« AL WAT VLAANDERENS GROOTHEID MAAKT »
EEN KATHOLIEK ANTWOORD
OP DE CANON VAN VLAANDEREN
Dit artikel werd in twee delen gepubliceerd in De actualiteit doorgelicht (juni 2023 en juli-augustus 2023). Op aanvraag van verschillende lezers stellen wij het nu ook ter beschikking van een groter publiek door het op te nemen in Hij is verrezen ! Wij hebben slechts enkele kleinere wijzigingen aangebracht.
IN mei 2023 verscheen de Canon van Vlaanderen : zestig ijkpunten uit de geschiedenis van de regio Vlaanderen. De auteurs steken niet weg dat zij hun werkstuk beschouwen als « een uitnodiging om als burger een plaats te zoeken in een pluralistisch en divers Vlaanderen » (p. 5). Dat betekent dat de opstellers van de Canon zich scharen achter de zogezegde “ waarden ” en “ normen ” van onze huidige samenleving. Zo vinden we op nummer 52 de pil, op nummer 56 Rock Werchter en op nummer 58 het homohuwelijk, naast compleet waarden-loze figuren als Hugo Claus (nummer 51) of Jacques Brel (nummer 53). De Canon is in die zin de weergave van de heersende mentaliteit in een Vlaamse maatschappij die haar christelijke wortels volledig verloochent.
Als gelovigen, als katholieken, moeten wij ons kritisch opstellen tegenover de voorgestelde ijkpunten. Wij zijn een minderheid geworden van wie de overtuiging brutaal onder de mat wordt geveegd, maar dat betekent niet dat wij geen recht van spreken hebben : wij moeten durven opkomen voor wat ons dierbaar is. De antikatholieke, liberale en decadente Vlaamse samenleving van vandaag dragen wij niet in ons hart. Wij dromen van een ander Vlaanderen, een Vlaanderen dat trouw is aan zijn christelijk en katholiek verleden en er opnieuw het fundament van de toekomst wil van maken.
Daarom hebben wij besloten tot een denkoefening : waar kunnen wij als gelovige Vlamingen naar opkijken, wat moet deel uitmaken van een échte Vlaamse canon, dat wil zeggen een canon die beantwoordt aan Gods plan om van onze regio een katholieke natie te maken ? Onze 44 ijkpunten putten wij uit de doctrine van De katholieke Contrareformatie in de 20ste/21ste eeuw. Ter attentie van de geïnteresseerde lezer verwijzen we bij veel punten naar een artikel op onze site dat meer toelichting bij onze keuze geeft of citeren we uit de Franse CRC.
1. Gallo-Romeins Tongeren, bakermat van de beschaving
Ook de Canon van Vlaanderen heeft voor Tongeren gekozen (nr. 5) en die keuze is terecht. Belangrijk is echter niet Ambiorix (van wie de Canon een paginagrote foto publiceert) : ambitieuze figuren als hij of Vercingetorix in het huidige Frankrijk waren helemaal geen “ vrijheidsstrijders ” ; ze hebben Caesar bestreden om hun stam onder de knoet van het Keltische heidendom met zijn wreedaardige druïden en mensenoffers te houden. Het waren mannen van het verleden.
« De echte Gallische elite daarentegen voelde zich aangetrokken tot het bondgenootschap met de Romeinen, omdat zij zo toegang kregen tot een hogere vorm van beschaving. Toen de vierhonderd “ steden ” die Gallië telde een keuze moesten maken tussen de Romeinse voogdij of de Germaanse overheersing, gaven ze zich aan Rome eerder dan dat zij door haar veroverd werden. De legende heeft de “ vrijheidsdrang ” van onze voorouders schromelijk overdreven : de grote massa verlangde naar vrede en de Gallische senaten kozen voor de Romeinse orde » (abbé de Nantes, Histoire volontaire de sainte et doulce France). Zo ontstonden Gallo-Romeinse steden zoals Tongeren, die zich ontwikkelden dankzij de weldaden van de Pax Romana.
2. Sint-Servaas, onze eerste bisschop
Maar de Canon vertelt niet het hele verhaal. Toen het Rijk vanaf de 4de eeuw begon te bezwijken onder de invallen van de Germanen, waren het de plaatselijke bisschoppen – die vaak vóór hun wijding een belangrijk ambt hadden bekleed – die het gezag overnamen en hun volk doorheen de moeilijke tijden loodsten. Denken we bv. aan de H. Augustinus in Hippo of de H. Ambrosius in Milaan, die werkelijk de eretitel van Defensor civitatis, “ Beschermer van de stad ”, verdienden.
« Deze mannen, die de enige werkelijke autoriteit vormden in de toenemende chaos, zetten verder wat de macht van Rome had uitgemaakt : de praktische zin, het organisatorisch genie en de kunst om te regeren » (Franse CRC nr. 241 van maart 2023). In onze gewesten was de eerste historisch betuigde bisschop de H. Servaas (overleden ca. 384), Tungrorum episcopus, die vol vuur de om zich heen grijpende ketterij van Arius bestreed en zich afzette tegen het arianisme op het concilie van Rimini. Hij zou de bisschopszetel verplaatst hebben van Tongeren naar Maastricht, waar hij ook begraven werd. De Sint-Servaasbasiliek in Grimbergen, abdijkerk van de norbertijnen, is aan hem gewijd.
3. De H. Amandus, apostel van de Lage Landen
Wat is essentiëler geweest voor onze gewesten dan de kerstening ervan ? De vrijzinnige Canon maakt er nochtans letterlijk geen punt van... Ongelooflijk maar waar ! In de 7de eeuw kwam de evangelisatie in de Lage Landen plots in een stroomversnelling. De “ eeuw van de heiligen ” brak aan : de periode van 625 tot 739, waarin missionarissen uit allerlei landen de kerstening bij ons ter harte namen. We denken aan de H. Eligius, de H. Remaclus, de H. Trudo, de H. Lambertus, de H. Hubertus en vele anderen.
Voor wat vandaag Vlaanderen heet, was Sint- Amandus (589-675), geboortig uit Aquitanië, een sleutelfiguur. Vanuit de door hem gestichte abdij van Elno (in het huidige Noord-Frankrijk) ondernam hij bekeringstochten in het woeste noorden van Gallië waar heidense denkbeelden en praktijken nog schering en inslag waren. Hij leidde bovendien een bekwame clerus op. « Omdat hij onze streken geëvangeliseerd heeft van de oevers van de Schelde tot die van de Maas, van het land van Gent tot aan de omstreken van Antwerpen en verder Taxandrië, Brabant en Haspengouw, verdient Sint-Amandus het meer dan wie ook om beschouwd te worden als de apostel van het Vlaamse land » (zie het artikel : De H. Amandus en de kerstening van de Lage Landen).
4. Karel de Grote en de Karolingische renaissance
Om hem kan ook de Canon niet heen en dat is maar best ook. In 771 werd Karel alleenheerser van het Frankische rijk, dat hij door oorlogen te voeren gevoelig uitbreidde en dat onder zijn bewind zijn grootste omvang kende. Zijn kroning tot keizer door de paus in Rome op kerstdag 800 betekende de wedergeboorte van het aloude West-Romeinse rijk als Heilig Rooms Rijk. De patriarch van Jeruzalem zond de sleutel van de H. Grafkerk naar de nieuwe Caesar als symbolische erkenning van Karels beschermheerschap over de christenheid.
