HET MYSTERIE VAN LODEWIJK XVII
1. Een charmante kleine prins
LODEWIJK XVII ziet het levenslicht in Versailles, in het paleis van zijn vader, op 27 maart 1785, in de avonduren van een stralende Paaszondag. Overeenkomstig de traditie heeft de geboorte publiekelijk plaatsgevonden, in de kamer van zijn moeder. Het prinsje wordt al een uur na zijn geboorte gedoopt in de kapel van het paleis, waar het de naam Lodewijk-Karel en de titel van hertog van Normandië krijgt. Het natuurlijk én het bovennatuurlijk leven ontvangen op de dag van de Verrijzenis van de Heer : men kan zich moeilijk een duidelijker teken van voorbestemming inbeelden !
Rond de doopvont in de koninklijke kapel zijn, door een merkwaardig toeval, alle hoofdrolspelers van het komende drama verenigd. Madame Elisabeth, de zus van de koning, is het toonbeeld van alle deugden ; zij draagt de dopeling in haar armen in naam van de koningin van Napels, zus van Marie-Antoinette en meter van het prinsje. De peter is de graaf van Provence, één van de broers van de koning. Lodewijk XVI is omringd door zijn dochtertje Maria-Theresia, zes jaar, en de dauphin, Lodewijk-Jozef-Xaverius, nog maar vier jaar oud maar al getekend door de dodelijke ziekte die hem van het leven zal beroven. Het doopsel wordt toegediend door de jonge kardinaal de Rohan, die achter de allures van grand seigneur een verdorven hart verbergt dat verteerd wordt door ambitie. De hertog van Orléans, een neef van de koning, neemt ook deel aan de ceremonie, een beetje op de achtergrond ; hij is de toekomstige Philippe-Égalité, die vanuit zijn hoofdkwartier in het Palais-Royal met zijn staf van corrupte edelen en vrijmetselaars de revolutionaire onlusten in gang zal zetten en later tijdens het proces van de koning voor de dood van Lodewijk XVI zal stemmen.
Samen met het leven ontvangt Lodewijk-Karel ook de weldaden van een beschaving die tot een zeer hoge graad van volmaaktheid gekomen is. Zijn roeping van voorbestemd kind vloeit voort uit de duizenden banden en relaties die zijn kwetsbare bestaan omgeven. Op zijn beurt zal hij de erfenis van het Franse koningshuis moeten dragen, in goede en kwade dagen. Tot die erfenis behoort ook een fout, een fout die onzichtbaar is voor de grote massa maar die het Hart van God diep gegriefd heeft : de weigering van zijn voorvader Lodewijk XIV om het Heilig Hart toegang te verlenen tot het koninklijk hof om er de ereplaats te krijgen...
Voor het ogenblik is de pasgeborene « een prachtig kind waarvan het leven en de opvoeding geen problemen lijken te stellen », schrijft zijn gelukkige moeder korte tijd later. « Hij is sterker dan kinderen gewoonlijk op die leeftijd zijn. Hij bloeit elke dag meer open, en is opmerkelijk vrolijk. » Marie-Antoinette is niet meer de jonge en aanbeden koningin die er zo op uit was in de smaak te vallen en die nogal losjes omsprong met de hofetiquette. Zij is het mikpunt geworden van de jaloezie en de kwaadsprekerij van de vijanden van de troon, zonder dat de koning er voldoende op let en met krachtige hand ingrijpt... Maar de koningin voelt de vijandigheid steeds scherper aan. Als waardige dochter van keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk heeft zij besloten zich voortaan volledig te wijden aan haar plichten van moeder en koningin, en in de godsvrucht vindt zij de noodzakelijke kracht voor deze persoonlijke bekering.
Tussen haar en het volk staan als een scherm perverse personen, die lasterlijke brochures publiceren om haar een kwalijke reputatie te geven. Is Lodewijk XVI wel de vader van de pasgeboren prins ? Heeft zij geen geheime nachtelijke afspraakjes gemaakt met kardinaal de Rohan ? Marie-Antoinette is volkomen onschuldig, maar omdat de koning niet krachtdadig ingrijpt tegen de lasteraars kunnen die hun gang blijven gaan en verder ongestraft de smerigste pamfletten verspreiden. « L’Autrichienne », « de Oostenrijkse » : deze hatelijke bijnaam begint de ronde te doen en zal de koningin blijven achtervolgen. De ceremonie van de kerkgang in de Notre-Dame, op 21 mei 1785, waarop de koning niet aanwezig is, verloopt in een haast vijandige stilte van de massa. Marie-Antoinette is diep ongelukkig, maar trouw aan haar waardigheid van koningin zal zij tot op het laatst haar plichten van staat vervullen, haar dienstbaarheid aan haar familie, haar land, haar katholiek geloof. Aan iedereen zal zij laten zien hoe een koningin van Frankrijk alles kan zien, alles kan weten en toch alles kan vergeten.
Maar in 1785 is de hemel nog grotendeels wolkenloos. Lodewijk XVI keert uiterst tevreden terug van zijn reis naar Normandië, waar hem stormachtige toejuichingen ten deel vielen. Hij tilt zijn jongste zoon in de lucht en zegt : « Kom hier, mijn kleine Normandiër ! Ik denk dat jij me geluk gaat brengen ! »
KROONPRINS VAN FRANKRIJK
De onbezorgde dagen lopen echter op hun einde. Geleidelijk aan geraakt Frankrijk in een toestand van koortsachtige opwinding die de voorbode is van de aanstormende opstand.
Om een noodzakelijke belastinghervorming door te voeren roept Lodewijk XVI in 1787 een Assemblée des Notables bijeen. Het voorstel van minister Calonne wordt er echter verworpen, omdat iedereen zich vastklampt aan zijn privileges. De koning weigert zijn gezag te gebruiken om de hervorming toch door te drukken, en laat de zaken op hun beloop. Frankrijk komt daardoor in een financiële crisis terecht.
