Rockefeller Foundation en de maçonnieke Unesco.

Het eindoordeel over Teilhard de Chardin laten we uitspreken door Rev. Patrick O’Connell, auteur van een boeiend boek met de titel Science of Today and The Problems of Genesis (1963, heruitg. 2009) : « Hij was gewoon een kind dat nooit volwassen geworden is. Hij bezat een schitterende kennis van alle technische termen gebruikt door de geologen en de paleontologen, maar dat was alles. Wat tragisch is, dat is dat de absoluut waardeloze opinies van zo’n man het onderricht van eminente katholieke geleerden beïnvloed hebben » (p. 91).

BIOLOGISCHE EVOLUTIE JA,
PSYCHISCHE EVOLUTIE NEEN

Is alles in de paleontologie dan fraude ? De (overwegend protestantse) fixisten, zoals Patrick O’Connell, hebben de bedrieglijke praktijken waarover we hierboven spraken grondig uitgespit. Ze baseren zich er op om elke vorm van evolutie te verwerpen en hun fundamentele stelling kracht bij te zetten : dat de mens rechtstreeks geschapen is door God uit het slijk van de aarde, volgens de letter van de Bijbel. Ze riskeren echter het fanatisme van de darwinistische materialisten te beantwoorden met een gelijkaardig fanatisme... dat de echte wetenschap even goed geweld aandoet !

In 1974 werden in de zgn. Afardriehoek in Ethiopië 52 beenderresten ontdekt van een wezen dat “ Lucy ” gedoopt werd (officieel : australopithecus afarensis). Dit skelet bewijst dat er inderdaad sprake is van een biologische evolutie van een stam van primaten naar de mens toe, ondanks de ontkenningen van de fixisten die er slechts een aap in willen zien.

De échte teruggevonden beenderen – denken we aan Lucy, ontdekt in 1974 in Ethiopië en op dat ogenblik het meest volledige skelet van een menselijke voorouder dat ooit ontdekt werd – liegen niet : men hoeft ze slechts in alle objectiviteit te bestuderen en te vergelijken om te besluiten dat er wel degelijk over een evolutie kan gesproken worden, een onafgebroken ontwikkeling van een stam (phylum) van primaten naar de menselijke vorm toe.

Maar waarom hebben de wetenschappers zich daartoe niet beperkt ? Waarom willen zij mordicus niet-mensen vergeestelijken en waarachtige mensen verdierlijken ? De enige juiste oplossing van het probleem is volgens ons een gemengde oplossing : continuïteit én nieuwigheid, evolutie én schepping !

De Franse paleontoloog Camille Arambourg (1885-1969) publiceerde ooit een artikel onder de titel : De stand van onze kennis over de oorsprong van de mens (Année biologique, deel 23, p. 303). Ondanks het verplichte darwinistisch karakter ervan kunnen zijn besluiten als basis dienen voor een eerlijke discussie. De essentie luidt als volgt :

1° De mensheid heeft zich progressief verwijderd van de stam die alle primaten gemeenschappelijk hebben via een reeks opeenvolgende stadia die elke keer “ menselijker ” en minder aapachtig waren. Elk van die stadia heeft gedurende een bepaalde periode de aarde gedomineerd.

2° De verschillende “ industriële ” stadia – indus­trieel verwijst hier naar de gebruikte werktuigen – die met die menselijke stadia gepaard gaan, stemmen overeen met de verschillende stappen van een toenemend psychisme.

3° Niettemin bestaat er binnen elk stadium een zekere marge van variabiliteit : er kunnen zich overgangsvormen voordoen van het ene naar het andere stadium. Bij de Neanderthalers bv. vinden we extreme verschillen tussen wezens die neigen naar de homo sapiens en andere die duidelijk herinneren aan pre-hominiden.

4° Zowel op fysisch als op industrieel (en bijgevolg psychisch) vlak vertoont de evolutie die leidt van primitieve naar moderne types een voortdurende versnelling. De Australopithecus komt in beeld bij het begin van het Plioceen, 25 of 30 miljoen jaar geleden ; de pre-hominiden zouden verschenen zijn op het einde van het Plioceen, ongeveer 1 miljoen jaar geleden ; de homo sapiens fossilis, opgedoken in de laatste ijstijd, zou slechts een bestaan van 100.000 jaar gekend hebben en de moderne rassen zijn er sinds 15.000 jaar [de hedendaagse paleontologen geven andere cijfers, maar het gaat hier om het beginsel van de versnelling van het proces – nvdr].

5° Aan het begin van elk van die menselijke stadia vinden we een overvloed aan uiteenlopende vormen waarvan de meeste vroegtijdig afsterven ; slechts een klein aantal of zelfs maar één vorm zet het evolutieparcours verder. We kunnen dat vaststellen bij het onderzoek van de fossiele resten, meer bepaald de schedels die we teruggevonden hebben.

