REVOLUTIE IN RUSLAND

De kroning van Nicolaas II in de kathedraal van de Dormitio in het Kremlin van Moskou, 26 mei 1896. De door God gezalfde tsaar mocht die dag door de heilige deuren van de iconostase tot het altaar naderen om daar onder de twee gedaanten te communiceren.

Midden in de Eerste Wereldoorlog brak in het Russische rijk, bondgenoot van de geallieerden, de revolutie uit. Binnen het bestek van minder dan een jaar werd het eeuwenoude bewind van de Romanovdynastie weggevaagd en kwam het land onder het terreurregime van de bolsjewieken.

De moderne geschiedenisboeken brengen allemaal hetzelfde verhaal : door zijn autoritaire opvattingen vervreemdde de tsaar zich van zijn volk, dat in opstand kwam en democratie eiste ; en omdat Nicolaas zich te lang vastklampte aan de macht kon Lenin zijn slag slaan.

In zijn magistrale studie over « Rusland voor en na 1983 » (CRC nr. 184, december 1982 ; 36 pp.) liet abbé de Nantes een heel ander geluid horen : « Het waren tsarina Alexandra, een vorstin begiftigd met een superieure intelligentie, en in tweede instantie Raspoetin, haar verlichte starets van wie men zegt dat hij losbandig was, die gelijk hadden door aan Nicolaas II – een nieuwe Lodewijk XVI – krachtdadigheid aan te raden tegenover de onrust en het verraad van Sint-Petersburg. Hij had de Doema naar huis moeten sturen en de troepen moeten doen uitrukken tegen de bolsjewieken die betaald werden door Berlijn, in plaats van af te treden en zo zijn volk uit te leveren, tegen zijn wil, aan de revolutionaire terreur » (p. 22).

HONDER jaar na de revolutie loont het de moeite op de gebeurtenissen terug te blikken en de ons opgedrongen uitleg kritisch in vraag te stellen. Wat kan ons beter vooruit helpen dan het getuigenis van twee tijdgenoten van de laatste tsaar, die het drama ter plekke en van heel nabij meegemaakt hebben ?

De eerste is de Engelsman Bernard Pares, die van 1914 tot 1917 verbonden was aan het Russische leger en in het revolutiejaar aan de Britse ambassadeur in Petrograd ; hij werd later hoogleraar in Russische geschiedenis, taal en literatuur en schreef een indrukwekkend boek : The Fall of the Russian Monarchy. A Study of the Evidence, 1939 (heruitgave Cassell History 1988). De tweede is een Zwitser : Pierre Gilliard, die in 1913 door het keizerlijk echtpaar werd aangesteld tot huisleraar van hun vijf kinderen en die het wel en wee van het gedoemde gezin zou delen tot twee maanden vóór hun gewelddadige dood. Hij is de auteur van het boek Le tragique destin de Nicolas II et de sa famille. Treize années à la cour de Russie, 1921 (heruitgave Payot & Rivages 2011).

DE AUTOCRATIE

« De hele dramatische 19de eeuw lang », aldus abbé de Nantes, « leefden de Russische tsaren als goede en rechtschapen vorsten, begaan met het welzijn van hun volk. Ze vervulden allemaal hun zending van Vertegenwoordiger van God op Russische grond en Verdediger van de orthodoxe volkeren. Ze hielden zonder noemenswaardige moeilijkheden de vredevolle eenheid van al de verschillende volkeren in hun reusachtig rijk in stand enkel en alleen door de trouw aan hun gewijde Persoon » (p. 21).

“ Gewijd ”, want de tsaar onderhoudt een mysterievolle relatie met God. Op hem is van toepassing wat abbé de Nantes schrijft over le Roi très chrétien : « Iedereen beschouwt hem als een man die door de Allerhoogste is bekleed met de macht om in alle politieke zaken te beslissen en om de rechten en plichten van zijn onderdanen te regelen in het belang van de hele natie. Zelfs als zijn beslissingen onaangenaam of onrechtvaardig zijn, moeten ze toch aanvaard en opgevolgd worden als de uitdrukking van een hogere wil, of tenminste van iets wat God toelaat. Enkel wetten of bevelen tegengesteld aan die van God en van de Kerk zijn van nul en generlei waarde » (Les 150 points de la Phalange, punt 59).

Hierbij dient aangestipt dat “ de Kerk ” in Rusland sinds het schisma herleid was tot de orthodoxe patriarch van Moskou, die steeds meer ondergeschikt was gemaakt aan de tsaren. En « sinds Peter de Grote het patriarchaat helemaal had afgeschaft, was het volk geneigd in de tsaar de incarnatie van zowel het geestelijke als het tijdelijke gezag te zien » (Gilliard p. 198). Het gewone Russische volk sprak vol genegenheid over batjoesjka, “ vadertje ” tsaar : zoals God een vader is die zich bekommert om zijn schepselen, zo bekommert de tsaar zich om zijn volk ; hij beschermt het tegen de willekeur van welk lokaal gezag ook, en vooral tegen de edelen.

