Evolutie en schepping: 
afrekening met Darwin

In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn ophefmakend boek On the Origin of Species. Het jaar 2009 werd daarom met veel tromgeroffel uitgeroepen tot Darwinjaar. Alle media bejubelen de Engelsman als een genie, « de grootste wetenschapper die de mensheid heeft voortgebracht » en de auteur van « het belangrijkste boek dat ooit is geschreven » (Knack Ontdek van januari 2009). Waarheid of woordenkramerij ?

In 1981 hield abbé de Nantes een reeks conferenties over de natuurwetenschappen waarin hij onder meer met Darwin afrekende (Biogenèse : évolution et création. Pour en finir avec Darwin, CRC nr. 163, maart 1981). In onderstaand artikel laten we de stichter van de Katholieke Contrareformatie in de 20ste eeuw uitgebreid aan het woord.

EVOLUTIE of schepping ? Het is geen eeuwenoude vraag, want de gedachte dat alle levende wezens het resultaat zouden zijn van een hele evolutie brak pas in de 19de eeuw door – en zorgde meteen voor felle discussies.

« God sprak : Laat het water krioelen van levend gewemel, en over de aarde de vogels vliegen langs het hemelgewelf. Toen schiep God de grote zeegedrochten met al het levend gewemel waarvan het water krioelt, elk naar zijn soort ; en al de verschillende soorten van gevleugelde dieren » (Gen 1, 20-21). Mozaïek in de dom van Monreale op Sicilië (einde 12de eeuw).

« De idee van Evolutie is één van die hete hangijzers die wij geërfd hebben van de 18de en 19de eeuw. Zij voedt onze godsdienststrijd en laat geen enkele geest onverschillig. Evolutionisme, transformisme rijmt met atheïsme ; creationisme, fixisme rijmt met christianisme. Tussen beide is blijkbaar geen enkel compromis mogelijk, geen enkele tussenoplossing : zo hoort het immers in een metafysisch debat. Want de Evolutie is een dogma. Langs beide kanten is het alles of niets. Als er evolutie is... dan is er geen schepping, en bijgevolg geen God. Als er geen evolutie is... dan moet er schepping zijn, en bijgevolg God. Het is onvoorstelbaar hoe zowel de filosofie als de theologie in de 19de eeuw tekortgeschoten zijn. »

« Onvoorstelbare tekortkoming van de theologie, die zich letterlijk vastklampt aan enkele verzen van het eerste bijbels verhaal van de schepping [Gen 1, 1-31], zonder rekening te houden met wat in de tekst zelf niet klopt met de kinderlijke creationistische verbeelding en met veronachtzaming van het tweede verhaal [Gen. 2, 4-9], dat helemaal niet overeenstemt met het eerste. Het is hallucinant dat men volstrekt niet nagedacht heeft over de werkwijze van een schepping waarin elk wezen uit het niets zou voortgekomen zijn, uit de oorspronkelijke wanorde, gewoon bij goddelijk decreet, en de fruitbomen vóór de zon ! » Vooral het protes-tants fundamentalisme zit gevangen in deze denkwijze, en het is dan ook niet verwonderlijk dat de aanhangers (en financiers !) van het creationisme hoofdzakelijk Noord-Amerikaanse protestanten zijn…

« Onvoorstelbare tekortkoming ook van de filosofie, die doet alsof het bestaan van God afhangt van het wetenschappelijk bewijs van een schepping van het leven en van elke afzonderlijke soort ex nihilo, uit het niets. Terwijl omgekeerd de spontane voortplanting en de voortdurende afstamming het niet-bestaan van God zouden aantonen ! »

Voor ons is de kwestie van de schepping van het heelal door God een opgeloste zaak : « God is omdat de wereld is en niet is, verschijnt, verschenen is en wordt : komen en gaan. Een

komen-en-gaan bestaat niet uit zichzelf. Het moet bedacht worden, in elkaar gezet. De wereld als geheel bewijst het bestaan van de Uitvinder en Schepper ervan, nog vóór men ook maar iets begrepen heeft van het hele mechanisme van die wereld. » Met andere woorden : de wetenschap komt achteraf, het bestaan van God is niet afhankelijk van een wetenschappelijk bewijs.

