Het onwetenschappelijk
karakter van de psychoanalyse :
afrekening met Freud
Dit jaar wordt herdacht dat Siegmund Freud, de grondlegger van de psychoanalyse, 150 jaar geleden geboren werd. De herdenking verloopt wat in mineur, want de reputatie van Freud heeft de afgelopen jaren flinke deuken gekregen. Lang voordien al, in 1981, toen Freud nog een onaantastbaar icoon was waarop de publieke opinie geen enkele vorm van kritiek duldde, maakte abbé de Nantes een vernietigende balans op.
CARL Gustav Jung, lange tijd leerling en vriend van Freud tot hun wegen voorgoed scheidden, heeft de redenen voor het grote succes van zijn leermeester als volgt verwoord: « Freud is op het toneel verschenen in historische omstandigheden die een optreden als het zijne echt noodzakelijk maakten. Freud leefde op het einde van de Victoriaanse tijd. Deze tijd was een periode van verdringing, van flauwe en weinig enthousiasmerende idealen, van burgerlijkheid. [...]. Nog maar kort tevoren was de wereld grondig door elkaar geschud door het Franse rationalisme en de daaropvolgende Revolutie. Maar alle pogingen tot morele bevrijding werden verstikt door het ingrijpen van de publieke opinie van de burgerij » (in: Das Seelenproblem des modernen Menschen). Samengevat: de leer van Freud is een reactie tegen het burgerlijk rationalisme en zijn verpletterende schijnheiligheid.
Prof. Henri Baruk, zelf een psychiater, noteert het nut van Freud in het wetenschappelijk klimaat van de tweede helft van de negentiende eeuw: « De psychoanalyse was in het begin een reactie en een protest tegen de geest van absolute objectiviteit die de natuurwetenschappen beheerste. Men kon die denkwijze niet volledig op de Mens toepassen zonder de problemen die specifiek menselijk zijn te vervormen. Op dat punt, in het beginstadium van zijn onderzoek, leek Freud aan de geestelijke factoren de rol terug te geven die ontkend werd door een wetenschap die exclusief materialistisch en objectief was... » (inleiding op Dugast Rouillé, La psychanalyse devant la morale et la religion, 1980).
De schok, het oproepen van de ándere kant van het menszijn was noodzakelijk. Het was heilzaam dat er een grote steen gegooid werd in de poel van het filosofisch rationalisme en het luxueus materialisme van een kleinburgerlijke samenleving waar alles rechtlijnig, netjes, efficiënt en plezierig moest zijn – of moest lijken! In die maatschappij was de mens goed van nature uit (erfenis van Jean-Jacques Rousseau), stak de wereld rationeel in elkaar (erfenis van de Encyclopédie) en was de gemeenschap voorgoed bevrijd van bijgeloof en taboes (erfenis van Voltaire). Op het voorplan van dat theater liet Freud opeens het menselijk beest rondlopen... Hij wilde zo elke toeschouwer als in een spiegel confronteren met de eigen beestachtige beeltenis. En de hele zaal veerde luid applaudisserend recht.
Het woord “beestachtig” wordt hier met opzet gebruikt. Als Freud alleen maar de mens had vernederd door hem te herinneren aan zijn « dierlijkheid » en zijn sterke lichamelijke instincten – die door de Victoriaanse maatschappij volkomen ten onrechte als schandelijk en onuitspreekbaar waren gebrandmerkt – dan zou zijn optreden heilzaam geweest zijn, en dan zou de Freudiaanse leer de wedergeboorte van een krachtig en wijs humanisme ingeluid hebben.
Maar het is niet dat wat Freud gedaan heeft. Hij heeft de mens niet teruggebracht tot het « dierlijke », maar hem veel dieper neergehaald: hij heeft er een beest van gemaakt.