Tot daar Arambourg. Wij, die “ finalisten ” zijn en ruimte laten voor een door de Schepper geleide evolutie met een bepaald doel (finis in het Latijn) voor ogen, stellen vast dat er werkelijk sprake is van een opgang naar de mens toe. De authentieke fossiele resten waarover wij vandaag beschikken, en het zijn er zeer veel, laten volgens mij niet toe aan die anatomische evolutie en continuïteit te twijfelen. Maar dat er tegelijkertijd een psychische evolutie zou geweest zijn is een heel ander verhaal. Een langzaam, haast onmerkbaar aan de dag treden van de geest is een verzinsel van het darwinisme.

DE INTUÏTIE VAN WALLACE

Alfred Russel Wallace (1823-1913), een tijdgenoot van Darwin van wie het genie misschien wel superieur was aan dat van zijn landgenoot, maar die niet kon rekenen op evenveel maçonnieke steun, had een ingeving die in het kader van deze studie van het grootste belang is.

« In 1889, na dertig jaar van debatten en discussies rond de darwiniaanse theorie over de oorsprong van de mens, werd een boek gepubliceerd door Alfred R. Wallace, de man die samen met Darwin de visie over de evolutie door natuurlijke selectie ontwikkelde : Darwinism. In dat werk deed hij twee dingen : hij versterkte de argumenten ten gunste van de evolutie door natuurlijke selectie én hij ontkende het feit dat die evolutie door natuurlijke selectie de oorsprong kan verklaren van de verstandelijke, morele en sociologische mogelijkheden van de mens. Wallace onderscheidde de “ homo sapiens ” dan ook sterk van de andere levende wezens vanuit het standpunt van hun oorsprong.

« Vanaf de publicatie van The Descent of Man vonden er heftige debatten plaats tussen hen die de mens helemaal buiten het kader van de evolutie wilden plaatsen en zij die hem helemaal binnen dat kader wilden plaatsen. Wallace vond dat de bewijzen voor de oorsprong van de biologische mogelijkheden van de mens in de lijn van de primaten goed waren, maar dat zijn morele en intellectuele natuur niet kon verklaard worden door die afstamming. Psychosociaal gesproken, oordeelde hij, ligt de oorsprong van de mens gedeeltelijk buiten het feit van de evolutie » (R. Nogard O.P., Science de l’Evolution, p. 127).

Wallace besloot dat er sprake zou kunnen zijn van het ingrijpen van een hogere intelligentie, wat voor Darwin en zijn medestanders natuurlijk taboe was. Maar de intuïtie van Wallace zet ons op het juiste spoor : er kan gerust sprake zijn van een biologische afstamming van de mens van grote zoogdieren, als men maar erkent dat de geest hem uniek maakt en dat die geest geen product van de evolutie is. Het gaat om iets totaal nieuws, een echt onoverbrugbaar verschil tussen mens en dier. De darwinistische theorie van het langzame aan de dag treden van de mens houdt geen steek. We moeten integendeel uitgaan van een bruuske variatie die van een aapmens een echte mens gemaakt heeft door de instorting van een geest.

EEN AANVAARDBARE THEORIE

Er zijn mensen die de gedachte aan een biologische continuïteit tussen het dier en de mens afstotelijk vinden. Alsof de mens niet tot de dierlijke soort behoort, alsof een dier in zich iets vuils en onwaardigs zou hebben. Het dier is volmaakter en al veel nobeler, vergeten we dat niet, dan het slijk van de aarde. Het is ook het best voorbeschikt om de plaats, het werktuig, het “ schrijn ” van de geest te zijn.

Er zijn andere mensen die integendeel de gedachte aan een discontinuïteit, een breuk tussen dier en mens niet kunnen slikken. Het is niet moeilijk te raden vanuit welke vooroordelen, of beter gezegd vanuit welk fanatisme, ze dat doen ; ze willen alles herleiden tot de materie die blind en onafgebroken evolueert, om God te ontkennen en zijn sublieme schepping : de met een geest begiftigde mens.

De oplossing van het probleem – een echt wetenschappelijke oplossing, zonder a priori’s dus – moet tussen beide onwetenschappelijke standpunten in liggen.

« De verwantschap tussen de mens en de grote Afrikaanse apen is bijna even belangrijk als die tussen paarden en zebra’s en belangrijker dan de verwantschap tussen vossen en honden... De mens en de chimpansee hebben 99 % van hun genetisch materiaal gemeenschappelijk » (Sherwood Washburn in The Evolution of Man, 1978).

Als men de genetische identiteitskaart van een chimpansee confronteert met die van een mens, komt men tot merkwaardige vaststellingen. De chimpansee heeft 24 paar chromosomen, de mens 23. Hun vergelijking, paar per paar, levert acht verschillen op die overigens tussen de twee soorten een niet te overschrijden genetische barrière vormen. Hoe onwrikbaar die genetische paspoorten ook lijken, toch kunnen er bij de reproductie bepaalde wijzigingen optreden : om de ID-kaart “ chimpansee ” te veranderen in een ID-kaart “ mens ” zijn er slechts 9 mutaties nodig.

