DE « OSTPOLITIK » 
VAN PAUS PIUS XI (1922-1939)

De Kerk van de Verrijzenis van Christus in Sint-Petersburg, de stad die door Peter de Grote gesticht werd en genoemd werd naar de Prins van de Apostelen. Op 26 januari 1924, kort na de dood van Lenin, werd ze omgedoopt in Leningrad. Haar oorspronkelijke naam kreeg ze terug in augustus 1991 : voor alle Russen was dit het hoopvolle teken dat het einde van de communistische nachtmerrie in zicht was...

IN het jaar 1917 had in Fatima de wonderbare Verschijning van Onze-Lieve-Vrouw aan drie herderskinderen plaats. Op het einde van datzelfde jaar veegde de Oktoberrevolutie in Rusland het tsaristisch regime weg en kwamen Lenin en zijn bolsjevieken aan de macht. Beide gebeurtenissen staan niet los van elkaar : toen de H. Maagd op 13 juli het Grote Geheim bekend maakte, vermeldde ze uitdrukkelijk de sleutelrol die Rusland in de gebeurtenissen van de twintigste eeuw zou spelen. « Ik zal de toewijding van Rusland aan mijn Onbevlekt Hart komen vragen en de eerherstellende communie van de eerste zaterdagen van de maand. Als men mijn verzoeken inwilligt, zal Rusland zich bekeren en zal men vrede hebben. In het andere geval zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden en oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk uitlokken... »

In dit artikel1 willen we dieper ingaan op de politiek van het Vaticaan t.o.v. de Sovjetunie tijdens het interbellum, de periode tussen de beide Wereldoorlogen. In grote lijnen valt deze periode samen met het pontificaat van Paus Pius XI. Om die Vaticaanse politiek in zijn juiste historische context te plaatsen, moeten we eerst duidelijkheid scheppen over de ware aard van de Oktoberrevolutie van 1917.

DE ANTI-RUSSISCHE REVOLUTIE

« Alles in onze geschiedenisboeken wil bewust de indruk wekken dat de Russische tsaren door hun autocratie, hun hardheid, hun onbekwaamheid, hun godsdienstig fanatisme, hun onrechtvaardigheid op sociaal gebied en hun immobilisme op economisch vlak in zo’n grote mate het ongenoegen van hun volk hebben opgewekt dat zij uiteindelijk verdreven zijn door een algemene revolutie. Niets is echter minder waar !

« Gedurende de zo dramatische negentiende eeuw leefden de tsaren als goede en rechtschapen vorsten die het welzijn van hun vele volkeren op het oog hadden. Allemaal vervulden ze op voorbeeldige wijze hun zending van Vertegenwoordigers van God op Russische bodem en Verdedigers van de orthodoxe naties » (abbé Georges de Nantes, CRC nr. 184, dec. 1982, p. 21). Nicolaas II, de laatste tsaar, was onder de staatshoofden en regeringsleiders van zijn tijd ongetwijfeld de meest humane, de meest loyale tegenover zijn bondgenoten en de meest bekommerde om het welzijn van zijn volk ; bovendien was hij een diep christelijk vorst.

Tegenover de dreiging van de opkomende revolutie – die van volkomen vreemde inspiratie was – maakte Nicolaas II slechts één fout : hij was te liberaal, hij miste de scherpzinnigheid en de hardhandigheid om het kwaad uit te roeien vóór het te laat was.

Het kwaad kwam niet voort uit de Russische ziel, en was evenmin een uitvloeisel van het tsaristisch regime. Het kwam van elders... In april 1917 werd Vladimir Oeljanov Lenin in opdracht van de Duitse generale staf in een hermetisch afgesloten treinwagon van Zwitserland dwars door Duitsland naar Rusland overgebracht, zoals men een dodelijk virus in een gezond lichaam injecteert. In volle Wereldoorlog hoopten de Duitsers zo hun vijand in het Oosten uit te schakelen zodat ze al hun militaire kracht konden inzetten op het westelijk front. Na de aankomst van Lenin in Sint-Petersburg werd de bolsjevistische propagandamachine in de hoogste versnelling geschakeld, waarbij de revolutionairen in ruime mate konden beschikken over kapitaal uit het buitenland : kort vóór de Oktoberrevolutie beschikte de partij over zeventien dagbladen die op 320.000 exemplaren gedrukt werden ! (cf. M. Heller en A. Nekrich, Utopia in Power. History of the Soviet Union from 1917 to the Present, 1982, p. 27).

De “ geïmporteerde ” revolutie verspreidde zich als een kankergezwel over het lichaam van het Heilige Rusland, dat door toedoen van de oorlog de weerbaarheid miste om er zich doelmatig tegen te verzetten. Op 25 oktober 1917 namen de triomferende bolsjevieken hun intrek in het Winterpaleis te Sint-Petersburg. Op enkele maanden tijd hadden zij een brutaal einde gemaakt aan de eeuwenoude, wettelijke monarchie van goddelijk recht, zonder dat de Westerse Geallieerden een vinger uitgestoken hadden om hun trouwe bondgenoot ter hulp te komen.

In de nacht van 16 op 17 juli 1918 werd de voltallige keizerlijke familie in Jekaterinenburg uitgemoord. Het uur van de anti-Russische Terreur was aangebroken... « De weg van de terreur », zei Lenin, « is de enige weg die voor ons openligt, en we kunnen hem niet vermijden. Denken jullie soms dat wij kunnen overwinnen zonder de brutale en niets ontziende terreur ? » (aangehaald in Le marxisme-léninisme, uitg. La Cité catholique, 1960, p. 332).

Het eerste slachtoffer van de Terreur was de Kerk. « Religieuze vervolging : inderdaad, in de eerste plaats en vóór alles, want de godsdienst is de meest gehate en meest verafschuwde vijand. In oorsprong en in wezen is het communisme “ een meedogenloos atheïsme ”, zoals Solzjenitsyn schrijft » (broeder Michel van de H. Drievuldigheid, Toute la vérité sur Fatima, vol. 2, herw. uitg. 1986, p. 283).

In november 1919 richtte de orthodoxe patriarch van Moskou, Mgr. Tikhon, een dramatische oproep aan de Europese naties : « Bisschoppen, priesters, monniken en religieuzen worden massaal gefusilleerd onder de vage beschuldiging van “ contrarevolutie ”. Met een geraffineerde wreedheid wordt hen de troost van de laatste sacramenten geweigerd, en hun families krijgen geen toelating om de stoffelijke resten een christelijk graf te bereiden » (aangehaald door H. Costou in Lectures françaises, april 1980, p. 5).

Maar niet alleen de geestelijkheid werd geliquideerd : iedereen die gestudeerd had, alle vooraanstaande Russen en al wie een bedreiging zou kunnen vormen voor het nieuwe regime werd meedogenloos vermoord. Ook “ gewone ” mensen werden niet gespaard. Kardinaal Mercier maakte in 1922 de eerste angstwekkende dodentallen openbaar : 260.000 gewone soldaten, 54.000 officieren, 18.000 grondbezitters, 35.500 intellectuelen, 192.000 arbeiders, 815.000 boeren...