Freud heeft er aanspraak op gemaakt dat hij ons in onszelf een geperverteerde natuur deed zien, een verdorven dier, een beest dat wel intelligent is, maar dat zijn intelligentie alleen maar aanwendt om zijn instincten bot te vieren en ze van hun natuurlijk doel af te leiden. Zoals de apen in de dierentuin waaraan hun bewakers alle denkbare perversies aanleren... Tussen de normale mens en de mens van Freud ligt heel de afstand die er is tussen een groep chimpansees die in het evenaarswoud in volle vrijheid leeft en hun opgesloten soortgenoten die geobsedeerd zijn door bestiale gedragingen... hen aangeleerd door mensen. Zo worden normale adolescenten na afloop van de verplichte lessen over het Freudianisme emotioneel zwaar geraakt, en vaak worden ze het slachtoffer van verkeerde neigingen waarvan ze totaal niets afwisten maar waarvan ze hebben horen beweren dat die in hun onbewuste verborgen zaten. Hun dierlijkheid is ontwaakt als beestachtigheid. Dat is niet hetzelfde: het is de Freudiaanse pest die van het ene naar het andere voert.
Het was ongetwijfeld nodig om een al te optimistisch tijdvak eraan te herinneren dat de mens in zich een duistere kant heeft die zich verzet tegen de rede en die niet in puur rationele termen kan gespecifieerd worden. Maar het was totaal verkeerd om onder dat voorwendsel de mens ervan te overtuigen dat hij zich ongegeneerd in de wellust mag wentelen – althans in het onbewuste – zoals een varken en nog lager, om te voldoen aan de grillen van zijn verbeelding.
DE EIGEN ABNORMALITEIT VERALGEMEEND
Sigismund Schlomo Freud werd uit joodse ouders geboren in Freiberg (Moravië) in 1856. Zijn eigen wereldje was erg kleinburgerlijk. Als kind werd hij genegeerd door zijn vader, die zich met schimmige zaakjes bezighield en moest scharrelen om rond te komen. Zijn moeder, die de derde vrouw van zijn vader was en veel jonger was dan haar man, betoonde de jonge Sigismund een abnormale affectie en verwende hem buitensporig. Als we hem moeten geloven zou hij een incestueuze liefde voor zijn moeder opgevat hebben terwijl hij tegelijkertijd een jaloerse haat jegens zijn vader voedde.
Hij studeert geneeskunde, maar hij is lui en weinig geïnteresseerd; het kost hem acht jaar om zijn diploma te verwerven. Voor het overige is hij bijgelovig, erg kinderlijk, lichtgeraakt en vol hoogmoed. Zijn loopbaan is een aaneenschakeling van mislukkingen, wat hem veel doet klagen, want hij wil slagen op een domein waar men snel roem en rijkdom kan vergaren.
Als zenuwarts legt hij zich toe op de studie van de hysterie (een psychische aandoening die zich uit in afwijkend gedrag, zoals paniekaanvallen). Zijn eigen abnormaliteit drijft hem ertoe er genoegen in te vinden om de duistere geheimen en datgene waarover zijn patiënten zich schamen aan het licht te brengen. Daartoe gebruikt hij de methode van de vrije associatie: de zieke op de divan moet vrijuit zeggen wat in hem of haar opkomt, en dient net zo lang door te gaan met associëren en fantaseren totdat de analist genoeg gehoord heeft om zijn interpretatie te vormen. Die wordt eenzijdig opgelegd en mag niet ontkend worden; doet de patiënt dat toch – en menig patiënt is op de loop gegaan voor de obscene verklaringen die Dr. Freud hem of haar voorschotelde! – dan is dat een duidelijk geval van “verdringing”, onbewust verzet tegen de waarheid 1.
Freud is te zeer vooringenomen om enige vooruitgang te boeken in de wetenschappelijke verklaring van hysterie. Maar hij blijft zoeken naar het grote succes. In 1897, na de dood van zijn vader, begint hij aan de analyse van zijn jeugdherinneringen, zijn eigen gevoelens en zijn dromen: dat is de zgn. « autoanalyse » van Freud. Hij ontdekt zijn « Oedipuscomplex »... en gaat ervan uit dat iedereen dat heeft! « Ik heb in mezelf en overal elders [!] gevoelens van liefde voor mijn moeder en jaloezie ten opzichte van mijn vader gevonden. Deze gevoelens zijn, denk ik, gemeenschappelijk aan alle jonge kinderen » (brief aan Wilhelm Fliess, 1897).
