KARDINAAL LAVIGERIE 
EN DE MARTELAREN VAN OEGANDA

Kardinaal Charles Lavigerie (1825-1892), aartsbisschop van Algiers en primaat van Afrika, is in ons land vooral bekend als de stichter van de missiecongregatie van de Witte Paters. Veel minder geweten is dat Charles Lavigerie een liberaal-katholiek was, die over de missionering een heel eigen visie had die hem beslissingen deed nemen met soms ronduit catastrofale gevolgen.

«DE missionarissen », aldus de toekomstige kardinaal bij de stichting van de Witte Paters in 1868, « moeten vooral baanbrekers zijn, terwijl het duurzame werk moet verricht worden door de Afrikanen zelf, wanneer ze christen en apostel geworden zijn. We moeten hier goed opmerken dat wij zeggen : wanneer zij christen en apostel geworden zijn, en niet : Fransman of Europeaan. Het zou totaal verkeerd zijn van hen Europeanen of Fransen te maken. Daardoor zouden ze juist des te minder geschikt zijn voor het werk dat ze moeten doen. »

Glasraam met voorstelling van de H. Kizito, een 14-jarige jongen die page aan het koninklijk hof was en in 1886 stierf als een van de martelaren van Oeganda.

We horen hier de echo van de “ progressisten ” met wie we in het vorig artikel kennisgemaakt hebben : Mgr. Truffet, Mgr. de Marion-Brésillac, de paters Gabet en Huc, die allemaal een strikte scheiding tussen kolonisatie en missionering nastreefden.

En wat is er nodig om de Afrikanen te bekeren ? Een inlandse clerus natuurlijk ! Lavigerie legt in 1868 de basis voor een klein Arabisch seminarie. Zijn biograaf merkt wel op : « Het werk van de inlandse seminaries eindigde op korte termijn met een mislukking » (Xavier de Montclos, Le cardinal Lavigerie, Parijs, 1991, p. 486). Wat wou hij hen onderwijzen ? « De voornaamste plaats in het onderwijs zal niet toegekend worden aan de studie van het Frans en het Latijn, maar aan die van het klassiek Arabisch. Want de katholieke Kerk heeft altijd de literaire cultuur en de ontwikkeling van het nationaal genie van haar kinderen begunstigd. » De literaire cultuur van de Arabieren en hun nationaal genie ? Dat is te belachelijk voor woorden !

« Christen worden betekent de dwaling inruilen voor de waarheid, maar helemaal niet ophouden met Arabier te zijn en nog minder Fransman worden. » Nog een refrein dat we intussen kennen. « De apostel richt zich tot de ziel, het is de ziel die hij verandert... Om de ziel te winnen veroordeelt hij er zichzelf toe, indien nodig, alle uiterlijke levensgewoonten te laten varen. Hij wordt barbaar met de barbaren, zoals hij Griek is met de Grieken. » Barbaar worden met de mohammedaanse barbaren, dat komt neer op geloofsafval...

MISLUKKING IN NOORD-AFRIKA

Met dergelijke verkeerde beginselen gaat men onvermijdelijk grote moeilijkheden tegemoet, temeer omdat de aartsbisschop absoluut niet voldoende kennis bezat over de autochtone bevolking.

In 1875 sticht hij een missiepost in Ouargla, aan de grens met de Sahara ; hij stuurt er pater Richard heen, met de bedoeling ooit een route open te maken naar de Franse Soedan, dat wil zeggen het huidige Mali. Drie andere Witte Paters waren al uitgezonden naar de streek rond Laghouat, een stad 400 km ten zuiden van Algiers, ondanks de aanmaningen tot voorzichtigheid van de Arabische bureaus ; Lavigerie wou dat ze naar Timboektoe zouden gaan – 3000 km daarvandaan ! In Metlili (Algerije) probeerde een plaatselijke chef hen tegen te houden : « Jullie zullen deze verklaring ondertekenen om te bevestigen dat jullie op pad zijn gegaan ondanks mijn waarschuwing. » Op 13 april 1876 kondigde een telegram aan dat zij vermoord waren door de Toeareg die hen begeleidden (Bernard de Vaux, Histoire des missions catholiques françaises, Parijs, 1951, p. 404).