De tsaar is dus de autocraat, de oppermachtige alleenheerser. Betekent dit dat hij zomaar lukraak beslissingen neemt zonder zich van wie of wat dan ook iets aan te trekken ? Natuurlijk niet.

« De autocraat beslist over alles, maar op basis van officiële informatie en advies hem verleend door de personen die daarvoor gekwalificeerd zijn, die precies met dat doel door hem benoemd zijn. [...] Daarom bestaat er een Staatsraad, gekozen enkel op basis van (hoofdzakelijk bureaucratische) dienst aan de staat. Deze raad had zijn eigen tradities en de benoemingen tot lid ervan waren gewoonlijk goed gefundeerd. De procedure was minutieus op punt gesteld. Elke kwestie waarin de soeverein op de raad een beroep deed, werd eerst door de raad in zijn geheel besproken, vervolgens binnen één of meer relevante departementen, waarna de zaak terug bij de raad als geheel terechtkwam ; tenslotte werd het antwoord aan de soeverein voorgelegd, met elke voorgestelde oplossing schriftelijk en in detail beargumenteerd. Daarna was de soeverein volkomen vrij de opinie uit te kiezen die hem de beste leek, zonder met aantallen of meerderheden te moeten rekening houden » (Pares p. 59).

TSAAR NICOLAAS II

Tsaar Nicolaas II (1868-1918)
Tsaar Nicolaas II
(1868-1918)

De laatste tsaar « was begiftigd met opmerkelijke persoonlijke kwaliteiten ; hij was de verpersoonlijking van het meest nobele en ridderlijke in de Russische aard, maar hij was zwak » (Gilliard p. 211). Zijn diepe en oprechte godsdienstigheid « leidde bij hem tot een soort van mystieke gelatenheid die maakte dat hij het leven eerder onderging dan te proberen het in handen te nemen » (ibid.).

Bij de kroning van Nicolaas deed zich een dramatisch gebeuren voor. Naar gewoonte werden kleine geschenken uitgedeeld aan de immense menigte, meestal boeren die naar de hoofdstad gekomen waren uit liefde voor de tsaar. De uitdeling gebeurde op een groot veld vol greppels. In het gedrang werden honderden mensen in die greppels geduwd en vertrapt ; volgens de officiële raming waren er tweeduizend doden. Officiële domheid verzweeg deze verschrikkelijke ramp zo goed mogelijk voor het keizerlijk paar, dat zich ’s avonds nietsvermoedend naar een bal op de Franse ambassade begaf. Toen Nicolaas de omvang van de tragedie vernam, wou hij zich terugtrekken in een klooster om te bidden voor zijn volk. Zijn entourage raadde hem dat af, en hij gaf toe.

Op een moment dat Rusland een stevige hand nodig had, kreeg het een tsaar die de taak die God hem oplegde als een bovenmenselijke opdracht zag. Liefst van al had Nicolaas als een gewone sterveling willen leven, genietend van huiselijk geluk binnen de veilige omgeving van zijn gezin. Een van zijn laatste premiers sloeg de nagel op de kop toen hij verzuchtte : « We hebben een autocratie zonder autocraat. »

In theorie wist de tsaar heel duidelijk wat van hem verwacht werd. Bij zijn kroning verklaarde hij : « Ik zal het beginsel van de autocratie even krachtig en onbuigzaam in stand houden als het werd bewaard door mijn onvergetelijke overleden vader. » In de praktijk was het echter in volslagen tegenspraak met zijn aard om overeenkomstig dat beginsel te regeren. Hij was uitermate charmant, maar straalde te weinig autoriteit uit. Omdat hij een hekel had aan harde woorden en discussies, gebeurde het dat een minister na een onderhoud bij hem wegging in de overtuiging zijn volledige steun te genieten, om later op de dag een door de tsaar ondertekende ontslagbrief te ontvangen.

Nicolaas zette het beleid van zijn vader voort, maar « met één groot verschil : de drijvende kracht, de wil van de autocraat, was verdwenen » (Pares p. 63).

TSARINA ALEXANDRA

Tsarina Alexandra Feodorovna (1872-1918)
Tsarina Alexandra Feodorovna (1872-1918)

Om te kunnen huwen met de Russische troonopvolger gaf de Duitse prinses Alix von Hessen-Darmstadt haar luthers geloof op en werd orthodox. In vergelijking met het kille protestantisme was de rijkdom van haar nieuwe godsdienst met zijn indrukwekkende liturgie voor haar een echte openbaring.

Alexandra Feodorovna, zoals ze voortaan heette, was bijzonder verlegen en niet in staat tot veinzerij ; daardoor kwam ze aan het hof ten onrechte over als gereserveerd, kil en hooghartig. Maar wie tot haar intieme kring toegelaten werd, zoals Pierre Gilliard, werd getroffen door haar warme en gevoelige karakter. De ongeneeslijke ziekte van haar zoon, de tsarevitsj, was een kruis dat ze heldhaftig droeg en dat haar geloof verdiepte.