« Fixisme of evolutionisme, dat is het verschil tussen een met de hand aangedreven machine en een automatische machine : allebei hebben ze een eerste Oorzaak nodig. En als men nauwlettender toekijkt dan is er in het tweede geval een zoveel intelligenter uitvinder nodig dat men alleen maar het hoofd kan schudden bij de dwaze strijd van de 19de eeuw waarin iedereen zich druk maakte tegen het gezond verstand in. »

God bestaat, ongeacht de theorieën over het ontstaan van het leven. Dat uitgangspunt laat ons toe om de verschillende hypothesen over de biogenese, het ontstaan van het leven, in alle vrijheid te bekijken. « Wij matigen onszelf niet aan te doen alsof wij de Auteur van alle leven, namelijk God, niet zouden kennen. Wij veinzen niet dat wij in deze studie één van onze dogma’s zouden verwerpen, in het bijzonder het geloofspunt van de integrale schepping van alle dingen door God. We kennen deze dogma’s te goed en ze zijn ons te dierbaar dat wij ze ook maar één ogenblik zouden vergeten. Maar zij beletten ons niet om wetenschappelijk te redeneren. »

TWEE ALGEMENE THEORIEËN

« De biologie kwam uit de startblokken in de 18de eeuw onder impuls van twee algemene theorieën over de eerste ontwikkeling van de hogere levende wezens. Deze beide theorieën waren tegengesteld aan elkaar », maar droegen beide een stuk waarheid in zich.

De eerste theorie is het preformisme. « Volgens deze hypothese is de afgewerkte vorm van het organisme al volmaakt uitgetekend in het ei, en in de eitjes die dit kleine levende wezen reeds in zich draagt – en dat tot in het oneindige, als in een onvoorstelbaar groot aantal in mekaar passende doosjes. De ontwikkeling van het embryo is in deze theorie niets anders dan het materieel groeien van een “ voorgevormd ” wezen. »

Heel anders is de theorie van het epigenetisme. « Het epigenetisme daarentegen stelt bij zijn observaties vast dat er in het ei geen enkele schets, zelfs geen microscopische, van de volwassen vorm te vinden is ; het gaat veeleer om een reeks uiteenlopende vormen in de loop van de ontwikkeling van het embryo. Deze theorie beschouwt de groei van het embryo dan ook als het uitvinden van steeds nieuwe structuren, onder invloeden van buitenaf die moeten bepaald worden. »

« Jean Rostand besluit zijn uitstekend werk Esquisse d’une histoire de la biologie (1945) met een parallel : “ Samengevat doet de geschiedenis van de biologie ons getuige zijn van een langdurig conflict tussen twee denkrichtingen : langs de ene kant epigenese, transformisme, spontaneïteit ; langs de andere kant preformisme, fixisme, anti-spontaneïteit ” (p. 222). Inderdaad : de gedachte zelf van evolutie moest wel geboren worden in een klimaat van epigenetisme, waarin het spontane en progressieve ontwikkelen van nieuwe vormen mogelijk werd geacht ; terwijl het protest van het fixisme zich natuurlijkerwijze zou verankeren in het preformisme, dat immers van mening is dat alles vooraf gegeven is, in het absoluut immobilisme van de in elkaar passende doosjes. »

Lamarck, die een grote rol toebedeelt aan de creativiteit van het organisme, komt rechtstreeks voort uit het epigenetisme. Darwin daarentegen baseert zich op een strikt preformisme waarin hij de evolutie slechts zijdelings toelaat, onder invloed van het toeval. « Wie deze verschillende mentaliteit, deze verschillende gevoeligheden goed begrepen heeft, begrijpt al de rest. »

HET LAMARCKISME

Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) is met zijn Philosophie zoologique (1809) de grondlegger van de nieuwe wetenschap die hij biologie noemt.

« In tegenstelling tot Linnaeus, een protestant uit Zweden die fixistisch is uit respect voor de Bijbel, poneert hij de veranderlijkheid van de soorten ; hij klasseert de levende wezens bijgevolg volgens hun “ geboorteorde ”. Gelijkenis impliceert afstamming. »

« Het epigenetisme is in de mode ; het stelt dat een levend wezen eerst vormloos is en zich vervolgens spontaan organiseert onder druk van de invloeden van buitenaf. Wat waar is voor het individu moet waar zijn voor heel de afstamming : dat is de evolutietheorie van Lamarck. »

« Jean Rostand maakt in dit verband een nuttige opmerking : “ Gewoonlijk herhaalt men dat Lamarck de evolutie van de levende wezens verklaart door het ingrijpen van de omstandigheden of van het extern milieu. In werkelijkheid wordt deze evolutie volgens Lamarck verzekerd door de kenmerken zelf van de levende materie ; en wat de omstandigheden, de invloeden van het milieu betreft : zij verstoren die evolutie alleen maar, voeren er onregelmatigheden en afwijkingen in ” (p. 99)... waartegen de levende wezens reageren door hun structuren aan te passen of er nieuwe uit te vinden.