Kardinaal Lavigerie.
Kardinaal Lavigerie.

Mgr. Lavigerie gaf Richard de opdracht om een alternatieve route te zoeken : hij moest nu vertrekken uit Tripoli in de richting van Ghat (vandaag op de grens tussen Algerije en Libië). De pater vertrok met twee confraters op 18 december 1881 ; een dag later werden zij alle drie afgemaakt.

Toen de moordenaars in opdracht van de Turkse pasja van Tripoli gearresteerd waren, eiste de Franse vertegenwoordiger een voorbeeldige bestraffing. « Ik heb hem gesmeekt », schreef de aartsbisschop aan zijn Witte Paters, « in uw naam en de mijne, om die ongelukkigen te sparen. Want ik wil geen andere wraak tegenover de schuldigen uitoefenen dan dat we nog meer toewijding betonen, als dat mogelijk is, om die arme volkeren uit zo’n barbaarsheid te bevrijden. »

Een verkeerde handelwijze, want op die manier verhardden de moordenaars nog in hun barbaarsheid !

Lavigerie was een tegenstander van het systeem van de annexatie dat de militairen nastreefden en kantte zich tegen een rechtstreekse Europese administratie, waarvan hij verklaarde dat zij « noodzakelijkerwijze slecht aangepast was aan het moslimmilieu » (François Renault, Le cardinal Lavigerie, Parijs, 1992, p. 431).

De aartsbisschop van Algiers trok uit zijn mislukking geen lessen. Hij stopte met de evangelisatie van de Sahara, vermits de bewoners in zijn ogen « niet te bekeren » waren. Hij probeerde zelfs alle posten waar de Witte Paters al gevestigd waren te sluiten, maar die verzetten zich fel « tegen een vertrek dat op lafheid zou gelijken, een heel netwerk van relaties in het land zou teniet doen en door de sympathisanten die de missionering steunden zou beschouwd worden als een vorm van onstandvastigheid » (Renault, op. cit.). Lavigerie was woedend. Hij keerde de Sahara definitief de rug toe en richtte zijn blik op zwart Afrika, dat gemakkelijker te bekeren was – tenminste, dat dacht hij.

GUNSTELING VAN LEO XIII

Het pontificaat van Leo XIII (reg. 1878-1903) leidde een openlijke strijd in tegen elke vorm van patronaat, kolonisatie en katholieke kruistocht, in een volledige breuk met de politiek van de Z. Pius IX. De middelen daartoe waren de diplomatie van het Staatssecretariaat – dat in handen was van de vrijmetselaar kardinaal Rampolla – en de pauselijke encyclieken, waarin Leo XIII onophoudelijk een exclusieve macht over de missies opeiste.

Om te beginnen wou de paus dat de polemieken tegen de protestanten zouden ophouden. « Wij zwijgen inderdaad over de moeilijkheden en de obstakels die voortvloeien uit de tegenspraken. Vaak immers geven bedrieglijke mannen, zaaiers van dwalingen, zich uit voor apostelen van Christus. Zij ondergraven het werk van de katholieke priesters. Mocht het God behagen dat zij niet slagen in hun listen » (encycliek Sancta civitas Dei van 3 december 1880). Men laat hen dus doen, in de hoop dat ze mislukken, maar men bestrijdt hen niet ! Deze encycliek betekent een keerpunt in de geschiedenis van de missies, want ze stapt af van wat het oorspronkelijke doel was van de Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof (de Propaganda Fide) in 1622 : de strijd tegen het protestantisme.

Mgr. Lavigerie, die zich tot levensdoel had gesteld « de Kerk te verzoenen met de moderne wereld » (Renault, op. cit., p. 87), kon het meteen zeer goed vinden met de nieuwe Opperherder. Dankzij Leo XIII maakte de aartsbisschop een steile carrière, hoewel hij bitter weinig verwezenlijkingen kon voorleggen. In 1881 benoemde de paus hem tot administrator van het apostolisch vicariaat van Tunesië, dat pas een Frans protectoraat was geworden. In 1882 werd Charles Lavigerie tot kardinaal gecreëerd. Nog twee jaar later werd de aloude bisschoppelijke zetel van Carthago in ere hersteld en verheven tot aartsbisschoppelijke rang ; hij ging naar Lavigerie, die – door een uitzonderlijke beslissing van de paus – niettemin ook Algiers mocht behouden ! Hij kreeg de eretitel van primaat van Afrika.