De tsarina hield zielsveel van haar echtgenoot, zoveel dat « ze zichzelf volledig en absoluut toewijdde aan zijn land, met een waarachtige vaderlandsliefde waaraan niemand van haar tijdgenoten ook maar in de verste verte kon tippen ; en het was vooral het gewone volk waarvan ze hield » (Pares p. 55).

Ze besefte dat ze gehuwd was binnen de Russische autocratie en dat die « verschilde van elke andere monarchie. Regelmatig wijst ze in haar brieven op het verschil : “ Maar wij zijn gezalfd door God ” » (ibid. p. 249). De tsarina was diep doordrongen van het heilig karakter van het keizerlijk gezag.

« Ze was ervan overtuigd dat de autocratie het enige regime was dat bij Rusland paste. Voor haar stond het vast dat de keizer voor de moejik, de eenvoudige boer, de symbolische vertegenwoordiger was van de eenheid, de grootsheid en de roem van Rusland, het hoofd van het rijk en de gezalfde van de Heer. Raken aan de prerogatieven van de tsaar betekende raken aan het geloof van de Russische dorpeling » (Gilliard p. 155).

Alexandra was een krachtige persoonlijkheid. Voor datgene waarin ze geloofde, was ze bereid met hart en ziel te vechten. Aan de Britse ambassadeur Buchanan vertrouwde ze toe : « De toestand vereist krachtdadigheid. Jammer genoeg is de keizer te zacht ; maar ik niet, en ik ben van plan om krachtdadig te zijn » (geciteerd in zijn memoires).

RASPOETIN

Raspoetin : heilige of duivel ? Veel van wat over hem gezegd is, was pure laster bedoeld om hem – en via hem de tsarina – in een slecht daglicht te stellen.

De mysterieuze moejik uit Siberië werd in november 1905 voor het eerst aan de tsaar voorgesteld. Hij had toen al de reputatie van een heilig man en een wonderbaar genezer. Twee jaar later werd hij op het paleis ontboden omdat de tsarevitsj, die aan hemofilie leed, een ernstige bloeduitstorting had en de dokters hem niet konden genezen ; zijn leven hing aan een zijden draad. « Geloof in de doeltreffendheid van mijn gebeden », zei Raspoetin, « geloof in de macht van mijn tussenkomst en je zoon zal leven ! » (aangehaald door Gilliard p. 72). En inderdaad was Aleksej meteen aan de beterhand.

Vanaf dat ogenblik vereerde de tsarina Raspoetin als een heilige. « Hij verscheen ten langen laatste als het antwoord op haar gebeden en verwezenlijkte het mirakel dat de dokters als onmogelijk hadden bestempeld ; om die reden weigerde zij volledig en absoluut om ook maar iets geloven van alles wat tegen hem verteld werd » (Pares p. 139). En dat was heel veel : publieke dronkenschap, exhibitionisme, affaires met vrouwen, spionage voor de Duitsers... Feit is dat zowel Pares als Gilliard ronduit negatief over hem oordelen. Maar toch zijn enkele kanttekeningen hier op zijn plaats.

Raspoetin was een groot tegenstander van de oorlog. « Vrees de oorlog ! » zei hij tot de tsaar in 1913 (Pares p. 177). En de dag voordat Duitsland officieel de oorlog verklaarde aan Rusland waarschuwde de Siberische moejik nog met grote aandrang « dat oorlog koste wat het kost moest vermeden worden als men niet de ergste rampen over de dynastie en heel het land wilde brengen » (Gilliard p. 112). Met die profetische mening maakte hij zich veel vijanden : de legerleiding, de Doema (die in een opwelling van patriottisme unaniem voor oorlog was), de Franse en Britse geallieerden...

Had Raspoetin echt zo’n grote invloed op het keizerlijk paar als altijd beweerd is ? « De draagwijdte van zijn invloed werd erg overdreven », schrijft Gilliard (p. 137). Het is ook belangrijk te onderstrepen dat de Siberiër helemaal geen dagelijkse gast op het paleis was, zoals zijn tegenstanders het graag deden uitschijnen ; hij had zijn eigen huis en communiceerde bijna uitsluitend met Anna Vyroebova, de hartsvriendin van de tsarina.

Wat de verhalen over de losbandigheid van Raspoetin betreft, mogen we niet vergeten dat de vijanden van de autocratie er alle belang bij hadden die verhalen aan te dikken. Hoe meer de reputatie van de “ heilige duivel ”, en bijgevolg van de tsarina, besmeurd kon worden, hoe beter. Gilliard verhaalt een treffende anekdote : « Op een dag overhandigde men aan de tsaar een zeer gedetailleerd rapport over de uitspattingen van de starets. Nicolaas doorbladerde het en stelde plots vast dat, op de dag en het uur waarop zich de feiten vermeld in het dossier zouden voorgedaan hebben, Raspoetin zich in feite in het paleis van Tsarskoje Selo bevond. Meer was er niet nodig om de tsaar ervan te overtuigen dat heel het rapport slechts laster bevatte » (p. 188).

