De drie aanklachtenboeken
I. Tegen paus Paulus VI
IN 1965 eindigde het Tweede Vaticaans Concilie en begon de chaotische periode van het post-concilie. Veel traditionalisten waren door de toenemende anarchie in de Kerk zo ten einde raad dat zij hun blik richtten op Mgr. Marcel Lefebvre, die in het Zwitserse Ecône een seminarie had geopend met de tijdelijke toestemming van Rome “ om er de Traditie te ervaren ”. Maar de Franse traditionalistische bisschop paste er voor op de grote verantwoordelijken voor de Hervorming – waarvoor hij nochtans geacht werd een remedie te bieden – met de vinger te wijzen : de Paus en het Concilie.
Abbé G. de Nantes spoorde Mgr. Lefebvre, die over het gezag van een bisschop beschikte, publiekelijk aan om « zijn slagen te richten op het hoofd » (“ frapper à la tête ”), dat wil zeggen om de paus openlijk te beschuldigen van ketterij, schisma en schandaal. « Zolang u het Hoofd spaart, zult u de ledematen niet kunnen beheersen. Zolang u gehoorzaamt aan het Hoofd, zult u vermorzeld worden door de klauwen en tanden van de MASDU » (CRC nr. 89, februari 1975, p. 2).
Mgr. Lefebvre ondernam niets en wat vroeg of laat moest gebeuren, gebeurde ook, zoals abbé de Nantes voorzien had. De bisschop kreeg van Rome het bevel om zijn seminarie te sluiten. Ondanks het verbod wijdde hij op 29 juni 1976 vijftien priesters, in afwachting van het voltrekken van zijn schisma twaalf jaar later met de wijding van vier bisschoppen zonder pauselijk mandaat. « Wat een puinhoop ! », schreef onze vader. « Gelijk hebben wat de essentie van de zaak betreft en zichzelf in het ongelijk stellen door zich af te scheiden van de Ene Kerk van Jezus Christus » (CRC nr. 108, augustus 1976, p. 2). En hij waarschuwde zijn vrienden en lezers dat het voortaan « niet alleen zinloos, maar ook fout » was de stichtingen van Mgr. Lefebvre te steunen.
Gedurende al die jaren veranderde het hart van Paulus VI niet en nam God zijn ambt niet van hem af om het toe te vertrouwen aan een waardiger persoon. Onze vader moest in januari 1973 vaststellen hoe de Kerk aan een echte zelfvernietiging bezig was :
« De catechismussen bederven overal de zuivere kinderzielen en ondermijnen het geloof van de priesters zelf. Het Heilig Misoffer is het voorwerp van ontelbare heiligschennissen waartoe alle richtlijnen uit Rome aanleiding geven. Het gaat zover dat de werkelijke Tegenwoordigheid van het Lichaam en het Bloed van Christus in dit sacrament geminacht wordt. De seksuele obsessie die de geestelijkheid en de religieuzen verscheurt, dringt binnen in hun colleges en levert de christelijke samenleving uit aan ontsporingen die buitengewoon gevaarlijk zijn voor de toekomst van de godsdienst en de beschaving. De politiek is doorgedrongen in het heiligdom : zij predikt opstand tegen de laatste katholieke staten, dweept bij ons met het socialisme en kruipt in het stof voor de machthebbers in de Oostbloklanden. De verering van de Vrede, als ging het om een godheid, betekent verraad van de vrije wereld op het moment dat de dreiging van een invasie [door de Sovjetunie] realiteit is » (CRC nr. 64, januari 1973, p. 1).
Abbé G. de Nantes verbaasde er zich over dat vóór hem geen anderen opgestaan waren, personen begiftigd met wijsheid en kennis, deugden en heiligheid. Zijn besluit stond vast : « We moeten de ultieme stap zetten die wij mogen én moeten zetten. We moeten naar Rome gaan om bij de Paus in persoon te protesteren aangaande de ketterij, het schisma en het schandaal waarvan hij zelf de eerste verantwoordelijke is » (ibid.).