In 1878 stuurde de aartsbisschop een geheime memorie naar Rome waarin hij de Propaganda Fide vroeg om de activiteiten van de andere missiegenootschappen, en dan vooral de spiritijnen – paters van de congregatie van de H. Geest, gesticht in 1703 – in te perken : ze zouden nog enkel mogen werken op een grondgebied van maximum 500 km gerekend vanaf de kust... De Propaganda stelde Lavigerie 160.000 Franse francs ter beschikking, terwijl de spiritijnen het met 28.000 francs moesten stellen. Die laatsten moesten ook afzien van elke uitbreiding in de richting van het hart van Afrika, dat zij toen hadden kunnen evangeliseren als ze de financiële middelen hadden gekregen die de gunsteling van Leo XIII ontving.

Pater Horner, de overste van de spiritijnen, beklaagde er zich over in 1877 : « Als de missionarissen niet naar het binnenland gaan, naar Oeganda of de Nyamouezi, dan is dat door hun gebrek aan inkomsten. » En verder : « Lavigerie heeft overal de toegang naar het binnenland voor ons geblokkeerd. Dat was voor ons een wrede slag. » De reden ? De spiritijnen waren vurige Franse patriotten die aan de zwarten die zij evangeliseerden de liefde voor Frankrijk bijbrachten. Zo’n “ koloniale ” geest werd onder Leo XIII niet geapprecieerd !

NAAR HET KONINKRIJK BOEGANDA

Mgr. Lavigerie had « van de Afrikaanse samenleving slechts een zeer oppervlakkige kennis. Over de Bantoevolkeren wist hij in het begin enkel wat de verhalen van de ontdekkingsreizigers als informatie gaven ; ook over de moslimwereld was zijn kennis beperkt. Dat is de reden waarom zijn richtlijnen over de aanpassing geen enkele nauwkeurige beschrijving bevatten van de mentaliteit en de cultuur die de missionarissen moeten huwen [sic !] » (Xavier de Montclos, op. cit., p. 32). Wat een onvoorzichtigheid...

In 1875 dringt de beroemde ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley binnen in Boeganda, een koninkrijk ten noordwesten van het Victoriameer in het huidige Oeganda. Hij ontmoet de kabaka (koning) en is geestdriftig over de ingesteldheid van de plaatselijke bevolking : hier zouden de Britse Bijbelgemeenschappen een vruchtbare bodem voor bekeringswerk aantreffen, schrijft hij aan Londen. De Church Missionary Society reageert onmiddellijk en stuurt een genootschap van zeven personen onder leiding van Alexander Mackay, een Schotse presbyteriaan, dat in 1877 arriveert aan het hof van koning Mtesa. Het eerste waarnaar de kabaka vraagt, zijn geweren en “ kanonpoeder ”... Mackay weigert, wat de vorst wantrouwig maakt : hij heeft gehoord over de Britse gebiedshonger en verdenkt de protestanten van snode plannen.

in Entebbe, aan de oever van het Victoriameer, waar de Witte Pater als eerste missionaris in Oeganda aankwam op 17 februari 1879.

Wanneer Charles Lavigerie over Boeganda hoort, ziet hij een uitgelezen kans voor zijn congregatie om in zwart Afrika aan missionering te doen. Op 17 februari 1879 komen twee volledig in het wit geklede vreemdelingen, met een grote hoed op hun hoofd en rond hun hals een rozenkrans, in het koninkrijk aan. Het zijn de 25-jarige pater Simeon Lourdel en zijn medewerker broeder Amans, de eerste katholieke missionarissen in het hart van Afrika. Een week later worden ze door de koning ontvangen en krijgen ze de toelating om hun godsdienst te verkondigen. Simeon Lourdel is voor de zwarten al snel Mapera, “ mon Père ”, naar wie ze met ontzag luisteren.