DE ELITE IN SINT-PETERSBURG

Van zodra Alexandra van naderbij kennismaakte met de leidende stand in Sint-Petersburg « voelde ze enkel walging voor hun immoraliteit » (Pares p. 140). Ze had een afkeer van « de roddels, de schandalen, de insinuaties tegen haar persoon, de monsterlijke veronderstelling dat zij een vriendin zou zijn van Ruslands nationale vijand, keizer Wilhelm » (Pares p. 249).

De upper class in de hoofdstad was erg decadent. Wat te denken bv. van prins Felix Joesoepov, de latere moordenaar van Raspoetin, een dandy die gekleed als vrouw naar feestjes ging, hasj rookte en midden in de oorlog een rijkeluisleventje leidde ? Hij was niet de enige die leefde zonder God of gebod. « Sodom en Gomorra », schreef de tsarina in een van haar brieven aan Nicolaas. Sint-Petersburg wentelde zich in alle vormen van genotzucht, was extreem lichtzinnig en deed niets liever dan intrigeren.

De Peterburgse adel was liberaal in alle betekenissen van het woord. Op politiek vlak « heerste er grote sympathie voor de Britse regeerprincipes » (Pares p. 170) : de constitutionele monarchie in Groot-Brittannië, waar het parlement oppermachtig was en de koning onmachtig, was voor de hogere klasse hét na te volgen model. De autocratie was voor haar een voorbijgestreefd, oubollig anachronisme. Net zoals de Franse aristocratie onder invloed van de filosofen van de Verlichting aan de vooravond van de Revolutie warm liep voor le système politique anglais, en de facto samenzwoer tegen de eigen vorst, zo steunden de salons van Sint-Petersburg alles wat het gezag van de tsaar ondermijnde. En het resultaat zou in beide gevallen hetzelfde zijn : een niets ontziende omwenteling die alles weg zou vagen...

Het is een grote fout de adel en de hoge bourgeoisie van de hoofdstad gelijk te stellen met het Russische volk. Het échte volk waren de Russen op het platteland, de diepgelovige boeren die baden voor hun iconen en voor de tsaar een mystieke verering koesterden.

Het uitbreken van de Wereldoorlog bracht de high society niet tot bezinning. Begin 1916 « betoonde de hogere klasse in Sint-Petersburg een schandalige onverschilligheid voor de oorlog ; in hun persoonlijke zucht naar plezier werd het conflict bijna vergeten » (Pares p. 301). Een anoniem satirisch gedicht uit die periode spreekt boekdelen : « De nederlaag is niet iets dat ons bezighoudt, en de overwinning schenkt ons geen plezier ; de bron van al onze bekommernissen is dit : kunnen we aan wodka geraken voor vannacht ? »

Nicolaas II en Alexandra op het domein van Tsarskoje Selo, met uiterst rechts de Brit Bernard Pares, tijdens de Eerste Wereldoorlog attaché bij het Russisch leger.

DE FAMILIE VAN DE TSAAR

Nicolaas en Alexandra werden niet voluit gesteund door hun familieleden, verre van.

Veel van de Romanovs waren sympathisanten van de Doema en vonden dat de tijd rijp was voor een parlementaire monarchie. Op banketten van de familie werden vaak openlijk deloyale toasts uitgebracht (cf. Pares p. 427).

Groothertog Nicolaas Michailovitsj, een neef van de tsaar, « had de reputatie van liberalisme en werd soms met een glimlach Philippe Egalité genoemd » (Pares p. 389), naar de neef van Lodewijk XVI, Louis-Philippe d’Orléans, die in 1792 voor de dood van de koning stemde !

In december 1916 kwamen de Romanovs bij elkaar in het paleis van groothertog Andrej. Een van de ooms kreeg de opdracht bij Nicolaas een constitutie los te peuteren. Toen hij het onderwerp tijdens een privé-audiëntie aansneed, « schudde de tsarina met haar hoofd van “ neen ” en repliceerde de tsaar dat hij bij zijn kroning had gezworen zijn macht ongeschonden aan zijn zoon door te geven » (Pares p. 419). De oom moest onverrichterzake vertrekken...

Sommige verwanten gingen daarop nog een stap verder. Groothertogin Maria Pavlovna schrok er niet voor terug regelrechte complotten te smeden. Ze was bijzonder gebeten op de tsarina, die een huwelijk van haar oudste dochter Olga met Maria’s zoon Boris had afgewezen omdat die zoon een erg kwalijke reputatie had. Ze gaf in een vertrouwelijk gesprek met de voorzitter van de Doema haar mening te kennen dat Alexandra op de een of andere manier moest « geliquideerd » worden (cf. Pares p. 427).

Een plan dat binnen de familie op veel steun kon rekenen « was de verwijdering van de tsaar, die moest vervangen worden door zijn zoon met als regent ofwel Nicolaas’ broer Michail, ofwel groothertog Nicolaas Nikolajevitsj » (Pares p. 427). De gehate Alexandra moest voorgoed achter de muren van een klooster verdwijnen. Dat plan ging niet door omdat Michail een te zwakke figuur was en Nicolaas Nikolajevitsj, opperbevelhebber van het leger en later commandant van de Russische troepen in de Kaukasus, weigerde om de tsaar af te vallen.

