REFORMATIE EN CONTRAREFORMATIE 
HET « KAKANGELIE » VAN LUTHER

Maarten Luther, een ketter en een revolutionair

DE meeste geschiedschrijvers hangen een erg somber beeld op van de Kerk op het einde van de middeleeuwen. Zij schilderen haar af als een instelling die geen levenskracht meer heeft, die vermoeid de armen laat hangen, die zich neerlegt bij de misbruiken en de algemene verwildering van de zeden – kortom, « die niet meer beantwoordt aan haar godsdienstige zending » (Henri Pirenne, Histoire de l’Europe, p. 435).

Deze voorstelling getuigt niet alleen van een te gemakkelijke veralgemening, zij verwart de Kerk van Christus ook met haar gewijde bedienaars. De Kerk is heilig, want zij is van goddelijke oorsprong ; haar leden daarentegen zijn mensen en zijn bijgevolg onvolmaakt, zelfs zij die de hoogste ambten bekleden.

Wij moeten het beeld van de Kerk in de tweede helft van de vijftiende eeuw dus bijstellen, zoals abbé de Nantes doet :

« Ook op het einde van de middeleeuwen gaat de Kerk onafgebroken voort met haar werk van heiliging van de maatschappij en redding van de zielen. Zij moet daarbij het hoofd bieden aan enorme moeilijkheden, die zowel van externe als van interne aard zijn. » (CRC nr. 4, jan. 1968, p. 5).

Het grootste gevaar dat de christenheid van buiten bedreigt zijn de Turken, die in 1453 Byzantium innemen en daardoor rechtstreeks de christelijke naties van Oost- en Zuid-Europa naar het leven staan. Binnen de Kerk zelf brengen de ketterijen van Wycliff (in Engeland) en Huss (in Bohemen) grote groepen christenen bijna tot afscheuring. Het Concilie van Bazel (1431-1449) proclameert dat een oecumenisch concilie boven de Paus staat ; de opvolgers van de H. Petrus herstellen uiteindelijk wel het primaatschap, maar de autoriteit van de Heilige Stoel heeft eens te meer een knauw gekregen.

De wedergeboorte van het humanisme leidt tot een verval van de zeden, vooral bij de hogere geestelijkheid : « Pausen en curiekardinalen, hofprelaten en bisschoppen etaleren hun luxe en houden er openlijk een schandalige levenswandel op na. Dat schokt ons en het is inderdaad een betreurenswaardige afwijking. Maar het blijft volkomen tegengesteld aan het leven zelf van de Kerk in die tijd. De zondaars weten dat zij verkeerd doen, en dat hun handelwijze afgekeurd wordt door hen die proberen beter te leven. Soms hebben ze echt de wil om zich te corrigeren. In de mate dat het heidens naturalisme, de levenslust, de bezetenheid om te genieten zich steeds verder verspreiden, staan er heiligen op die strengere zedelijke normen prediken en oproepen tot de bekering van de zondaars en de hervorming van de kerkelijke misbruiken – van het pauselijk hof in Rome tot het eerste het beste klooster. De Kerk is zondig in haar leden, maar blijft integer en heilig in haar geloof, haar wet en haar cultus. Zij lijdt door toedoen van zoveel onzuiverheden en kwalen, maar zij vecht uit alle macht... » (CRC nr. 4, jan. 1968, p. 5).

Ondanks de vele schandaal verwekkende toestanden bleef de godsdienst zelf intact : « De leerstellige fundamenten bleven stevig, de principes werden niet aangetast. Van alle Pausen van wie men de levenswijze in vraag kan stellen was er geen enkele die een bul afkondigde die op het vlak van de leer discutabel was. » 1

De protestantse legende heeft de toestand van de Kerk in het Duitse Rijk vlak vóór het optreden van Luther opzettelijk inktzwart afgeschilderd. Luther wordt dan ten tonele gevoerd als de grote “ lichtbrenger ” in een duistere tijd. Dit beeld strookt niet met de historische werkelijkheid. Grote Duitse historici als Johannes Janssen 2, Heinrich Denifle 3 en Hartmann Grisar 4 hebben overtuigend aangetoond dat het christendom in de Duitstalige gebieden al enkele decennia aan een echte hervormingsbeweging begonnen was die tot een nieuwe opbloei leidde, vooraleer het optreden van Luther dit alles brutaal afbrak. Abbé de Nantes : « Uitzuivering van de zeden, heiliging van de clerus, herstel van de religieuze orden, pogingen tot verzoening van de nieuwe gevoeligheden met het christelijk geloof – dat alles was al een hele poos in gang gezet. En een bijkomend bewijs zijn precies die vele schriftelijke aanklachten tegen de ondeugden, de rijkdom en de apathie van de clerus, en de alsmaar luider klinkende oproepen tot een hervorming ! » (art. cit., p. 5).

Een hervorming van de zeden, aanklachten tegen de misbruiken : op geen enkel moment is er sprake van een aanval op het geloof of op het wezen van de Kerk zelf. De hervorming waarvoor gepleit wordt, heeft betrekking op de verdieping van het geloofsleven en de uitzuivering van de moraal, niet op de geloofsinhoud.