Aan hem danken wij de Karolingische renaissance, een opvallende opleving van kunst, architectuur en literatuur die het zogezegde “ barbaarse ” karakter van de vroege middeleeuwen logenstraft. De grootste verwezenlijking van de keizer moet allicht op onderwijsgebied gesitueerd worden : het herstel van het antieke concept van de “ zeven vrije kunsten ” (septem artes liberales), een combinatie van taalkundige en wiskundige vorming. Centra van kennisoverdracht waren de kloosters, waar een bekwame leidinggevende klasse werd opgeleid. Op hetzelfde moment redden de monniken veel antieke Latijnse teksten door ze in hun scriptoria te kopiëren.
5. Het Gentse Gravensteen en het feodale Vlaanderen
Een iconisch monument is het Gravensteen in Gent, de enige overgebleven middeleeuwse burcht in Vlaanderen. In zijn huidige vorm dateert het imposante bouwwerk, waar de graven van Vlaanderen resideerden tot in de 14de eeuw, uit 1180. Het is het symbool bij uitstek van de middeleeuwse feodaliteit, het systeem waarbij leenheer en leenman met elkaar bindende afspraken maakten over wederzijdse rechten en verplichtingen.
Aan de basis van het feodale concept ligt de overtuiging dat de gezagsuitoefening een piramide vormt met bovenaan God zelf, de allervoornaamste autoriteit. Men onderwerpt zich probleemloos aan een gezag waarin zich de goddelijke almacht manifesteert. « Geen enkel gezag kan blijven duren wanneer het enkel en alleen op dwang steunt, want dan verwordt het tot tirannie. Het moet een natuurlijke legitimiteit verwerven door de diensten die het bewijst aan de onderdanen, die op hun beurt erkentelijkheid betonen ; daardoor wordt het gezag geconsacreerd. Die diensten hebben betrekking op de natuurlijke noden : de orde handhaven, de rechtspraak doen eerbiedigen, het land verdedigen tegen de vijand, de voorwaarden voor de welvaart verzekeren » (punt 79 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte).
6. De Z. Karel de Goede, model van een christelijk vorst
Karel, bijgenaamd de Goede, was graaf van Vlaanderen van 1119 tot zijn dood in 1127. Hij was de zoon van de H. Knoet IV, koning van Denemarken, die zijn bewind afstemde op de belangen van de Kerk en om die reden door zijn vijanden verraderlijk vermoord werd in de kerk van Odense ; hij werd uitgeroepen tot martelaar en beschermheilige van Denemarken. Zijn weduwe Adele van Vlaanderen vluchtte met haar zoontje naar haar thuisland. Daar kreeg Karel een verzorgde opvoeding en al vlug bleek dat hij de vroomheid en goedheid van zijn vader geërfd had.
Hij volgde zijn kinderloze neef op als graaf en bestreed met grote overtuiging onrecht en armoede, zoals we weten uit het bewaard gebleven relaas van hofsecretaris Galbert van Brugge over zijn meester. Tijdens de grote hongersnood van 1125 liet Karel aan de behoeftigen brood uitdelen en ondernam hij actie tegen woekeraars die graanvoorraden stockeerden om ze voor schandalig hoge prijzen te verkopen. Dat werd zijn dood : samenzweerders vermoordden hem terwijl hij aalmoezen uitdeelde in de Brugse Sint-Donaaskerk. Wij nemen hem op in onze lijst omdat hij een voorbeeld blijft van waarachtig christelijk leiderschap, dat de machtigen niet naar de ogen kijkt en de zwakken bijstaat, dat in navolging van Jezus niet beoogt gediend te worden, maar te dienen.
7. Diederik van de Elzas en de relikwie van het H. Bloed
De Vlaamse graven namen deel aan de kruistochten, die tegenwoordig door atheïstische historici – zoals die van de Canon, die er geen woord aan wijden – worden weggezet als bloeddorstige rooftochten, maar die in werkelijkheid « de hoogste uitdrukking zijn geweest van de diep-christelijke middeleeuwse geest, die doordrongen was van de overtuiging dat God éérst gediend moet worden » (zie het artikel : Robrecht II en de Eerste Kruistocht). Diederik en zijn Vlaamse ridders schoten het bedreigde christelijke koninkrijk Jeruzalem ter hulp tijdens de Tweede Kruistocht (1147-1148), waartoe de H. Bernardus van Clairvaux had opgeroepen.
Volledig succes bleef uit, maar onze graaf ontving voor zijn inzet wel de kostbare relikwie van het H. Bloed van Christus. « Jozef van Arimatea zou bij de begrafenis en wassing van Jezus’ Lichaam het Bloed uit zijn wonden opgevangen en bewaard hebben. Het was een geschenk van eerste rang, dat door Diederik dankbaar meegenomen werd naar Vlaanderen en de ereplaats kreeg in de hofkapel bij de grafelijke burcht in Brugge, waar de relikwie nog altijd bewaard en vereerd wordt » (zie het artikel : Diederik van de Elzas en de Tweede Kruistocht ; in deze studie wordt ook bewezen dat de relikwie wel degelijk door Diederik werd meegebracht).
8. De norbertijnenabdijen, bakens in het Vlaamse land
Averbode, Tongerlo, Grimbergen, Postel en Park : in onze regio zijn de abdijen van de norbertijnen of premonstratenzers een begrip, niet in het minst om het schitterende architecturale erfgoed dat de monniken tot stand gebracht hebben. De H. Norbertus, afkomstig uit het Maasland, stichtte in 1121 een kloosterorde van reguliere kanunniken die de regel van Sint-Augustinus aannamen. De religieuzen moesten zich spiegelen aan de eerste christengemeente in Jeruzalem : onderlinge liefde in gemeenschappelijk gebed en gemeenschap van goederen. De term die hun spiritualiteit samenvat is “ communio ”.
Norbertus stichtte de (nu verdwenen) Sint-Michielsabdij in Antwerpen, die op haar beurt verantwoordelijk was voor andere vestigingen, vaak op vraag van plaatselijke heren. Vanaf het begin hebben de norbertijnen zich niet alleen aan contemplatie binnen de kloostermuren gewijd, maar ook aan de zielzorg buiten de muren, in de lijn van de stichter die op oudere leeftijd tot aartsbisschop van Maagdenburg werd gewijd. Tot op vandaag nemen de “ witheren ” pastorale taken op zich. Hun bijdrage aan het geestelijke leven van de Vlamingen door de eeuwen heen kan moeilijk overschat worden.
9. De Vlaamse begijnhoven, centra van een Godgericht leven
Ook op onze lijst verdienen de wereldberoemde begijnhoven een plaats. De ondertitel die de Canon van Vlaanderen gebruikt, « Vrouwen verenigen zich », is misplaatst en doet het voorkomen of de begijntjes de emancipatie in gang gezet hebben ! Begijnen waren ongehuwde vrouwen of weduwen die besloten zich terug te trekken uit de wereld en in gemeenschap te leven, met de bedoeling hun leven te heiligen en meer op God te richten. Ze deden dat in zelfgekozen armoede en in kuisheid. Ze volgden geen regel en legden geen eeuwige geloften af. Voor het overige voorzagen ze in hun eigen levensonderhoud en mochten ze ook op elk moment vertrekken om te huwen.
Dat de Kerk deze lekenbeweging per definitie wantrouwde, zoals de Canon schrijft, stoelt nergens op. Integendeel, de paus schonk kerkelijke goedkeuring in 1216, waarop overal in Noordwest-Europa begijnhoven werden gesticht. Vooral in onze streken bereikte het fenomeen een hoge bloei, mede door het feit dat de begijnen konden rekenen op het vertrouwen en de steun van de lokale bisschoppen. Veel begijnen baden elke dag het officie en legden zich toe op het bidden van de rozenkrans, waardoor de verspreiding van deze devotie een bijzondere impuls kreeg.