Onze vader nam de zware taak op zijn schouders om de akte van beschuldiging op te stellen, niet om zelf over de paus te oordelen – wat geen enkele gelovige toekomt – maar om de Opperherder van de Kerk aan te sporen in zijn eigen zaak zélf een verdict uit te spreken dat soeverein, onfeilbaar en bevrijdend zou zijn.
Na tevergeefs om een audiëntie gevraagd te hebben en vervolgens zijn komst naar Rome aangekondigd te hebben, presenteerde abbé de Nantes zich op 10 april 1973 aan de Bronzen Poort, vergezeld van broeders van zijn communauteit en ongeveer zestig vrienden van de beweging van De Katholieke Contrareformatie. Hij had een Liber accusationis, een Aanklachtenboek, van 102 bladzijden bij zich waarin een hele reeks beschuldigingen werd opgesomd tegen een conciliair systeem « dat de gevaarlijkste en meest subtiele oorlogsmachine blijkt te zijn die ooit in de Kerk is ingevoerd om haar ten gronde te richten. »
Paulus VI werd beschuldigd van het nastreven van een hersenschim : de opbouw van een nieuwe wereld waarin de godsdienst nog slechts de rol van geestelijke animatie zou vervullen. Om daartoe te komen heeft de paus de Kerk ontdaan van haar goddelijk gezag en heeft hij de eredienst van de Mens afgekondigd.
DE AFSCHAFFING VAN HET GODDELIJK GEZAG VAN DE KERK
Paulus VI legde met geweld aan de Kerk de godsdienstvrijheid op, die nochtans voorheen op definitieve wijze veroordeeld was ; zo brak hij dus met het Leergezag van al zijn voorgangers. Hij weigerde ook zijn rechtmatig pauselijk gezag uit te oefenen. Hij wou liever graag gezien worden dan gehoorzaamd, liever sympathiek overkomen dan bevelen, met minachting voor de rechten en de wil van Jezus Christus, van wie hij nochtans de Plaatsvervanger was. Het gevolg was dat onder zijn pontificaat allerlei dwalingen en schandalen de kop opstaken, die hij niet wou verhelpen en waarvan hij de instemmende medeplichtige was. Twee voorbeelden spreken boekdelen.
Eerst en vooral was er de schandalige affaire van de “ Hollandse catechismus ” [officieel de Nieuwe Katechismus, gepubliceerd door de Nederlandse bisschoppen in 1966], waarvan de paus wist dat hij ketters was, zoals blijkt uit de precisering van de Geloofsbelijdenis die hij in 1968 uitgaf. Niettemin deed hij niets om de wereldwijde verspreiding van die zogezegde catechismus tegen te houden. Door de schuld van de Opperherder zelf werd het onderricht van het geloof in heel de Kerk onherstelbare schade toegebracht.
Een ander schandaal was het opgeven van hun roeping door duizenden priesters en religieuzen, nadat de paus op 2 februari 1964 een commissie ad hoc had opgericht en had laten weten dat hij de geloften zou annuleren van iedereen die er hem om vroeg. Hij aanvaardde dus dat geestelijken ontslagen werden van hun geloften om de dag daarop in de Kerk vóór God te kunnen huwen, met zijn zegen van verstoten maar tevreden Bruidegom ! Hij legde God op zichzelf terug te trekken ten voordele van de liefde voor een schepsel en maakte zichzelf zo tot de grootste verleider van zijn priesters en de machtige medeplichtige van het vlees... terwijl de plicht van de ware naastenliefde van hem vereiste dat hij “ neen ” zou zeggen, verdriet doen, tegenspreken en de kuisheid opleggen.
« Zoals in alle perioden van decadentie is de teloorgang van de moraal in de Kerk het gevolg van het huwelijk van de priesters. Maar voor de eerste keer in de geschiedenis gebeurt dat met de instemming, de medeplichtigheid en de medewerking van de Plaatsvervanger van Christus. » De zedenschandalen die vandaag aan het licht komen in de schoot van de Kerk, laten toe de omvang te meten van de dramatische beslissing om het priestercelibaat op de helling te zetten. De persoonlijke verantwoordelijkheid van Paulus VI is verpletterend.