De winter van 1788-1789 is abnormaal koud. De Seine vriest dicht, de molens draaien niet meer en de bevoorrading van de hoofdstad valt stil. Er lopen wolven rond in de buitenwijken van Parijs. De hongerlijders zijn in de juiste gesteltenis om de verlokkelijke toespraken te beluisteren van redenaars die uit de theorieën van de filosofen van de Verlichting beloften putten over een gemakkelijker en « waardiger » leven. De pers, die door een dwaasheid van de koning volledige vrijheid van spreken gekregen heeft en die geld ontvangt van de hertog van Orléans, jut de gemoederen verder op door bijtende kritiek te leveren op de instellingen.
In het voorjaar van 1789 besluit de koning dan om de Staten-generaal samen te roepen. De plechtige opening ervan, op 4 mei 1789, wordt voorafgegaan door een processie in de straten van Versailles. Lodewijk-Karel en zijn zus mogen die bijwonen van op het balkon van een huis. Als de koningin voorbijkomt, roept iemand « Leve de hertog van Orléans » en klinken er beledigingen...
Een maand later, in de nacht van 3 op 4 juni, sterft de zieke dauphin. Het is dus de kleine hertog van Normandië die de titel van troonopvolger van Frankrijk krijgt. In de brief die zijn moeder op 24 juli 1789 aan Madame de Tourzel schrijft om haar de opvoeding van Lodewijk-Karel toe te vertrouwen, schetst zij een treffend portret van haar zoon :
« Hij is zoals alle sterke en gezonde kinderen : heel onbezonnen, heel onbekommerd en bijzonder heftig als hij boos is. Hij is goedhartig, zacht en zelfs aanhalig, als zijn onnadenkendheid niet de bovenhand haalt. Hij heeft een mateloze eigenliefde die, als hij goed wordt opgevoed, op een dag in zijn voordeel kan uitvallen. Zolang hij niet vertrouwd genoeg met iemand is, kan hij zijn ongeduld en zijn woede-uitbarstingen beheersen om zacht en vriendelijk over te komen. »
Dit sterke karakter gaat samen met een gevoelig hart : « Hij houdt heel veel van zijn zus, en hij heeft een goed hart : altijd als iets hem plezier doet – ergens naartoe gaan, of als hij van iemand iets krijgt – is zijn eerste reactie voor zijn zus hetzelfde te vragen... Hij is vrolijk van nature, en voor zijn gezondheid moet hij veel in de buitenlucht komen ; ik geloof dat het beter is hem in de tuin of op het terras te laten spelen en werken in plaats van er ver weg mee te gaan wandelen. »
HET BOEKET VOOR MAMA-KONINGIN
Omdat de koning gezien heeft dat zijn zoon een passie heeft voor bloemen, heeft hij hem een stukje tuin gegeven bij het Zuiderterras met gereedschap in miniatuurvorm zodat de dauphin zelf tuinman kan spelen. Tijdens zijn afwezigheid werken de échte tuinlieden het lapje grond wat bij, en Lodewijk-Karel is verrukt als hij zijn bloemen ziet groeien. Hij vindt het heerlijk om er boeketten van te maken die hij dan ’s morgens op de kaptafel van de koningin legt, om, zo zegt hij, haar ochtendzoen te verdienen. Als er geen bloemen te plukken zijn, zucht hij diep : « Ik ben mistevreden. Ik heb vandaag de zoen van Mama niet kunnen verdienen. » Wat een mooie metafoor van wat onze liefde voor de H. Maagd zou moeten zijn !
Op een dag verwondert iemand zich erover hem zo hard te zien zwoegen in zijn hofje : « Maar Monseigneur, waarom maakt u zich toch zo moe ? Waarom vraagt u niet aan één van de tuinlieden om uw werk te doen ? Het zou in een handomdraai gebeurd zijn. » Waarop de dauphin antwoordt : « Dat is best mogelijk, maar deze bloemen wil en moet ik zelf doen groeien. Ze zullen Mama minder plezier doen als ze door iemand anders verzorgd zijn. »
Aan de vooravond van 15 augustus van het fatale jaar 1789 laat de koning hem roepen :
« Je weet dat het morgen de feestdag van je moeder is, je moet dus een uitzonderlijk mooi boeket klaarmaken en ik wil ook dat je zelf voor het begeleidend complimentje bij de bloemen zorgt.
– Vader, antwoordt Lodewijk-Karel, in mijn tuintje staat een heel mooie strobloem. Ze zal tegelijk mijn boeket en mijn complimentje zijn. Als ik ze aan Mama geef, zal ik zeggen : ik wens dat Mama op mijn bloem gelijkt ! »
De liefde voor zijn aanbeden moeder, voor “ Mama-Koningin ”, is de bloem van deze charmante kleine prins, het hart van zijn hart.
« Hij is heel trouw aan zijn woord als hij iets beloofd heeft », merkt Marie-Antoinette op. « Maar hij is ook heel indiscreet : hij herhaalt gemakkelijk wat hij heeft horen zeggen, en vaak – zonder te willen liegen – voegt hij er dingen aan toe die zijn verbeelding oproept. Dat is zijn grootste gebrek en op dat punt moet men hem corrigeren. Voor de rest is hij, ik herhaal het, een vrolijk kind. Met een mengeling van gevoeligheid en kordaatheid, zonder al te streng te zijn, krijgt men van hem alles gedaan. Tegen te grote strengheid zou hij rebelleren, want voor zijn leeftijd heeft hij veel karakter. Om een voorbeeld te geven : sinds zijn prille jeugd heeft het woord “ pardon ” hem altijd gechoqueerd. Hij zal alles zeggen en doen wat men wil als hij in de fout gegaan is, maar het woord “ pardon ” krijgt hij alleen maar met tranen en de grootste moeite over zijn lippen. » Een kostbaar detail voor wie het vervolg kent : zijn uiteindelijke vergeving van zijn vervolgers zal er alleen maar waardevoller door zijn.