Ik ben geneigd Hugues de Nanteuil te volgen in zijn heel eenvoudig en pretentieloos werkje : Sur les traces d’Adam. Nouvel aperçu sur les origines de l’homme (Spes, 1968). Daar waar de meeste schitterend geïllustreerde en peperdure boeken in wezen atheïstisch en fanatiek zijn, geeft dit werkje blijk van christelijk geloof en een open geest zonder taboes. Ik citeer wat de auteur schrijft en permitteer me enkele termen te veranderen om zijn biologie te actualiseren :

« Mutaties doen zich klaarblijkelijk veel gemakkelijker voor op een embryo dan op een organisme, dus eerder vóór dan na de geboorte, waaruit volgt dat de mutatie erfelijk moet zijn en niet accidenteel.

« De enige manier om de twee problemen tegelijk op te lossen – één enkele mutatie op één enkel embryo, maar ook een veelheid aan gelijktijdig levende wezens om zichzelf op te voeden en zich een nakomelingschap te geven – is uit te gaan van de geboorte van een koppel identieke tweelingen, een mannetje (jongetje) en een vrouwtje (meisje). Als tweeling zouden ze dan voortkomen uit dezelfde, door de mutatie gekenmerkte eicel. Als koppel zouden ze voor een afstamming kunnen zorgen » (p. 167).

Deze eenvoudige en elegante hypothese krijgt steun van de celbiologie. Een bevruchte eicel van een mensachtige zou op een bepaald moment de noodzakelijke ultieme mutaties van haar chromosomen gekregen hebben. In het eerste stadium van de ontwikkeling van die eicel zouden er vervolgens twee embryo’s ontstaan zijn, waarbij een van de twee het geslachtschromosoom Y (eigen aan de man) verloor ; dat de twee personen van een eeneiige tweeling verschillend van geslacht zijn, komt wel meer voor. Zo werden dan de tweelinglichamen gevormd van de eerste man en de eerste vrouw, zijn zus-en-bruid, uit hem genomen, aan wie nog enkel de adem van de Geest ontbrak om de gaven van intelligentie, affectiviteit en vrijheid te ontvangen die de echte kenmerken zijn van een menselijk wezen.

Daarna moest dat mensenpaar, om te kunnen denken en handelen, nog een taal leren. Dr. Pierre-Paul Grassé heeft het bewezen : het is door de taal dat de vorming van de hersenen voltooid wordt en dat de menselijke intelligentie zich bevrijdt van de biologische conditionering. Ook de hierboven aangehaalde Sherwood Washburn (nochtans een darwinist) wijst op de sleutelrol van de taal : « Het woord onderscheidt de mens meer dan wat ook van de andere dieren. Spijtig genoeg [...] blijft de oorsprong van het woord een mysterie. Er is geen enkel bewijs van de aan- of afwezigheid ervan bij de fossielen. Toch geeft de archeologische documentatie enkele aanwijzingen. De fenomenen die wij waarnemen gedurende de laatste veertigduizend jaar van de prehistorie kunnen in gang gezet zijn door de ontwikkeling van het woord. Het verschijnen van een toegenomen capaciteit om verbaal te communiceren kan de gave [sic !] geweest zijn die geleid heeft tot de buitengewone expansie van de moderne mens, homo sapiens-sapiens » (op. cit., p. 106).

De gave... van wie ? Onwillekeurig denk ik aan het charmante beeld uit het boek Genesis : Jahweh-God die « in de koelte van de middag » (3, 8) in de tuin rondwandelde en alle dieren « naar de mens voerde om te zien hoe hij ze noemen zou » (2, 19).

Het ontstaan van de taal heeft echter niets te maken met de biologische ontwikkeling, maar met de psychische. De gave van de rede was ervoor nodig of anders gezegd : de schepping van de menselijke geest, de grote « goddelijke verrassing »!

« De versnelling van de menselijke geschiedenis », schrijft Washburn, « kan niet beter geïllustreerd worden dan door de veranderingen van de laatste tienduizend jaar te vergelijken met het weinige dat zich in de loop van de vier miljoen jaren daarvoor heeft voorgedaan. » Nanteuil denkt er precies hetzelfde over. Die acceleratie spreekt boekdelen : vanaf het ontstaan van de kosmos (15 miljard jaar geleden ?) en vervolgens de biosfeer (vier miljard jaar geleden ?) evolueert alles in de richting van de Mens. De materialisten willen het niet zien, maar wie de zaken objectief en onbevooroordeeld bestudeert, kan alleen maar getroffen worden door de finaliteit die onmiskenbaar aan het werk is. En wie finaliteit zegt, die spreekt over een superieure Geest die alles leidt : God.

abbé Georges de Nantes, mei 1981
Hij is verrezen ! nr. 113, september-oktober 2021