« Lamarck komt zo tot een veertigtal fundamentele organische types, die door spontane voortplanting uit de materie voortkomen. Het is alleen maar door de verstorende invloed van het extern milieu dat de soorten zichzelf een verschillende anatomie gegeven hebben die beantwoordde aan hun nieuwe behoeften. Deze differentiatie is stapsgewijs tot stand gekomen dankzij de “ erfelijkheid van de verworven kenmerken ”. »

« Het is jammer dat men zich nog altijd blindstaart op de twee zwakke elementen van het lamarckisme : de simplistische slogan dat “ de functie het orgaan schept ” en het principe van “ de erfelijkheid van de verworven kenmerken ”. » Zo dacht Lamarck dat meer gebruikte organen groter en sterker werden en dat minder gebruikte organen kleiner werden en zelfs afstierven ; omdat dit volgens hem erfelijk was betekende dit dat de zoon van een smid automatisch sterkere spieren zou hebben dan de zoon van een kleermaker. « Het zou beter zijn om zijn essentiële intuïtie te onderstrepen : het bestaan van een levenskracht die in staat is om op een efficiënte en aangepaste manier te reageren op de druk van buitenaf. Want dat is in elk geval de kenmerkende kracht van het leven. »

Georges Cuvier (1769-1832), een lutheraan van Duitse afkomst, leverde vanuit zijn bijbels fundamentalisme bijtende kritiek op Lamarck. « Om de opeenvolging te verklaren van vormen die vandaag verdwenen zijn en enkel bekend door hun fossiele resten, geeft Cuvier er de voorkeur aan zich een opeenvolging van “ revoluties van de aardbol ” voor te stellen, waarbij telkens alle levende wezens zouden vernieuwd zijn : het werk van de Zes Dagen ! »

Hoe dan ook, de finale doodsteek voor het lamarckisme kwam niet zozeer van Cuvier maar was het gevolg van de manifest onjuiste theorie van de erfelijkheid van de verworven kenmerken. « Zij die de doodsteek gaven, dachten dat ze samen met Lamarck elke gedachte aan evolutie definitief begraven hadden. »

HET DARWINISME

Net op het moment dat Cuvier stierf, ondernam Charles Darwin (1809-1882) zijn fameuze reis rond de wereld op de Beagle van kapitein Fitz-Roy. Hij bezocht Zuid-Amerika en Vuurland, Australië, het zuiden van Afrika en diverse eilandengroepen zoals de Galápagos. Op al die plaatsen bestudeerde hij dieren, planten, fossielen en gesteenten.

In 1836 « kwam Darwin terug met een grote oogst aan waarnemingen en beleed hij vol overtuiging de oneindige variatie die door de erfelijkheid wordt bijgehouden en gekapitaliseerd. De lectuur van het Essay over het bevolkingsprincipe van de trieste Malthus (verschenen in 1838) overtuigt hem ervan dat planten en dieren, net als de mensen, onafgebroken een niets ontziende strijd om te overleven voeren ; het resultaat van die strijd is de overwinning en de heerschappij van de sterksten, wat werkt als een principe van “ natuurlijke selectie ”. Dat is de inhoud van zijn boek De oorsprong van de soorten uit 1859. »

De anglicaanse dominee Thomas Malthus (1766-1834) had betoogd dat de bevolking sneller toeneemt dan het beschikbare voedsel, en dat de bevolkingsgroei dus aan banden moet gelegd worden om een catastrofe te vermijden. Naast natuurlijke “ mechanismen ” als epidemieën, oorlog en hongersnood moesten er ook extra maatregelen komen, zoals ervoor zorgen dat mensen later huwden en bijgevolg minder kinderen kregen. In deze visie was hulpverlening aan de armen volstrekt overbodig en zelfs dwaas... « Malthus maakte van de “ strijd om te overleven ” de soevereine en onverbiddelijke wet van elke menselijke samenleving, en zelfs het principe van de vervolmaking ervan ! Al wie sterk, handig en rijk is – kortom : de heersende klasse – buit iedereen uit die gebrekkig, zwak en arm is en vernietigt hen. En zo is het heel goed. Het is dankzij de kracht van de rijken – en rijkdom betekent goddelijke zegening ! – dat de menselijke samenleving ontdaan wordt van haar “ ballast ” en zich automatisch vernieuwt » (CRC nr. 164 p. 5).