OPENBARING VAN DE HARTEN
Dit voorbestemd kind, van wie het hart helemaal gericht is op zijn geliefde vader en vervuld van liefde voor zijn Mama-Koningin, kan niemand onberoerd laten – toch niet diegenen die welwillend ingesteld zijn. Een zekere Montjoie, die een eigen krant gesticht had met de titel « L’ami du Roi », vertelt dat hij op een dag rondwandelde op het terras van het kasteel van Versailles en bijzonder getroffen werd door de aanblik van de charmante jonge prins, zodat hij spontaan uitriep :
« Wat een schat van een kind ! Mocht de Hemel hem overladen met zijn zegeningen ! »
Lodewijk-Karel had hem gehoord en liep onmiddellijk naar zijn moeder :
« Daarbuiten is iemand die heel mooie woorden over mij gezegd heeft. Ik vind dat ik hem moet laten zien dat ik er dankbaar voor ben, en daarom heb ik zin om hem enkele van mijn bloemen te geven ! »
Met de toestemming van zijn moeder biedt de dauphin de jongeman zijn mooiste rozen aan, met de woorden :
« Mijnheer, wilt u alstublieft deze kleine eerbetuiging aannemen als dank voor de goede indruk die u van mij hebt. »
Zonder het te beseffen speelt de kroonprins in een wereld die ten prooi is aan een felle antimonarchistische propaganda op haast volmaakte wijze zijn rol : een band smeden tussen het volk en zijn koning. Op een dag ontvangt men aan het hof een man die een kleine molen uitgevonden heeft waarmee de hoeveelheid graan kan gemalen worden die nodig is om een gezin te voeden. Lodewijk-Karel bedient het molentje en zegt tot de aangenaam verraste uitvinder :
« Wilt u deze bloem aan de armen geven en tegen hen zeggen dat ik het ben die het graan gemalen heb ? »
Montjoie vertelt ook dat de heren van de Derde Stand, die in hun zwarte habijt en met gefronste wenkbrauwen rondliepen in het park van Versailles, ijskoud bleven bij het zien van de kleine prins. Openbaring van de harten...
DE LAATSTE MAANDEN IN VERSAILLES
De koning van zijn kant is ervan overtuigd dat hij de oppositie en de haat van zijn vijanden kan ontwapenen door zijn goede hart en zijn liefde voor zijn volk te laten zien. Maar de vrijmetselaarsclubs in Parijs die doordrongen zijn van de ideeën van de Verlichting zien hun kans schoon met deze al te zwakke vorst. Zij willen veranderingen afdwingen en gebruiken daarvoor alle middelen.
De 13de juli is een sinistere dag. Een alsmaar aangroeiende menigte, het meest vulgaire gepeupel voorop, rent schreeuwend en dreigend door de straten van de hoofdstad, terwijl de burgerij zich verschanst in haar huizen en men op het stadhuis koortsachtig maar vruchteloos probeert een burgerwacht op de been te brengen. Eén van de gevangenissen van Parijs wordt door de massa overmeesterd, de misdadigers van gemeen recht sluiten zich bij het plebs aan, wapens worden buitgemaakt.
Op 14 juli 1789 ’s morgens verzamelt de grommende menigte zich aan de voet van de Bastille, de oude staatsgevangenis in het hart van Parijs. Gouverneur de Launay wil geen geweld gebruiken en probeert met palavers de zaak onder controle te houden. Maar ondertussen slaan enkele heethoofden de ketenen van de ophaalbrug stuk ; de massa stroomt het gebouw binnen. Het kleine garnizoen krijgt geen bevelen en geeft zich over, waarop het brutaal afgemaakt wordt. Het hoofd van de gouverneur wordt op een piek gestoken. De zeven gevangenen die men in het fort aantreft – vier valsemunters, een ontaarde jongeman die op vraag van zijn familie opgesloten was en twee gekken – worden in triomf door de stad gedragen, als Martelaren van het Despotisme...
Drie dagen na de onlusten beslist Lodewijk XVI om naar Parijs te gaan in een poging om de gemoederen tot bedaren te brengen. Ondertussen wacht de koninklijke familie vol ongerustheid op zijn terugkeer. Omdat die zo lang uitblijft, probeert de dauphin zijn moeder te troosten :
« Hij komt vast en zeker terug, Mama ! Mijn vader is zo goed dat men hem onmogelijk kwaad kan doen ! »
Lodewijk-Karel ziet alleen de goedheid van zijn vader, niet diens zwakte. Want in Parijs laat Lodewijk XVI zich overtuigen om de driekleurige cocarde, het embleem van de Revolutie, aan zijn hoed vast te maken...
Eind september is het de kroonprins die op de trappen van de Orangerie de vlaggen mag overhandigen aan de compagnieën van het régiment de Flandres dat de wacht betrekt in Versailles om de koning te beschermen. Lodewijk-Karel is verzot op alles wat militair is : uniformen, vlaggen, parades en vooral regimentsmuziek.