10. De Hanswijkprocessie, uiting van diepe volksdevotie
Wat de typisch Vlaamse stoeten en ommegangen betreft, kiest de Canon voor het Ros Beiaard in Dendermonde, maar wij opteren voor de Mechelse Hanswijkprocessie. Want wat is er mooier dan die vrome processies waarin de godsdienstigheid van ons volk tot uitdrukking komt, van de grote evenementen zoals de H. Bloedprocessie in Brugge of de boetprocessie in Veurne tot de bescheidener parochiale processies die tot aan het jongste concilie zo kenmerkend waren voor het kerkelijke leven ?
Toen Mechelen in 1272 getroffen werd door de pest, wilden de inwoners van het gehucht Hanswijk “ hun ” miraculeuze beeld van Onze-Lieve-Vrouw in processie tot binnen de stad dragen, maar de bange stedelingen vreesden voor een oproer en sloten de poorten. Daarop hieven die van Hanswijk het Ave Maris Stella aan ; bij het vers “ Monstra te esse matrem ” (“ Toon dat gij onze Moeder zijt ”) gingen de Maneblussers door de knieën... als de Brusselsepoort al niet vanzelf openging, zoals de traditie zegt ! Meteen daarna kwam er een einde aan de vreselijke ziekte. Zo ontstond de jaarlijkse dankprocessie waarbij men het beeld van de Moeder Gods plechtig van de basiliek van Hanswijk naar de Sint-Romboutskathedraal draagt. Dit jaar vierde dat indrukwekkende gebeuren zijn 750ste verjaardag !
11. De gildehuizen, symbolen van een corporatief beroepsleven
Gilden en ambachten – met een algemene term ook aangeduid als corporaties – groepeerden personen die eenzelfde beroep uitoefenden « met het oog op de best mogelijke vervulling van hun specifieke dienst aan de maatschappij. Daartoe waren het behoud van hun interne solidariteit en de verdediging van hun rechten en privileges noodzakelijk. Zij regelden zelf hun activiteiten, legden zich eisen op inzake competentie, reglementeerden hun arbeid en ontwikkelden instellingen voor onderlinge hulp » (punt 138 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). In plaats van patroons en arbeiders, directeurs en personeel tegen elkaar op te zetten, zoals in de nasleep van de Franse Revolutie realiteit geworden is, verbinden en verzoenen corporaties mensen binnen eenzelfde beroepstak. Het herstel ervan zou een oplossing bieden voor de voortwoekerende “ sociale kwestie ”!
Corporaties hadden een heilige als schutspatroon, voor wie een altaar bekostigd werd in de parochiekerk. Gildehuizen vinden we in alle grote steden van de Vlaamse regio. Ze stralen het belang uit van het corporatief stelsel dat kenmerkend was voor de middeleeuwen (maar ook nadien) en aan de basis lag van onze toenmalige welvaart.
12. Jan van Ruusbroec, een hooggestemde mystieke ziel
De Brabander Ruusbroec (1293-1381), die in 1908 door de H. Pius X zalig werd verklaard, was eerst vele jaren kapelaan van de Brusselse Sint-Goedelekerk. Met bisschoppelijke toelating trok hij zich vervolgens met twee andere geestelijken terug in de kluis van Groenendaal in het Zoniënwoud. Toen de kleine gemeenschap een achttal leden telde, nam ze de regel van Sint-Augustinus aan en werd Ruusbroec de eerste prior. In de eenzaamheid van het woud ontving hij grote geestelijke genaden en werd hem inzicht gegund in de goddelijke mysteries. In zijn belangrijkste werk, Die geestelike brulocht, legt hij uit dat het geestelijke leven in drie stappen verloopt : het werkende leven, het innige leven en het Godschouwende leven. Ruusbroec benadrukt dat de mysticus die het hoogste stadium bereikt de twee vorige nooit mag verwaarlozen : hij moet ze verder beoefenen in een geest van vereniging met God.
Zijn spiritualiteit had, onder meer door de vertaling van zijn traktaten in het Latijn en in verschillende volkstalen, grote invloed op zijn tijdgenoten, ook buiten de Lage Landen. Los van zijn intrinsieke waarde verdient hij daarom een plaats op onze lijst.
13. Het geslacht Keldermans en de triomf van de Brabantse gotiek
Hoeveel hebben we op het vlak van de architectuur niet te danken aan het Mechelse bouwmeestersgeslacht Keldermans ! Ze waren actief in de 15de en 16de eeuw en dankten hun succes aan het feit dat zij een totaalconcept aanboden : zowel het ontwerp als de uitvoering én de levering van de bouwmaterialen. Hun kennis en kunde werden van generatie op generatie doorgegeven. Bovendien bekwaamden sommige leden van de familie zich in de beeldhouwkunst.
Roem verwierven zij allereerst met de toren van de Sint-Romboutskathedraal in hun geboortestad, een schepping van Jan II Keldermans en zijn zoon Andries. Antoon I creëerde de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle, maar was vooral actief in Holland en Zeeland. Beeldhouwer Matthijs II werkte verschillende jaren aan de Leuvense Sint-Pieterskerk. Antoon II ontwierp en bouwde het Broodhuis op de Brusselse Grote Markt. Rombout II schiep het paleis van Margaretha van Oostenrijk in Mechelen, de stadhuizen van Gent en Zoutleeuw, de Sint-Catharinakerk van Hoogstraten (de “ kathedraal van de Kempen ”, een naar de Hemel opstijgend gebed in steen). Laurens II tenslotte voltooide de werken aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
14. De hertogen van Bourgondië en de orde van het Gulden Vlies
Dat de Lage Landen zeer veel verschuldigd zijn aan de hertogen van Bourgondië, die vanaf 1369 onze soevereinen werden, staat buiten kijf. Zij smeedden onze gewesten aaneen tot wat later de Habsburgse Nederlanden zouden worden. In 1430 stelde Filips de Goede in Brugge de ridderorde van het Gulden Vlies in. Daarin nam hij vooraanstaande edelen uit zowel Bourgondië als onze regio op. Politiek gezien was de orde een middel om de adel uit de erg verschillende gebiedsdelen aan het gezag van de soeverein te binden, zo lezen we in de Canon van Vlaanderen.
Maar er was meer. Paus Leo X erkende de orde in 1516 en schonk de Vliesridders allerlei privileges, zoals het recht op een altare portabile, wat het mogelijk maakte dat in hun huishouding de Mis werd opgedragen. De ridderorde werd niet enkel beschouwd als een staatsinstelling, maar ook als een religieuze gemeenschap. Protestanten waren uitgesloten van lidmaatschap. Ook onder de latere Habsburgers ging het altijd om een keurgroep van katholieke aristocraten, gekozen om hun loyaliteit aan de vorst. De huidige grootmeester, Karel van Habsburg, onderstreept dat de orde focust op « ridderlijke deugden, respect voor de katholieke Kerk en in het bijzonder de verering van de Maagd Maria ».