Erasmus
Erasmus, de eeuwige twijfelaar: pas de bloedige Boerenoorlog deed hem de waanzin van het lutheranisme beseffen

In dit verband kunnen we een hele reeks namen noemen : Johannes Nieder (1380-1438), dominicaan en groot hervormer van kloosters in heel het Duitse Rijk ; Johann Geiler von Kaiserberg (1445-1510), befaamd prediker en scherp criticus van de verwereldlijking van de geestelijkheid ; Sebastian Brant (1457-1521), humanist en schrijver van « Het narrenschip », een satire over de wantoestanden in Kerk en wereld ; Jakob Wimpfeling (1450-1528), « de leermeester van Duitsland », een belangrijk pedagoog die de nadruk legde op het belang van een degelijke morele vorming van de jeugd om ontaarding te voorkomen ; Thomas Murner (1475-1537), franciscaans theoloog en publicist tegen de heersende wantoestanden én later tegen Luther ; Johannes Trithemius (1462-1516), schrijver en humanist die de vervallen abdij van Spanheim als abt hervormde en tot een groot centrum van kennis uitbouwde ; en tenslotte Erasmus van Rotterdam (1466-1536), de wereldberoemde humanist die lange tijd in Bazel en nadien in Freiburg im Breisgau verbleef, en in wie velen « de verlichter van een eeuw » 5 zagen die het christendom met de nieuwe tijdsgeest zou kunnen verrijken.

Ook de Heilige Stoel bleef niet achter. In 1450 zond Paus Nicolaas V de uiterst bekwame kardinaal Nicolaas van Cusa als zijn legaat naar het Duitse Rijk, met de opdracht de plaatselijke Kerk te hervormen : « Zuiver en vernieuw, maar vernietig niets en treed niets met de voeten. » De kardinaal-legaat reisde gedurende drie jaar door de Duitstalige gebieden en spande zich in voor de hervorming van de reguliere en de seculiere geestelijkheid. Op zijn initiatief werden provinciale synoden gehouden in Salzburg, Maagdenburg, Mainz en Keulen, waar de grondslag werd gelegd voor de heropbloei van de Kerk in het Rijk 6. Zoals andere landen in Europa maakte ook de Duitse natie zich op om mee te gaan in de grote vernieuwingsbeweging van renaissance en humanisme, die « in tegenstelling tot wat men al te vaak herhaald heeft wezenlijk helemaal niet gericht waren tegen de christelijke godsdienst, maar integendeel door en door christelijk waren in hun grootste vertegenwoordigers en hun meest fundamentele oriëntaties » (abbé de Nantes, CRC nr. 94, juli 1975, p. 4).

DE REVOLUTIE VAN LUTHER

DE OPSTAND VAN EEN ONEVENWICHTIGE

In volle humanistische euforie, in deze gisting van een nieuwe tijd laat Maarten Luther (1483-1546) plots zijn luide stem horen.

« De rebellie van Luther is noch in zijn oorsprong noch in zijn essentie een uitzuivering van de zeden. Het is geen poging tot heiliging van de samenleving maar een godsdienstige revolutie gebaseerd op een leerstellige dwaling » (abbé de Nantes, CRC nr. 4, jan. 1968, p. 6).

Luther heeft bewust de idee van « hervorming » overgebracht van het terrein van de zeden en het christelijk leven – waarop zij al van alle tijden uitgeoefend werd – naar het terrein van de geloofsinhoud en de structuur zelf van de Kerk. In die zin is de Reformatie van Luther werkelijk een revolutie.

Luther was iemand die vanaf zijn adolescentie door angst geobsedeerd werd : schrik voor de onophoudelijke bekoringen die hem kwelden, afgrijzen God te hebben vertoornd door vroegere zonden, vrees voor zijn zielenheil, wanhoop om zijn onvermogen zijn zinnelijkheid te temmen. Deze getormenteerde man, één en al hartstocht en innerlijke onrust, zocht soelaas in het kloosterleven. In 1505, 22 jaar oud, werd hij augustijnermonnik in het klooster van Erfurt. Twee jaar later werd hij priester gewijd.

Maar ook in het klooster vond Maarten Luther niet de innerlijke vrede waarnaar hij zo heftig verlangde. Telkens als de minste gedachte van onzuiverheid of twijfel hem overviel waande hij zich verloren. Geen enkel gebed, geen enkele vorm van ascese, zelfs niet de dagelijkse biecht konden hem afbrengen van de bezetenheid van de hel. « Ik deed boete, maar de wanhoop liet mij niet los », schreef hij later. Een verkeerd Godsbeeld, hem ingeprent door onorthodoxe leermeesters, deed hem de Vader slechts zien als een toornige Rechter die de fouten van de mens met eeuwige verdoemenis straft. « Hij is monnik geworden uit angst voor zijn eeuwig heil, uit afkeer en zelfs haat jegens het leven, uit vrees voor God eerder dan uit liefde tot Christus » (CRC nr. 94, p. 5).

Liet hij zich in deze dramatische zielenstrijd helpen door een geestelijk leidsman ? Neen : « Geen meester, geen gids, geen bekommernis om iemand anders dan zijn eigen Ik » (CRC nr. 326, okt. 1996, p. 26).