Maar het onweer trekt samen boven de monarchie. Op 5 oktober is de koningin met haar kinderen in het Petit Trianon, voor de laatste keer. De prins hoort zijn moeder zingen, en is zoals altijd erg onder de indruk. Op een dag was hij eens als in extase aan het luisteren naar een lied dat Marie-Antoinette zong, zodat zijn tante Elisabeth lachend uitriep : « Wel, wel, wel, Lodewijk-Karel is aan’t slapen ! » Maar hij antwoordde haar :
« Tante toch, hoe zou men kunnen slapen als men Mama-Koningin hoort zingen ! »
EEN HELSE DAG
Terwijl de koningin weemoedig haar lied zingt, komt plots een page aanlopen die luidkeels roept : « Het volk is onderweg naar Versailles ! »
Na een angstige nacht doet op 6 oktober de Revolutie brutaal haar intrede in het gelukkige bestaan van de jonge kroonprins, die tot dan toe alleen maar schoonheid, elegantie en vriendelijkheid gekend heeft. Zijn zo gevoelige ziel wordt die dag geconfronteerd met bloedige en obscene beelden, met gewelddadige en hatelijke geluiden, met agressie en lelijkheid.
Een bonte massa dringt in de vroege morgen het domein van het koninklijk paleis binnen. Mannen die als vrouw verkleed zijn en lichtekooien uit de achterbuurten vormen de voorhoede voor het volk van de hoofdstad, dat gewapend is met pieken en messen.
Lodewijk-Karel wordt haastig gewekt en snel aangekleed. Hij klampt zich vast aan de hals van zijn vader die hem langs de geheime trappen van het kasteel meeneemt van de zuidelijke vleugel naar de koninklijke slaapkamer, die veiliger gelegen is in het hart van het bouwwerk. Daarna moet hij aan de hand van zijn Mama-Koningin op het balkon verschijnen, vóór een tierende menigte die zich op de Cour de marbre verzameld heeft. « Alleen de koningin ! Niet de kinderen ! » wordt er gebruld. Marie-Antoinette ziet dat er geweren op haar gericht worden, en in een bewonderenswaardig gebaar kruist zij langzaam en zwijgend haar armen over haar borst. De massa is onder de indruk, er wordt plotseling geapplaudisseerd en « Leve de koningin ! » geroepen. Maar de agenten van de clubs die tussen het volk staan, nemen de menigte snel terug in de hand. « Naar Parijs ! » wordt er nu geroepen. In plaats van de soldaten te laten chargeren geeft Lodewijk XVI toe : hij beschouwt zich als gevangene van zijn volk !
Van achter een venster heeft de jonge prins alles gezien en gehoord. En dan volgt het lange wachten terwijl iedereen zich zenuwachtig klaarmaakt voor het vertrek. Maar waarom vertrekken ? Het kind begrijpt het niet. Hij heeft honger, hij weent.
Tenslotte zet de afzichtelijke stoet zich in beweging in de richting van de hoofdstad. Tijdens de verschrikkelijke tocht, een kruisweg die acht volle uren duurt – daar waar het traject in normale omstandigheden in anderhalf uur wordt afgelegd – ziet Lodewijk-Karel achter de ramen van de koets regelmatig de gezichten van dronken feeksen met van haat uitpuilende ogen verschijnen. Alle mensen kijken boos en roepen naar zijn ouders scheldwoorden die hij niet kent. Madame de Tourzel, zijn gouvernante, probeert hem zo goed mogelijk af te schermen van de gruwel buiten, maar kan niet beletten dat het kind plots een afgrijselijk spektakel te zien krijgt : boven op twee pieken steken de bebloede hoofden van de lijfwachten Deshuttes en Varicourt, van wie hij hield en die afgemaakt zijn toen zij de deur van de koningin verdedigden, om haar de kans te geven te ontkomen aan de dolle honden die er op uit waren « haar hoofd naar Parijs mee te nemen en van haar ingewanden linten te maken. »
De stoet komt langs Passy, de residentie van de hertog van Orléans. Hij staat op zijn balkon met zijn bijzit en kijkt toe op de vernedering van de koninklijke familie.
Uiteindelijk, om tien uur ’s avonds, stopt de koets vóór de sombere gevel van het Paleis van de Tuilerieën in het centrum van Parijs. Sedert Lodewijk XIV zijn intrek nam in Versailles, is het oude paleis nooit meer bewoond geweest. De uitgeputte koninklijke familie moet het stellen met ijskoude kamers waar weinig of geen meubilair voorhanden is, wat Marie-Antoinette doet mompelen : « Ik heb het koud, het is of ik een graf ben binnengegaan... »
OPGESLOTEN IN DE TUILERIEËN
« Alles is hier lelijk, Mama », zegt Lodewijk-Karel als hij ’s morgens wakker wordt. De koningin wijst hem zachtjes terecht : « Lodewijk XIV verbleef in dit Paleis en voelde zich er goed. We mogen niet moeilijker zijn dan hij. » Maar de koninklijke familie is vanaf dat moment de gijzelaar en de gevangene van een vijandig gezind volk – of althans van een kleine groep volksmenners die de massa opruien tegen haar Vorst.
De kroonprins van zijn kant begrijpt vaak heel goed wat er rondom hem gebeurt. Op een dag slaat hij de nationale garde gade en vertrouwt zijn gouvernante, Madame de Tourzel, toe : « Ik weet best dat er slechteriken bij zijn die Papa verdriet doen, en ik heb spijt dat onze goede lijfwachten er niet meer zijn. Ik hield veel meer van hen dan van deze mensen, om wie ik me helemaal niet bekommer ! »
« Ik antwoordde hem », vertelt Madame de Tourzel, « dat zijn vader en zijn moeder heel boos zouden zijn als hij vooroordelen had tegenover de nationale garde en als hij tegenover hen zijn verlangen zou kenbaar maken om de lijfwachten terug te zien ; dat hij van hen mocht blijven houden, maar alleen onder vier ogen over hen mocht spreken en moest hopen dat gelukkiger tijden de koning zouden toelaten de lijfwachten terug te roepen. “ U hebt gelijk ”, zei hij toen, en vanaf dan hield hij op om in het openbaar over hen te spreken. »
Op een andere keer gaat Lodewijk-Karel dicht bij zijn vader staan en bekijkt hem nadenkend. De koning vraagt hem wat er is, waarop het kind antwoordt :
« Vader, ik zou willen weten waarom uw volk dat zoveel van u hield plots boos is op u, en wat u gedaan hebt om het zo kwaad te maken. »
Lodewijk XVI neemt zijn zoon op zijn schoot en geeft hem uitleg : dat hij het volk gelukkiger heeft willen maken dan het was, maar dat slechte mensen kwaadsprekerij hebben verteld en dat het volk daardoor boos is geworden. « Dan mogen wij dat het volk niet kwalijk nemen », besluit de dauphin.