« Door toedoen van Darwin krijgt deze verschrikkelijke kapitalistisch-protestantse moraal haar wetenschappelijke rechtvaardiging. Want hij brengt haar over naar het immense domein van de zoölogie en geeft haar als waarborg het schitterende succes van de evolutie van de soorten ! Als het waar is dat de planten en de dieren over een periode van drie miljard jaar de aarde veroverd hebben en ze onder elkaar verdeeld hebben door niets anders dan het spel van de natuurlijke selectie – die niets anders is dan de “ strijd om te overleven ” en de “ heerschappij van de sterken over de zwakken ”, van de handigen over de onhandigen en de gehandicapten – dan is de strijd de grote wet van de orde en de vooruitgang. Dan primeert het geweld op het recht, en ís het geweld zelfs het recht ! Slachting, gewelddadigheid, haat zijn noodzakelijk voor de “ natuurlijke selectie ” en de vooruitgang ! Het goede, het recht en de plicht zijn slechts illusies ; erger nog : goedheid, zachtheid en naastenliefde zijn nefast, want alleen het geweld heeft een scheppend vermogen... » (ibid.)

« Deze keer ligt het biologisch preformisme aan de basis van het systeem. » Volgens Darwin blijft het model van de levende wezens volkomen constant. « Geen en-kele doelgerichtheid en zeker geen enkele “ goddelijke impuls ” ! Geen enkele spontaneïteit, geen enkele aanpassingsreactie aan de moeilijkheden van de omgeving. Het levend wezen van Darwin is in essentie een nauwkeurig in mekaar gestoken machine » (CRC nr. 163).

Binnen de soorten is er variatie : niet alle individuen hebben dezelfde eigenschappen. « Het zijn meer bepaald de mislukkelingen binnen de soort die voor deze variatie zorgen. Deze variaties zijn niet goed of slecht op zichzelf. Zij vloeien voort uit het toeval... Sommige variaties blijken inderdaad voordelig te zijn ; de individuen die er drager van zijn zullen er profijt uit halen in de strijd die zij onafgebroken moeten voeren met hun soortgenoten, overeenkomstig de sombere theorie van Malthus. Door het eenvoudige spel van de natuurlijke selectie leiden de voordelige variaties, hoe miniem ook, er dus uiteindelijk toe dat er een radicale nieuwigheid tot stand komt, een fundamentele wijziging van het organisme. De paleontoloog die niet op de hoogte is van deze geleidelijke stuwing van het toeval en deze natuurlijke selectie heeft ten onrechte de indruk van een continue opgang van het leven, van een doelgerichtheid, van een intelligente aanpassing – dat is immers allemaal inbeelding van de geest en pure illusie. »

De wereld zoals hij er nu uitziet is het resultaat van bruuske mutaties waarin geen enkele lijn terug te vinden is. En de mens ? Niet meer dan « een dier dat voortgekomen is uit het toeval ».

De theorieën van Darwin « zijn gebaseerd op enerzijds een atheïsme dat zich verbergt achter een fundamenteel materialisme en anderzijds een verwerpelijk malthusianisme dat zich vermomt als universele biologische wet. » De Schepper van het heelal is... het toeval. « Het toeval heeft alles geschapen : levenloze dingen en levende we-zens, planten, dieren en mensen. En de natuurlijke selec-tie heeft met geweld alles geëlimineerd wat te zwak was. »

EEN WAPEN TEGEN DE GODSDIENST

« Het darwinisme had onmiddellijk een wereldwijd en overweldigend succes. Deze theorie betekende dat God onttroond werd, door het toeval en het geweld. Thomas Huxley, Haeckel, Weisman buitten alle mogelijkheden van het systeem uit om van de hypothese van Darwin de overwinning van het moderne denken te maken, en van de Evolutie het bevoorrechte terrein van het materialisme en het atheïsme. »

De figuur van Thomas Huxley (1825-1895) was in dat verband typerend. Als overtuigd agnosticus zag hij onmiddellijk in dat de theorie van Darwin een geweldig wapen was om met de traditionele godsdienst af te rekenen. De “ bulldog van Darwin ” (zo noemde hij zichzelf) liet geen enkele gelegenheid voorbijgaan om de evolutieleer van zijn landgenoot te promoten en in publieke debatten te verdedigen. In 1864 – vijf jaar na de publicatie van On the Origin of Species – stichtte Huxley de « X-club », een genootschap van negen personen die elkaar beloofden de theorieën van Darwin met alle mogelijke middelen op te leggen aan de wetenschappelijke wereld van hun tijd. Zij noemden zichzelf « gedreven door toewijding aan de wetenschap, zuiver en vrij, en niet beperkt door godsdienstige dogma’s »... Rond 1880 hadden alle leden van de Club prominente functies verworven in de Engelse wetenschapskringen en was het darwinisme zelf een dogma geworden.