Eigenlijk is de psychoanalyse niet meer dan dat: de projectie van Freuds eigen abnormaliteit op anderen.
De droomanalyse lijkt hem een originele weg om voort te bewandelen. Twee jaar later verschijnt het werk dat hem inderdaad bekend zal maken, « Die Traumdeutung ».
DE WOLVENMAN
VOLGENS Freud zijn dromen meestal de uiting van geheime seksuele verlangens of uitbeeldingen van onverwerkte seksuele ervaringen. Deze idée-fixe van hem steunde in feite op niets en er was moeilijk iets tegenin te brengen.
Een beroemd voorbeeld is de zgn. “wolvenman”, wiens ware naam Sergej Pankejev was, een Russische aristocraat uit Odessa. Hij leed aan dwangmatig gedrag en angsten, en werd door Freud behandeld in 1910. Pankejev vertelde dat hij als kleine jongen vaak gedroomd had van wolven die doodstil boven in een boom naast zijn open slaapkamervenster zaten. Volgens Freud betekende dit dat de “wolvenman” op jeugdige leeftijd zijn ouders betrapt had tijdens de geslachtsdaad! Ontkennen hielp niet, want dat was dan een typisch voorbeeld van “verdringing”!
In 1966 werd de toen 80-jarige Pankejev opgezocht en geïnterviewd door een journaliste die hem op het spoor gekomen was. In tegenstelling tot de bewering van Freud die de wolvenman genezen verklaard had ten gevolge van de behandeling, zei de Rus dat hij nooit beter geworden was en dat hij zijn leven lang aan neurosen had geleden. Op het argument van Freud dat Pankejev na zijn “genezing” opnieuw in staat was om te gaan werken, antwoordde de man dat hij als aristocraat nooit had hoeven te werken maar na de Oktoberrevolutie van 1917 zijn fortuin was kwijtgeraakt: hij had toen geen andere keus dan een job te zoeken.
De droom over de wolven vond volgens hem zijn oorsprong in enge plaatjes van wolven die zijn zus hem getoond had om hem bang te maken. Pankejev was er zelf rotsvast van overtuigd dat Freud een persoonlijke schokkende ervaring op de wolvenman had geprojecteerd.
GEVAARLIJKE MYTHOMANIE
Wat te denken van de “autoanalyse” van Freud en de bizarre theorieën die hij er uit afleidt? Jean Dauven (Genèse de la psychanalyse, 1979) heeft wellicht de ultieme verklaring gevonden: volgens hem was Freud geobsedeerd door het dramatische universum van Richard Wagner (pp. 46-49).
De kleine burgerman Sigismund Freud, die zijn voornaam in 1873 gewijzigd heeft in Siegmund, vereenzelvigt zich stiekem met de held uit Die Walküre, het tweede deelvan het grote orkestdrama Der Ring des Nibelungen.
De oppergod Wotan verwekte bij een aardse vrouw een tweeling, Siegmund en Sieglinde; beiden werden in hun jeugd van elkaar gescheiden. Op een dag komt een uitgeputte vreemdeling hulp zoeken in het huis van Sieglinde, die inmiddels gehuwd is met een zekere Hunding. Het blijkt Siegmund te zijn. Broer en zus worden verliefd op elkaar en hebben gemeenschap... Omdat de schande van deze incestueuze relatie de andere goden een doorn in het oog is, moet Wotan instemmen met de dood van zijn zoon: tijdens het tweegevecht tussen Siegmund en Hunding verbrijzelt de oppergod het zwaard van de held, waarop deze door zijn tegenstander neergestoken wordt.
Sieglinde draagt echter een kind van haar tweelingbroer: Siegfried, de held uit de twee laatste delen van de Ring. Hij is het die uiteindelijk verantwoordelijk zal zijn voor de ondergang van de goden en de ineenstorting van het Walhalla: de befaamde Götterdämmerung...
Freud lijdt aan mythomanie. En als iemand van zijn naaste familie of vrienden ooit zou ontdekken hoe het onbetekenende burgermannetje Siegmund de plaats ingenomen heeft van de helden van de Wagneriaanse opera's, dan heeft Freud ter verontschuldiging zijn theorie van de « vervormende reconstructie van het verleden » klaar (Dauven, pp. 51-61).