Van haar kant spoort Marie-Antoinette haar zoon aan om zich altijd lief en vriendelijk te tonen tegenover personen die in de Tuilerieën op bezoek komen. Het kind doet zijn uiterste best om de wensen van zijn mama in te willigen. Wanneer hij op vriendelijke toon tot de burgemeester van Parijs of tot een officier van de nationale garde gesproken heeft, fluistert hij in haar oor : « Is het goed zo, mama ? »
De gedachte om zijn Mama-Koningin plezier te doen inspireert al zijn goede voornemens. Als Marie-Antoinette van zijn leraar, abbé d’Avaux, hoort dat Lodewijk-Karel niet genoeg moeite doet om te leren lezen, roept ze haar zoon bij zich :
« Kind, je bent nu bijna vijf jaar en je kan nog altijd niet lezen ! Je moet beseffen dat je luiaardij me verdriet doet.
« Mama ! Ik beloof u dat ik tegen Nieuwjaar zal kunnen lezen ! »
En daarop stapt hij onmiddellijk naar zijn leraar : « Eerwaarde, ik moet weten hoeveel tijd er nog is tot Nieuwjaar, want ik heb aan Mama beloofd dat ik op die dag zal kunnen lezen.
– Eén maand, Monseigneur, we zijn eind november.
– Geef me dan alstublieft twee lessen per dag, Eerwaarde ; ik zal heel goed mijn best doen ! »
Op de ochtend van 1 januari 1790 komt de jongen triomfantelijk bij zijn moeder binnen en werpt zich in haar armen : « Het is Nieuwjaar, Mama, en ik heb mijn belofte gehouden : ik kan nu lezen ! »
Deze anekdote toont aan hoe rijk van hart de kroonprins is, en welke wilskracht hij heeft. De uitstekende opvoeding die hij krijgt en de goede voorbeelden die hij onder ogen heeft zouden van hem een schitterende koning gemaakt hebben.
Als er bezoek is van personen die trouw zijn aan de koning en de koningin, wil Lodewijk-Karel uitdrukkelijk zijn sympathie tonen. Op een dag moet het régiment de Flandres zich presenteren op de Tuilerieën ; de dauphin smeekt zijn moeder om de ontvangst te mogen meemaken.
« Maar je weet niet wat je moet zeggen tegen die heren !
– Maak u geen zorgen, Mama ! Ik zal niet verlegen zijn. »
Als het moment aangebroken is, posteert Lodewijk-Karel zich vóór de officieren en zegt : « Heren, ik ben blij u te zien, maar jammer genoeg ben ik te klein om u allemaal te kunnen bekijken. » En met een vriendelijke blik op een rijzig gebouwde officier : « Mijnheer, wilt u mij a.u.b. in uw armen nemen zodat ik al deze heren kan zien ! »
Als hij dan omhoog geheven is : « Ik ben heel tevreden, heren, in uw midden te zijn. »
Wanneer de koningin hem meeneemt om arme mensen op hun ziekbed te bezoeken, is hij daar helemaal ondersteboven van. « Mama ! Mama ! Wanneer gaan we er terug naartoe ? » En hij legt geld opzij voor de te vondeling gelegde kindjes.
EEN VERFIJNDE BEVALLIGHEID
Op 14 juli 1790 laat Lodewijk XVI zich overhalen om tijdens een pompeuze ceremonie op het Marsveld, in aanwezigheid van 600.000 mensen, op het Altaar van het Vaderland trouw te zweren aan de nieuwe grondwet die van Frankrijk een constitutionele monarchie maakt. « Het leek er op dat de orde, de vrede, de vrijheid, de vooruitgang, het bezit, dat alles uiteindelijk vervat was in de grondwet. Frankrijk vergat dat het al veertien eeuwen bestond en geloofde dat het pas vanaf 14 juli 1790 zou beginnen leven » (Beauchesne, Louis XVII, sa vie, son agonie, sa mort, p. 67). Van op het balkon van de Militaire School toont de koningin haar zoon aan de uitzinnig juichende massa : de troonopvolger, de waarborg voor het nieuwe huwelijk tussen de Troon en de Wet, verovert alle harten door zijn bevalligheid en zijn vrolijkheid. De afgevaardigden van de provincie Dauphiné roepen luidkeels : « Monseigneur, kom uw provincie bezoeken ! Wij zullen u beschermen tegen al uw vijanden ! »
Maar ’s avonds is de roes alweer voorbij en vliegen de verschillende partijen elkaar opnieuw in de haren, met hun haat, hun ambitie en hun gewelddadigheid. En allemaal proberen ze de laatste restanten van de koninklijke macht uit de handen van Lodewijk XVI te trekken om er zichzelf mee te bekleden...
Elke dag om 17 uur, na het einde van de lessen, daalt Lodewijk-Karel de grote trap af geëscorteerd door een compagnie van de Nationale Garde. Hij gaat dan naar zijn kleine tuin, die precies tegenover het Pavillon de Flore ligt, langs de Seine. ’s Zondags charmeert hij de toeschouwers die naar hem komen kijken. Hij biedt bloemen aan en geeft complimentjes. Sommige vrouwen maken hem deelgenoot van hun miserie.