15. Het Lam Gods en de Vlaamse Primitieven
We zijn het volledig eens met de keuze van de Canon voor het beroemde drieluik van de gebroeders Van Eyck, dat representatief is voor de 15de-eeuwse schilderkunst in onze regio. “ De aanbidding van het Lam Gods ” wordt tot de hoogtepunten van de Europese schilderkunst gerekend. Op het kunstwerk zien we hoe heel de mensheid toestroomt naar het Lam, Jezus Christus, die zijn Bloed vergoten heeft om ons te verlossen : de rechtvaardige rechters en de ridders van Christus, de kluizenaars en de bedevaarders, de belijders, de heilige vrouwen en de Kerkvaders. Bovenaan smeken Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jan de Doper voor ons ten beste bij de Koning der Koningen en Heer der Heren.
De Vlaamse Primitieven, met kunstenaars als Jan Van Eyck, Hans Memling, Dirk Bouts, Rogier van der Weyden en Hugo van der Goes, waren niet allemaal geboortig uit het huidige Vlaanderen, maar ze werkten wel hier omdat de zuidelijke Nederlanden toen op economisch en cultureel vlak doorslaggevend waren. Ze schilderden met olieverf, wat voor een rijker palet zorgde, en muntten uit in minutieus weergegeven realistische details. Bovendien zitten hun schilderijen vol christelijke symboliek. De intense esthetische ervaring moet bij de beschouwer van hun kunst leiden tot een diepere religiositeit.
16. Keizer Karel V, een godvruchtig monarch
Karel V, geboren en getogen in Gent en de belangrijkste vorst van zijn tijd, ontbreekt vreemd genoeg volledig in de Canon. Wij zijn gewoon in hem een bon vivant te zien en hem te vereenzelvigen met pittoreske verhalen zoals dat over de pot van Olen. De echte keizer was evenwel een man die zijn loodzware verantwoordelijkheid als soeverein van een reusachtig maar onsamenhangend rijk zeer ernstig nam.
In 1516 begon de rebellie van Luther ; vier jaar later werden zijn ketterijen veroordeeld in de bul Exsurge Domine. « Keizer Karel V was zich bewust van zijn plicht de katholieke godsdienst in de landen waarover God hem aangesteld had tot elke prijs te verdedigen. Op de pauselijke bul reageerde hij onmiddellijk met een plakkaat, een keizerlijke verordening die publiekelijk uitgehangen moest worden. Hij gaf daarin het bevel alle lutherse boeken in zijn rijk in beslag te nemen en te verbranden ; het was eveneens verboden boeken van Luther te drukken, te verkopen of te verspreiden » (zie het artikel : De Inquisitie bij ons onder keizer Karel V). Dat de vorst uiteindelijk mislukte, was de schuld van de Duitse rijksgroten, die partij kozen voor het protestantisme uit puur winstbejag. Na zijn troonsafstand stierf Karel V, “ onze ” keizer, godvruchtig in het Spaanse klooster van Yuste.
17. Andreas Vesalius en de proefondervindelijke wetenschap
Om onze grote wetenschappers uit de 16de eeuw te illustreren laat de Canon zijn keuze vallen op de wiskundige Simon Stevin. Misschien omdat hij een protestant was en uitpakte met een rationalistisch devies : “ Wonder en is gheen wonder ”?
De Brusselaar Andreas Vesalius (1514-1564), die studeerde aan de universiteiten van Parijs en Leuven, baseerde zijn kennis van het menselijke lichaam niet op theorieën – eeuwenlang volgde men kritiekloos de geschriften van Galenus van Pergamon (2de eeuw) – maar op ontleding van lijken. Hij kreeg toelating om dissecties uit te voeren op opgehangen misdadigers en gaf openbare lessen anatomie, o.a. aan de universiteit van Padua waar hij tot doctor promoveerde. Zijn werk “ De humani corporis fabrica libri septem ” (“ Zeven boeken over de bouw van het menselijke lichaam ”) maakte hem beroemd en hij werd de lijfarts van Karel V en later van Filips II. Deze grote geleerde was tegelijkertijd ook een diepgelovig man – een bewijs dat het ene het andere niet uitsluit ! In 1564 trok hij op bedevaart naar het H. Land. Op de terugweg overleed hij aan scheurbuik. Samen met Mercator, Dodoens, Ortelius én Stevin zette Vesalius in de 16de eeuw onze regio op wetenschappelijk vlak op de kaart.
18. Pieter Bruegel de Oude, een uniek genie
Officieel behoort Bruegel de Oude (ca. 1525-1569) tot de kunstrichting van de renaissance. Zijn schilderkunst is echter van zo’n uitzonderlijk niveau dat hij eigenlijk aan elke poging tot etikettering ontsnapt. Als dertigjarige maakte hij een reis naar Italië, maar toch zet hij zich in zijn werken af tegen italianiserende tendensen. Ondanks het feit dat in zijn schilderijen zuiderse landschappen voorkomen, blijft hij toch door en door “ Vlaams ” ; hij kende zijn landgenoten en hun manier van leven en feesten en heeft dat op meesterlijke wijze in beeld gebracht.
Toch is het verkeerd hem te verengen tot “ Boeren-Bruegel ”, zoals vroeger gebeurde. Veel van zijn schilderijen zijn schitterende allegorieën, zoals de meesterlijke “ Parabel van de blinden ”, waarin hij de domheid en de meeloperij op de korrel neemt (en waarop het kerkje van Sint-Anna-Pede in het Pajottenland afgebeeld is). Bruegel werkte eerst in Antwerpen en later in Brussel. Hij heeft amper tien jaar intensief geschilderd en vermoedelijk heeft hij slechts een 50-tal werken gerealiseerd, die allemaal van buitengewone kwaliteit zijn. Onmiddellijk na zijn dood steeg zijn faam pijlsnel en wedijverde men in de hogere kringen om het bezit van zijn schilderijen. Daardoor zijn ze over heel de wereld verspreid geraakt ; in eigen land treffen we er slechts enkele aan.
19. Adriaen Willaert en de Vlaamse polyfonie
Ook op muzikaal vlak moet ons land niet onderdoen voor het buitenland. De uit Rumbeke afkomstige Adriaen Willaert (ca. 1490-1562) startte zijn loopbaan als zanger bij de familie d’Este in Ferrara. Vrij snel werd hij benoemd tot kapelmeester aan de San-Marcobasiliek in Venetië en maakte hij naam als componist en muziekpedagoog. Vijfendertig jaar lang beheerste messer Adriano het muzikale leven in de Dogestad en leidde hij de “ Venetiaanse school ” van musici, waartoe ook de beide Gabrieli’s en Monteverdi gerekend worden.
In 1559 verscheen in Venetië “ Musica Nova ”, een belangrijke bundel met motetten en madrigalen van Willaert. Hij bekwaamde zich in de polyfone of meerstemmige muziek, een genre dat – anders dan het gregoriaans – meerdere melodieën combineerde tot een harmonieus geheel. Grondleggers van dat genre waren de kapelmeesters van de Parijse Notre-Dame, zodat men ook wel van Franco-Vlaamse polyfonie spreekt. Adriaen Willaert bracht vooral vernieuwing door de invoering van de dubbelkorigheid. Hij schreef veel geestelijke muziek (o.a. acht missen) en was een van de meest veelzijdige componisten uit de renaissance met een zeer grote invloed in Europa.
20. Leonardus Lessius, een katholiek humanist
Bij de term “ humanisme ” denkt men voor de Lage Landen haast automatisch aan Erasmus (zo doet ook de Canon). Maar de Rotterdamse geleerde was inzake de nieuwe ketterij van Luther « een eeuwige twijfelaar : terwijl de humanisten de een na de ander de rebelse monnik de rug toekeerden en de H. Thomas More in 1523 zijn Adversus Lutherum schreef, bleef Erasmus aarzelen. Pas in 1524 zegt hij eindelijk zijn vriendschap op » (zie het artikel : Reformatie en Contrareformatie. Het “ kakangelie ” van Luther). Neen, Erasmus heeft de katholieke zaak onvoldoende gediend.