«  Door al zijn aanhangers en al zijn consequenties is het darwinisme de meest antigodsdienstige en materialistische leer die er ooit geweest is ”, schrijft professor Pierre-Paul Grassé terecht in L’homme en accusation (1983), p. 18. Het is ook de meest valse en de meest absurde leer. En daarom is het ook de officiële leer, de verplichte weg die moet bewandeld worden om aan een universiteit een leerstoel te kunnen bekleden of in een laboratorium aan onderzoek te mogen doen. »

De darwinisten zijn vandaag de dag fanatieke sekteleden geworden. « Het darwinisme heeft het karakter van een dogma gekregen, wat door de aanhangers ervan met geestdrift aanvaard wordt. Het dringt zich op aan het biologisch onderzoek en inspireert het. “ Niemand heeft het recht om het in twijfel te trekken ”, aldus nog Grassé (p. 20). »

« En het ergste is dat de meeste geleerden, wanneer zij over evolutie spreken, darwinisme bedoelen, dat wil zeggen toeval en selectie die álles tot stand brengen te beginnen met niets, met als enige voorwaarde dat er voldoende tijd voor uitgetrokken wordt. »

DE EVOLUTIE IN BESLAG GENOMEN

Het kapitale feit is dat Darwin en zijn geestesgenoten er in slaagden « om, vanaf 1859, de evolutie letterlijk in beslag te nemen, de term en de inhoud, om alles op te sluiten in het dwingend systeem van toeval en selectie » (CRC nr. 164, p. 5)

Vanwege de vrijmetselaars die sedert honderdvijftig jaar de wetenschappelijke wereld beheersen was het hoegenaamd geen vergissing evolutie en darwinisme – dat wil zeggen het wetenschappelijke feit en de verklaring ervoor – met mekaar te verwarren. « Het was hun weloverwogen bedoeling het lamarckisme opzij te schuiven, net als elke andere theorie die een opening zou laten op de metafysica en de godsdienst. »

« Maar van de kant van de christenen daarentegen was het helaas een monumentale vergissing om dezelfde verwarring in stand te houden en elke gedachte aan evolutie te verwerpen alsof zij noodzakelijkerwijze aangetast zou zijn door atheïstisch materialisme. De strijd voor God veranderde jammer genoeg in een strijd tégen de evolutie. Daardoor keerden de schoonheid, de intelligentie en de grandioze waarde van de evolutionistische hypothese zich paradoxaal genoeg tegen de Schepper, en begunstigden zij integendeel de man die God belasterde. Die toestand duurt nog altijd voort, waardoor de godsdienst opgesloten zit in een getto van fanatisme. » (ibid.)

De “ fundamentalistische ” protestanten die sinds de jaren tachtig actie voeren tegen het onderricht van de evolutieleer « vergissen zich van doelwit. Het is het darwinisme en de theorie over “ de mens die afstamt van de aap ” die zij uitspuwen. Jammer genoeg is er niemand die hen de raad kan geven om de wetenschappelijke idee van evolutie los te weken van het hele materialistische en immorele apparaat dat er onterecht aan vastkleeft. »

« De pest van het moderne denken is niet de wetenschappelijke evolutieleer maar wel het darwinistisch materialisme, dat doet alsof het alles kan verklaren – met inbegrip van de verschijning van de mens en de rede – door het toeval van de bruuske mutaties en de noodzakelijkheid van biologische mechanismen. »

HET ONTSTAAN VAN DE LEVENDE WEZENS

« Charles Darwin werd in 1882 plechtig begraven in de abdij van Westminster temidden van de grote figuren die het Engelse volk heeft voortgebracht. Heeft hij zich de gelijke getoond van Newton door zijn verklaring van de Oorsprong van de soorten ? We weten nu van niet. De theorie van de zwaartekracht heeft onophoudelijk nieuwe inzichten opgeleverd, het genie van Newton wordt door iedereen erkend en is nooit op een ernstige wijze door iemand in twijfel getrokken. De theorie van de natuurlijke selectie is verward, ze heeft nooit iets verklaard en ze is integendeel voortdurend tegengesproken door het echte wetenschappelijk onderzoek ; ze heeft de wetenschap op een dwaalspoor gebracht » (CRC nr. 163).