Gefolterd door het besef van zijn zondigheid en zijn onmacht om aan de eeuwige veroordeling te ontkomen zag Luther op een bepaalde dag plots, als in een lichtflits, een oplossing voor zijn persoonlijk drama :

« De beslissende ervaring, waarover hij pas veel later gesproken heeft, was de ontdekking van de barmhartigheid of de gebeurtenis van de toren, door Luther opzettelijk zo genoemd omdat het om een plotse ingeving ging die hem ten deel viel in de toren van het klooster van Erfurt – en meer bepaald op het toilet, de “ cloaca ”7

« Dáár is alles begonnen, en het symbolisme is belangrijk voor Luther zelf : zijn scatologische obsessie is genoegzaam bekend... Op die welbepaalde dag dus, op die welbepaalde plaats, bedacht de monnik met een grote aandrang van gevoelens dat de mens eigenlijk niets anders dan str... is. En plotseling was het alsof een felle lichtstraal de duisternis in zijn geest verdreef : Luther kwam tot het besef dat God de mens zó liefheeft, als de hoop str... die hij slechts is, omwille van Jezus Christus. De mens is Zonde, wat hij ook doet. Maar het volstaat dat hij gelooft om gered te worden.

« Volkomen getroost kwam Luther van het toilet af. De mens is onverbeterlijk in zijn vuiligheden, maar de liefde van Christus redt hem. De rede is slechts de h... van de duivel. Gedaan met de innerlijke angsten, de nutteloze wroeging, de afmattende inspanningen, de gewetensbezwaren, de boetedoening. Maar gedaan ook met het rationalisme van Aristoteles, het humanisme en de nood aan logische samenhang tussen denken en leven ! Luther heeft zijn openbaring gehad, hij heeft nu zijn leer en hij voelt zich dwingend geroepen om deze aan de hele wereld te verkondigen, zodat de wereld bevrijd wordt van de onmogelijke wet van de zuiverheid waaronder de mensheid door de Kerk verpletterd wordt » (CRC nr. 94, p. 6).

Deze « Turmerlebnis » greep ongetwijfeld plaats vóór Luther in 1517 zijn beruchte stellingen aan de poort van Wittenberg uithing : waarschijnlijk tussen 1511 en 1514, want zijn « gelukzalige intuïtie » bevat in de kern al zijn hele ketterij. 8

HET « KAKANGELIE » VAN LUTHER

Het Evangelie, de Blijde Boodschap die Christus de mensen is komen brengen, is volgens Luther in werkelijkheid een « slechte boodschap » : Jezus heeft de mens zijn verdorvenheid en zijn onvermijdelijke verdoeming geopenbaard... Luther haalt zijn denkbeelden uit verkeerde interpretaties van Sint-Paulus en Sint-Augustinus. « Hij neemt een paar duistere teksten van Augustinus om zijn twijfel te verdedigen, andere wijzigt hij naar eigen inzicht. Hij richt zich niet meer naar de boeken, maar verdraait de boeken naar eigen gevoelens en als het niet kan, noemt hij ze verwerpelijk. » 9

Sinds de erfzonde is de menselijke natuur volgens Luther door en door verdorven. De mens is overgeleverd aan zijn passies, aan de zinnelijkheid en de begeerte, die niet te overwinnen zijn. De vrije wil is weg, strijden tegen de zonde is een volstrekt zinloos gevecht.

De mens, deze slaaf van de zonde, wordt niettemin door God gerechtvaardigd, “ zomaar ”, door de verdiensten van Christus. « Er is niets veranderd in de zondige mens, zijn schuldige begeerte en zijn perverse wil zijn gebleven. Hij blijft boosaardig. Maar door een beslissing van zijn absolute wil kiest God diegenen die Hij wenst als rechtvaardigen uit : dat zijn de voorbestemden, de « gepredestineerden », die daardoor – en zonder enige verdienste van henzelf – gered worden van de eeuwige veroordeling, zonder dat God hen nochtans zuivert of heiligt » (CRC nr. 94, p. 7).

De voorbestemming gebeurt dus zonder enige medewerking van de mens zelf, die slecht blijft in alles wat hij doet en uitvoert – ook in zijn naastenliefde. Goede werken doen draagt dus helemaal niets bij tot onze rechtvaardiging.

Het enige wat telt is het « bijzonder geloof » : men moet geloven dat God een aantal zondaars ondanks henzelf voorbestemt tot het heil. Wie dan wel ? Diegenen die van zichzelf geloven dat ze gered zijn in Christus. Het geloof daarin alléén volstaat : Sola fide. « Het is een zekerheid zonder enig fundament, als een bijzondere openbaring van God aan de ziel » (CRC nr. 94, ibid.).

« Een dergelijk subjectivisme leidt onvermijdelijk tot onverschilligheid voor de dogma’s, de moraal, de kracht van de sacramenten, de kerkelijke instellingen » (ibid.). De mens moet rechtstreeks contact met God zoeken en de Kerk heeft geen enkele betekenis als heilsinstelling, als bruggenbouwer tussen God en mens. Daarom kan de kerkelijke hiërarchie ook geen enkel gezag over de gelovigen uitoefenen. De geestelijkheid, het pausdom zijn slechts mensenwerk.

Dat is de ketterij van het lutheranisme. « Een vervalsing van de leer van Augustinus, een karikatuur van de doctrine van Sint-Paulus. Heel deze theorie is de oorlogsmachine van een onevenwichtige geworden, gericht tegen elke menselijke orde. En weldra zal het de rebellie van een heel volk worden tegen de beschaving en de instellingen van Rome » (ibid.).

DE KWESTIE VAN DE AFLATEN

Paus Leo X
Paus Leo X, die de zaak Luther helemaal niet verwaarloosde, maar tijdig maatregelen nam

De twist over de aflaten is voor Luther slechts de ideale aanleiding om zijn leer, die toen al vorm gekregen had, te propageren. « Wanneer hij te keer gaat tegen de aflaten dan is dat om zijn leerstellige ketterij van het geloof zonder de werken bekend te maken. Wanneer hij opstaat tegen Rome en heel Duitsland in de anarchie stort dan is dat om zijn “ evangelie ” te vuur en te zwaard aan de wereld op te leggen, liever dan zich te vernederen en van het toneel te verdwijnen » (ibid.). Met andere woorden, « wie de rebellie van Luther laat aanvatten vanaf de kwestie van de aflaten heeft de kern van de zaak niet begrepen » (CRC nr. 326, p. 26).