De Zwitser Pierre Gilliard, huisleraar van de kinderen van de tsaar, met de prinsessen Olga en Tatiana in Livadia, het keizerlijk buitenverblijf op de Krim (1911).

DE DOEMA

Abbé de Nantes : « De grote dwaling van de tsaren sinds de Franse Revolutie – en trouwens van alle Europese vorsten – was te geloven in de mogelijkheid van een compromis met de revolutie. Zij gingen er van uit dat het constitutioneel regime een recht van de volkeren geworden was, dat het nu eenmaal een definitieve en onschendbare verworvenheid van de vrijheid was » (art. cit., p. 21).

Het Russisch debacle in de oorlog met Japan (1905) en het prestigeverlies voor de tsaar dat er het gevolg van was, gaf al degenen die ijverden voor de instelling van een parlement een uitgelezen kans om hun programma te verwezenlijken. Maar het is onzin te zeggen dat dit streven voortkwam uit “ het volk ” of “ de publieke opinie ”. In werkelijkheid ging het enkel over een dunne bovenlaag van aristocraten en intellectuelen van allerlei slag en gezindheid die zich geroepen voelden om een belangrijke politieke rol te spelen. Graaf Witte, de sterke man van het moment, dwong van de tsaar het Oktobermanifest af : de oprichting van een parlement, de Doema, met wetgevende bevoegdheid.

Nicolaas was er niet gelukkig mee. « Wat zijn gemoed het meest bezwaarde, was dat hij ontrouw bleek aan zijn kroningseed, aan de nagedachtenis van zijn vader en aan zijn verplichtingen jegens zijn pasgeboren zoon. Hij en de tsarina baden samen langdurig en stilzwijgend over deze belangrijke kwestie » (Pares p. 86).

De instelling van het parlement deed Rusland kennismaken met het partijensysteem. Je had de Unie van het Russische volk (reactionair), de monarchisten en de conservatieve oktobristen ; verder de liberale kadetten, de gematigd-linkse troedovieken, de rechtse socialisten-revolutionairen en de linkse socialisten-revolutionairen ; er waren ook nog de mensjewieken, de bolsjewieken en de anarchisten ; en tenslotte de partijen van de niet-Russische minderheden : de Polen, de Finnen, de Tataren... Een bont allegaartje dus waarin een kat haar jongen niet meer kon herkennen !

Vanaf het begin stuurde de Doema aan op het vergroten van zijn macht ten koste van de tsaar. Om “ de stem van het volk ” te doen weerklinken ? Dat was het uithangbord. In de realiteit ging het over eigenwaan, partijpolitiek getouwtrek en... doelbewuste ondermijning van de autocratie. Voortdurend stak het parlement stokken in de wielen van de tsaristische regering, die volgens haar legitimiteit miste, al was ze volkomen wettelijk aangesteld. Alsof er ook maar één Russische boer was die zich vertegenwoordigd voelde door de Doema !

Aleksandr Kerenski, advocaat, getalenteerd redenaar en spilfiguur van de Februarirevolutie. En naïeve wegbereider van de bolsjewistische dictatuur.

De socialistische politicus en latere premier Aleksandr Kerenski, een gezworen vijand van de monarchie, hield zich in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog bezig met wat hij zelf omschrijft als « inspannende politieke organisatie en revolutionair werk ». De dagen waarin al die arbeid geheim moest blijven, vervolgt hij, zijn voorbij met de instelling van de Doema, « een machtig wapen voor politieke organisatie en propaganda ». In 1914 verheugde hij er zich over dat « heel Rusland nu overdekt is met een netwerk van socialistische en liberale organisaties : coöperatieven, vakbonden, clubs enz. » (aangehaald in Pares, p. 158). Kerenski kon in heel het rijk zijn gangen gaan, vermits hij als lid van de Doema bekleed was met onschendbaarheid !

De tsarina had de manœuvres door : « Vergeet nooit », schreef ze aan haar man, « dat je een autocratisch keizer bent en dat ook moet blijven. Die verschrikkelijke Rodzjanko [de latere parlementsvoorzitter] vraagt om de Doema bijeen te roepen. Alsjeblief, doe het niet, het zijn hun zaken niet ! Ze moeten weggehouden worden... Goddank is Rusland geen constitutioneel land. Die creaturen proberen een belangrijke rol te spelen. Als men daaraan toegeeft, blazen ze nog hoger van de toren... » (8 juli 1916).

De parlementariërs beseften maar al te goed wie hun meest onbuigzame en gevaarlijkste tegenstander was : niet de tsaar, de eeuwige twijfelaar, maar zijn vrouw. Alexandra moest geneutraliseerd worden. De munitie was snel gevonden : was ze niet van Duitse afkomst ? Stond ze niet volledig onder de invloed van Raspoetin ? Was het niet de “ Siberische boer ” die in het paleis de lakens uitdeelde ?