Twee maanden later mogen drie andere Witte Paters overkomen die aan de zuidkant van het Victoriameer op een gunstig teken gewacht hebben ; het zijn de paters Livinhac (de leider van de missie), Barbot en Girault. Op 2 juli wijden zij met zijn vijven Boeganda toe aan het Onbevlekt Hart van Maria.

De autochtone bevolking, de Baganda, zijn berucht om hun « onnatuurlijke wreedheid », zoals Edward Price het formuleert in zijn boek over de Britse ontdekkingsreizigers uit die tijd. Zoals overal zwaait de kaste van de tovenaars de plak ; zij brengen mensenoffers en meer bepaald kinderoffers. Om zijn macht veilig te stellen liet de koning zelf bij zijn troonsbestijging al zijn broers en halfbroers levend begraven. In een speciale hut houden de Baganda een heilige slang : een reusachtige python waaraan zij gevogelte en schapen voederen en die hun totem is.

KATHOLICISME, PROTESTANTISME EN ISLAM

Mtesa houdt er tegennatuurlijke zeden op na : hij heeft seksuele omgang met jonge knapen, zijn pages, iets wat hij geleerd heeft van de Arabieren die al rond 1844 het koninkrijk zijn binnengedrongen vanuit het eiland Zanzibar aan de Afrikaanse oostkust. Ze hebben ook hun eigen godsdienst, de islam, meegebracht. In ruil voor slaven staat de kabaka toe dat er in zijn rijk moskeeën gebouwd worden. Zelf weigert hij besneden te worden en de mohammedaanse religie aan te nemen, maar aan zijn hof bekeren bepaalde invloedrijke personen zich tot de islam.

De komst van de Franse missionarissen is voor Mtesa een ideale gelegenheid om zich in te dekken tegen de Britse dreiging : hij vraagt aan pater Livinhac de bescherming van Frankrijk. Die laatste laat een ideale gelegenheid passeren en verklaart, helemaal in de lijn van Mgr. Lavigerie, Marion-Brésillac en de andere liberaal-katholieken, dat de Witte Paters geen agenten van Frankrijk zijn ! Hij maakt de koninklijke vraag over aan de Franse consul in Zanzibar, die er niets mee doet... Het is allicht niet overdreven te stellen dat Frankrijk op dat moment de kans gemist heeft om van Oeganda een Franse kolonie te maken.

De kabaka vat de reactie van Livinhac op als een weigering en haalt de banden met de Arabieren aan. Tegelijkertijd schept hij genoegen in de confrontatie tussen de drie geloofsovertuigingen : de katholieke, de protestantse en de mohammedaanse. Hij laat hun vertegenwoordigers onderling discussiëren en plaatst zichzelf als een volleerd diplomaat boven het theologisch “ gewoel ”.

In die godsdienstdisputen blijkt pater Lourdel al snel de sterkere te zijn. De koning is erg onder de indruk en ontvangt de Witte Pater vaak voor privégesprekken over het geloof. Simeon Lourdel krijgt de titel van mwana wa mbuga, “ zoon van het hof ”.

Wanneer Mgr. Lavigerie hoort van de twistgesprekken, is hij ontevreden, want hij had bij het vertrek een duidelijke richtlijn gegeven : « Zich niet vestigen op plaatsen waar al protestantse missies zijn ; minstens op 8 of 10 km afstand blijven. » De aartsbisschop vindt het « heel belangrijk om de goede harmonie te bewaren ». Vreedzame co-existentie ten koste van de waarheid ? Een spijtige zaak... Pater Livinhac, het hoofd van de missie, gooit het roer om en ijvert voor een hartelijke omgang met de protestantse zendelingen. Maar later, in 1910, onder de H. Pius X, zullen de Witte Paters veroordeeld worden omdat zij gebieden aan de protestanten gelaten hebben en zo ingegaan zijn tegen de universele heilsmissie van de Rooms-katholieke Kerk !

De anglicanen waren trouwens slechts in schijn vriendelijk. Alexander Mackay was een felle antikatholiek, die Mtesa fijntjes waarschuwde voor de Fransen « die berucht zijn als koningsmoordenaars » (een verwijzing naar de Franse Revolutie en de executie van Lodewijk XVI). Ook drong hij er op aan dat de kabaka de paters zou wegsturen « om de vriendschap van de grote koningin [Victoria] niet kwijt te spelen ».