« Wat blijft er dan van Darwin over ? Zijn fixistische tegenstanders zijn geneigd te antwoorden : niets ! En daarmee gooien zij het kind met het badwater weg. Zij verwerpen de evolutie door de absurditeit aan te tonen van de theorieën waarmee de wetenschap ook vandaag nog deze evolutie beweert te verklaren. » Maar als men de evolutie principieel verwerpt, wat is dan het alternatief ? « Dat God alles uit het niets heeft geschapen, elke soort op haar eigen moment en strikt onderscheiden van de andere. Hoe dan wel ? Zonder probleem ! Zomaar ? Ja ! Het staat iedereen vrij genoegen te nemen met deze onschuldige verklaring van de schepping van de levende wereld. »

Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. « Darwin nam de intuïtie van Lamarck over, die geniaal was hoewel er ook een dosis naïviteit in het spel was, en hij vervormde deze inzichten om ze op een agressieve wijze antigodsdienstig en materialistisch te maken. Maar Darwin verwierf niettemin onsterfelijkheid met een juist inzicht : de continue evolutie van de levende fenomenen. Hij heeft echter heel de evolutionistische wetenschap verpest met zijn hatelijke vooroordelen. Door zijn schuld trappelt het transformisme al heel de tijd ter plaatse. De échte Copernicus van de evolutie is Lamarck. »

Op basis van deze uitgangspunten komt abbé de Nantes tot een persoonlijke visie :

« Alle levende wezens zijn autonome individuen met een anima of levende vorm die volledig gericht is op de eigen ontwikkeling. Tegelijkertijd lijken hun afstamming en hun verwantschap te beantwoorden aan een dubbel doel : uitbreiding en vervolmaking van de soort, hoe mysterieus of ontoegankelijk de verklaring daarvoor ook lijkt te zijn. Zulk een programma zet zowel de natuurkundige en chemische mechanismen van de materie als... de hand van God samen in actie. “ De geest van God zweefde over de wateren ”, zegt de H. Schrift (Gen. 1, 2). Het is mogelijk, voor wie daaraan vasthoudt, dat Hij toen de oerexemplaren van alle levende wezens als bij mirakel heeft doen ontstaan, in één oogwenk. Maar de fossielen, hun geschiedenis en hun variëteit lijken eerder te getuigen van een langdurig werk waarbij organiserende krachten, ongetwijfeld voortgebracht door de Geest die hoog boven hen zweefde, vochten met de materie, het geologisch milieu en onder elkaar – en niet zonder een onbetwijfelbaar succes, waarvan onze huidige biosfeer het bewijs levert. »

« Op die manier zou er Evolutie én Schepping zijn. Het ene door het andere, en niet noodzakelijk het ene tégen het andere of in de plaats van het andere. Een evoluerende schepping dus, traag, progressief en voortdurend omvormend, die haar werk blootstelt aan de schokken van miljoenen toevalligheden en noodzakelijkheden. Een evoluerende schepping die des te goddelijker is naarmate ze schuilgaat achter de complexiteit van al de mechanismen die zij heeft opgezet. »

VAN LEVENLOZE MATERIE NAAR LEVEN

« Het leven is, schat men, drie miljard jaar geleden op de aarde verschenen. De oudst bekende fossielen zijn van een uiterste eenvoud. » J. William Schopf, gespecialiseerd in de paleobiologie, ontdekte fossielen van micro-organismen die 3, 5 miljard jaar oud zijn (The Cradle of Life. The Discovery of Earth’s Earliest Fossils, Princeton University Press 2001). Sommige wetenschappers denken aan « een “ pre-biotisch ” milieu waarin “ vormloze ” macromoleculen de basiselementen zouden geleverd hebben voor de eerste levende wezens. »

Maar de hamvraag blijft. « Is er sprake van evolutie vanaf de levenloze materie naar de micro-organismen die over mogelijkheden tot aanpassing, zelfregulering en voortplanting beschikken ? Scheikundigen en biologen zijn daar felle voorstanders van ; het is hun “ job ”. Nochtans zouden zij de objectiviteit niet mogen opofferen aan hun aanmatiging. Zij veronderstellen dat de levende macromoleculen het resultaat zijn van fysisch-chemische synthesen die vroeger gerealiseerd werden in uitzonderlijk gunstige natuurlijke omstandigheden, die zij in hun labo’s opnieuw proberen te scheppen. »

Veel “ wetenschappers ” zijn niet eerlijk : « Men wil ons er absoluut van overtuigen dat het leven slechts een bijzondere toestand van de materie is. Het leven zelf, dit radicale beginsel van actie, het veroverend dynamisme ervan, zijn beheersing van zijn bestanddelen, het evenwicht van zijn functies – dat alles is nog nooit verschenen in een niet-levend milieu zoals het in een laboratorium tot stand wordt gebracht. Het feit dat er zoveel geleerden zijn die razend zijn omdat ze daar niet in slagen maakt dat hierover niet de minste twijfel kan bestaan. »

Het leven « betekent een uitzonderlijke nieuwigheid ten opzichte van de levenloze materie. » Anders gezegd : « De verschijning van het leven betekent een enorme, niet in twijfel te trekken cesuur. » Er is niet zomaar “ evolutie ” van het levenloze naar het levende !