BERLIJN, PARIJS EN LONDEN

Een revolutie in Rusland zou natuurlijk in de kaart van Duitsland spelen. Het Reich moest een oorlog op twee fronten voeren en zou, indien het oostfront wegviel, een massa troepen kunnen verhuizen naar het westen om daar de Fransen en de Britten te verpletteren. Het obstakel dat uit de weg moest geruimd worden, was de tsaar.

« Duitsland had er zich al lang rekenschap van gegeven dat alleen het tsaristisch regime, ondanks zijn fouten, in staat was om de weerstand van Rusland vol te houden. Het wist dat de val van de tsaar zijn land zou uitleveren aan de willekeur van Berlijn, en het probeerde met alle mogelijke middelen die val uit te lokken » (Gilliard pp. 196-197).

De Zwitser citeert trouwens een uitspraak van generaal Ludendorff in diens memoires : « Ik heb vaak gedroomd en gehoopt dat die Russische revolutie, die onze militaire inspanningen moest verlichten, zich zou voordoen. Maar het bleef altijd een hersenschim ! Vandaag deed ze zich onverwachts voor. Ik voelde me bevrijd van een zeer zware last. » En Gilliard corrigeert heel lucide in een voetnoot : « Waarover Ludendorff niet spreekt, en hij weet waarom, zijn de onafgebroken inspanningen van Duitsland om die Russische revolutie, die zich “ onverwachts ” voordeed, uit te lokken. »

Maar ook de bondgenoten van Rusland droegen de tsaar niet in hun hart. Londen was, uiteraard, overtuigd van het eigen grote gelijk dat de parlementaire monarchie naar Brits model de perfectie zelf was, het nec plus ultra waartoe het “ achtergebleven ” Rusland zich zo vlug mogelijk diende te bekeren. We vinden die visie trouwens als een rode draad terug in heel het betoog van Bernard Pares, hoe objectief hij voor het overige ook is. En dat de Franse maçonnieke Republiek niet van harte bondgenoot was van een regime dat in Parijs verketterd werd als een verfœilijk restant van het Ancien régime, hoeft geen betoog.

LANGS ALLE KANTEN BELAAGD

Uit al het voorgaande mag blijken dat Nicolaas en Alexandra aan de vooravond van de revolutie volkomen geïsoleerd waren, omringd door vijanden in binnen- en buitenland. Iedereen wilde hen zo snel mogelijk weg.

Terwijl Rusland een strijd op leven en dood voerde met Duitsland en begin 1917 over de hele lijn in het defensief gedrongen was, terwijl de tsaar aan het front was en het oppercommando in handen had genomen om door zijn aanwezigheid zijn troepen nieuwe hoop te geven, werd in Petrograd (zoals de hoofdstad nu heette) samengezworen om de autocratie ten val te brengen. « Het is oorlog, en op zo’n moment staat binnenlandse oorlog gelijk met hoogverraad », schreef Alexandra aan haar echtgenoot. Hoogverraad en dwaze verblinding. « Waarom begreep men in Rusland niet wat men in Duitsland zo scherp doorhad, namelijk dat een revolutie het land fataal zou uitleveren aan zijn vijanden ? » (Gilliard p. 196).

De tussenkomsten in de Doema werden steeds brutaler en uitdagender van toon. Eén van de meest opruiende toespraken was die van de rechtse liberaal Basil Maklakov in november 1916 : « Alles is de schuld van het regime, het vervloekte oude regime, dat achterhaald is en toch blijft voortbestaan. Maar het oude regime en de belangen van Rusland lopen vanaf nu uiteen. Elke minister moet de keuze maken of hij Rusland wil dienen of het regime... »

En om als te tonen dat zij bereid waren om eindelijk het masker af te werpen, sprongen alle parlementairen na deze toespraak geestdriftig recht. « Het applaus dat volgde in deze respectabele [?] assemblee kwam vanuit elke hoek van het Huis » (Pares p. 392). De teerlingen werden geworpen, de messen gewet.

Pierre Gilliard verwoordt het perfect : « In de verblinding van de passies begreep men niet wat voor morele kracht een tsaar die vastbesloten was te zegevieren nog voor het Russische volk vertegenwoordigde. Men zag niet in dat alleen de idee die hij voor de volksmassa verpersoonlijkte het land naar de overwinning kon leiden en Rusland van de ondergang redden » (p. 197).

DE FEBRUARIREVOLUTIE

De revolutie was helemaal geen opstand van het ganse volk. « Alleen de leidende klassen namen er aan deel ; de grote massa was er volkomen vreemd aan » (Gilliard p. 200). Maar om te slagen heeft men wel veel rumoerig volk in de straten nodig : « Defaitistische propaganda op grote schaal overspoelde de fabrieken en de legerbarakken » (Pares p. 384).