DE EERSTE DOPELINGEN

De Witte Paters realiseren hun eerste bekeringen bij ambtenaren aan het hof en bij de koninklijke pages. Op paaszaterdag 1880 dienen zij aan vier zwarten het doopsel toe ; twee maanden later volgen nog vier doopsels. Het aantal geloofsleerlingen dat catechismusles volgt in de hut van de missionarissen neemt gestaag toe. De paters spreken over het lijden en de kruisdood van de Verlosser en over zijn Verrijzenis op de derde dag. « Als jullie in Hem geloven, zullen jullie kinderen Gods worden. Jullie zullen allemaal broeders zijn en moeten elkaar liefhebben zoals God jullie heeft liefgehad. »

De pages die zich tot het christendom bekeren, willen niet meer toegeven aan de zondige begeerten van de koning en zoeken allerlei uitvluchten. De spanning tussen Mtesa en de missionarissen loopt op, temeer omdat zowel de heidense als de mohammedaanse hovelingen hun kans ruiken om zich van de blanken te ontdoen : zij belasteren de paters en stellen de protestanten in een slecht daglicht door te wijzen op het gevaar van een Britse invasie via Egypte en Soedan.

Enige tijd later slaagt Mtesa erin om de weesjongens die de paters opgenomen hebben voor zijn seksuele praktijken te winnen... Een afstotelijk voorbeeld van datgene waartoe de inculturatie kan leiden ! De missionarissen zijn ontzet en besluiten het Boegandese rijk te verlaten. In november 1882 trekken ze, samen met een aantal slaven die ze konden vrijkopen, naar de zuidelijke oever van het Victoriameer. Twintig zwarte christenen en tweehonderd vijftig doopleerlingen blijven echter achter !

Twee jaar later wordt de koning ernstig ziek. Vlak voor zijn dood keurt hij nog honderden mensenoffers goed, om tenslotte te sterven in zijn tribaal bijgeloof op 9 oktober 1884.

DE VERVOLGING BREEKT LOS

De zoon en opvolger van Mtesa is Mwanga II, die amper zestien is wanneer hij kabaka wordt. Hij is het christendom blijkbaar gunstig gezind, want al na enkele maanden vraagt hij de missionarissen om terug te keren. In juni 1885 halen twintig indrukwekkende prauwen hen op om hen in triomf terug naar Boeganda te brengen.

De paters treffen een vurige christengemeenschap aan. De gedoopte zwarten hebben hun familieleden onderricht, de van buiten geleerde gebeden opgezegd en rozenkransen van parels vervaardigd. Meer dan 800 catechumenen branden van verlangen om gedoopt te worden.

Mwanga II, koning van Boeganda, christenvervolger. Foto genomen in 1893.

Toch is dit niet het begin van een rooskleurige toekomst. Mwanga heeft een onstabiele persoonlijkheid ; het feit dat hij verslaafd is aan cannabis (bhang) maakt hem compleet onberekenbaar. Bovendien pratikeert hij net als zijn vader pedofilie. Hij weet hoezeer de christenen dat afkeuren en begint te vrezen voor zijn troon, zeker nu ook hooggeplaatste personen aan zijn hof de nieuwe godsdienst aanhangen. Hij weet ook dat de Europese mogendheden volop jacht maken op zwart Afrika. Wanneer Bismarck in 1885 de kolonie Duits-Oost-Afrika (nu Tanzania) sticht, doet dat het wantrouwen van de kabaka alleen maar toenemen.

De vervolging begint in januari 1885 met de executie van drie protestantse Baganda-bekeerlingen (omdat de Witte Paters de Britse zendelingen hun gang hebben laten gaan, in opdracht van Mgr. Lavigerie, is het christendom in Boeganda jammer genoeg verdeeld in twee elkaar bekampende belijdenissen). In oktober van hetzelfde jaar komt de anglicaanse bisschop James Hannington het land binnen. Hij kiest daarvoor een oostelijke route, zich niet bewust van het feit dat tovenaars hebben voorspeld dat de veroveraar van het rijk uit het oosten zal komen... Daarop laat Mwanga hem en zijn metgezellen vermoorden.