De bouw van de nieuwe Sint-Pietersbasiliek in Rome kostte enorme geldsommen. Paus Leo X had daarom een bijzondere aflaat verleend aan hen die bijdroegen in de bouwkosten. De aflaatprediking werd in het Duitse Rijk toevertrouwd aan de dominicaan Tetzel, « een middelmatig theoloog maar een welsprekend volksredenaar die zich met grote ijver van zijn taak kweet. Wat hij leerde omtrent de aflaat was juist, maar niet vrij van retorische overdrijving. » (Bernhart, op. cit., p. 178). Het kon er de schijn van hebben dat het volstond om geld te storten, zonder in staat van genade te zijn of berouw te hebben, om kwijtschelding van straffen te verkrijgen. Los daarvan werd er over Tetzel ook veel onzin verteld door roddelaars allerhande, o. a. dat hij ook aflaten verkocht voor toekomstige zonden !

De Sint-Pietersaflaat wordt door Luther, in 1512 te Wittenberg gepromoveerd tot doctor in de theologie, aangegrepen om zijn « kakangelie » publiek te maken. Op 31 oktober 1517 hangt hij zijn 95 stellingen uit aan de poort van de kasteelkapel van Wittenberg. Zij nemen niet alleen de aflatenhandel op de korrel, maar gaan veel verder : eigenlijk grijpt Luther de kwestie van de aflaten aan om zijn gelijk door te drukken, namelijk dat het zielenheil perfect mogelijk is zonder de bemiddeling van de Kerk, haar sacramenten en haar genadegaven. Sommige stellingen zijn ronduit opruiend, zoals stelling 86 : « Waarom bouwt de Paus, wiens vermogen vandaag de dag groter is dan dat van de meest vermogende rijkaard, een dergelijke basiliek voor Sint-Pieter niet liever van zijn eigen geld dan van het geld van zijn arme gelovigen ? » Koren op de molen van de velen in het Duitse Rijk die anti-Roomse gevoelens koesteren...

Enkele maanden later verdedigt Luther zijn standpunten op het generaal kapittel van de augustijnerorde in Heidelberg. Daarbij gaat het al niet meer om de aflaten maar om zijn theorie zelf van het geloof zonder de werken : « Niet hij is rechtvaardig die veel goede werken doet, maar hij die zonder goede werken veel in Christus gelooft », en : « Hoe mooi en goed de werken van de mensen ook telkens weer schijnen, toch zijn ze doodzonden. » Het aanstootgevend woord zal weldra op zijn lippen liggen : « Pecca fortiter sed crede fortius ! », « Zondig er maar op los, maar zorg ervoor dat je vooral gelooft ! »

« LOS VON ROM »

Kardinaal Cajetanus
Kardinaal Cajetanus, die de opstandige monnik in 1518 weerlegde

De teerlingen zijn geworpen, Luther is een weg ingeslagen die hij niet meer zal verlaten. Stap na stap scheurt hij zich los van de Roomse Kerk.

Rome « beseft onmiddellijk dat deze “ opstand van Duitse monniken ” niets te maken heeft met een heilige hervorming maar integendeel een terugkeer naar het barbarendom inluidt, in een explosie van hoogmoed en begeerte naar wereldse goederen. Deze revolte ondergaan of ze in de kiem smoren is een zaak van leven of dood voor de Kerk. En als de hervorming van de zeden dringend is – ze is altijd dringend – dan is de veroordeling van de nieuwe dwaling en de excommunicatie van de verspreiders ervan nog veel dringender » (CRC nr. 4, p. 7).

Ten onrechte is dus al te vaak beweerd dat Paus Leo X en zijn omgeving de toestand volkomen onderschatten en onverantwoord traag reageren. Al in juni 1518 vangt het proces van Luther in Rome aan. Hij beroept zich « op de beter ingelichte Paus tegen de slecht ingelichte Paus ». In oktober heeft in Augsburg een ontmoeting plaats met de grote theoloog kardinaal Cajetanus, die Luther weerlegt en hem vaderlijk aanmaant om zijn dwalingen niet meer te onderwijzen ; het antwoord is een memorandum waarin de augustijnermonnik zijn theorieën nog ongenuanceerder onder woorden brengt. In november beroept hij zich op het algemeen concilie, boven de Paus. In juli 1519 disputeert hij in Leipzig met een andere briljante theoloog, Johannes Eck ; hij ontkent dat een algemeen concilie enig gezag zou hebben en bestrijdt de goddelijke oorsprong van het pausdom. Hij publiceert het ene pamflet na het andere. Steeds luider en feller zet hij zich af tegen de fundamenten zelf van de katholieke godsdienst.