Op 23 februari (oude stijl : volgens de prerevolutionaire juliaanse kalender) verliet Nicolaas de hoofdstad, waar hij tijdelijk teruggekeerd was vanwege de politieke spanningen, om zich opnieuw naar het hoofdkwartier van het leger te begeven. De tsarina, die een scherp doorzicht had, « had haar uiterste best gedaan om hem daarvan te weerhouden » (Pares p. 437). Maar de tsaar ging in zijn eigen woorden weg « om nog meer rapporten, vergaderingen en gesprekken te vermijden ». Eigenlijk vluchtte hij – van de spanningen in de hoofdstad, van de ruzies tussen zijn ministers en de Doema, van zijn eigen vrouw die hyperactief was en hem haar ijzeren wil probeerde op te leggen. « Ze moeten je leren vrezen », schreef ze hem, « liefde alleen is niet genoeg. »

Op de dag na zijn vertrek (!) braken op grote schaal onlusten uit in de stad. Zoals Raspoetin lang tevoren als eerste had voorzien (ibid. p. 329) waren het de problemen in de voedselbevoorrading van Petrograd die de samenzweerders het ideale middel gaven om het hongerende plebs de straat op te krijgen.

De regering werd geleid door premier Aleksandr Protopopov, een aan de monarchie toegewijd man die in de geschiedschrijving ten onrechte als onbekwaam wordt voorgesteld. In de moeilijkst denkbare situatie moest hij het land overeind houden, terwijl hij in de Doema onafgebroken zwaar werd aangevallen over de voedselpolitiek en zijn ontslag werd geëist ! De enige die hem voluit steunde was de tsarina – en Raspoetin, maar die werd in december 1916 uit de weg geruimd.

« De minister besefte goed dat er op elk ogenblik iets kon gebeuren en had plannen gemaakt voor het neerslaan van een mogelijke opstand » (Pares p. 436), in samenwerking met de militaire gouverneur van de stad. Protopopov had de beschikking over een garnizoen van 170.000 soldaten, weliswaar overwegend jonge rekruten. Het keizerlijk paleis van Tsarskoje Selo was kort tevoren uitgerust met zware artillerie. Niettemin oordeelde de premier dat hij meer troepen nodig had ; hij vroeg de tsaar om betrouwbare militairen van het front weg te halen.

De eerste daad van ontrouw binnen de legerleiding kwam van generaal Goerko. Die had van de tsaar het bevel gekregen vier regimenten van de bereden wacht naar Petrograd te sturen als extra versterking. In plaats daarvan zond Goerko, na veel weken getalm, drie compagnieën matrozen... Protopopov wist niet wat hij hoorde : de matrozen, die gerekruteerd waren uit de fabrieksarbeiders, waren het meest revolutionaire element binnen de strijdkrachten !

De geheime politie, de Ochrana, rapporteerde op 24 februari : « Een menigte van ongeveer drieduizend arbeiders stapte over de Nevski Prospekt en hield halt aan nr. 80, waar zij luisterde naar een spreker die opriep om het bestaande regime omver te werpen. Hij stelde voor dat zij de volgende dag terug bijeen zouden komen, om 12 uur bij de kathedraal van Kazan. » Zo dirigeren betaalde volksmenners de massa naar het gewenste doel.

Nog een dag later bestormde het gepeupel de bakkerijen. Buitenlandse reporters zagen hoe mannen met rode vlaggen zich tussen het volk mengden en « Weg met de Duitse verraadster ! » (de tsarina) schreeuwden. De politie schoot en dreef de menigte uiteen. In plaats van de regering door dik en dun te steunen eiste de Doema de vervanging van verschillende ministers « door personen die door het land [?] zouden gevolgd worden » (Pares p. 441).

Op dat ogenblik had het regime nog gered kunnen worden door een krachtig ingrijpen van de tsaar. Als hij onmiddellijk was teruggekeerd, de Doema had ontbonden en regeringsgetrouwe militairen de straten had laten opkuisen, dan had de revolutie in de kiem gesmoord kunnen worden. Vergeten we niet dat het enkel de hoofdstad was waar er oproer was ; overal elders in het rijk was er niets aan de hand. Aleksandr Kerenski zelf gaf later toe : « Een goed in de hand gehouden regiment, uitgerust met mitrailleurs en oprecht toegewijd aan de tsaar, had heel de Doema, linkse en rechtse partijen tezamen, kunnen liquideren. »

Nicolaas beperkte zich echter tot een telefonische boodschap : « Ik beveel dat de onlusten in de hoofdstad morgen moeten stoppen, want ze zijn ontoelaatbaar in deze zware oorlogstijd. »

De vraag kan gesteld worden of de tsaar op de hoogte was van de ernst van de toestand. Veel hoge militairen stonden aan de kant van de Doema. Generaal Aleksejev, zijn stafchef die zich bij hem op het hoofdkwartier bevond, « was volledig afkerig van elke gewelddadige poging om de revolte de kop in te drukken » (Pares p. 457).