De eerste katholieke martelaar is Joseph Mukasa, de hofmeester. Hij waagt het om de koning te verwijten dat hij Hannington heeft gedood zonder dat deze zich mocht verdedigen, wat nochtans het gebruik in Boeganda is. Voor Mwanga is dat de spreekwoordelijke druppel, want Joseph had hem al geïrriteerd door zijn pogingen om hem van zijn seksuele wanpraktijken af te brengen. Wie is er eigenlijk de baas, Mwanga of Katondo, de God van de christenen ?

Op beschuldiging van een poging tot vergiftiging van de kabaka wordt Joseph veroordeeld om levend verbrand te worden. Op 15 november 1885 wordt het vonnis voltrokken, maar de beul heeft zoveel achting voor de gevangene dat hij hem onthoofdt om hem de foltering van het vuur te besparen. « Zeg tegen de koning dat ik hem vergeef », luiden de laatste woorden van Joseph. « Maar hij zou er goed aan doen zich te bekeren, want ik wacht op hem vóór de rechtbank van Katondo. »

CHARLES LWANGA EN DE PAGE KIZITO

Na de dood van Joseph stelt de koning als nieuwe hofmeester Charles Lwanga aan. Die vraagt nog dezelfde avond aan pater Girault om gedoopt te worden, in het besef dat hij net als zijn voorganger vroeg of laat openlijk zijn geloof zal moeten belijden en ervoor sterven.

Uitbeelding van de marteldood van de H. Charles Lwanga op 3 juni 1886. Monument bij de basiliek van Namugongo.

De jonge pages hebben van Joseph Mukasa voor het eerst over het christendom gehoord en velen van hen hebben stiekem de Witte Paters opgezocht om onderricht te worden. Zij weten dat Katondo de verdorven praktijken van hun koning verbiedt en dat zij er zich niet mogen toe lenen. Maar hoe kunnen zij ontsnappen aan de seksuele avances van de kabaka ? Charles Lwanga doet al het mogelijke om de jongens te beschermen. Telkens als Mwanga zijn zinnen op iemand zet, blijkt die “ toevallig ” afwezig omdat hij catechismusles volgt bij de paters... Met bijzondere zorg omringt de hofmeester de 14-jarige Kizito, die meer nog dan de andere jongens de ongezonde aandacht van de koning geniet.

Lang kan dit natuurlijk niet blijven duren. De kabaka is traditioneel oppermachtig en zijn wensen zijn voor iedereen bevelen. Hij voelt het dan ook als een onaanvaardbare vernedering aan dat de pages van zijn harem zich voor hem verschuilen en niet aan zijn verlangens willen voldoen. In mei 1886 is zijn geduld op en besluit hij de volgelingen van de nieuwe godsdienst voor de keuze te stellen : ofwel volledige onderwerping, ofwel het christendom met alle gevolgen van dien.

Hij begint met een poging tot intimidatie door op 25 mei eigenhandig twee christelijke zwarten te doden. Akelig tamtamgeroffel roept van overal de koninklijke beulen naar de kabaka, terwijl de vertrekken van de edelknapen omsingeld worden. Ook de hut van de Witte Paters wordt van de buitenwereld afgesloten. De jonge Kizito stapt op Charles Lwanga toe en zegt : « U heeft me beloofd me te dopen als er gevaar dreigde, houd nu alstublieft uw belofte. » Daarop neemt de hofmeester water en doopt de jongste van de pages met de woorden : « Ik doop je in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest. » Kizito is nu klaar om de wraak van de koning het hoofd te bieden. Ook alle anderen die al doopleerling zijn, worden door het doopsel kinderen van God.