« Ach, Monseigneur », roept één van hen, « als ik die gunst zou kunnen verkrijgen zou ik gelukkig zijn als een koningin ! »
De kroonprins reikt haar een margriet aan en zegt :
« Gelukkig als een koningin ? Ik ken een koningin die alleen maar weent ! »
De volgende dag ziet hij de arme vrouw terug. Hij haalt een goudstuk uit zijn broekzak en zegt : « Dat is vanwege mijn moeder. En dit hier is van mij ! » En hij geeft haar een grote bos bloemen.
Korte tijd later krijgt de dauphin als geschenk een dominospel waarvan de steentjes, zo zegt men hem, gemaakt zijn uit zwart marmer dat afkomstig is van een schouw uit de vernielde Bastille. De vervaardiger ervan, een zekere Palloy, verklaart dat het spel de kroonprins zal herinneren aan de grootmoedigheid waarmee zijn vader, de koning, gebroken heeft met het « despotisme ». Lodewijk-Karel voelt zich pijnlijk getroffen door de belediging aan het adres van zijn vader. Zijn bedanking is, tegen zijn gewoonte in, bijzonder kort. En meteen daarna laat hij het dominospel verdwijnen en vraagt dat men er met geen woord meer zal over reppen !
« HET IS GEEN KOMEDIE ! »
Vanaf de eerste maanden van 1791 wordt de band rond de koninklijke familie nauwer aangetrokken. In juni besluit de koning eindelijk om de helse cirkel te doorbreken : zij zullen vluchten uit Parijs om in het oosten van het land de trouw gebleven troepen te vervoegen. De vlucht naar Varennes...
Op 20 juni ’s avonds komt Marie-Antoinette haar zoon in het grootste geheim wakker maken :
« Sta op, we gaan naar een garnizoenstad waar je je eigen regiment mag commanderen !
– Vlug, vlug ! We moeten voortmaken ! Geef me mijn sabel en mijn laarzen, en laten we vertrekken ! »
Ontgoocheling : hij wordt als meisje verkleed. Meteen denkt hij dat er toneel gaat gespeeld worden. Uit voorzorg verstopt men hem achteraan in de koets en drukt men hem op het hart om zich heel stil te houden. Na een hele poos, om geen argwaan te wekken, voegt ook MadameElisabeth zich bij de koninklijke familie ; ze trapt per ongeluk op Lodewijk-Karel, maar de jongen geeft geen kik.
De vluchtpoging loopt verkeerd af door te veel getalm, te grote onvoorzichtigheid en te weinig doortastendheid. Wel tien keer had de koning de doorgang kunnen én moeten forceren om zijn trouw gebleven troepen te bereiken. Maar hij wou niet... In het dorp Varennes, niet ver van Verdun, wordt de koninklijke familie herkend en gearresteerd. In het tumult buigt Maria-Theresia zich naar haar broer en fluistert hem toe : « Karel, je hebt je vergist : het is geen komedie ! » Waarop de jongen antwoordt : « Dat heb ik al lang begrepen ! »
De terugkeer naar Parijs is verschrikkelijk, als een nieuwe 6de oktober, maar deze keer in een drukkende hitte. Opnieuw moet de koninklijke familie vol angst naar de van haat verwrongen gezichten van het gepeupel kijken, en luisteren naar de scheldwoorden, de schuine moppen en de doodsbedreigingen. Men kan niets verborgen houden voor de kroonprins. Hij ziet en hoort alles, en begrijpt dat de slechteriken eens te meer gewonnen hebben.
In Reims neemt de republikein Barnave als vertegenwoordiger van de Assemblée met veel vertoon plaats in de koets. Hij ondervraagt de dauphin :
« Is het niet zo dat u helemaal niet kwaad bent om terug naar Parijs te kunnen gaan ?
– O ! Ik voel mij overal goed, als ik maar samen ben met mijn Vader en met Mama-Koningin... En ook met mijn tante, mijn zus en Madame de Tourzel. »
Heel het hart van de kleine prins ligt in dit antwoord. Maar het voorspelt ook de toekomstige beproeving, wanneer hij zal gescheiden worden van hen die hij zo liefheeft...
In La Ferté-sous-Jouarre wordt het beproefde koningspaar een ogenblik getroost door de ontvangst die de burgemeester en zijn vrouw hen schenken :
« U bent ongetwijfeld, Mevrouw, de meesteres van dit huis ? » vraagt Marie-Antoinette. Waarop het sublieme antwoord volgt : « Dat was ik tot op het moment dat Uwe Majesteit binnenkwam. »
Het gastvrije echtpaar krijgt ’s anderendaags een mooie bedanking als zij de koningin tot haar zoon horen zeggen :
« Mijn zoon, bedank Mevrouw voor haar voorkomendheid, zeg haar dat ik dit niet zal vergeten.
– Mama bedankt u voor de goede zorgen die u aan ons besteed hebt, en ik, ik draag u in mijn hart omdat u mijn Mama plezier gedaan hebt. »
Nog een zin die alles zegt over de kleine prins, en over zijn moeder ! Heel haar kalvarie lang zal de koninklijke familie op die waardige, koninklijke wijze haar erkentelijkheid uitdrukken tegenover haar weldoeners, haar Simon van Cyrene of haar H. Veronica.
De intocht in de hoofdstad, met een nieuwe reeks taferelen van vernedering en haat, is een ware marteling. De dauphin heeft diezelfde nacht een verschrikkelijke nachtmerrie : wilde beesten omsingelen hem, klaar om hem te verscheuren...