Niet alleen heeft paus Montini toegelaten dat alle mogelijke dwalingen de Kerk profaneerden, hij heeft zich tegelijkertijd schuldig gemaakt aan een opstand tegen de Kerk, door haar verleden te belasteren en door het misprijzen voor haar eeuwenoud patrimonium te onderwijzen. De hervorming van de liturgie was daarvan een pijnlijke illustratie : hij maakte misbruik van het Concilie en van de gehoorzaamheid die hem verschuldigd was om die hervorming op te leggen. Zij bleek het voornaamste werktuig te zijn in de verminking van het kerkelijk Leergezag, door het overhoop halen van de riten van de sacramenten en het in vraag stellen van het offerkarakter van de Mis.
Ecclesiam suam van 6 augustus 1964 werd voorgesteld als een encycliek « zonder plechtig en leerstellig karakter, die geen welbepaald onderricht van morele of sociale aard wil voorstellen. » Paulus VI stelde zo een nieuwe relatie in tussen de Kerk en de wereld : de Kerk wil geen op gezag gebaseerd onderricht meer verstrekken, ze wil enkel « een gesprek voeren » en bij elke gelegenheid de dialoog propageren. Maar tegelijkertijd maakte de paus aanspraak op verlichting door de H. Geest ; op die manier koppelde hij als eerste Opperherder in de geschiedenis aan zijn persoonlijk leergezag vol nieuwlichterijen « een niet-canonieke en zogezegd goddelijke onfeilbaarheid, die niet autoritair was, maar veeleer een vorm van verleiding zonder verdere verplichting. »
Zo veegde Paulus VI het traditioneel Leergezag van de tafel opdat de Kerk zich zou laten aanvaarden als de dienares van de wereld, waarover Satan nochtans heerst. De paus beeldde zich in dat alle mensen in de grond goed zijn en de roeping hebben om zich te verenigen, omdat ze zogezegd begeesterd worden door een oprecht verlangen naar vriendschap, vrede en gerechtigheid. De taak van de Kerk ? Aan de wereld een “ supplement ” van geloof en liefde schenken. « En dat zonder op welke wijze dan ook het gerechtvaardigd seculier karakter van de aardse Stad te beledigen ; enkel door een stille osmose op basis van voorbeeld en geestelijke deugd » (pauselijk sermoen van 17 juni 1965). In werkelijkheid betekende dit dat de Opperherder de opdracht verraadde die Christus hem had toevertrouwd en die de paus verplichtte de nieuwe, ideale, geseculariseerde Stad niet te versterken, maar te vervloeken als een constructie die de Heer uitdaagt.
Het gevolg van die visie was de devaluatie van de dogma’s, van de geboden van God die beschouwd werden als hinderpalen voor de universele broederschap en van de sacramenten, nutteloos voor de bouwwerf van de nieuwe wereld. Het eindpunt was de vernietiging van heel onze godsdienst, die geroepen werd om te verbroederen met alle andere religies in een louter aards werk, dat voor hen allemaal de nieuwe en gemeenschappelijke reden van bestaan is. De katholieke Kerk als instelling stortte in : van de christenen werd verwacht dat zij hun eigenheid zouden verloochenen en, zonder het terdege te beseffen, de weg van de geloofsafval zouden inslaan, een weg die de paus zelf geopend had in naam van een christelijk humanisme dat atheïstisch geworden was.
De katholieke godsdienst werd zo een opinie te midden van andere opinies en hield op de leefwereld van de mensen te sturen. « Het objectief karakter ervan stompt af. Hel, hemel ? Genade van God of vervloeking ? Vroomheid, goddeloosheid ? Het verliest allemaal zijn betekenis », stelde abbé de Nantes vast. « Wat dan echter groeit, is de hoogmoed van de mens, die door U, Heilige Vader, in de dialoog opgeroepen wordt om rechter te worden in de goddelijke zaken. Het christelijk universum is gekanteld op de dag waarop U de dialoog hebt uitgeroepen tot de enige wettige methode van het nieuwe apostolaat : in plaats dat God de mens oordeelt, is het nu de mens die gevraagd wordt God te oordelen. »
HET UITROEPEN VAN DE EREDIENST VAN DE MENS
De intieme drijfveer van Paulus VI was zijn mateloze liefde voor elke mens, wie hij ook is, een liefde die haar voorwerp vereert en Waarheid en Wet naast zich neerlegt : « Liefde, liefde voor alle mensen van vandaag, wie zij ook zijn, liefde voor iedereen ! » (pauselijke toespraak van 14 september 1965).