EEN GEORGANISEERDE HONGERSNOOD

Op hetzelfde moment werd de bevolking getroffen door een verschrikkelijke hongersnood, als gevolg van de ontwrichting van de economie die de revolutie had teweeggebracht. « De revolutie had de ganse landbouwactiviteit grondig verstoord. Ontelbare boeren waren gedeporteerd of vermoord. De opeising van alle oogsten in 1918, 1919 en 1920 had de overgebleven landbouwers ontmoedigd om nog langer te zaaien en uitsluitend voor het profijt van het Rode Leger en de partijleden te werken. Fabrieken en transporten werkten nog slechts sporadisch » (broeder Michel, o. c., p. 285). Het resultaat was een ramp van een onvoorstelbare omvang. Miljoenen mensen kwamen om van de honger. De lijken werden niet meer begraven, maar in de rivieren gegooid of zelfs aan de varkens gevoederd. « In de omgeving van de Wolga was de hongersnood zo groot dat er kannibalisme optrad » (Ulisse Floridi, s.j., Moscou et le Vatican, 1979, p. 30).

Maar de afschuwelijke waarheid over deze grote hongersnood gaat elke verbeeldingskracht te boven : zij was niet het gevolg van een foute inschatting door de nieuwe machthebbers maar paste in een vooraf opgezet plan ! « De honger roeit sneller uit dan een machinegeweer. Hij maakt minder lawaai en er komt geen procedure aan te pas. Al in september 1918 schreef Zinovjev, de intieme vriend van Lenin die samen met hem in de fameuze afgesloten treinwagon naar Rusland was teruggekeerd : “ Wij zullen het halen. Van de Russische bevolking is 90 miljoen in de macht van de Sovjets. En de rest ? Die roeien we gewoon uit ! ” Als men weet dat Rusland op dat ogenblik ongeveer 130 miljoen zielen telde, is de rekening vlug gemaakt : er waren nog 40 miljoen Russen te veel ! » (broeder Michel, p. 286).

« We maken ons hart wreed, bikkelhard en meedogenloos », kon men in 1918 lezen in het officiële partijblad van de sovjet van Petrograd, « zodat er geen medelijden kan in doordringen en het niet huivert vóór de oceaan van bloed van onze vijanden. We zullen de sluizen van deze vloedgolf van bloed openzetten. Zonder erbarmen en zonder genade zullen wij onze vijanden met duizenden tegelijk ombrengen en hen verdrinken in hun eigen bloed ! »

Alexander Solzjenitsyn heeft dan ook overschot van gelijk als hij schrijft : « Het communisme is altijd antinationaal. Het is er op gericht de natie waarin het zich ontwikkelt langzaam maar zeker te doden, om zich daarna op de omliggende naties te storten ! » (De vergissing van het Westen, 1980, Fr. uitg. p. 88).

DE RAMPZALIGE BESLISSING VAN HET VATICAAN

Paus Pius XI (1922-1939)
Paus Pius XI (1922-1939)

In 1922, vijf jaar na het uitbreken van de Oktoberrevolutie, besteeg Paus Pius XI de Heilige Stoel. Wat had men anders kunnen verwachten van de nieuwe paus dan dat hij met grote duidelijkheid een officiële veroordeling van het marxisme-leninisme zou uitspreken, en dat hij ten overstaan van het moordenaarsregime in Moskou een krachtdadige en volkomen onafhankelijke politiek zou volgen ? « Een formele veroordeling van de marxistische ketterij lag in de logica der dingen, van zodra het duidelijk was dat het communisme in het Heilige Rusland getriomfeerd had en dat de bolsjevistische propaganda de wereld bedreigde », schrijft Daniel Rops terecht (Histoire de l’Église, p. 534).

Maar helaas liep het anders. Kort na de Revolutie al koos het Vaticaan, in het spoor van de Westerse democratieën, voor een heel andere strategie, die van de dialoog en het compromis. Onder Benedictus XV (1914-1922) werden de eerste stappen in die richting gezet, maar het was vooral zijn opvolger, Pius XI (1922-1939), die de politiek van « opening naar het Oosten » vorm gaf.

Pius XI verwachtte veel van de Sovjets. De val van de tsaar had in Rusland immers geleid tot het einde van het monopolie van de orthodoxie, die al haar privileges verloren had. De Paus hoopte op de ondertekening van een concordaat met Lenin, of in alle geval op een modus vivendi die het immense grondgebied zou openstellen voor katholieke missies. Wat onder de tsaren zo goed als onmogelijk was geweest, hoopte hij nu gedaan te krijgen van het bolsjevistisch regime. Een tragische vergissing en een onvoorstelbare dwaasheid, zoals geleidelijk aan zou blijken...

De belangstelling van het Vaticaan kwam de Sovjets goed uit. « In de eerste jaren na de Wereldoorlog was het hoofddoel van de buitenlandse politiek van het Kremlin de wettelijke erkenning van het nieuwe regime door de grote mogendheden. Elk publiek contact met de H. Stoel, van welke aard ook, betekende een kostbare troefkaart » (broeder Michel, p. 352). Lenin en zijn handlangers spanden zich dan ook in om de toenaderingspogingen van het Vaticaan met een schijn van welwillendheid te beantwoorden.

DE CONFERENTIE VAN GENUA

Enkele maanden na de troonsbestijging van de nieuwe Paus ging in Genua een internationale conferentie door (april-mei 1922). De kerkvorst greep dit gebeuren aan als een uitgelezen gelegenheid om zijn politiek t.o.v. de Sovjetunie gestalte te geven.

De conferentie had o.m. tot doel een einde te maken aan het diplomatiek isolement waarin Duitsland na het einde van de Eerste Wereldoorlog verkeerde. Voor de Anglo-Amerikanen was dit een absolute voorwaarde voor blijvende vrede. En wat belangrijk was : voor het eerst werden ook de Sovjets, in de persoon van hun commissaris voor buitenlandse zaken Tsjitsjerin, tot de gesprekken toegelaten.

Op 7 april, drie dagen vóór de opening van de conferentie, maakte de Paus een brief openbaar die hij geschreven had aan Mgr. Signori, de aartsbisschop van Genua. Hij onderstreepte er de grote hoop in die men op « deze internationale vredesconferentie » moest vestigen. Op discrete wijze werden de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog uitgenodigd om « enkele offers te brengen op het altaar van het algemeen welzijn ». Want, aldus Pius XI, « men mag niet vergeten dat de beste waarborg voor de algemene rust geen woud van bajonetten is maar het wederzijds vertrouwen en de vriendschap » (Acta van Z. H. Pius XI, vol. 1, p. 36).