In Rome bereidt men met grote grondigheid het eindoordeel voor, terwijl ondertussen nog altijd gehoopt wordt dat de rebel van Wittenberg tot inkeer zou komen. Maar niets is minder waar : « Terwijl men in Rome nog aan het beraadslagen was, dreef Luther de volledige breuk met Rome door die in zijn hart al lang een feit was. » 10

Johannes Eck, een briljant theoloog die in Leipzig met Luther in debat ging

Uiteindelijk, op 15 juni 1520, vaardigt de Paus de bul « Exsurge Domine » uit, waarin hij 41 uitspraken en stellingen van Luther veroordeelt en de opstandige monnik oproept zijn ketterse opvattingen binnen de zestig dagen te herroepen. Het is een laatste kans die de Kerk haar verblinde zoon biedt, « opdat hij niet langer de vrede, de eenheid en de waarheid van de Kerk zou verstoren. »

Luther weigert minachtend : « Nooit sedert het ontstaan van de wereld », zo schrijft hij in een brief op 4 november, « heeft Satan met zoveel branie [sic] tegen God gesproken als in deze bul. » Als reactie formuleert hij drie vurige oproepen tot zijn « Welbeminde Duitsland », om zijn vaderland mee te slepen op nieuwe wegen, ver van Rome : « Aan de christelijke adel van de Duitse natie », een oorlogsverklaring aan het pausdom ; « Over de Babylonische gevangenschap van de Kerk », waarin hij de geestelijken oproept hun geloften te verbreken en aan de Eucharistie elk offerkarakter ontzegt ; en tenslotte « Over de vrijheid van de christenmens », waarin de volledige vrijheid van de christen tegenover welk kerkelijk gezag ook wordt opgeëist.

De boekdrukkunst verspreidt deze subversieve geschriften in een oogwenk over heel het Rijk. Luthers razernij kent geen enkele maat meer ; hij roept op tot een algemene gewapende opstand tegen de Paus, de kardinalen, de katholieke geestelijkheid – kortom, tegen de Rooms-katholieke Kerk : « Als wij dieven met de galg straffen, moordenaars met het zwaard en ketters met het vuur, waarom vallen wij dan niet met al onze wapens deze zaaiers van verderf aan, deze kardinalen en pausen en heel die bende van het Romeinse Sodom, die niet ophouden met de Kerk van God te perverteren ? Waarom wassen wij onze handen niet in hun bloed ? »

IN DE BAN

Ten gevolge van deze waanzinnige taal neemt de onrust in het Rijk hand over hand toe. De pauselijke legaten die de bul moeten doen proclameren worden op verschillende plaatsen geconfronteerd met rellen en opstootjes. Op 10 december 1520 verbrandt Luther in Wittenberg publiekelijk de pauselijke bul, samen met het kerkelijk wetboek, met de woorden : « Wie niet met hart en ziel het pausdom bestrijdt, kan nooit het eeuwig heil verwerven ! » Op 3 januari 1521 volgt dan onvermijdelijk de kerkelijke ban die hem excommuniceert. Maar Luther staat al lang niet meer alleen : machtige bondgenoten hebben zich aan zijn zijde geschaard.

Want in 1520 heeft een belangrijke kentering plaats : louter wereldlijke belangen vermengen zich met wat oorspronkelijk niet meer dan een “ monnikentwist ” leek te zijn. Ambitieuze lieden ruiken hun kans en werpen afgunstige blikken op de landgoederen en bezittingen van de Kerk. Ulrich von Hutten, Reichsritter en anti-Rooms publicist, begrijpt welk nut de rebelse monnik kan hebben voor iedereen die uit is op rijkdom en macht. Samen met Franz von Sickingen, een ander lid van de lagere adel, bewerkt hij de Duitse natie ten voordele van Luther door een handige mengelmoes te maken van de begrippen “ Evangelie ”, “ vrijheid ” en “ vaderland ”. De adel wordt opgeroepen om het juk van de Roomse clerus af te schudden en de geschriften van Luther naar de letter uit te voeren.

« Spoedig zag Luther zich verstrikt in de algemene opstand van alle menselijke driften ; het woord “ vrijheid ” opende de poorten voor een grote vlucht uit de sfeer van orde en gebondenheid » (J. Bernhart, op. cit., p. 179).

Keizer Karel V op 21-jarige leeftijd

« Het was nu de taak van de nieuwe keizer, Karel V, om de pauselijke bul te doen uitvoeren, de ketterse boeken te laten verbranden en verdere verbreiding van de ketterse leer tegen te gaan. Daarom werd de Rijksdag van Worms bijeengeroepen », in april 1521 (Bernhart, p. 179). Luther krijgt een vrijgeleide om zich naar de stad Worms te begeven. Zijn reis wordt een ware triomftocht, en hij weigert resoluut om zijn leer af te zweren. Karel slaat de opstandeling in de rijksban, maar meer dan een formele sanctie is dit niet : de keurvorst van Saksen is slechts één van de vele invloedrijke vorsten die Luther in bescherming nemen en beletten dat hij op de brandstapel zou belanden. Hij krijgt een veilig onderkomen in de Wartburg in Eisenach, waar hij aan zijn Duitse vertaling van het Nieuw Testament begint.

Ondertussen heeft Luthers theorie van het universeel priesterschap van alle gelovigen, dat elk onderscheid tussen geestelijken en leken verwerpt, dramatische gevolgen. Het huwelijk van talloze clerici begint de pastorieën te ontvolken, en de verbreking van de geloften de kloosters. « Het geloof zonder de werken » wordt al te gemakkelijk vertaald in “ vrijheid, blijheid ”, in zedeloosheid, decadentie en rooflust onder het mom van bijbelse teksten.