In 1905 ontwikkelt hij zijn leer van de universele seksuele drang, in zijn « Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie » (« Drie essays over de seksualiteitstheorie »). Hij voelt zich nu bevrijd van alle schaamte door de “sublimatie” van zijn bestiale perversies tot gewijde dramaturgie. Hij verklaart de psychoses – allereerst die van hemzelf, maar ook die van anderen, alle psychoses – door « onbevredigde of verdrongen seksuele verlangens ». Hij wordt vrij vlug tegengesproken door zijn vriend en leerling Jung, die gelooft in de eigen waarde van morele en godsdienstige gevoelens. Daarom vindt Freud de idee van een Über-ich uit: het is het beeld dat mensen hebben van hun ideale zelf, hun geweten, het geheel van normen en waarden. Dit Über-ich verzet zich volgens hem tegen het onbewuste (het Es) dat alleen maar uit is op de bevrediging van de seksuele verlangens. Het conflict tussen die twee principes, tussen Es en Über-ich, is verantwoordelijk voor alle psychische ongeregeldheden en ziekten; dit zijn verdringingen, die leiden tot neurosen.
In 1927 gaat Freud nog altijd onweerstaanbaar voort op de weg van zijn geheime mythomanie. Net als de Wagneriaanse held Siegfried wil ook hij de dood van zijn god en vader, om zich te bevrijden en aan hem gelijk te worden. Hij wordt lid van de B'naï-B'rith, de « Zonen van het Verbond », de vereniging van atheïstische joden. En om elke vorm van godsdienst te vernietigen schrijft hij « Die Zukunft einer Illusion » (« De toekomst van een illusie », 1927).
In dit boek stelt Freud dat God slechts een schepping is van het kind in de volwassene dat een vaderfiguur nodig heeft: « Van zodra de mens in zijn groeiproces bemerkt dat hij gedoemd is om altijd een kind te blijven, dat hij zich niet kan veroorloven zonder bescherming te blijven tegen de vreemde overmacht, geeft hij die overmacht vaderlijke trekken, schept hij voor zichzelf goden van wie hij schrik heeft, die hij voor zich probeert te winnen en aan wie hij niettemin de zorg voor zijn bescherming overdraagt. » Met deze en andere theorieën probeert de psychoanalyse aan de godsdienst elke objectieve, waarachtige basis te ontnemen.
Zijn hoogmoed gaat geleidelijk aan over in paranoia, terwijl hij op hetzelfde ogenblik getroffen wordt door kanker aan het strottenhoofd en het gehemelte... Maar dat zet hem niet aan tot nederigheid, integendeel. Aan één van zijn vingers draagt hij een mysterieuze gouden ring; Jean Dauven ontraadselt er de betekenis van: het is de ring van Alberich, de dwerg die het Rijngoud geroofd heeft en uit dat goud de ring smeedt die aan de drager de opperste macht geeft. De ring is zo het symbool van de aan Wotan ontroofde Almacht, en voor Freud het teken van zijn suprematie over God en godsdienst (pp. 77-78).
Tenslotte, in 1934, zet hij de kroon op zijn eigen vergoddelijking door het werk « Der Mann Moses und die monotheistische Religion » (« De man Mozes en de monotheïstische godsdienst »). Hij heeft zichzelf eerst voor Oedipus van Sophocles genomen, daarna voor Siegmund/Siegfried van Wagner; hij eindigt met in zichzelf Mozes van de Bijbel te zien, van wie hij een soort van terroriserende God maakt die door zijn volk gehaat wordt zodat het hem wil doden. Na de ophemeling van incest en vadermoord hebben we hier te maken met de ultieme oprisping van het onbewuste in de mens, de Godsmoord.
Hij sterft in 1939 in Londen, waarheen hij uitgeweken is voor het nazisme. Nog tijdens zijn leven maakte hij het algemeen succes van de psychoanalyse mee; het leek wel of de hele wereld overspoeld werd door de pest van het libido. Jung, zijn vroegere vriend en leerling, was streng in zijn oordeel: hij aarzelde niet om het Freudianisme « het einde van elke vorm van beschaving » te noemen...