Het Vaticaan zocht openlijk toenadering tot de Sovjetdelegatie op de conferentie.Tijdens een officieel diner op 22 april 1922 aan boord van het Italiaanse oorlogsschip de Dante Alighieri wisselde de aartsbisschop van Genua vriendelijke woorden en glimlachjes uit met de vertegenwoordiger van de bolsjevieken, Tsjitsjerin, die aan tafel recht tegenover hem gezet was. « De ontmoeting tussen de aartsbisschop en Tsjitsjerin werd bezegeld met het klinken van de champagneglazen tijdens de traditionele toast. Overeenkomstig de traditie nam Tsjitsjerin een exemplaar van het menu mee dat door Mgr. Signori ondertekend was... en vice versa » (Sergio Trasatti, Vatican-Kremlin : les secrets d’un face à face, 1995, p. 45).

De onderhandelingen van het Vaticaan met de bolsjevieken leidden tot verontwaardigde protesten van de Russische emigranten : « De handen die de heilige Hostie aanraken, drukken nu de bebloede handen van de moordenaars », schreef de essayist Dimitri Merezjkovski in een open brief aan Pius XI op 4 mei 1922.

Maar in de Kerk was toen al een partij actief die ongevoelig en doof zou blijven voor dit soort bezorgde oproepen. Daags na de fameuze toast zond een zekere don Roncalli – de latere Paus Joannes XXIII – gelukwensen aan de aartsbisschop van Genua, in een brief met de hoofding van de Propaganda Fide : « Hier in Rome heeft de houding van Uwe Excellentie de beste indruk gemaakt. Mocht de Heer u ter hulp komen om de zware taak die de Voorzienigheid Uwe Excellentie heeft toevertrouwd als vertegenwoordiger van de Kerk in zo’n plechtige omstandigheden tot een goed einde te brengen » (aangehaald door Trasatti, o. c., p. 46).

Op 14 mei bezorgde Mgr. Pizzardo, de officiële gezant van het Vaticaan, aan de conferentie een memorandum waarin de H. Vader de deelnemende landen voorstelde om de bolsjevistische regering officieel te erkennen. De enige voorwaarde was dat deze regering zich zou engageren om « in Rusland het respect voor de gewetens en de vrijheid van eredienst » toe te kennen aan alle belijdenissen.

Verder vroeg Pius XI aan Moskou officiële visa voor de elf deelnemers aan een pauselijke missie die hij naar de Sovjetunie wilde sturen om hulp te bieden aan de uitgehongerde bevolking. « De ongelukkige volkeren in de uiterste hoeken van Europa zijn al getroffen door oorlog, onderlinge strijd en godsdienstige vervolging. Momenteel worden zij gedecimeerd door de honger en door epidemies, terwijl ze nochtans op hun grondgebied zoveel bronnen van rijkdom bezitten en alles in zich hebben om tot het sociaal herstel bij te dragen », schreef de H. Vader in opvallend vage bewoordingen (Acta, vol. 1, p. 45). Geen woord over de satanische revolutie, geen woord over het moorddadig regime dat de Kerk vervolgde en deze hongersnood doelbewust georganiseerd had om de eigen bevolking uit te roeien !

De regering van Lenin antwoordde dat de visa alleen zouden verleend worden onder uitdrukkelijke voorwaarden : elke uiting van christelijk geloof en elke vorm van apostolaat door de deelnemers aan de hulpmissie waren strikt verboden ; zij konden alleen achter gesloten deuren de Mis opdragen, en het was zelfs uitgesloten om met de uitgedeelde levensmiddelen devotieprentjes van de H. Maagd mee te geven... Het Vaticaan gaf toe en accepteerde al deze voorwaarden.

Toch berustte de Vaticaanse politiek niet op eenstemmigheid. Na een onderhoud met de nuntius schreef de ambassadeur van Frankrijk in Beieren op 14 mei 1922 aan de Quai d’Orsay, het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken : « Mgr. Pacelli [de latere Paus Pius XII] heeft mij ten persoonlijken titel gezegd dat hij de politiek van de Heilige Stoel met betrekking tot de Sovjets betreurt. Hijzelf vindt dat het om echte criminelen gaat die men op geen enkele manier kan vertrouwen » (geciteerd door broeder Michel, p. 381).

DE MISSIE VAN PATER WALSH

De « echte criminelen » dreven ondertussen de vervolging op : alleen al in het jaar 1922 werden in Rusland meer dan achtduizend geestelijken, katholieken en orthodoxen, gefusilleerd. De slachtpartijen waren door Lenin zelf bevolen, enkele weken vóór de conferentie van Genua.

In zijn werk Rome et Moscou, 1900-1950 (Desclée de Brouwer, 1987) schrijft pater Antoine Wenger : « Op 15 maart 1922 zond Lenin aan Molotov een brief, bestemd voor de leden van het Politburo. De brief droeg de vermelding “ uiterst geheim ” en mocht in geen geval gekopieerd worden – daarom komt hij niet voor in de Verzamelde werken, al kan aan de authenticiteit ervan niet getwijfeld worden : hij is terug te vinden in de centrale archieven van de partij, in het Instituut van het marxisme-leninisme, onder het sigel F2 / bewaarsectie 22.954. »

Deze brief luidt als volgt :

« Het huidig ogenblik is niet alleen uiterst gunstig, maar zelfs uniek. Wij kunnen met 99 % zekerheid onze tegenstander verpletterend verslaan en onszelf verzekeren van een onaantastbare positie voor verschillende decennia.

« Op dit moment, en op dit moment alléén, nu er in de streken die lijden onder de hongersnood kannibalisme optreedt en er langs de wegen honderden of zelfs duizenden lijken liggen, kunnen én moeten wij overgaan tot de inbeslagname van de rijkdommen van de Kerk, krachtdadig en zonder medelijden. Elke vorm van oppositie moeten wij neerslaan : we mogen ons door niets laten tegenhouden.

« Hoe groter het aantal vertegenwoordigers van de bourgeoisie en van de reactionaire clerus dat wij onder dit voorwendsel kunnen fusilleren, hoe beter voor onze zaak. Het is juist nu dat we de massa zodanig moeten intimideren dat zij in geen jaren zelfs nog maar de moed heeft om aan welk soort oppositie ook te denken » (Wenger, pp. 143-144).

Rond dezelfde tijd kreeg de pauselijke missie die hulp wilde bieden aan de uitgehongerde Russische bevolking eindelijk de vereiste toelating om de Sovjetunie binnen te komen – maar onder de opgelegde voorwaarden. Pater William Thomas Walsh, s.j., en zijn medewerkers begonnen eind september aan hun moeilijke opdracht, waarbij ze voortdurend werden tegengewerkt door de plaatselijke autoriteiten. Met bewonderenswaardig geduld en grote toewijding slaagden ze er niettemin in om verschillende centra voor voedselbevoorrading op poten te zetten. Maar op enkele stappen van deze centra werden priesters door de bolsjevieken gemarteld en vermoord.