Die onvoorwaardelijke liefde, die niet meer afhangt van de liefde tot God en niet meer door Hem geregeld wordt, leidt tot de idealisering en aanbidding van haar voorwerp en brengt de paus tot het meest extravagante geloof in de mens : « Wij hebben vertrouwen in de mens, wij geloven in de kern van goedheid in elk hart, wij kennen de motieven van rechtvaardigheid, waarheid, hernieuwing, vooruitgang die aan de basis liggen van zoveel mooie initiatieven, zoveel contestatie en, jammer genoeg, ook soms zoveel geweld » (verklaring van 2 december 1970 in Sydney).
Dit geloof in de mens is niets anders dan de eredienst van de Mens die de H. Vader openlijk durfde afkondigen in de conciliaire aula op 7 december 1965 :
« De Kerk van het Concilie heeft zich inderdaad veel beziggehouden met de mens, met de mens zoals hij werkelijk in onze tijd verschijnt, de levende mens, de mens die volledig met zichzelf bezig is, de mens die van zichzelf niet alleen het middelpunt maakt van alles wat hem interesseert, maar die zich durft uitroepen tot beginsel en laatste reden van elke realiteit. Het seculier en profaan humanisme is tenslotte verschenen in zijn verschrikkelijke gedaante en heeft in zekere zin het Concilie uitgedaagd. De religie van God die mens geworden is, kwam oog in oog te staan met de religie (want het is er een) van de mens die zichzelf tot God maakt.
« Wat is er gebeurd ? Kwam het tot een botsing, een gevecht, een banvloek ? Dat had kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. De oude geschiedenis van de Samaritaan is het model geweest voor de spiritualiteit van het Concilie. Een grenzeloze sympathie heeft haar helemaal overrompeld. De ontdekking van de menselijke noden – en ze zijn des te groter naarmate de zoon van de aarde [sic !] zichzelf groter maakt – heeft de aandacht van deze vergadering opgeslorpt.
« Jullie, moderne humanisten, die de transcendentie van de hogere zaken afwijzen, erken tenminste deze verdienste van het Concilie en erken ons nieuw humanisme : ook wij, wij meer dan wie ook, koesteren de eredienst van de Mens. »
Onze vader gaf volgend commentaar : « In tegenspraak met de aanmaningen tot voorzichtigheid en het onfeilbaar onderricht van al uw voorgangers wilt u, in uw apostolische “ goedheid ”, de Samaritaan uit het Evangelie zijn die zich liefdevol neerbuigt over elke mens, zijn broeder... En dat gevoelen van mateloze liefde brengt u ertoe u te verzoenen met de Goliath van de moderne wereld, neer te knielen voor de Vijand van God die u uitdaagt en u haat. In plaats van moed te scheppen en, zoals David, de strijd aan te binden met de Tegenstander, verklaart u hem uw liefde, u vleit hem en u wil zich in zijn dienst stellen ! Uw “ naastenliefde ” verwordt tot cultus en dienst van de Vijand van God en om hem te behagen gaat u zover met hem te rivaliseren in zijn dwaling en zelfs in zijn godslastering. »
Paulus VI had er geen behoefte aan het Aanklachtenboek te lezen. Hij kende de beschuldigingen die abbé de Nantes tegen hem inbracht dankzij het proces van 1968, toen de rechters tegen zijn aanklager geen enkele leerstellige dwaling konden weerhouden. Om zijn theorieën niet te moeten herroepen en met minachting voor de plichten van zijn ambt trachtte de paus het onderzoek van de beschuldigingen te verhinderen. Zijn enige antwoord was de ontplooiing van verschillende dichte rijen gewapende carabinieri en agenten in burger vóór de Bronzen Poort om onze vader de pas af te snijden...
Hoe dan ook, de Liber accusationis op zich volstaat om de heiligverklaring ongedaan te maken van de man die sinds 14 oktober 2018 onze altaren profaneert !
broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 103, januari-februari 2020