De volgende ochtend roept Mwanga het hof samen en eist van de pages dat zij op straffe van executie hun godsdienst afzweren : « Zij die niet bidden, blijven bij mij ; de anderen gaan op een rij op de binnenplaats staan ! » Charles Lwanga stapt als eerste naar buiten, gevolgd door Kizito die volgens afspraak de hand van zijn meester vastgrijpt. Alle christelijke pages volgen hen. De koning loopt woedend op hen toe : « Zijn jullie allemaal christenen ? » – « Ja, dat zijn wij. » – « Willen jullie christen blijven ? » – « Ja, tot de dood ! » – « Wel, dan zullen jullie sterven ! Ik laat jullie levend verbranden ! »

DE BRANDSTAPEL VAN NAMUGONGO

Dezelfde dag nog zet een lange stoet zich in beweging : een militair escorte, de beulen, Charles Lwanga en enkele oudere bekeerlingen, tenslotte meer dan dertig christelijke edelknapen, van wie de helft katholiek en de andere helft anglicaans is. Hun tocht voert naar Namugongo, de sinistere executieplaats van de koningen van Boeganda.

Processie met de relieken van de martelaren in november 2015, tijdens het bezoek van paus Franciscus aan Namugongo.

Onderweg sterven al drie christenen de marteldood. Bij wijze van ceremoniële opening van de dodentocht wordt Pontien Ngondwe onthoofd ; daarna worden zijn ledematen afgehakt, zijn romp in stukken gesneden en alles in de vier windrichtingen weggegooid. De page Athanase Bazzekukatta smeekt om te sterven op de plek zelf waar Joseph Mukasa terechtgesteld werd ; een van de beulen voldoet aan zijn wens en doorboort het hart van de jongen met een speer.

Dan is er de oudere Matthias Kalemba Mulumba, een dorpshoofd. Wanneer hij van uitputting niet meer verder kan en vraagt om ter plekke gedood te worden, snijdt een beul hem de huid van de rug, opent de aders van polsen en voeten en bindt die vervolgens weer dicht om de doodsstrijd te verlengen. Zo laat men de arme man liggen... Drie dagen later, wanneer zwarten uit het dorp op de oevers riet gaan afsnijden, horen ze een smekende stem : « Mijn God ! Water... Water ! » Ze naderen en vinden de stervende martelaar, maar slaan van angst op de vlucht. Het is pas veel later dat christelijke Baganda het stoffelijk overschot van Matthias zullen vinden, geheel uitgedroogd door de zon.

Op 27 mei komen de overlevenden aan in Namugongo. Ze blijven nog zes dagen opgesloten terwijl de beulen de terechtstelling voorbereiden. Machteloos moeten de jongens horen hoe in het woud bomen en grote takken worden afgekapt waarmee een reusachtige brandstapel wordt opgericht. Heel de tijd bidden de toekomstige martelaars en zingen hymnen. De katholieken onder hen zeggen morgen- en avondgebeden op, bidden voor en na het eten, heffen het Angelus aan en richten zich met de rozenkrans tot de Maagd Maria om sterkte te vragen « in het uur van onze dood ».

Op 3 juni 1886, Pinksteren, wordt de holocaust voltrokken. De beulen hebben hun gezicht besmeerd met rode klei en er witte strepen over getrokken. Ze dansen heupwiegend in een kring rond, terwijl onder tamtamgeroffel dodenliederen gezongen worden. De slachtoffers moeten defileren voorbij een van de hoofdbeulen, die hen volgens de traditie op het hoofd slaat met een gevlochten staf ; zo wordt de mzimoe van de terdoodveroordeelde diep in zijn lichaam geduwd en kan die na de dood de koning niet komen kwellen. Drie pages worden bij het voorbijgaan niet op het hoofd geslagen. Zij krijgen genade en zullen later als ooggetuigen gehoord worden op het proces van de zaligverklaring.

De martelaren worden naakt in rieten matten gerold die met touwen stevig vastgemaakt worden. Zo worden ze als in een lijkwade naar de brandstapel gebracht en er naast elkaar op gelegd. Dan ontsteken de beulen het vuur. Terwijl de vlammen aan het hout likken en de rook opstijgt, begint Kizito het Onze Vader te bidden. De andere slachtoffers sluiten zich bij hem aan. « Vaarwel, vrienden », horen de beulen hem zeggen, « wij zijn op weg naar de Hemel ! » Weldra is de brandstapel veranderd in een reusachtige vuurpoel en stijgen zwarte rookwolken ten hemel. Tweeëndertig jonge zwarte christenen getuigen met hun leven voor hun christelijk geloof.