Op Goede Vrijdag 1923 werd Mgr. Budkiewicz, de vicaris-generaal van het katholieke aartsbisdom Mohilev, met een onvoorstelbare wreedheid afgemaakt. Hij werd door een smalle, donkere gang geduwd waardoor hij viel en zijn been brak. Daarop rukten zijn beulen de kleren van zijn lichaam en sleepten hem naakt bij zijn oren naar de plaats van executie. Eén van zijn oorschelpen werd daardoor afgerukt ; doorheen het bloedige open gat werd een kogel afgeschoten. P. Walsh, aan wie men op cynische wijze beloofd had dat hij de martelaar zou mogen assisteren bij de terechtstelling, wachtte ondertussen vlakbij op nieuws. Terwijl hij voortdurend belde om te vernemen of hij eindelijk mocht komen, hoorde hij plots doorheen de telefoon het revolverschot, terwijl op de achtergrond geroepen, gezongen en gelachen werd...

De missie gaf er zich dan ook vrij vlug rekenschap van dat hun edelmoedig werk vooral de Sovjetregering in de kaart speelde. Toen Moskou aan het Vaticaan vroeg om een verlenging van de missie, liet pater Walsh weten dat hij tegen zulk een verlenging gekant was : « Hij begreep heel goed wat het uiteindelijke doel was dat de Sovjets nastreefden toen ze aan de missie vroegen om haar werk verder te zetten : van het Vaticaan een erkenning de facto verkrijgen. Hij weigerde echter resoluut om een positief advies te geven voor zulk een erkenning. Moskou wist dat, en liet geen enkele gelegenheid voorbij gaan om hem in moeilijkheden te brengen » (U. Floridi, s.j., Moscou et le Vatican, pp. 35-36).

Het Vaticaan liet zich ompraten en tikte de moedige leider van de missie op de vingers : « Men vroeg zich af of het niet beter zou zijn voor de beoogde resultaten dat de pater zijn manier van omgaan met de Russische autoriteiten zou matigen » (ibid., p. 36). Men liet verstaan dat hij te bruusk was, dat hij niets begreep van het nieuwe regime noch van de Slavische geest ! Hij moest zich zelfs schriftelijk verantwoorden bij kardinaal Gasparri, de Staatssecretaris, die voorstander was van een maximum aan toegevingen aan de Sovjets.

De opvolger van Walsh, pater Gehrmann, schreef aan de Paus in 1924 een gedetailleerd rapport van vierentwintig bladzijden waarin hij de openlijke en officiële veroordeling van het communisme vroeg. Maar Pius XI wees dit verzoek van de hand. In hetzelfde jaar behaalde Tsjitsjerin een beslissend diplomatiek succes : achtereenvolgens erkenden Groot-Brittannië, Italië, Noorwegen, Oostenrijk, Griekenland, Zweden, China, Denemarken, Mexico en Frankrijk officieel de bolsjevistische regering2. De Ostpolitik van het Vaticaan had er toe bijgedragen de Sovjets uit hun isolement te halen... zonder dat de vervolgingen verminderd waren.

PATER D’HERBIGNY OP HET VOORPLAN

Mgr. Michel d'Herbigny (1880-1957), het naïeve werktuig van de pauselijke politiek

In de schoot van de Sociëteit van Jezus was pater Michel d’Herbigny (1880-1957) in die tijd dé specialist van Russische aangelegenheden. Het was dan ook onvermijdelijk dat hij de aandacht zou wekken van Pius XI. De Paus zou hem gedurende tien jaar als nauwe medewerker en raadsman bij zijn beleid betrekken, tegen het advies in van pater Ledochowski, de generaal van de jezuïeten, die over de fameuze Ruslandkenner zei : « Pater d’Herbigny is hypergevoelig en drijft op emoties. Hij is niet discreet genoeg en heeft bovendien geen praktische aanleg. Met hem stevent men op zware ontgoochelingen af » (aangehaald door J. Vandrisse in : Le point sur le drame de Mgr. d’Herbigny, Le Figaro, 14 juni 1977).

Al in 1922, helemaal in het begin van zijn pontificaat, benoemde Pius XI pater d’Herbigny tot voorzitter van het Pauselijk Instituut voor Oosterse aangelegenheden. « Hij kwam in de plaats van de benedictijn dom Schuster, de abt van Sint-Paulus-buiten-de-muren, die later kardinaal zou worden en een goede vriend van Pius XII. Dom Schuster was een zeer vooruitziend man en een overtuigd anticommunist, die als eerste het Geheim van Fatima zou publiceren. Men kan het alleen maar betreuren dat elke verantwoordelijkheid voor de Russische aangelegenheden hem werd afgenomen bij het begin van het nieuwe pontificaat » (broeder Michel, o. c., p. 358).

In de zomer van 1925 wordt pater d’Herbigny, met wie Pius XI dan al veelvuldig contact heeft, aangesteld tot secretaris van de nieuwe pauselijke commissie Pro Russia. Rond dezelfde tijd wordt in Moskou een wel heel bijzonder concilie voorbereid : het « Rode orthodoxe antipatriarchale Concilie ». Het gaat om een bijeenkomst van orthodoxen die collaboreren met het communistisch regime en die gebroken hebben met patriarch Tikhon, het officiële hoofd van de Russisch-orthodoxe kerk. Dit « Rode Concilie » wil aantonen hoe actief de « levende revolutionaire Sovjetkerk » wel is, en enkele zorgvuldig geselecteerde buitenlandse deelnemers kunnen het gebeuren de gepaste uitstraling geven...

Pater d’Herbigny is meteen geestdriftig als hij van deze bijeenkomst hoort. Hij vraagt en krijgt van de Paus de toelating om er naartoe te gaan, en de Sovjetautoriteiten verlenen hem zonder problemen een visum. Op 4 oktober komt de jezuïet in Moskou aan, waar hij met veel vertoon wordt ontvangen. Op het concilie hoort hij getuigenissen die volgens hem wijzen op een waarachtige godsdienstvrijheid in de U.S.S.R. Het wordt hem zelfs toegestaan om helemaal op het einde het woord te nemen !

Zonder het blijkbaar te beseffen, speelt pater d’Herbigny het spel van de communistische machthebbers, die baat hebben bij een goede verstandhouding met het Vaticaan. « Het staat vast dat elk diplomatiek contact dat een plechtige veroordeling van het communisme door de Paus kon vertragen of verhinderen in de kaart speelde van de revolutionaire strategie van het Kremlin overal ter wereld, en zijn buitenlandse politiek vergemakkelijkte. Als de encycliek Divini Redemptoris [waarin het communisme eindelijk officieel zou veroordeeld worden] vijftien jaar eerder verschenen was, dan was zij tienmaal doeltreffender geweest dan toen zij in 1937 gepubliceerd werd » (broeder Michel, p. 368).