DE GESCHIEDENIS VAN DE LEVENDE WEZENS

« Over de evolutie zijn duizenden boeken geschreven, die bijna allemaal op de zenuwen werken omdat zij de geschiedenis die zij vertellen vermengen met lamarckistische en darwinistische verklaringen. » In plaats van inzicht bij te brengen, leveren zij alleen maar absurditeiten op. « We moeten ons beperken tot de feiten en de chronologie, en dit trouwens met een korrel zout. Een onzekerheidsmarge is inderdaad noodzakelijk. »

« Drie miljard jaar geleden verschijnen de eerste macromoleculen die begiftigd zijn met de verschillende functies die karakteristiek zijn voor het leven. Het gaat om Bacteriën met een grootte van één micron », een duizendste van een millimeter, « en blauwgroene algen. Deze eencelligen zijn “ prokaryoten  », wat betekent dat hun DNA zich niet in een door een membraan afgescheiden compartiment (de celkern) bevindt maar los door de cel zweeft. « Hun voedselopname is plantaardig of dierlijk, en soms beide tegelijk, of opeenvolgend. »

« Anderhalf miljard jaar geleden, na een onvoorstelbaar lange slaap, verschijnt een authentieke “ eukaryoot  », een ééncellig wezen met een volledige celbouw, dus met een celkern waarin het DNA is verpakt. « Een uniek gebeuren, als men voortgaat op de absolute en grandioze celidentiteit van alle levende wezens sindsdien. » Het prototype van deze eukaryoten zijn de Paramecia, ééncelligen « waarin reeds alle functies van de hogere levende wezens aanwezig zijn : een primitief zenuwstelsel, een geheugenfunctie, een interne organisatie en seksualiteit. » De Flagellaten, algen met zweephaartjes, zijn dankzij de zonne-energie in staat tot fotosynthese en « kunnen daardoor de minerale substanties opnemen die onmisbaar zijn voor het leven. Als er geen licht is kunnen zij organische producten uit hun omgeving assimileren ! »

« Een miljard jaar geleden verschijnen de Veelcelligen. Waar komen zij vandaan ? Er zit een gapend hiaat in onze documentatie. Komen de eerste planten of protophyten voort uit de blauwgroene algen ? En liggen de pigmentloze protophyten aan de basis van de sponsdieren en de holtedieren, die gedurende miljoenen jaren alle wateren zullen beheersen ? »

Het “ tijdperk van de kwallen ” breekt aan. « Sponsdieren en Holtedieren hebben, ondanks hun duizenden verschijningsvormen, allemaal dezelfde “ diploblastische ” structuur : ze hebben twee celwanden, een buitenste die zich specialiseert in de zintuiglijke en bewegingsfuncties en een binnenste die gericht is op assimilatie en voortplanting. Met een verbazingwekkend succes. » De buitenste wand is de ectoderm (waaruit zich de huid en het zenuwstelsel zullen ontwikkelen), de binnenste de endoderm (basis voor het spijsverteringskanaal en de inwendige organen).

« Vijfhonderd miljoen jaar geleden heeft de Natuur een idee : tussen de twee oorspronkelijke celwanden verschijnt een derde wand, de mesoderm, waaruit de Triploblasten groot voordeel zullen halen : zij zullen er hun beenachtig skelet en hun spieren uit vormen. »

« Alles begint sneller te gaan. Vierhonderd miljoen jaar geleden doen de Chordaten of chordadieren hun intrede » : ze hebben een elastische streng, de chorda, die langs hun gehele rug loopt ; hun verterings-, ademhalings- en voortplantingsapparaat is hieraan vastgemaakt. « Uit deze dieren komen tenslotte de Gewervelden voort : tweehonderd miljoen jaar geleden. » De chorda is een wervelkolom geworden. « Het gemeenschappelijk type van de gewervelde dieren ligt aan de basis van alle grote vertakkingen : agnathen (kaaklozen), vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren... en een beetje later de vogels, ongeveer honderdvijftig miljoen jaar geleden, als men voort gaat op de archeopteryx, ongetwijfeld de meest verbazingwekkende fossiele afdruk uit de paleontologische verzamelingen. »