« DE ZEVEN RINGEN »
In 1912, kort na de breuk met Adler en vlak vóór het definitief opstappen van Jung, omringt Freud zich met een geheim comité van jonge gelijkgezinden die hem onvoorwaardelijk steunen en in bescherming nemen. Het zijn Sándor Ferenczi, Karl Abraham, Ernest Jones (zijn biograaf), Otto Rank en Hans Sachs; later treedt ook Max Eitington toe.
Op 25 mei 1913 schenkt Freud ieder van hen een gouden ring: zij vormen nu samen met hem « De zeven Ringen », Wagneriaanser kan haast niet! En samen zullen ze strijden voor « die Sache », de Zaak – lees: het succes en de overwinning van de psychoanalyse op alle critici en iedereen die het wetenschappelijk karakter van Freuds theorieën in twijfel durft trekken. Het geheim comité ontpopt zich tot een machtige propagandamachine die de dogma's van de nieuwe « profane religie » aan de hele wereld zal opdringen.
Freud is de onbetwiste leider en de autoritaire vaderfiguur. Hij organiseert een geheime briefwisseling binnen « de zeven Ringen » om gezamenlijke strategieën af te spreken en vooral om zijn directieven door te geven.2
In dit fantastisch decor van een Germaanse mythe wordt de psychoanalyse weldra echter een zaak van pure commercie, die nog maar weinig uitstaans heeft met geneeskunde. Het Freudianisme is ontzettend populair, het brengt enorm veel geld op, het vereist geen enkele competentie en het kan rekenen op een vast cliënteel dat er niet van dood gaat en er evenmin door geneest 3!
Maar onafhankelijk van de maffia van de psychoanalyse en haar duistere beschermheren lijkt de weerlegging van het Freudianisme nu wel vast te staan. « Heeft Freud dan niets bijgebracht? » vraagt één van zijn meest briljante tegenstanders, prof. Pierre Debray-Ritzen, zich af. « Om eerlijk te zijn: ik denk van niet. Hij heeft gedurende meer dan een halve eeuw de wetenschappelijke ontwikkeling van de pediatrie geblokkeerd » (Valeurs actuelles, 17 nov. 1980).
TOTAAL ONWETENSCHAPPELIJK
Freud heeft nooit iets geweten of willen weten van de fysiologie, de neurologie en de endocrinologie (hormonenleer). Prof. Grassé: « De psychoanalyse is een systeem van a priori's zonder enig verband met de fysiologie. Zij had kunnen uitgevonden zijn door een man van de 17de of hooguit de 18de eeuw » (inleiding op J. Dauven, o. c., p. 8). Het volstaat Freud te lezen om de maat te nemen van zijn encyclopedische onwetendheid over de medische wetenschap van zijn tijd.
Ook prof. Henri Baruk, die kan bogen op 50 jaar klinisch onderzoek, schrijft dat de hele psychoanalyse op ingebeelde fundamenten steunt, die worden tegengesproken door de observatie en de behandeling van mentale zieken. Freud is een doctrinair en een ideoloog, geen wetenschapper. Hij vertrekt van een aantal premissen en veronderstellingen die niet bewezen zijn maar waarvan hij niet wil afwijken en die hij als axioma's opdringt. Met echte wetenschap heeft dit niets te maken.