Bij zijn terugkeer brengt d’Herbigny enthousiast verslag uit aan Pius XI. En hij heeft een suggestie : waarom geen twee of drie bisschoppen wijden die in Rusland het godsdienstig leven opnieuw zouden kunnen organiseren ?

Terwijl Rome zijn eigen illusies voor werkelijkheid neemt, is in Moskou de onstuitbare opgang van Stalin begonnen, die al zijn rivalen meedogenloos uit de weg zal ruimen. De nieuwe sterke man van de Sovjetunie drijft in datzelfde jaar 1925 de strijd op om het geloof voorgoed uit te roeien. Hij sticht de « Vereniging van militante atheïsten », waarvan het orgaan, Bezbozjnik (“ de goddeloze ”) blasfemische conferenties en manifestaties organiseert. De vereniging verspreidt antigodsdienstige films en richt musea in om – vooral bij de jeugd – het atheïsme te verspreiden.

Niet veel later wordt d’Herbigny aangesteld tot apostolisch afgevaardigde voor Rusland. Op 29 maart 1926 ontvangt hij in de huiskapel van de nuntiatuur in Berlijn uit de handen van de nuntius, Mgr. Pacelli, in het geheim de bisschopswijding, in opdracht van Pius XI. « Maar Mgr. Pacelli had geen vertrouwen in d’Herbigny. Hij was verbaasd dat de Paus hem zulke belangrijke opdrachten toevertrouwde » (broeder Michel, p. 371).

ZWARE ONTGOOCHELINGEN

Jozef Stalin dreef vanaf 1925 de strijd op om het geloof in Rusland voorgoed uit te roeien.

De nieuwe bisschop reisde vanuit Berlijn door naar Moskou, en later naar Kiev en Leningrad. In de kerk van de H. Lodewijk-van-de-Fransen – de enige overgebleven katholieke kerk in de Russische hoofdstad – diende hij in het geheim aan drie priesters de bisschopswijding toe om zo de hiërarchie van de katholieke Kerk in Rusland te herstellen. Maar in zijn groot optimisme was Mgr. d’Herbigny niet voorzichtig genoeg. De wijdingen lekten snel uit en de geheime politie hield de drie nieuwe bisschoppen scherp in de gaten.

In augustus van hetzelfde jaar besloot de Paus Mgr. d’Herbigny opnieuw naar de Sovjetunie te sturen. Maar deze keer zou het Vaticaan Moskou verwittigen dat hij bisschop gewijd was ! « Mgr. d’Herbigny kwam bijgevolg allesbehalve clandestien het land binnen : het leek bijna een officiële ontvangst ! De relaties tussen Rome en de regering van Stalin waren dan ook uitstekend – zo uitstekend zelfs dat de voornaamste opdracht van de Franse bisschop erin bestond om in de U.S.S.R. een katholiek seminarie op te richten » (broeder Michel, pp. 372-373). De communisten deden alsof ze dit plan niet ongunstig gezind waren, omdat ze er opnieuw een mogelijkheid in zagen om Rome onder druk te zetten.

Zoals gewoonlijk was Mgr. d’Herbigny meteen geestdriftig over het geveinsde “ ja ” van de Sovjets. Hij telegrafeerde het nieuws naar de Paus, die opdracht gaf om het te publiceren in de Osservatore Romano, tezamen met een verslag van de pontificale mis die de bisschop in Moskou opgedragen had. De generaal van de jezuïeten was daarover erg ontevreden : was er niet overeengekomen dat het episcopaat van Mgr. d’Herbigny geheim zou blijven ?

In Leningrad ging Mgr. d’Herbigny over tot een vierde bisschopswijding. Alleen hijzelf dacht dat ze volledig in het geheim gebeurde, maar zoals te vrezen viel waren de Sovjets van alles onmiddellijk op de hoogte.

Met drie van de nieuwe bisschoppen werden korte metten gemaakt. Mgr. Malecki werd gearresteerd, naar Siberië gedeporteerd en het land uitgezet in 1933. Mgr. Sloskans [zie kadertekst op pp. 10-11] werd op 17 september 1927 aangehouden en naar de sinistere Loebianka-gevangenis overgebracht, van waaruit een kruisweg begon langs verschillende werkkampen in Siberië. Mgr. Frisov werd na lange perioden van gevangenschap in 1937 gefusilleerd.

Mgr. Pie Eugène Joseph Neveu (1877-1946) leverde onbewust belangrijke informatie over de katholieken in de USSR aan de geheime dienst van Stalin.

De vierde bisschop, Mgr. Neveu, kwam er beter vanaf en kon zich ogenschijnlijk vrij in Moskou bewegen, omdat hij onbewust grote diensten aan de Sovjets bewees : « De Gepeoe [de politieke politie] was vrij vlug te weten gekomen dat Mgr. Neveu de leider was van de katholieke Kerk in Rusland, en men besloot hem nog een tijd te gebruiken. Hij was het hart of het brein waarin op allerlei manieren – brieven, bezoeken, aanwezigheid bij kerkdiensten, biechtpraktijk – de duizenden geheime draden bijeen kwamen die de katholieken in Rusland met elkaar verbonden. Via hem was de katholieke Kerk in Rusland ook verbonden met Rome. Hij was dus, zonder het zelf te beseffen, een kostbare bron van informatie » (A. Wenger, o. c., p. 262).

Ondertussen leefde het Vaticaan nog altijd in de illusie dat het een modus vivendi zou kunnen vinden met de Sovjets waardoor de katholieken in de U.S.S.R. uiteindelijk vrijheid van godsdienst zouden verkrijgen. In 1927 verhardde Moskou echter plotseling zijn standpunt. De Sovjets kondigden aan dat er van een concordaat geen sprake kon zijn. Voortaan zouden ze alle kwesties in verband met de katholieke Kerk in de U.S.S.R. unilateraal regelen, zonder Rome nog zelfs maar in te lichten. Tezelfdertijd kwamen er uit de Sovjetunie alsmaar meer alarmerende berichten over aanhoudingen van bisschoppen en priesters, en vervolgingen van allerlei aard.

Ook van het katholiek seminarie kwam uiteraard niets in huis. « Twee jezuïeten probeerden dit seminarie te openen in Odessa, maar men stuurde hen terug naar Moskou. Na amper één maand verblijf in de Sovjetunie moesten ze terug naar huis keren, omdat hun verblijfsvergunning werd ingetrokken » (P. Lesourd, Entre Rome et Moscou, le Jésuite clandestin, Mgr d’Herbigny, 1976, p. 42).

Het werd steeds duidelijker dat het volkomen onzinnig was om met de Roden te willen onderhandelen. De voortvarende Franse bisschop die zich zo gemakkelijk liet “ inpakken ” door de Sovjets kreeg meer en meer tegenwind, zowel vanwege zijn ordegenoten als van de Curie in Rome. Niettemin bleef Pius XI hem de hand boven het hoofd houden. Op 6 april 1930 werd d’Herbigny zelfs bevorderd tot voorzitter van de commissie Pro Russia ! Wél protesteerde de Paus schriftelijk tegen de antigodsdienstige politiek van de bolsjevieken ; maar tot een krachtige veroordeling van het communisme als leer ging hij niet over.