Lenaart Leys of Lessius (1554-1623) werd geboren in de Kempense gemeente Brecht. Al snel merkte men zijn grote scherpzinnigheid op, waardoor hij met een beurs in Leuven mocht studeren. Hij trad toe tot de nieuwe jezuïetenorde en voltooide zijn vorming in Rome. De volgende jaren was hij eerst docent aan het Leuvense studiehuis van zijn orde en vervolgens studieprefect, gespecialiseerd in de casuïstiek. Hij was ook de gewaardeerde raadgever van de aartshertogen Albrecht en Isabella en schreef verschillende werken o.m. over economische ethiek – een nieuwigheid. Lessius, die het leven van een heilige leidde, is ten onrechte te weinig bekend : hij was een van de invloedrijkste geestelijken in de Spaanse Nederlanden, waar hij werd vereerd als een orakel (Delphicus sapiens).
21. Christoffel Plantijn en de Biblia Polyglotta
Volgens de Canon « vreesde de Kerk de nieuwe macht van het gedrukte woord en reageerde ze met censuur en boekverbrandingen ». Wat een onzin om de Kerk voor te stellen als een achterlijke instelling ! Wat ze deed, was maatregelen nemen tegen de verspreiding van de gevaarlijke protestantse ketterij. Maar ze begreep onmiddellijk het belang van de boekdrukkunst en zette daar enthousiast op in.
De Fransman Christophe Plantin (1520-1589), die zich als drukker in Antwerpen vestigde, werd zo beroemd dat hij bij ons onder zijn vernederlandste naam bekend is. Zijn uitstekend bewaard gebleven drukkerij, De Gulden Passer, was op haar hoogtepunt de grootste ter wereld, met 22 persen en meer dan 80 werknemers. Plantijn speelde een belangrijke rol toen, na afloop van het Concilie van Trente (1563), de katholieke Contrareformatie in gang werd gezet. Om het geloof te verspreiden, was het essentieel om op grote schaal religieuze literatuur en liturgische boeken te drukken. Met de steun van de Spaanse koning Filips II, van wie hij de titel van aartsdrukker (prototypographus) kreeg, gaf Plantijn tussen 1568 en 1572 de Biblia Polyglotta uit : een achtdelige en meertalige – Grieks, Latijn, Aramees, Syrisch en Hebreeuws – Bijbel met uitgebreid filologisch commentaar, een monument van eruditie.
22. Pieter Pauwel Rubens en de bloei van de barok
De bij Keulen geboren barokkunstenaar Rubens (1577-1640) is onlosmakelijk verbonden met Antwerpen, waar hij zijn atelier en stadspaleis had. Hij was uitzonderlijk productief en beoefende alle genres : landschappen, portretten, mythologische en religieuze taferelen. Het meeste schilderde hij zelf, maar hij zette ook leerlingen in om zijn ontwerpschetsen op groot formaat uit te werken. Een schilderij zoals “ De aanbidding door de Koningen ” illustreert treffend het talent van Rubens : zin voor grootse composities, gebruik van warme kleuren, het aanwenden van clair-obscur, opvallende expressiviteit in de weergave van gezichten.
Op godsdienstig gebied wordt Rubens vaak ten onrechte voorgesteld als een opportunist, die zijn huik naar de wind hing en gewoon uitvoerde wat zijn kerkelijke opdrachtgevers vroegen. Hij was integendeel een overtuigd katholiek, die de Contrareformatie geestdriftig steunde en zich bv. aansloot bij de door de Antwerpse jezuïeten gestichte sodaliteit, een geestelijke vereniging onder de bescherming van de Maagd Maria. Ook zijn diplomatieke missies in opdracht van aartshertogin Isabella wijzen in dezelfde richting.
23. De aartshertogen Albrecht en Isabella, voorvechters van de katholieke zaak
Aartshertog Albrecht van Oostenrijk en de Spaanse Infante Isabella, de dochter van Filips II, regeerden over de Nederlanden op het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw. Het Noorden had zich afgescheiden onder een calvinistisch bewind, zonder af te zien van de oorlog tegen Spanje. De strijd tegen het protestantse gevaar was een hoofdbekommernis voor de aartshertogen, « maar een van hun belangrijkste streefdoelen was ook de katholieke heropstanding in hun gebieden : de jaren van Albrecht en Isabella waren de beslissende jaren voor de Contrareformatie in de Habsburgse Nederlanden » (zie het artikel : Scherpenheuvel, bolwerk van de Contrareformatie). Komen zij wellicht daarom enkel zijdelings even ter sprake in de Canon van Vlaanderen ?
Onder hun bestuur bloeiden kunst en cultuur op, vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) met het Noorden. Hun namen zijn voor altijd verbonden met het heiligdom van Scherpenheuvel, dat zij sterk propageerden en waar ze regelmatig op bedevaart gingen. Na de dood van haar man werd Isabella, die als kleindochter van keizer Karel zeer graag gezien was bij ons, landvoogdes. In hetzelfde jaar liep het Bestand af en aarzelde zij niet om de strijd voor het katholieke geloof alleen verder te zetten. Bij haar laatste pelgrimage naar de “ scherpe heuvel ” schonk ze al haar juwelen aan de H. Maagd, waarna ze intrad bij de clarissen in het klooster van Tervuren.
24. De Z. Anna van Sint-Bartholomeüs, beschermster van de Zuidelijke Nederlanden
De nederige Spaanse karmelietes Ana de San Bartolomé (1549-1626) was de secretaresse en vertrouwelinge van de H. Teresia van Avila, de grote hervormster van de Karmel. Na de dood van de Madre kreeg Anna de opdracht om hervormde kloosters te stichten buiten Spanje, eerst in Frankrijk en nadien in de Nederlanden.
In 1612 kwam zij aan in Antwerpen, dat toen het belangrijkste katholieke bolwerk tegen de protestantse Verenigde Provinciën was. Anna richtte op de Rosier een klein karmelklooster op, waarvan Jezus zelf haar voorspeld had : « Deze stichting zal een vlammende toorts zijn die licht zal geven aan heel dit land » (zie het artikel : De Z. Anna van Sint-Bartholomeüs, beschermster van Antwerpen). Op dringend verzoek van de landvoogdes, Isabella, bad Moeder Anna vurig voor het behoud van de Spaanse Nederlanden tegen de protestantse dreiging. Driemaal redde zij door haar nachtelijke gebeden aan de voet van het Allerheiligste de Scheldestad van aanvallen door de geuzen van Maurits van Nassau, die wisten dat de verovering van Antwerpen de weg zou vrijmaken voor hun geplande grootscheepse offensief. Maar al hun pogingen mislukten. Dat ons land katholiek gebleven is, hebben wij voor een groot deel aan de geestelijke inzet van deze zelfvergeten karmelietes te danken.