DE REVOLUTIE EET HAAR EIGEN KINDEREN OP

Op 25 februari bracht de tsarina schriftelijk verslag uit aan Nicolaas : er waren ernstige onlusten « maar het zal allemaal voorbij gaan op voorwaarde dat de Doema zich gedraagt zoals het hoort ».

Maar dat deed de Doema niet. Het gestook tegen de regering, en dus tegen de autocratie, ging onverstoord verder.

Op 26 februari gaf de premier, die van de tsaar vooraf blanco orders gekregen had die hij mocht invullen bij hoge nood, aan de Doema de opdracht haar zittingen tijdelijk te staken. Niet meer dan begrijpelijk, wanneer men in die dramatische omstandigheden geconfronteerd wordt met een parlement dat stokken in de wielen steekt in plaats van volop steun te bieden... De leden van de Doema trokken echter in grote verontwaardiging alle registers open : de regering wou Het Volk het zwijgen opleggen ! Ontoelaatbaar !

Meteen stelde het parlement een lijst met eigen kandidaten voor de ministersposten op. Er was nu sprake van een openlijke rebellie tegen de regering van de tsaar. « Kerenski was in zijn element » (Pares p. 443). Rodzjanko, de parlementsvoorzitter, « nam contact op met alle generaals op de hoogste commandoposten met de vraag om hun steun » (ibid.) ; die kreeg hij van de een na de ander. Ook de legertop liet Nicolaas vallen.

Het toenmalige hoofd van de politie, Vassiliev, noteerde achteraf : « Ondanks de koortsachtige opwinding die in bepaalde milieus regeerde, ben ik ervan overtuigd dat de catastrofe had kunnen vermeden worden als de generaals Roesski en Aleksejev hun plicht hadden gedaan. In plaats van de manifestaties die in het leger de revolutie aankondigden genadeloos neer te slaan, wat toen nog vrij gemakkelijk was geweest, vermeden beide officieren, beïnvloed door de Doema, elke vorm van actie. Ze gingen zelfs zo ver dat ze de keizer in onwetendheid lieten over de werkelijke toestand. »

De daaropvolgende dagen weigerden steeds meer soldaten nog op de betogers te schieten. Verschillende compagnieën vermoordden hun officieren en maakten gemene zaak met de opstandelingen. Politieagenten werden gelyncht, commissariaten in brand gestoken. Overal werd de Marseillaise gezongen.

Ondertussen richtte de Doema een Voorlopig Comité op om het bewind over te nemen. Maar de jarenlange propaganda van de extremistische bolsjewieken wierp nu zijn vruchten af : er kwamen raden (sovjets) van arbeiders en soldaten tot stand. Uiteindelijk installeerde de « Sovjet van afgevaardigden van arbeiders en soldaten », duizend man sterk, zich in het Taurische paleis, waar het parlement zetelde. De Sovjet, « de ware meester van de hoofdstad » (Pares p. 460), bezette de debattenzaal en dreef de Doema letterlijk « verder en verder in de hoeken van zijn eigen huis » (ibid.).

Zoals het altijd met revoluties gaat, van de Franse Revolutie in 1789 tot de Oekraïense revolutie van Maidan in 2014, moeten de gematigden de duimen leggen voor de extremisten. In het Rusland van 1917 was het niet anders. De revolutie dreigde te ontsnappen aan de controle van de Doema, waarvan de meeste leden enkel een constitutionele monarchie met een liberale eerste minister hadden gewild... De doos van Pandora was geopend en niemand zou ze nog terug kunnen sluiten.

* * *

Op de avond van zijn troonsafstand, 2 maart 1917, vatte Nicolaas in zijn dagboek de gebeurtenissen van de februarimaand samen in enkele woorden, die als een bekrachtiging zijn van heel het drama dat we hierboven beschreven hebben : « Overal verraad, lafheid en bedrog. »

Nu Nicolaas II van het toneel verdwenen was, gaapte er een enorme leegte. « Het tsarisme », schreef de Franse ambassadeur Maurice Paléologue, « is niet alleen de officiële vorm van de Russische regering. Het is ook het fundament, het gebinte en gans de structuur van de Russische gemeenschap. Heel het collectieve leven van het Russische volk is als het ware geïntegreerd in het tsarendom. Buiten het tsarendom is er niets. »

Kerenski en consoorten maakten de historische fout een robuust bouwsel te vervangen door iets wat slechts een kaartenhuis bleek te zijn : acht maanden na de Februarirevolutie, in oktober 1917, kostte het Lenin en zijn bolsjewieken nauwelijks moeite om, met de steun van de Duitse generale staf die hem vanuit Zürich in een geblindeerde trein naar Petrograd stuurde, dat kaartenhuis omver te blazen en de vreselijkste tirannie te installeren die de wereld ooit gekend heeft.

Pierre Gilliard heeft gelijk : « Het was niet, zoals men beweerd heeft, een grondzee die de monarchie omverwierp ; het was integendeel de val van het tsarendom die zo’n grote vloedgolf teweegbracht dat heel Rusland erdoor opgeslokt werd » (p. 200).

redactie KCR
Hij is verrezen !
nr. 86, maart-april 2017