De humanisten, van wie velen in het begin niet onsympathiek tegenover Luther stonden, keren de een na de ander het barbaars “ evangelisme ” van de rebel de rug toe. Emser en Reuchlin breken met Luther rond 1520. Erasmus aarzelt lang, maar in 1524 zegt hij uiteindelijk zijn vriendschap definitief op. Thomas More, de grote Engelse humanist die later als martelaar voor het katholiek geloof zal sterven, schrijft in 1523 zijn « Adversus Lutherum », « het eerste werk dat met stevige argumenten en op beslissende wijze een antwoord biedt op de nieuwe ketterij van het Lutheranisme » (CRC nr. 94, p. 9).

« Ik ben bang dat heel deze zaak vroeg of laat uitloopt op een bloedbad », noteert een ontgoochelde Erasmus. Profetische woorden, zoals enkele jaren later zal blijken...

DE BOERENOPSTAND

Katharina von Bora, een uitgelopen kloosterlinge die de vrouw van Luther werd

De rebellie van de revolutionaire ridderschap wordt vrij snel neergeslagen, maar kort daarop laait een veel fellere brand op : de Bundschuh 11 of Bauernkrieg.

« Een christen is meester over alle dingen en niemands onderdaan » (« Over de vrijheid van de christenmens », 1520) : soortgelijke uitspraken van Luther worden door de plattelandsbevolking gretig aangegrepen om het zware juk dat hen drukt af te werpen. Het jaar 1524 ziet overal in het Duitse Rijk boerenopstanden losbarsten. In naam van het kakangelie worden kloosters geplunderd en in brand gestoken, worden kastelen en steden belegerd, geestelijken en leden van de adel gemolesteerd en vermoord.

« De vorsten, verrast, sluiten zich aaneen. Zij hebben niet alleen de boeren op het oog. De “ Lutherse sekte ”, de “ wortel ” ervan, komt in het geding. Luther springt op. Heeft hij niet altijd de gehoorzaamheid aan de gevestigde machten verdedigd ? Na een machteloze poging tot vredestichting wendt hij zich tot de vorsten. Tegen de plunderende en moordende boeren spreekt hij verschrikkelijke woorden uit :  Welnu dan, hij die kan, moet slaan, wurgen, neersteken, publiek zowel als privé, en zichzelf inprenten dat er niets giftiger, niets gevaarlijker, niets duivelser kan bestaan dan een opstandige [sic]. Men moet hem neerslaan als een dolle hond  ». 12

De machthebbers reageren snel en zonder mededogen, want de revolte heeft hen doen beven. Eén na één worden de opstanden in bloed gesmoord, met een ongehoorde brutaliteit. Bij Würzburg worden achtduizend rebellen in twee uur tijd afgeslacht. Honderden dorpen worden met de grond gelijk gemaakt. Als alles in september 1525 achter de rug is, hebben naar schatting honderdduizend boeren het leven gelaten. Vele duizenden zijn van al hun rechten beroofd en vogelvrij verklaard. De feodale greep op de arme plattelandsbevolking wordt ongenadiger dan ooit tevoren.

« De vreselijke Boerenoorlog werd eerst door Luther aangewakkerd en nadien, toen de nederlaag onvermijdelijk was, door hem wreed veroordeeld. Het is dat ogenblik dat hij uitkiest om te huwen met Katharina von Bora », een uitgelopen kloosternon, « terwijl Duitsland wegzinkt in een bloedbad » (CRC nr. 94, p. 7).

Een met afgrijzen vervulde Erasmus schrijft hem in 1527 : « Wij plukken nu de bittere vruchten van jouw genie. Jij hebt de rebellen niet willen erkennen, maar zij hebben jou erkend, en iedereen weet dat velen die zich de titel van “ volgeling van het Evangelie ” toekennen de eerste aanstokers van de barbaarse opstand zijn geweest. Je probeert weliswaar in je bloeddorstig manifest tegen de boeren deze beschuldiging te weerleggen, maar je zal ons nooit kunnen beletten te denken dat het jouw boeken zijn geweest – geschreven in de volkstaal, gericht tegen de monniken en de bisschoppen, gepubliceerd ten voordele van de “ evangelische vrijheid ” en tegen de menselijke “ tirannie ” – die aan de basis liggen van deze catastrofe. »

« CUJUS REGIO, HUJUS RELIGIO »

Albrecht von Brandenburg
Albrecht von Brandenburg, grootmeester van de Teutoonse ridders, die de landgoederen van de orde tot eigen profijt confisqueerde

De Boerenoorlog heeft verstrekkende gevolgen voor de beweging van Luther. De hervormer heeft, met of tegen zijn zin, gemene zaak gemaakt met de gevestigde orde, met de vorsten en prinsen die in het Rijk de werkelijke macht in handen hebben. Het Lutheranisme verliest in 1525 definitief zijn anarchistisch karakter. De vorsten sluiten Luther in hun armen en gebruiken zijn theorieën om zich toe te eigenen waarnaar ze al lang begerig zijn : de bezittingen van de Kerk.

De eerste die zijn kans grijpt is Albrecht van Brandenburg, grootmeester van de Teutoonse ridders. “ In hoge gewetensnood ” krijgt hij Luthers zegen om zijn religieuze geloften te breken en tot zijn eigen voordeel de landgoederen van de orde te confisqueren. Kort daarop huwt hij en sticht tegelijkertijd de dynastie van de Hohenzollern en het hertogdom Pruisen : de eerste Lutherse staat is geboren.

Zijn voorbeeld wordt gevolgd door Filips van Hessen, die in 1526 de nieuwe godsdienst aan zijn staten oplegt. Zijn schandaal verwekkende bigamie wordt door Luther gedoogd, want de geslepen en energieke landgraaf, met zijn goed uitgerust leger, is een belangrijke troefkaart voor het succes van de Reformatie.