25. De Antwerpse jezuïetenkerk, brandhaard van de Contrareformatie
De kerk van de jezuïeten in de Scheldestad is een meesterwerk van architectuur dat kan wedijveren met de mooiste Italiaanse barokkerken. Ze werd opgetrokken in een recordtijd van zes jaar (1615-1621) als middelpunt van de katholieke Contrareformatie in Antwerpen. De weelderige voorgevel drukt de triomf van de katholieke Kerk uit, die de aan het protestantisme verloren gegane gebieden wil heroveren. Voor het interieur van deze “ Sixtijnse kapel van de Vlaamse barok ” vervaardigden Rubens en zijn leerlingen 39 schilderijen die de plafonds van de zijbeuken en de tribunes daarboven versierden, maar die jammer genoeg door een brand werden vernietigd. Het was de eerste kerk ter wereld die werd toegewijd aan de stichter van de orde, Sint-Ignatius (later aan Sint-Carolus Borromeüs).
De kerk vormt als het ware één geheel met het sodaliteitshuis ernaast. Sodaliteiten waren verenigingen onder de bescherming van de Maagd Maria waarvan de leden voorname katholieke burgers, intellectuelen en kunstenaars waren die het werk van de Compagnie steunden en die zich ook geestelijk door de paters wilden laten vormen. Zo ontstond een echte katholieke elite in de Scheldestad, met op het hoogtepunt bijna 3000 leden ! Maar natuurlijk past dit gegeven niet in de Canon, die doet alsof Antwerpen na de zgn. “ val ” van 1585 en het vertrek van de calvinisten aan bloedarmoede leed...
26. Scherpenheuvel, citadel van de Maagd Maria
In opdracht van de aartshertogen bouwde Wenzel Cobergher op de plaats van de eik van Scherpenheuvel een grootse bedevaartkerk ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, die de pelgrims naar haar beeltenis al met zovele wonderbare genezingen begunstigd had. Maar het ging om meer : « Het opzet was om de heuvel te transformeren tot een “ besloten tuin ” (hortus conclusus) voor de H. Maagd die er resideerde. Die tuin moest de vorm van een bastion aannemen dat het katholieke verzet tegenover de nabije calvinistische dreiging zou symboliseren » (zie het artikel : Scherpenheuvel, bolwerk van de Contrareformatie). En rond die tuin zou een nieuwe stad verrijzen, “ de stad van Maria ”.
De magnifieke basiliek is doordrongen van mariale symboliek. Zo is de monumentale koepel bezaaid met zevenpuntige, vergulde sterren, want de H. Maagd is de Morgenster (Stella matutina) ; en wie goed kijkt, ziet over de koepel een trap lopen : de Jacobsladder (Scala Jacob), die ook een symbool is voor Maria en die ons letterlijk doorheen de sterren naar de Hemel voert. Scherpenheuvel groeide uit tot het Vlaamse en zelfs Belgische heiligdom bij uitstek, waarheen ter gelegenheid van de grote Mariafeesten en vooral in de meimaand duizenden bedevaarders zingend en biddend op weg gingen.
27. Karel van Lorreinen, Oostenrijks landvoogd en mecenas
Hertog Karel van Lorreinen was gedurende 34 jaar (1741-1744 en 1749-1780) landvoogd van onze gewesten – toen de Oostenrijkse Nederlanden – in naam van zijn beroemde schoonzus Maria Theresia van Oostenrijk. Hij voerde regelmatig oorlog tegen de vijanden van het katholieke huis Habsburg, zoals Frederik de Grote van Pruisen. In Brussel, waar hij resideerde, liet hij een paleis bouwen waarmee de rococostijl bij ons zijn intrede deed. Hij was grootmeester van de Duitse Orde, maar – anders dan vroeger beweerd werd – helemaal geen lid van de vrijmetselarij.
De landvoogd was een mecenas die kunst en cultuur bevorderde en Brussel verfraaide. Opmerkelijk is dat hij talentvolle jongelui die hem werden voorgedragen met subsidies aanmoedigde om door studies hun kunstenaarskwaliteiten verder te ontwikkelen. Zo stichtte hij ook de Academie van Brussel. Van groot belang is geweest dat hij zijn zegen gaf aan het project van graaf de Ferraris, directeur-generaal van de Artillerie, om een landkaart te vervaardigen van heel het gebied van de Oostenrijkse Nederlanden ; het resultaat was de beroemde Ferrariskaart, een meesterwerk van cartografie. De hoogst charmante Karel van Lorreinen belichaamde de zo typisch Oostenrijks-katholieke Gemütlichkeit en douceur de vivre, waaraan men later met heimwee zou terugdenken.
28. De brigands, strijders « voor outer en heerd »
De inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij het revolutionaire Frankrijk in 1795 bracht ons alleen maar miserie : systematische plunderingen, zware oorlogsschattingen, waardeloze assignaten en vooral een niets ontziende vervolging van de Kerk, de godsdienst en de geloofspraktijken. Toen daar bovenop ook de verplichte dienstplicht (conscription) werd ingevoerd, brak de Boerenkrijg uit. Op verschillende plaatsen over het hele grondgebied van het huidige Vlaanderen nam de plattelandsbevolking de wapens op om “ altaar en haard ”, Kerk en gezin, te beschermen.
Hoewel de brigands konden rekenen op een aantal leiders met militaire capaciteiten, trokken ze uiteindelijk aan het kortste eind door hun gebrek aan ervaring en degelijke wapens. Maar de Canon verzuimt om de aan verraad grenzende afzijdigheid van de stadsbevolking te onderstrepen : de burgerij had de verlichte ideeën van 1789 overgenomen en profiteerde bovendien schaamteloos van het Franse regime door voor een appel en een ei kerkelijke goederen op te kopen. Het boerenleger werd op 6 december 1798 in Hasselt definitief verslagen, waarna de sansculotten een genadeloze klopjacht op de overlevenden begonnen. Eer aan al deze moedige strijders die hun leven offerden om ons land te bevrijden van de tirannie van de goddelozen !
29. De pauselijke zoeaven, kampioenen van de paus
In 1860 begon de maçonnieke sekte van de Carbonari (zie het artikel : Het grote plan van de Alta Vendita. De infiltratie van de Loge in de Kerk) met de aanval op de Pauselijke Staat, het gebied waarover de Z. Pius IX regeerde en dat zij wilden inlijven bij het verenigde Italiaanse koninkrijk om de H. Stoel schaakmat te zetten. “ Pio Nono ”, de door alle katholieken zo vereerde Opperherder, deed in heel Europa een oproep om vrijwilligers te rekruteren voor de redding van het Patrimonium Petri.
Met 1600 strijders vormden de Belgische zoeaven – voor het merendeel Vlamingen – het grootste contingent na Nederland en Frankrijk. Er waren leden van de hoge adel bij naast gewone burgers, volwassen mannen naast zestienjarigen. Hun band was de verdediging van het katholieke geloof en het pausdom. « Deze soldaten van de paus voelden zich bovendien soldaten van God. Dat was het geheim van de doodsverachting die zij op het slagveld toonden en verklaart ook hun geluk dat doorklinkt in hun brieven » (zie het artikel : De pauselijke zoeaven, de laatste kruisridders). Ondanks hun grote overwinning in de slag bij Mentana moesten zij het tenslotte afleggen tegen de overmacht van Garibaldi, de “ Italiaanse Antichrist ”. Op het thuisfront werden zij als helden verwelkomd en dat waren ze ook !
30. De neogotiek als terugkeer naar de middeleeuwse christelijke geest
De Gothic Revival ontstond in Engeland in de jaren 1820 als een reactie op de strakke, koele vormen van het classicisme. De nieuwe stijl werd een begrip met het schitterende Parlementsgebouw van Londen, ontworpen door de tot het katholicisme bekeerde architect Pugin. In ons land was de pionier van de neogotische stijl de Kortrijkzaan Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), die in Gent de eerste Sint-Lucasschool oprichtte als reactie op de “ heidense ” Academies. Het doel was de vorming van vakbekwame ambachtslieden en kunstenaars die bovendien doordrongen waren van de christelijke geest die de middeleeuwen gekenmerkt had.