MGR. BOLESLAS SLOSKANS, GELOOFSBELIJDER
« Hostia pro fratribus » : Mgr. Sloskans in 1933, toen zijn lijdensweg langs de strafkampen van de Witte Hel (1927-1933) voorbij was.

Eén van de grootste figuren van de vervolgde Kerk onder de communistische terreur was ongetwijfeld Mgr. Sloskans, die als jonge priester op 33-jarige leeftijd door Mgr. d’Herbigny in het geheim tot bisschop werd gewijd en die na een lange kalvarietocht langs de gevangenissen en strafkampen van de Goelagarchipel de laatste dertig jaar van zijn leven doorbracht in de benedictijnerabdij Keizersberg te Leuven, waar hij gastvrij ontvangen was.

Boleslas Sloskans werd op 31 augustus 1893 geboren in een katholiek dorp in Letland, dat in die tijd deel uitmaakte van het Russische Tsarenrijk. Omdat de orthodoxe kerk staatskerk was, konden katholieken geen enkele openbare functie bekleden en evenmin universitaire studies doen : zij vormden de laagste sociale klasse en waren meestal landbouwers – zoals de ouders van Boleslas – of ongeschoolde arbeiders.

Boleslas kreeg zijn godsdienstige vorming hoofdzakelijk thuis, van zijn moeder. Toen hij als jongeman liet verstaan dat hij priester wilde worden, sloeg zijn vader met zijn vuist op tafel en zei : « Je hebt mijn zegen, op voorwaarde dat je een goed en trouw priester wordt ! »

Om Latijn te leren ging de jonge Let in de leer bij... een jood. Toen hij gewapend was met de nodige bagage trok hij naar Riga om eindexamen af te leggen en vervolgens naar Sint-Petersburg, waar zich het seminarie van het aartsbisdom Mohilev bevond. Op 21 januari 1917 werd hij in de stad van Peter de Grote tot priester gewijd. Enkele maanden later brak de Oktoberrevolutie uit... Sloskans bleef als parochiepriester op post in Petrograd, terwijl de vervolgingen tegen de Kerk losbraken.

In mei 1926 kwam de pas tot bisschop gewijde Mgr. d’Herbigny in de stad aan. Boleslas Sloskans werd aan hem voorgesteld, en van anderen hoorde d’Herbigny hoe bekwaam en voorbeeldig de jonge priester was. De vertrouweling van de Paus bracht Boleslas kort daarna, onder strikte geheimhouding, op de hoogte van het besluit van Pius XI hem tot bisschop te wijden.

De wijding gebeurde op 10 mei 1926 in de kerk Saint-Louis-des-Français in Moskou. De nieuwe bisschop was slechts 33 jaar oud. Als leuze koos hij « Hostia Pro Fratribus » : hij wou « Een offer voor zijn medebroeders » zijn. Hoe letterlijk zouden deze woorden bewaarheid worden... Mgr. Sloskans kreeg de verantwoordelijkheid over de uitgestrekte bisdommen Mohilev en Minsk.

In Mohilev bemerkte de nieuwe bisschop dat zijn doen en laten nauwlettend in het oog gehouden werd door de geheime politie. Zijn briefwisseling werd minutieus onderzocht en zijn preken werden gestenografeerd. Toen hij op 16 september 1927 thuis kwam van een dienstreis werd hij verrast door de Gepeoe die in zijn woning een huiszoeking deed en verschillende geheime documenten “ vond ”. Hij werd onmiddellijk aangehouden. Zijn opdracht van herder van de Kerk had hij amper één jaar in vrijheid kunnen uitoefenen...

De lijdensweg van Mgr. Sloskans was begonnen. « In 17 Sovjetgevangenissen heeft hij geleden omwille van het geloof. In de Loebianka-gevangenis te Moskou werd hij, naakt op een tafel gebonden, tot bloedens toe gegeseld. Hij werd rechtop in een smalle kooi geperst waarin hij geen enkele beweging kon maken en waar dag en nacht ijskoud water op zijn hoofd druppelde. Wekenlang lag hij plat op zijn rug, vastgeketend aan de vloer, onder het verblindende licht van een schijnwerper. Drie maanden lang wachtte hij op zijn executie in de stikdonkere cel van de ter dood veroordeelden, met als enige tijdsaanduiding de stappen der veroordeelden die uit de naburige cellen werden weggevoerd om gefusilleerd te worden.

« In al deze kwellingen bleef zijn geest ongebroken. Onophoudelijk mediteerde hij biddend de kruisweg en de mysteries van de rozenkrans » (Pater Werenfried van Straaten, Echo der Liefde, 1981, nr. 5).

In maart 1928, op weg naar de verschrikking van de Solovki-eilanden in de IJszee waar zich één van de zwaarste strafkampen van de Goelagarchipel bevond, mocht de vervolgde bisschop een brief aan zijn ouders schrijven. « Lieve ouders », schrijft hij daarin, « bid voor mij, maar zonder angst of droefheid. Laat uw hart zich verwijden tot de grootst mogelijke liefde. Ik ben gelukkig, omdat ik geleerd heb alle mensen lief te hebben, allen zonder uitzondering, zelfs diegenen die geen liefde lijken te verdienen, want zij zijn het ongelukkigst... »

In het strafkamp slaagde Mgr. Sloskans met de hulp van een bewaker er soms in om ’s nachts in het geheim de H. Mis op te dragen. « Uit gedroogde druiven maakte de bisschop wijn. Als hostie gebruikte hij wat brood. Op weg naar het werk deelde hij ‘s morgens het geconsacreerde brood uit. Dat werd door de gevangenen in stukken schoon linnen gewikkeld, zoals eens het kind Jezus in doeken werd gewikkeld. Onder de wortels van een boom werd de heilige communie zo verborgen ; in de loop van de dag konden de gevangenen bij die levensboom het Brood des Levens nuttigen » (uit de autobiografie Zeuge Gottes bei den Gottlosen die Mgr. Sloskans later in opdracht schreef).

De Letse bisschop werd van het ene strafkamp naar het andere gestuurd. Nooit slaagden zijn beulen erin zijn geest of zijn diep geloof te breken. Het onophoudelijk gebed en het opdragen van het H. Misoffer hielden hem recht. « Zijn roeping als bisschop van Gods Kerk was : zichzelf uit handen geven en in volstrekte onthechting een leven van gebed en offer leiden » (J. Hermans, Bisschop tussen prikkeldraad en in ballingschap, in : Katholiek Nieuwsblad, 24 sept. 1993).