Vroeger al was aan degelijke wetenschappers het bijgelovig karakter van het Freudianisme opgevallen. Debray-Ritzen ziet alleen maar een massa bijgelovige denkbeelden: « Het eerste denkbeeld is dat geestesziekten het gevolg zijn van onbewuste conflicten die teruggaan tot de kleutertijd, en waarvan de sleutel zou te vinden zijn in het Oedipuscomplex. Het tweede denkbeeld is dat de affectieve groei van de jongere uitsluitend via zijn seksualiteit gebeurt. »
De wetenschappelijke observatie heeft overvloedig aangetoond dat de kinderlijke seksualiteit niet bestaat. Wél het angstinstinct, dat Freud totaal onbekend is. Incestueuze tendensen en het fameuze Oedipuscomplex, waarin de psychoanalytici zo graag zwelgen, bestaan in de kindertijd niet, noch expliciet noch onbewust. Als de psychoanalytische kuur beweert deze zaken tevoorschijn te halen, zoals Freud voor zichzelf gedaan heeft bij zijn “autoanalyse”, dan komt dit louter door de suggestieve kracht van de analist! Een intieme medewerker van Freud, Dr. Fliess, verweet hem al dat hij anderen zijn eigen ideeën in de mond legde. Freud had er geen overtuigend antwoord op: « Je trekt tegen mij van leer door te zeggen dat “hij die de gedachte van een ander leest er alleen maar zijn eigen gedachten in vindt”, wat mijn onderzoekingen alle waarde ontneemt. Als dat zo zou zijn, gooi mijn Psychopathologie dan maar zonder ze te lezen in de vuilnisbak! » Had de wereld dat indertijd maar onmiddellijk gedaan!
De dure, geldverslindende Freudiaanse “analyse” heeft geen enkele waarde. Zij wordt voorgesteld als een genezingstherapie, maar is in feite een inwijding in seksuele perversie, een opwindende exploratie van alle mogelijke obsessies die in het onbewuste te slapen liggen. We kunnen honderd namen van dokters geven die met de methode gebroken hebben omdat ze vaststelden dat ze telkens faalde. In plaats van tot een ontknoping van de neurotische complexen te leiden voert ze precies tot het tegendeel van wat ze belooft: definitieve vervreemding.
De wonde die de psychoanalist moet behandelen wordt door de Freudiaanse therapie om te beginnen besmet. Zij “ontdekt” bij de patiënt de seksuele obsessie – waarvan die wellicht nog totaal niets afwist – en maakt de wonde alleen maar groter, voedt ze in plaats van ze te isoleren en uit te drijven. Deze wanorde steekt in de kern van de psychoanalyse van Freud, zoals ze in de ziel van de man zelf zit. De patiënt wordt niet verlost van zijn zogenaamde bestialiteit, maar enkel van zijn wroeging, zijn “ complexen ”, het berouw dat hij voelt en het voornemen dat hij gemaakt heeft om niet te hervallen. De psychoanalist bevrijdt zijn patiënt van zijn nobele dwanggedachte, om hem met een gevoelen van verlossing dieper in zijn erotische obsessies te duwen. « Freud maakt van de mens de slaaf van zijn bestialiteit », het woord van Jean Dauven is scherp maar juist (o. c., p. 12).
naar abbé Georges de Nantes
Hij is verrezen! nr. 23, september-oktober 2006, pp. 5-8.
(1) « We mogen ons niet door aanvankelijke ontkenningen laten misleiden. Als we maar vasthouden aan wat we geconcludeerd hebben, kunnen we uiteindelijk elk verzet overwinnen » (Freud in 1898).
(2) Deze geheime « Rundbriefe » werden geanalyseerd door de Canadese wetenschapster Phyllis Grosskurth die er een boek over publiceerde: The Secret Ring: Freud's Inner Circle and the Politics of Psychoanalysis (Toronto, 1991).Het werk geeft een ontluisterend beeld van de psychoanalyse als big business en van Freud als de paranoïde goeroe van een heuse sekte.
(3) Alvorens de correspondentie van Freud te publiceren, schrapte het “comité”, en later ook Freuds dochter Anna, alles wat een schaduw zou kunnen werpen op de grote denker. Recentelijk werd een deel van de ongecensureerde brieven echter uitgegeven, en daarin kan men allerlei minder fraais lezen. Zo schrijft Freud: « Mevrouw M. is welkom. Als zij geld en geduld meebrengt zullen we een mooie analyse van haar maken. » Over een andere rijke patiënte: « Een goudvis gevangen! » En over zijn werkwijze: « Ik heb juist een dame in hypnose voor mij liggen en kan dus rustig verder schrijven », of nog: « Tijdens de middaganalyse doe ik een dutje. » Het hele Freud-archief wordt slechts met mondjesmaat opengesteld; de laatste brieven krijgen we pas onder ogen in... 2102!