EEN BELOFTEVOLLE TROONOPVOLGER
Het gewone leven herneemt zijn loop, maar onder een scherpere en verstikkende bewaking. Niettemin is de vrolijkheid van de kroonprins een lichtbaken en een troost voor de hele familie. Hij werkt goed en hij groeit. En vooral, zo noteert een getuige, betoont hij « een charmante aandacht voor zijn ouders, van wie hij elke beweging met zijn ogen volgt om een glimlach of een blik van verstandhouding te kunnen schenken aan diegenen die door de koninklijke familie in die droeve dagen als haar trouwste dienaren worden beschouwd. »
Van haar kant schrijft Madame de Tourzel, de gouvernante :
« Monseigneur de Kroonprins was heel rechtvaardig en hij was geboren met een zielengrootheid die werkelijk tot zijn natuur behoorde. Hij had een afschuw van de leugen, die hij als een uiting van laaghartigheid beschouwde. Zijn liefde voor de waarheid was zo groot dat hij altijd de eerste was om mij zijn fouten toe te geven, zonder dat ik mij tot anderen moest richten om ze te weten te komen. Als hij bij mij personen zag staan van wie hij wist dat ze de Koning en de Koningin toegewijd waren, sprak hij hen altijd aan met vriendelijke woorden. Hij had een levendig en driftig karakter, en soms had hij woedeaanvallen. Als die voorbij waren, was hij zo beschaamd dat hij boos was op zichzelf. »
Op een dag heeft zijn zus Maria-Theresia het over een handige sollicitant, die met vleierijen een uitkering te pakken heeft gekregen van een minister : « Arme minister », zegt Lodewijk-Karel, « ik heb weinig waardering voor raven die zo hun kaas loslaten. »
Zijn snedige antwoorden getuigen van een buitengewone gevatheid en spontaneïteit. Na de terugkeer uit Varennes neemt abbé d’Avaux zijn functie van huisleraar opnieuw op ; hij begint zijn eerste les als volgt :
« Als ik mij goed herinner had onze laatste les als onderwerp de drie trappen van vergelijking : de stellende, de vergrotende en de overtreffende trap ; maar u bent waarschijnlijk alles vergeten.
– U vergist zich ! Ik zal het u bewijzen. De stellende trap, dat is wanneer ik u zeg : mijn Eerwaarde is een goede Eerwaarde. De vergrotende trap, wanneer ik zeg : mijn Eerwaarde is beter dan een andere Eerwaarde. En de overtreffende trap, vervolgt de kroonprins met een blik op zijn moeder, wanneer ik zeg : Mama is de liefste en de meest beminde van alle mama’s. » En hij werpt zich aan haar hals...
EEN KONINKLIJKE WIJSHEID
De kleine prins, die begiftigd is met een groot rechtvaardigheidsgevoelen, wil dat iedereen zijn plicht doet zonder aan zwakte toe te geven. Op een dag in 1791 besluit zijn tweede kamerknecht, Chamilly, om toe te geven aan het aandringen van een troep muitende soldaten die om geld komen bedelen ; ze hebben indertijd hun officieren vermoord, werden tot de galeien veroordeeld maar kregen achteraf amnestie. Chamilly laat hen toe aan te kloppen aan de deur van de appartementen van Lodewijk-Karel.
« Monseigneur de Kroonprins, verhaalt Madame de Tourzel, was buiten zichzelf van woede en wachtte vol ongeduld op het ogenblik dat wij alleen zouden zijn om zijn gemoed te kunnen luchten.
– Hebt u ooit een laffere houding meegemaakt, Mevrouw, dan die van M. de Chamilly ? Wat zal het publiek wel zeggen als men verneemt dat wij aan zulke verdorven personen geld hebben gegeven ? Als ik in de plaats van Papa was geweest, dan had ik M. de Chamilly uit zijn functie ontheven en zou ik hem nooit meer hebben willen terugzien.
– U bent wel heel streng voor een goede dienaar van de Koning die hem zeer toegewijd is. Hij heeft een ernstige fout begaan, dat geef ik toe, maar om een goede reden en zonder nagedacht te hebben over de ongepastheid van zijn optreden.
– U hebt gelijk,zei hij me na een ogenblik, maar ik zou hem gezegd hebben : U hebt een ernstige fout begaan. Ik vergeef het u voor deze keer omdat u mij erg toegewijd bent, maar doe het niet opnieuw of ik zal u de deur wijzen ! » Woorden van een zesjarige !
Instinctmatig schrijft de dauphin zich in de zuivere traditie van de Capetingers in : doordrongen van de goddelijke oorsprong van hun gezag oefenden zij dit in de eerste plaats uit met krachtdadigheid, terwijl ze tegelijkertijd soeverein vrij waren om naar eigen goeddunken hun clementie te laten gelden. Heel anders was de pretentie van zijn vader, Lodewijk XVI, die van mening was dat hij zich beter kon laten leiden door zijn “ goed hart ”, in plaats van zijn autoriteit over de groten uit te oefenen en het gepeupel mores te leren.
EEN GOUVERNEUR VOOR DE KROONPRINS
Op 6 januari 1792, op het feest van Driekoningen, komt de dauphin op de gedachte om zich door zijn vader tot ridder te laten slaan. Lodewijk XVI gaat ermee akkoord om zijn zoon met zijn zwaard de ridderslag te geven.
Maar dan komt de datum van 27 maart dichterbij, wanneer hij zeven jaar zal worden en zal moeten “ overgaan naar de mannen ”. De kandidaten voor de functie van gouverneur van de kroonprins staan te dringen... zelfs Robespierre meldt zich aan !
Wat wil men de dauphin aanleren ?
De revolutionaire pers schrijft het zonder omwegen : « Zal de gouverneur erin slagen zijn leerling het misprijzen in te prenten voor het purper waarin hij geboren is ? Zal hij hem zover krijgen dat hij het schaamrood op de wangen krijgt bij het horen van het woord “ koning ”, alsof het gaat om een beledigende en onterende term ? » Dat is het doel van de Revolutie : het kind zijn afkomst doen verfoeien, zijn ouders doen misprijzen, alle banden – tot de heiligste toe – doen verbreken... om hem zo onder de plak van de Revolutie te brengen.