Een van de verwezenlijkingen van Bethune was het kasteel van Loppem, opgetrokken in Vlaamse stijl en in baksteen, maar met een opvallende huiskapel in zandsteen. Tussen 1872 en 1889 realiseerde hij de abdij van Maredsous. Omdat Bethune en zijn navolgers de neogotiek als een totaalconcept zagen, legden ze zich ook toe op de interieurversiering : glasramen, schrijnwerk, textiel, muurschilderingen enz. In de tweede helft van de 19de eeuw kende de stijl een grote verspreiding. De vaak antiklerikale overheden bestreden deze door en door christelijke kunst door voor gerechtsgebouwen en stations te opteren voor neorenaissance of neoclassicisme.
31. Joseph de Hemptinne en het integraal-katholicisme
De Gentse industrieel Joseph de Hemptinne (1822-1909) was een van de meest markante figuren van het katholicisme in ons land in de 19de eeuw (zie het artikel : Joseph de Hemptinne, een katholieke kruisvaarder uit de 19de eeuw). Hij was een ultramontaan, een vurig verdediger van de nauwe samenwerking tussen een door het pausdom beheerste Kerk en de christelijke staat. In zijn kranten en publicaties zette hij zich af tegen het liberaal-katholicisme van Lamennais en Montalembert met hun theorie van de “ vrije Kerk in de vrije staat ”. We kunnen hem het best karakteriseren als een integraal-katholiek, voor wie het geloof alles moet doordringen, ook de politiek.
Hij was een zeer sociaalvoelend man die het Sint-Vincentius-a-Paulogenootschap in ons land hielp uitbouwen en de oprichting van volksscholen, werkmanskringen en volksbibliotheken financierde. Het was zijn overtuiging dat alle maatschappelijke problemen in wezen terug te voeren waren tot de ontkerstening van de samenleving en haar liberale politieke instellingen : « De naties moeten opnieuw katholiek worden, anders zullen wij eindigen in slavernij of barbarendom. » Daarmee zat hij volledig op de golflengte van de Z. Pius IX, die hem schreef : « Uw beginselen zijn juist en ik zegen uw goede wil. » Met de uitverkiezing van de liberaal-katholieke paus Leo XIII, die streefde naar verzoening met de moderne regimes, kwam echter een einde aan de antiliberale kruistocht van De Hemptinne.
32. Pater Pieter-Jan De Smet, “ de Grote Zwartrok ”
De apostel van de Indianen werd geboren in Dendermonde in 1801. Op het kleinseminarie ging hij in op de vurige oproep van een Vlaamse missionaris uit Kentucky : hij trok naar Saint-Louis, waar hij jezuïet werd en op missie trok naar de roodhuiden in de Far West. De “ grote zwartrok ”, zoals zij hem noemden, bekeerde en doopte duizenden Indianen en werd hun vriend en verdediger tegen de racistische veroveringspolitiek van de protestantse machthebbers in Washington, tot aan zijn dood in 1873. « Al heeft hij de uitroeiing van de indianenstammen in de VS niet kunnen voorkomen, toch heeft hij hun in de schoot van de katholieke Kerk de verzekering geschonken van een Koninkrijk dat buiten het bereik valt van de onrechtvaardigheid van mensen » (zie de reeks artikels : Pater De Smet, de Grote Zwartrok).
Vlaamse missionarissen zoals pater De Smet, maar ook pater Constant Lievens (1856-1893) uit Moorslede die beroemd zou worden als “ de reus van Bengalen ”, zijn de kruim van ons volk. Ze gaven zich volledig, ze “ smeten zich ” voor de kerstening van vergeten en misprezen zielen aan het uiteinde van de wereld, indachtig het woord van Christus : « Gaat en onderwijst alle volkeren en doopt hen in de Naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest. »
33. De H. Damiaan De Veuster, apostel van de melaatsen
Het is ronduit revolterend dat de Canon van Vlaanderen geen plaats inruimt voor pater Damiaan (1840-1889), nochtans in 2005 verkozen tot “ grootste Belg ”. Met alle begrip voor het belang van de katoenmachine Mule Jenny (nr. 27) en de eerste treinrit (nr. 30) spreekt die botte negatie van onze heilige missionaris toch wel boekdelen.
Jozef De Veuster uit Tremelo trad in bij de congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria (beter bekend als de “ picpussen ”) en na zijn priesterwijding nam hij de plaats van zijn zieke broer in als missionaris op Hawaii. Toen hij in 1873 een konvooi lepralijders begeleidde naar de melaatsenkolonie van Molokai, een oord van verschrikking, wanhoop en verderf waar geen geestelijke aanwezig was, vroeg en kreeg hij de toelating om er zich definitief te vestigen. Van een wetteloze jungle maakte hij een christelijke gemeenschap door de oprichting van een parochie met een kerk en een school. In 1884 werd bij hem lepra vastgesteld, waarop hij nog de vernedering moest ondergaan dat men hem van ontucht beschuldigde. « Ik heb mijn ziekte aanvaard als mijn bijzonder kruis en tracht het te dragen zoals Simon van Cyrene, het spoor van onze goddelijke Meester volgend », schreef hij. Hij werkte onafgebroken verder tot aan zijn dood vijf jaar later. Zijn heiligverklaring volgde in 2009.
34. Joris Helleputte en de “ derde weg ” van het corporatisme
De wraakroepende werkomstandigheden van het ongebreidelde kapitalisme waren velen een doorn in het oog. Maar niet iedereen liep warm voor de oprichting van vakbonden – of ze nu socialistisch of christendemocratisch waren – die tot een onverzoenlijke strijd met het patronaat zouden leiden. Joris Helleputte (1852-1925), ingenieur, architect en hoogleraar, spande zich in voor het herstel van de christelijke sociale orde door het corporatisme te propageren : naar het model van de middeleeuwse gilden moest men opnieuw komen tot een samenleving gebaseerd op organisch gegroeide sociale verbanden ; per beroepsgroep zouden patroons én arbeiders gezamenlijk hun problemen oplossen. De gemengde beroepsorganisaties waarvoor hij pleitte, vormden een ideale “ derde weg ” tussen het individualistische liberalisme en het collectivistische socialisme (zie punt 138 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte).
In die geest stichtte Helleputte, die een overtuigd katholiek was en franciscaanse derdeordeling, in Leuven de Gilde van Ambachten en Neringen, een vereniging van arbeiders en patroons die overal in Vlaanderen navolging vond. Hij richtte ook de Boerenbond op, was voorzitter van het Davidsfonds en lag aan de basis van de Vlaamse Leergangen voor de vernederlandsing van de Leuvense universiteit. Ook als minister kwam hij op voor de Vlaamse belangen.
35. De Z. Edward Poppe en de Eucharistische Kruistocht
Edward Poppe (1890-1924), de bakkersjongen uit Temse, voelde zich al heel vroeg aangetrokken tot het priesterschap. In 1916 ging zijn droom in vervulling. Hij haatte elke vorm van middelmatigheid : « Heilig worden om heilig te maken » was zijn devies. Hij was ook overtuigd Vlaamsgezind vanuit een waarachtige bekommernis voor het welzijn van zijn volk, waarvan men de katholieke ziel wilde verfransen in de geest van de antichristelijke Franse Revolutie. Bovenal streefde hij ernaar het gehoorzame werktuig van de Maagd Maria te zijn, Middelares en Moeder van alle genade.