Met geloofsovertuiging heeft dit allemaal niets te maken, wél met zinnelijke passies, machtshonger en hebzucht.

« Welke voordelen brengt hen het Lutheranisme, onafhankelijk van iedere persoonlijke overtuiging ! Totale onafhankelijkheid van de Kerk is te weinig gezegd, al is het reeds enorm voor een christelijk land. De Kerk is geheel in hun handen gelegd ! Voortaan ontlenen zij hun tijdelijke macht niet aan een mandaat van een geestelijk gezag, maar zijn zij door henzelf hoofden van de Kerk. Vooral hebben zij nu het recht definitief de hand te leggen op de gronden van de Kerk : beneficies, abdijen, allerlei stichtingen, kerkelijke vorstendommen » (de Plinval en Pittet, op. cit., p. 27).

Op honderd plaatsen in het Duitse Rijk worden kerkelijke domeinen aangeslagen. Vorsten vergroten hun grondgebied door de naburige bisdommen te seculariseren. De machtige steden blijven niet achter. « Tussen 1526 en 1529 worden Pruisen, Hessen, het keurvorstendom Saksen, Brunswijk-Luneburg, het graafschap Mansfeld, de steden Bremen, Straatsburg, Maagdenburg, Neurenberg, Hamburg enzovoort lutheraans » (ibid., p. 27).

De H. Thomas More, katholiek humanist en martelaar voor zijn trouw aan de Kerk

De rijksdag te Spiers, in 1526, bezegelt door zijn halfslachtigheid de evolutie die aan de gang is. De keizer is in een bitsige strijd verwikkeld met Frankrijk, en de Turken rukken steeds verder op : het is niet het moment voor een binnenlandse confrontatie. De rijksdag besluit dat iedere vorst in zijn gebied de geloofszaken mag regelen zoals hij het wenst.

Met die beslissing wordt de godsdienstige eenheid onherroepelijk verbroken : het zijn de afzonderlijke vorsten die op eigen gezag de lutherse godsdienst aan hun onderdanen mogen opleggen, desnoods met geweld. « Cujus regio, hujus religio » : de godsdienst van de vorst bepaalt die van de onderdanen. In de lutherse vorstendommen ontstaan Landeskirchen, staatskerken, met de vorst als wereldlijk én geestelijk gezagsdrager. De spirituele macht gaat van de Paus over op leken die tegelijkertijd ook alle wereldlijke macht in handen hebben : het cesaropapisme verschijnt terug ten tonele. « De evangelische onderscheiding van het geestelijke en het tijdelijke gaat meer dan een duizendtal jaren achteruit » (de Plinval en Pittet, p. 23).

Van enige tolerantie ten opzichte van de katholieken is overigens geen sprake : « De vrijheid van geloof en geweten was verder af dan ooit ; geloofsvervolging en gewetensdwang waren onder “ het nieuwe Evangelie ” veel groter dan ooit aan Rome was verweten... » (Bernhart, op. cit., p. 180).

Het besluit is duidelijk. Anders dan vele door het protestantisme beïnvloede auteurs het voorstellen is het optreden van Luther voor de Kerk en de beschaving geen weldaad geweest maar een ontzettende ramp. Het Lutheranisme was Niet « het eindresultaat van het langdurig verlangen naar “ hervorming ” dat geheel de middeleeuwen doorloopt en zich nog accentueert in het begin van de zestiende eeuw » maar « integendeel het steeds gevreesde voorval dat de langzame evolutie van de herstellende Kerk breekt, en haar ware genezing in gevaar brengt » (de Plinval en Pittet, op. cit., pp. 16-17).

redactie KCR Hij is verrezen ! nr. 25, januari-februari 2007

HOE IS LUTHER GESTORVEN ?
« De vijf laatste levensjaren van Luther waren sinister » (Philippe Marcille, Who was Luther ? in : The Angelus, sep. 2000, nr. 9). Hij wist dat hij niet meer meetelde, dat anderen hem overvleugeld hadden, dat hij steeds openlijker bekritiseerd werd. De “ paus van Wittenberg ”, zoals hij in het Duitse Rijk genoemd werd, vulde zijn dagen met tafelgesprekken, bij pot en pint, met een allegaartje van aanhangers en discipelen. De neerslag van die gesprekken, de zogenaamde Tischreden, staat bol van de obsceniteiten en van het vulgair getier van de ketter tegen de Paus en de clerus – maar ook tegen de joden, « van wie de synagogen zouden moeten in brand gestoken worden. » Hij was bijzonder opvliegend geworden, een kwelling voor iedereen die met hem moest samenleven. Vaak moest hij door de huisknechten stomdronken naar zijn slaapkamer gevoerd worden : « Ik ben dronken van ’s morgens tot ’s nachts. » Zijn oude angsten en twijfels staken opnieuw de kop op, hij werd geplaagd door hallucinaties en zelfmoordgedachten : « Ik weet niet meer of God de duivel is, of de duivel God. »

 

Het einde kwam in de nacht van 17 op 18 februari 1546. In de meeste boeken over Luther vindt men de officiële versie die in grote trekken als volgt luidt :

Luther lag te bed toen hij zich plots erg onwel voelde. Hij riep om zijn vriend Justus Jonas die vlakbij sliep : « O God, ik heb hevige pijn en de angst overweldigt mij ! ». Hij begon luidop te bidden : « O hemelse Vader, God van alle vertroosting, ik dank U dat Gij mij uw geliefde Zoon Jezus Christus geopenbaard hebt, in wie ik geloof, die ik gepreekt en beleden heb... » Telkens opnieuw mompelde hij het vers dat hij zich herinnerde van de completen die hij elke avond als kloosterling gezongen had : « In manus tuas, Domine, commendo spiritum meum. » Twee andere lutheranen, Aurifaber en Celius, kwamen mee waken aan het bed van Luther. Jonas vroeg de stervende met luide stem : « Eerwaarde Vader, wilt u sterven steunend op Jezus Christus en op de leer die door u onderwezen is ? » Hij antwoordde : « Ja. » Om 3 uur in de nacht blies hij de laatste adem uit.