De koning maakt echter een einde aan het getalm van de Assemblée door op eigen gezag zijn vroegere minister van Scheepvaart, M. de Fleurieu, tot gouverneur te benoemen. In werkelijkheid willen Lodewijk XVI en Marie-Antoinette zelf de opvoeding van hun zoon verder ter harte nemen, tot groot genoegen van Lodewijk-Karel.
Maar de gebeurtenissen komen in een stroomversnelling : in maart wordt het decreet gestemd tegen de priesters die de eed van trouw aan de Republiek niet hebben willen afleggen ; in april verklaart de Revolutie de oorlog aan Oostenrijk ; in mei wordt de persoonlijke lijfwacht van de koning ontbonden. De kroonprins is daar erg verdrietig om, geschandaliseerd zelfs. Een koning zonder koninklijke garde ? Wat een nonsens !
Op een dag verneemt men op het paleis dat er een revolutie uitgebroken is op het eiland Saint-Domingue (het huidige Haïti). De Franse kolonisten worden er brutaal afgeslacht. De dauphin is aanwezig als de vertegenwoordiger van het eiland in audiëntie wordt ontvangen en een toespraak houdt die erg lovend is voor de koningin. Na afloop vraagt Lodewijk-Karel de tekst ervan op.
« Wat wil je ermee doen ? vraagt de koningin.
– Ik wil hem in mijn linkerzak steken, de kant van het hart. »
DE VAL VAN DE MONARCHIE
De koning heeft zijn veto gesteld tegen de decreten die gericht zijn tegen de uitgeweken monarchisten en de trouw gebleven priesters. Er hangt opstand in de lucht. In het Palais-Royal van de hertog van Orléans en in de club van de Jacobijnen worden plannen voor relletjes gesmeed. Op 20 juni vallen de tierende bataljons van Santerre de Tuilerieën binnen. Ze defileren vóór de koning, daarna vóór de koningin, en roepen hen beledigingen toe te midden van de algemene verwarring. Pas na drie bange uren is de koninklijke familie terug bijeen, omgeven door de trouw gebleven officieren en wachten.
Lodewijk-Karel vraagt na wat er geworden is van een nationale wacht die gewond werd toen hij de koning verdedigde :
« Hoe heet de wacht die mijn vader zo goed verdedigd heeft ? Ik wil zijn naam kennen om hem nooit meer te vergeten. »
Hij begrijpt steeds beter dat men doorheen de persoon van zijn vader in feite het koningschap wil vernietigen. Op 14 juli moet de hele familie zich opnieuw naar het Marsveld begeven om de derde verjaardag van de Revolutie te vieren. Er klinken vijandige kreten : « Weg met de koning ! », « Leve Pétion ! »... Pétion is op dat ogenblik de revolutionaire burgemeester van Parijs.
De kroonprins, in zijn uniform van nationale wacht, is verontwaardigd : « Ha zo, het is dus mijnheer Pétion die vandaag koning is ! » Hij grijpt de hand van zijn vader vast om er een zoen op te drukken :
« Neen, vader, u en niemand anders bent en blijft de koning, want u bent het die rechtvaardig en barmhartig is ! »
Iedereen bereidt zich voor op het ergste. Op de gezichten staat angst te lezen. De jonge prins – hij is nog maar zeven jaar ! – verwerft er een opmerkelijke rijpheid door.
In de nacht van 9 op 10 augustus wordt de alarmklok geluid in de hoofdstad. Tweehonderd edelen haasten zich naar de Tuilerieën om hun zwaard ten dienste van de koning te stellen. Lodewijk XVI maakt een ronde langs de verdedigingsposten, vergezeld van de koningin, de kroonprins en de prinses. De dappere verdedigers, die vol bewondering voor de koningin zijn, smeken haar om hun wapens aan te raken en verzoeken om de eer haar hand te mogen kussen. Ze nemen Lodewijk-Karel in hun armen en zweren dat ze voor hem zullen sterven.
Maar wat doet de zwakke vorst ? Omdat hij geen bloed wil vergieten verlaat hij het paleis van de Tuilerieën en zoekt onderdak in de manege, waar de Wetgevende Vergaderingzetelt, « als teken van onze liefde voor het volk ». Wat een dwaasheid... Want zo laat hij de Zwitserse wachten en de edelen in de steek die bereid zijn voor hem te sterven. Baron de Frémilly schrijft in zijn Memoires :
« Een koning met verstand en met het hart op de rechte plaats, die voor één keer eens in zichzelf zou geloofd hebben in plaats van eeuwig in de anderen te geloven, zo’n koning zou de gebeurtenissen van die dag beheerst hebben. Lodewijk XVI had zijn paard moeten bestijgen om in galop langs de rangen te rijden en de verdedigers aan te vuren... Als het gepeupel overwonnen was geweest, dan had hij Frankrijk terug in handen gehad. Twee compagnieën waren voldoende om de club van de Jacobijnen te sluiten. De koning zou als meester van de situatie de Wetgevende Vergadering binnengekomen zijn. De volksmenners konden onmiddellijk opgepakt worden. Vierentwintig uren waren voldoende om deze eerste maatregelen tot een goed einde te brengen, en kracht en tijd te geven voor de rest. »
Om kwart na zes in de vroege ochtend verschuilt de koninklijke familie zich in de manège, temidden van een onbeschrijflijk tumult en dreigende kreten : « Weg met de tiran ! », « Ter dood ! Ter dood ! »
(wordt vervolgd)
naar een artikel van broeder Bruno Bonnet-Eymard en
het boek van zuster Marie-Angélique van het Kruis
Hij is verrezen ! nr. 21, mei-juni 2006, pp. 7-15