Voor Charles Lwanga heeft de opperbeul een nog wredere dood gepland. De voormalige hofmeester wordt, ook in een rieten mat gerold, opzij van de brandstapel gelegd. Eerst worden zijn voeten verbrand ; ze verkolen langzaam terwijl de rest van het lichaam nog ongeschonden is. Met een bovenmenselijke moed verbijt Charles zijn pijn. De opperbeul daagt hem uit : « Bid tot je God dat Hij je hier vandaan komt halen, we zullen dan wel zien of Hij daartoe bekwaam is ! » Charles Lwanga antwoordt hem : « Dit vuur is voor mij als fris water. Passen jullie maar op dat deze God met wie je de spot drijft jullie niet overlevert aan het vuur van zijn woede, dat nooit uitdooft. » Zijn laatste woord is een kreet van geloof : « Katondo ! »

Wanneer de gloed van de brandstapel eindelijk minder wordt, poken de beulen met lange stokken de menselijke overblijfselen bijeen. Ze gooien er nieuwe takken op totdat uiteindelijk van de beenderen slechts weinig meer dan een hoop as overblijft.

Enkele dagen later komen twee christenen stiekem naar de plaats van de terechtstelling. Zij vinden in de grote hoop as nog enkele resten van verkoolde beenderen, die zij eerbiedig meenemen en die tot op vandaag als kostbare relikwieën vereerd worden.

EEN BRITS PROTECTORAAT

Koning Mwanga slaagde er niet in het christendom in zijn koninkrijk uit te roeien. Al een jaar na de holocaust van Namugongo groeide het aantal gelovigen aan van 200 tot 542, de catechumenen van 800 tot 3000 ! Het vergoten bloed droeg veel meer vruchten dan de methode van begrip en aanpassing die kardinaal Lavigerie predikte...

De zaak van de martelaren van Oeganda werd in Rome ingeleid in 1912, onder het pontificaat van de H. Pius X. Op 6 juni 1918 werden zij zaligverklaard en in juli 1969 heilig.

Op het terrein van de terechtstelling, in Namu­gongo, trok de Kerk van Oeganda een grote basiliek op, een schrijn voor de 22 katholieke martelaren die tussen 1885 en 1887 de dood vonden tijdens de vervolging van koning Mwanga.

De welwillendheid van Lavigerie jegens de anglicanen werd door de Britten niet beloond. De kabaka moest het hoofd bieden aan onlusten die uitbraken na 1886 en verloor zijn troon. De protestantse partij trok, met de steun van Londen, het laken naar zich toe. Mwanga werd in 1890 terug koning, met de belofte dat hij zich zou bekeren tot het anglicanisme en de Britse belangen genegen zou zijn. De protestantse zwarten profiteerden van de situatie door hun katholieke medebroeders te treiteren en in een ondergeschikte positie te dwingen. Kardinaal Lavigerie en Mgr. Livinhac protesteerden fel, maar kregen geen enkele steun van de Engelse kardinaal Manning, die onmachtig was iets te bereiken bij de Britse autoriteiten.

In 1892 kwamen de moe getergde katholieken van Boeganda in opstand, maar hun tegenstanders waren gewapend met Engelse snelvuurkanonnen en richtten onder hen een gruwelijk bloedbad aan. Die klap was fataal voor Charles Lavigerie, die kort daarna stierf (26 november 1892). Livinhac probeerde de katholieke milieus in Groot-Brittannië te interesseren voor de kwestie, maar hij stootte op veel voorbehoud : de publieke opinie zag de Witte Paters als dienaars van de Franse belangen – juist datgene wat ze in de lijn van hun stichter nooit hadden willen zijn !

In 1894 werd heel Oeganda een Brits protectoraat. Mwanga probeerde zich nog te verzetten door een strijd voor de onafhankelijkheid te beginnen, maar hij verloor die en werd als banneling afgevoerd naar de Seychellen, waar hij een ellendige dood stierf.

Vandaag is het katholicisme ondanks alles met 44 % aanhangers onder de bevolking de grootste godsdienst. Zoals altijd is het bloed van de martelaren het zaad voor nieuwe christenen !

broeder Scubilion van de hemelse Koningin
& redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 94, juli-augustus 2018