Op 19 januari 1933 werd hij tenslotte onverwacht vrijgelaten. Men deelde hem mee dat hij werd omgeruild tegen een Russische spion die in het (toen nog onafhankelijke) Letland aangehouden was. Maar Mgr. Sloskans protesteerde : « De herder mag zijn kudde niet verlaten. » Liever was hij in de witte hel van Siberië gestorven voor zijn gelovigen dan als vrij man te kunnen leven in Riga. Zijn Letse landgenoten maakten hem daarom wijs dat het de wil van de Paus was dat hij de U.S.S.R. zou verlaten, en in een geest van gehoorzaamheid legde Mgr. Sloskans zich daarbij neer, met de dood in het hart...

Kort na zijn vrijlating vertrok hij naar Rome op uitnodiging van de Paus. Daar vernam hij dat men hem had voorgelogen om hem te doen instemmen met zijn vertrek uit Rusland. Men had de autoriteit van de H. Vader misbruikt om een bisschop te dwingen zijn kudde te verlaten. Met dit bittere geheim in zijn hart keerde Mgr. Sloskans naar Letland terug, als banneling in zijn eigen vaderland. In het aartsbisdom Mohilev heeft hij nooit nog een voet kunnen zetten.

In Riga doceerde hij aan de theologische faculteit, leidde retraites en stichtte een noviciaat van de Zusters van het Arme Kind Jezus. Maar een vredige levensloop was hem door de Voorzienigheid niet gegund. Het niet-aanvalsverdrag tussen Hitler en Stalin gaf de Sovjets groen licht om de Baltische staten in 1940 binnen te vallen en te bezetten. Nu brak ook in Letland een vervolging tegen de Kerk los. De Gepeoe stond op het punt Mgr. Sloskans te arresteren, toen in juni 1941 operatie Barbarossa van start ging en de Duitse legers de Sovjetunie binnenrukten. De bisschop drong er bij de nazi-overheid op aan te mogen terugkeren naar Mohilev, toen dit bisdom ook onder Duits gezag viel, maar dit werd hem geweigerd.

In 1944 waren het opnieuw de Russen die Letland veroverden. « Zijn familie zou geheel in handen vallen van de communisten, die zijn tachtigjarige moeder en haar ongehuwde zoon in hun huis levend verbrandden ; de zus van de bisschop werd naar Siberië verbannen, waarvan zij weliswaar terugkeerde maar kort daarop stierf aan uitputting, terwijl een andere broer met zijn kinderen eveneens naar Siberië werd getransporteerd en daar stierf » (Gedenkboek Mgr. Sloskans, p. 42).

De bisschop vernam dit in een vluchtelingenkamp aan de toenmalige Duits-Poolse grens, waarheen hij was overgebracht vlak vóór de machtsovername door de Sovjets. Een ooggetuige vertelt : « Mgr. Sloskans maakte door zijn uiterlijk dadelijk op allen die hem tegenkwamen een diepe indruk. Doodsbleek, vermagerd en uitgeteerd, droegen zijn gelaatstrekken toch het stempel van een buitengewoon innerlijk leven. Ik heb hem urenlang, waar dan ook, zittend of knielend, in gebed aangetroffen » (ibid., p. 45).

De nazi’s hadden veel jonge Letten gedwongen om als soldaten aan het Oostfront te vechten. Toen het Rode Leger zegevierend oprukte, kwamen de overlevende Letten ook in de Duitse vluchtelingenkampen terecht. Op het einde van de oorlog vielen ze in de handen van de Amerikanen, die hen in verschillende kampen voor krijgsgevangenen plaatsten.

Twaalfduizend Letten vonden zo een onderkomen in het kamp van Zedelgem. In opdracht van Paus Pius XII werden de seminaristen en kandidaat-priesters onder hen overgebracht naar het Priesterretraitehuis Regina Pacis te Schilde.

De H. Vader vroeg daarop aan Mgr. Sloskans om naar Schilde over te komen en de seminaristen geestelijk te begeleiden. Dat gebeurde in het voorjaar van 1947. Een jaar later trok de bisschop naar Leuven, waar verschillende jonge Letten aan de Katholieke Universiteit gingen studeren.

Abt Capelle van de abdij Keizersberg in Leuven schonk Mgr. Sloskans gastvrijheid vanaf 15 augustus 1951. Op de foto : de bisschop, de abt en een aantal Letse priesters en seminaristen.

Op verzoek van de abt van Keizersberg verhuisde Mgr. Sloskans op 15 augustus 1951 definitief naar de benedictijnerabdij aan de rand van Leuven, waar hij zijn laatste dertig levensjaren zou doorbrengen. « Daar leidde hij een leven van gebed. Daar offerde hij zijn leven in ballingschap verder op voor zijn gelovigen in Mohilev en Minsk : gelovigen over wie hij precies één jaar en één week als herder zijn bisschopsambt had kunnen uitoefenen. Maar hij bad ook voor zijn vijanden. Zonder wrok. Dat is juist de toetssteen voor het echte christendom : zijn vijanden beminnen » (J. Hermans, o. c.).

De belijder en martelaar werd oud, zoals de grijze Simeon, en keek vol verwachting uit naar de dag dat hij de Heer met eigen ogen zou mogen aanschouwen. Tot kort vóór zijn dood kon men hem tweemaal per week door de straten van Leuven zien lopen : een lange, wat gebogen gestalte, in priestertoog, met in zijn handen bloemen om bij het beeld van Onze-Lieve-Vrouw te leggen.

Hij stierf op Paaszaterdag 18 april 1981, op 88-jarige leeftijd, terwijl de aanwezigen rond zijn sterfbed het Salve Regina baden. « Plots begon zijn gelaat te stralen. Hij opende zijn ogen en richtte ze op de hemel. Zijn hele wezen werd een ogenblik totaal veranderd, het leek wel verheerlijkt, juist op het ogenblik dat wij zongen : “ Post hoc exilium... O clemens, o pia, o dulcis Virgo Maria ” » (Gedenkboek Mgr. Sloskans, pp. 9-10).

In september 1993 werd het lichaam van Gods getuige overgebracht naar de stad Aglona in Letland om daar plechtig begraven te worden. Zijn volk dat hem nooit vergeten is, vereert hem daar als een heilige.

bron : Gedenkboek Mgr. Boleslas Sloskans, symbool van de vervolgde Kerk, Tabor, Brugge, 1995

HET TRIESTE EINDE VAN DE « OSTPOLITIK »

In hetzelfde jaar 1930 ontving zuster Lucia in haar klooster te Tuy aan de Spaans-Portugese grens van Jezus de opdracht om aan de Paus zelf de goedkeuring te vragen van de eerherstellende devotie van de vijf eerste zaterdagen én de plechtige toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria (cf. broeder Michel, o. c., p. 331 e.v.). Deze boodschap werd korte tijd later door toedoen van pater Gonçalves, s.j., overgemaakt aan Pius XI [zie kadertekst p. 12].