Deze officiële versie staat in een nota opgesteld door de drie hierboven vermelde mannen die beweerden de getuigen van de laatste ogenblikken van Luther geweest te zijn. « Dit relaas had voor eerlijk en waarheidsgetrouw kunnen doorgaan, als Celius in de lijkrede die hij op 20 februari hield niet het wantrouwen van de toehoorders had opgewekt door boos te zeggen : “ Daags na het afsterven al waren er personen die iets anders vertelden dan de waargebeurde feiten” Welke personen ? Welke leugens ? Celius ging daar niet op in, maar beloofde dat kortelings een geschrift zou verschijnen waarmee de duivel – die deze schandelijke roddels inspireerde – het zwijgen zou worden opgelegd » (Ivan Gobry, Luther, Parijs, 1991).

Gobry zet in zijn biografie de bewijzen op een rij van de ware toedracht van Luthers dood, namelijk dat de aartsketter zichzelf in een vlaag van wanhoop verhing (pp. 459-462). De huisknechten vonden hem ’s morgens opgehangen aan één van de stijlen van zijn hemelbed. De toegelopen medestanders van de “ paus van Wittenberg ” konden dit feit alleen maar vaststellen. Zij lieten het lijk van Luther uit de strop halen en op het bed leggen. Uit schrik voor de gevolgen voor het Lutheranisme wanneer de ware toedracht ooit bekend zou geraken, besloten zij het huispersoneel spreekverbod op te leggen met allerlei dreigingen en beloften. De knechten moesten hun mond houden over wat er werkelijk gebeurd was en rondvertellen dat Luther een natuurlijke dood gestorven was. Tot dat doel werd een vrome versie van de dood van de meester opgesteld. « Maar zij slaagden er niet in iedereen altijd en overal het zwijgen op te leggen, waarop zij de oprechte getuigen begonnen aan te vallen als “ papisten ” » (CRC nr. 326, p. 26). Een onzinnige aanklacht, vermits er in Luthers onmiddellijke omgeving uiteraard nooit “ papisten ” zouden geduld zijn.

Een laatste detail werpt een schokkend licht op de haat die Luther verteerde. Op de muur naast zijn bed had hij kort vóór zijn zelfmoord deze vreselijke woorden gekrast : « Pestis eram vivus, moriens ero mors tua, papa. » « Bij leven was ik voor jou de pest, paus ; na mijn dood zal ik je dood betekenen ! »


(1) Daniel-Rops, L’Église de la Renaissance et de la Réforme, deel 1, Une révolution religieuse : la Réforme protestante, 1955, p. 297. Zoals veel auteurs is ook Daniel-Rops geneigd een te positief beeld op te hangen van de bedoelingen van Luther. Janssen, Denifle en Grisar hebben op dit vlak een juistere kijk.

(2) Die Geschichte des deutschen Volkes seit dem Ausgang des Mittelalters (8 delen, 1878-1894).

(3) Luther und Luthertum in der ersten Entwickelung (tweede uitgave 1904).

(4) Luther (3 delen, 1911-1912).

(5) Johan Huizinga, Erasmus, 8ste druk Rotterdam 1985, p. 211.

(6) Zie Gustav Schnürer, Kirche und Kultur im Mittelalter, deel 3, Ndl. vert. 1950, pp. 290-291.

(7) Luther heeft dit feit zelf aangestipt in één van zijn Tafelgesprekken (1532). Hij duidt de plek in de toren aan met “ cloaca ”, riool. « De Geest waait waar hij wil », was zijn antwoord aan hen die geschokt waren door deze bekentenis. Zie o. m. Daniel-Rops, op. cit., p. 320, voetnoot.

(8) In 2004 ontdekten archeologen tijdens opgravingen rond de woning van Luther te Wittenberg de resten van een huistoren, en in die huistoren een stenen latrine, een zeer uitzonderlijk iets voor die tijd. Is dit het toilet waarop de Turmerlebnis plaatsvond ? Het zou kunnen, want Luther nam zijn intrek in Wittenberg in 1512.

(9) Joseph Bernhart, Der Vatikan als Weltmacht, Ndl. vert. De drievoudige kroon, Utrecht-Antwerpen 1953, p. 175.

(10) Ludwig von Pastor, Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters, Fr. ingekorte vertaling Parijs 1972, p. 314.

(11) De naam Bundschuh verwijst naar het lederen schoeisel van de boeren, dat met lange veters werd vastgebonden rond de benen. Op hun vaandels droegen de boeren een afbeelding van zulk een Bundschuh mee.

(13) Georges de Plinval en Romain Pittet, L’Histoire illustrée de l’Église, Ndl. vert. Amsterdam-Brussel 1950, deel 3, p. 24.