« Natuurlijk stellen onze zintuigen een enorm verschil vast tussen vissen, reptielen, zoogdieren en vogels. Dat dit alles zou voortkomen uit één en dezelfde bron lijkt voor een gewoon waarnemer, zonder de verklaring van de wetenschap, complete onzin. Waar zijn de bewijzen, de documenten, de tussenschakels ? Maar een dierkundige neemt onder al deze verschillen de fundamenteel identieke organisatie van de structuren en functies in alle soorten gewervelde dieren waar. De embryoloog weet dit nog beter, op zijn manier. » Als men de afbeeldingen van de embryo’s van een vis, een salamander, een schildpad, een kuikentje, een varken, een konijn en... een mens naast elkaar legt, springt de onderlinge gelijkenis onmiddellijk in het oog. « Dan begint men geloof te hechten aan de wet van Haeckel » die stelt dat de ontwikkeling van een organisme van een bepaalde soort (ontogenese) de herhaling is – maar dan kort en snel – van de evolutionaire ontwikkeling van deze soort (fylogenese).

« Tweehonderd miljoen jaar geleden verschijnen, doorheen veel aarzelingen, voortgang en omwegen, de Zoogdieren. » Zij spelen tijdens het Mesozoïcum nog een ondergeschikte rol : het zijn de reptielen die domineren. Maar tijdens het Krijt, de laatste periode van het Mesozoïcum, komen placentadieren en buideldieren voor. « De evolutie van de zoogdieren is des te merkwaardiger omdat in dit tijdperk het geheel van de grote levende types zich begint te stabiliseren. Het merendeel zal niet meer veranderen tot op de dag van vandaag, of zal nog slechts in detail complexer of gevarieerder worden. »

« Zestig miljoen jaar geleden verdwijnen de grote dinosaurussen. Ze worden vervangen door de kleinere en best georganiseerde zoogdieren, de Primaten. Hun carrière verloopt ultrasnel, want vier miljoen jaar terug stoten we op die eigenaardige dieren die op een vreemde manier op de mens gelijken : de Hominidae van het Plioceen. Nog eens twee miljoen jaar later verschijnt de Homo (?) erectus. Vijfhonderdduizend jaar geleden is het de beurt aan het Levend-wezen-dat-vuur-maakt, honderdduizend jaar geleden verschijnt de Neanderthaler op het toneel... En vervolgens u en ik, die heel dit gigantisch parcours op negen maanden tijd terug hebben afgelegd, door toedoen van het huwelijk tussen een zaadcel en een eicel ! Wat is het wonderbaarlijkst : de biogenese die zich uitstrekt over drie miljard jaar of de ontogenese van een individueel wezentje ? »

TOT SLOT

« Als we dit alles bekijken met de objectiviteit van de wetenschap en de sereniteit van een gelovige, dan lijkt de evolutie ons vermengd met allerlei vreemde zwakheden en als een langzame verovering van de materie door het leven, met de superieure hulp van een onzichtbare Almacht. »

« De evolutie is beperkt : voor het dierenrijk telt men een twintigtal grote vertakkingen, voor het plantenrijk een tiental, die zich natuurlijk verder verfijnen in twee miljoen levende soorten en miljoenen (?) andere die voorgoed uitgestorven zijn. »

« De evolutie verloopt niet rechtlijnig : zij heeft plotse sprongen gekend naast onderbrekingen en onvoorspelbare herhalingen. Ze is differentieel : bepaalde klassen kennen voortdurende wijzigingen terwijl andere sedert miljoenen jaren niet meer veranderen. Zij is onherroepelijk : de evolutie leidt altijd tot meer gedetermineerde vormen en een terugkeer naar de onbepaalde primitieve vorm is niet mogelijk. Ze is niet altijd harmonieus, want zij heeft soms monsters voortgebracht en ze fabriceert af en toe onaangepaste organen – tot verbazing van de veeleisende onderzoekers die wij geworden zijn ! De evolutie lijkt ons tenslotte ook stil te vallen. Zij is vertraagd naarmate zij haar doelstellingen bereikte : het vullen van de biotopen van de zee, de aarde en de lucht. »

Als de evolutie dus geen hypothese is maar een feit, betekent dit dan ook dat de mens afstamt van de aap ? Dat valt nog te bezien ! Maar het is hoe dan ook stof voor een ander verhaal...

redactie KCR
Hij is verrezen !
nr. 39, mei-juni 2009