Als de H. Vader toen ingegaan was op de verzoeken van de Hemel zou de geschiedenis er anders uitgezien hebben. Maar de Paus zweeg in alle talen over Fatima. Dit absolute stilzwijgen, tot het einde van zijn pontificaat toe, « maakt duidelijk dat de Paus vast en zeker niet ingenomen was met het feit dat de zieneres het gewaagd had – zelfs in naam van de Hemel – hem een bepaalde politiek aan te bevelen die hem tegengesteld leek aan zijn eigen plannen. Die politiek mocht dan wel het welzijn van de Kerk en de vrede in de wereld op het oog hebben, maar Pius XI zag de dingen anders. De leiding van de Kerk was zijn zaak, en hij wist beter dan wie ook welke weg er moest gevolgd worden ! Wij zouden ons willen vergissen, maar dit lijkt wel degelijk de reactie van de H. Vader te zijn geweest op de verzoeken van Onze-Lieve-Vrouw zoals ze door zuster Lucia werden overgebracht » (broeder Michel, p. 389).

Begin 1933 kwam Mgr. d’Herbigny in opspraak toen bleek dat zijn persoonlijke secretaris en beschermeling, de priester Alexander Deubner, een Sovjetspion was. « Mgr. d’Herbigny ontving regelmatig brieven van Mgr. Neveu, de apostolische administrator van Moskou, die met hem correspondeerde via de diplomatenkoffer. Zijn secretaris las die brieven. Op het Vaticaanse Staatssecretariaat, dat geleid werd door kardinaal Pacelli, verwonderde men zich over de veelvuldige lekken. Het nieuws uit Rusland was ronduit slecht : arrestaties en martelingen bij de vleet » (Joseph Vandrisse, art. cit.).

Geconfronteerd met deze feiten was Pius XI verplicht om zijn goede vriend te laten vallen. De Franse bisschop werd nog één keer in audiëntie ontvangen, daarna verliet hij Rome voorgoed. De generaal van de jezuïeten vroeg hem om ontslag te nemen als voorzitter van de commissie Pro Russia, en enkele dagen later uit al zijn functies binnen het Vaticaan. Op 30 maart 1934 kondigde de Osservatore Romano aan dat de fameuze commissie opgedoekt werd.

Eindelijk opende de Paus zijn ogen voor de werkelijkheid, maar het kwaad was geschied. De Sovjetunie had bestaansrecht verworven en dankzij het stilzwijgen van Rome had de wereld de ogen gesloten voor de afschuwelijke genocide van de jaren twintig. Op 16 november 1933 erkende de Amerikaanse president Roosevelt het regime van Stalin, waarop de Sovjetunie plechtig werd toegelaten tot de Volkerenbond. Ondertussen had de communistische tiran het jaar tevoren een « antireligieus vijfjarenplan » afgekondigd, dat voorzag in de sluiting van alle cultusplaatsen in de Sovjetunie en in de vernietiging van het begrip “ God ” zelf !

In hetzelfde jaar 1933, op 30 januari, werd Adolf Hitler verkozen tot Rijkskanselier, en op 14 september werd Duitsland een éénpartijstaat onder de nazi’s. Daarmee stonden de twee hoofdverantwoordelijken voor de Tweede Wereldoorlog op het voorpodium van de politieke scène, en werd de nakende catastrofe langzaam maar zeker realiteit. « Als men niet ophoudt met God te beledigen ”, had Onze-Lieve-Vrouw in Fatima voorspeld, « dan zal onder de regering van Pius XI een tweede, nog verschrikkelijker oorlog volgen. »

De volle waarheid over het communisme zal de Paus pas echt duidelijk worden wanneer Spanje halverwege de jaren dertig het toneel wordt van een bloedige kerkvervolging en het land ei zo na een satellietstaat van de Sovjetunie wordt...

DOOF VOOR DE VRAGEN VAN DE HEMEL

Pater Bernardo Gonçalves, s. j., was de biechtvader van zuster Lucia in het klooster van Tuy. Begin 1930 vernam hij van de zieneres dat de dringende verzoeken van de Hemel rechtstreeks aan de Paus moesten overgemaakt worden.

In de tekst die zuster Lucia in opdracht van haar biechtvader neerschreef, staat o.m. : « In verband met Rusland belooft de goede God dat Hij een einde zal maken aan de vervolging in dat land als de H. Vader zich verwaardigt een plechtige en publieke daad van eerherstel en toewijding van Rusland aan de HH. Harten van Jezus en Maria te stellen, samen met de bisschoppen van de katholieke wereld... » (brief van 8 juni 1930).

De jezuïet maakte de inhoud van deze brief bekend aan de bisschop van Leiria, die echter geen verdere stappen ondernam. Daarop nam P. Gonçalves het initiatief om Paus Pius XI langs andere wegen op de hoogte te brengen. Voor een jezuïet was dit niet moeilijk, en bovendien was hij overste van een communauteit : hij had dus wegen genoeg ter beschikking om zijn doel te bereiken.

In een brief die zuster Lucia later aan Pius XII schreef, bevestigde zij deze gang van zaken : « Ik heb toen mijn biechtvader over deze gebeurtenissen ingelicht, en hij heeft gebruik gemaakt van bepaalde kanalen om Zijne Heiligheid Pius XI ervan in kennis te stellen » (24 oktober 1940).

En toch heeft Pius XI de vraag van de Hemel niet willen inwilligen. Op 12 februari 1931 kon de Paus zich, voor de eerste maal in de geschiedenis, rechtstreeks tot de wereld richten in een radioboodschap ; maar hij sprak noch over Rusland, noch over het Onbevlekt Hart van Maria. Op 13 mei waren alle Portugese bisschoppen bijeen in Fatima om hun land plechtig toe te wijden aan het Onbevlekt Hart, maar het Vaticaan zweeg als vermoord. In de encycliek Quadragesimo Anno, die verscheen op 15 mei en zijdelings het communisme ter sprake bracht, werd Rusland niet vernoemd. En ook het 15de eeuwfeest van het Concilie van Efese – dé triomf bij uitstek van de Moeder Gods, de door de Russen zo vereerde Theotokos – ging voorbij zonder een initiatief van de Paus met betrekking tot Rusland...

Het mag ons dan ook niet verwonderen dat Jezus eind augustus 1931 tot zuster Lucia volgende dramatische woorden sprak : « Laat mijn dienaars weten dat zij de Koning van Frankrijk in zijn ongeluk zullen volgen, omdat zij net als hij talmen met de uitvoering van mijn vraag... »


(1) Voor de tekst van dit artikel baseerden we ons op de studie over Pius XI verschenen in Il est ressuscité nr. 17 van december 2003 onder de titel La politique de Pie XI, Pape théodémocrate (door broeder François van Maria ter Engelen). Veel bijkomende gegevens werden geput uit het lijvig boek van broeder Michel van de H. Drievuldigheid : Toute la vérité sur Fatima, vol. 2, Le Secret et l’Église (2de uitg. 1986, 536 pp.).

(2) Duitsland had de Sovjetregering reeds erkend op 16 april 1922.