Toen de norbertijnen van Averbode de Eucharistische Kruistocht lanceerden, werd priester Poppe er de drijvende kracht van via het tijdschrift “ Zonneland ”. De beweging bereikte niet alleen ontelbare scholieren, maar ook hoogstudenten en groeide uit tot een volledig opvoedingssysteem van eucharistisch leven in heel Vlaanderen. De geestelijk zo sterke, maar fysiek zwakke Edward overleed op 33-jarige leeftijd. « Men kan zeggen dat hij de crisis in de Kerk heeft zien aankomen en dat hij heilige priesters wou opwekken om zich daartegen te wapenen. Op het moment van de wedergeboorte van de Kerk zal hij een buitengewoon model voor het vernieuwde priesterschap zijn » (zie de reeks artikels : De Z. Edward Poppe, een priester voor de wedergeboorte van de Kerk).
36. Lieven Gevaert en de opgang van de Vlaamse industrie
In de laatste decennia van de 19de eeuw kwam een einde aan het “ arme Vlaanderen ”. Nadat de Belgische overheid in 1863 de tol die de Nederlanders hieven op schepen richting Antwerpen had afgekocht, begon voor de haven een nieuwe bloeitijd. Daarnaast was de ontdekking van steenkool in Limburg van kapitaal belang voor de ontwikkeling van een eigen Vlaamse industrie.
De Vlaamsgezinde en sociaal ingestelde zakenman Lieven Gevaert (1868-1935) richtte in de Scheldestad een fotografisch bedrijfje op, dat door de hoge kwaliteit van het gebruikte fotopapier veel klanten aantrok. In 1894 kwam de firma L. Gevaert & Cie tot stand, die zich twee jaar later in Mortsel vestigde. Gevaert had als autodidact Frans, Duits en Engels gestudeerd, wat hem toeliet zich de vakliteratuur over fotografie eigen te maken en wat zijn buitenlandse contacten vergemakkelijkte. Hij begon met vijf arbeiders, maar stelde in 1935 al 3000 personen te werk ! De firma was toen de N.V. Gevaert Photo-producten geworden, een begrip in heel Europa. De ondernemer werd in 1926 voorzitter van het pas opgerichte Vlaams Economisch Verbond. In Antwerpen stichtte hij het Sint-Lievenscollege voor jongens en de Sint-Lutgardisschool voor meisjes. Dat kaderde in zijn streven naar een degelijk Nederlandstalig onderwijs waaruit een Vlaamse elite moest voortkomen.
37. De militaire begraafplaats van Halen en de eerste doden van WO I op Vlaamse bodem
De eerste grote confrontatie met het binnenvallende Duitse leger op Vlaams grondgebied vond plaats in Halen (Limburg). Na de uitschakeling van de Luikse fortengordel staken de Duitsers op 8 augustus 1914 de Maas over, richting Sint-Truiden. Bij de Gete moest generaal De Witte hun opmars tegenhouden of minstens vertragen. Dat lukte : de Duitse cavalerie voerde acht grote stormlopen uit, maar moest in het zand bijten tegen de Belgen die zich uitstekend verschanst hadden en een uitgekiende tactiek met vuurwapens volgden. « De nederlaag bij Halen was voor het Duitse rijk een opdoffer van formaat. Het simpele Belgische leger met zijn vele reservisten had de fiere Pruisische cavalerie afgestraft. De vijand telde 140 doden en meer dan 600 gewonden ; 250 Duitsers werden gevangen genomen » (zie de reeks artikels : België in de Grote Oorlog). Bovendien verloor het Duitse leger kostbare tijd.
De Slag der zilveren helmen (verspreid over het slagveld lagen veel Duitse helmen in het zonlicht te blinken) toonde de moed van een klein land tegen een kolossale overweldiger. Op de militaire begraafplaats van Halen rusten 109 gesneuvelden van ons leger, de eersten van een hele generatie die de komende jaren zou weggemaaid worden. « Maar elke soldaat die zijn leven offert voor zijn vaderland mag zeker zijn van een plaats in de Hemel » (abbé de Nantes).
38. Koning Albert I en het belang van een sterke monarchie
Ons land was één van de belangrijkste strijdtonelen van de Eerste Wereldoorlog, van de aanval op de forten van Luik tot de loopgravenoorlog aan de IJzer. Gedurende heel de tijd van het conflict klampte België zich vast aan één figuur : koning Albert, die ver uitstak boven kortzichtige politici in het binnenland (zoals premier De Broqueville) en dwaze geallieerde generaals in het buitenland (zoals de latere Franse maarschalk Foch). Terecht schrijft abbé de Nantes : « De Belgen hadden het geluk een koning te hebben en een koning voor wie het eergevoel geen ijdel woord was » (zie de reeks artikels : België in de Grote Oorlog).
Binnen het keurslijf van de parlementaire monarchie was Albert in zijn bewegingsvrijheid erg beperkt. In het besef van de catastrofe die hij op ons land zag afkomen, haalde hij echter het maximum uit zijn grondwettelijke bevoegdheden en probeerde hij de politieke verantwoordelijken wakker te schudden. Overeenkomstig de constitutie was hij in oorlogstijd echter opperbevelhebber van het leger en die functie nam hij met bekwaamheid en militair doorzicht ter harte, met uitsluitend het belang van ons land voor ogen. Vlamingen en Walen trokken zich op aan zijn moed en plichtsbesef. Zonder koning Albert was de oorlog heel anders verlopen en vooral veel nadeliger voor België.
39. De IJzertoren : « Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus »
Op de IJzervlakte bij Diksmuide werd in 1928-1929 de IJzertoren opgericht als eerbetoon aan alle Vlaamse soldaten die in de Grote Oorlog gesneuveld waren. De leuze AVV-VVK verscheen voor het eerst in 1881 in het tijdschrift De student ; de kruisvorm was van de hand van Joe English en bedoeld voor de grafzerkjes die de organisatie Heldenhulde vlak na de oorlog financierde. In de sfeer van de anti-Vlaamse repressie na de Tweede Wereldoorlog dynamiteerden anonieme verzetsstrijders in 1946 de toren, met het argument dat veel Vlaams-nationalisten gecollaboreerd hadden met de Duitse bezetter. Uit het puin bouwde het IJzerbedevaartcomité de Paxpoort, waarna van 1952 tot 1965 een nieuwe en nog veel hogere toren werd opgetrokken.
Naast een vredesmonument (“ Nooit meer oorlog ”) en een begraafplaats (crypte met de lichamen van bekende Vlaamse soldaten uit WO I) is de toren ook een symbool van de strijd voor de erkenning van de Vlaamse eigenheid. En die eigenheid is in de eerste plaats het katholieke geloof van ons volk, dat men vandaag met alle mogelijke middelen probeert uit te roeien. In 1986 riep het Vlaamse parlement de IJzertoren uit tot Memoriaal van de Vlaamse ontvoogding, waarbij socialisten en liberalen echter tegenstemden : de Loge kan zich uiteraard niet verzoenen met een openlijk christelijk monument.
40. Onze kolonialen en missionarissen in Congo, verspreiders van beschaving en geloof
Het koloniale verleden van ons land wordt tegenwoordig in de meest scherpe bewoordingen veroordeeld. Kent men dan het verschrikkelijke wedervaren van de Congolezen sinds de onafhankelijkheid niet ? « De diepere reden van de banvloek over de Belgische kolonisatie heeft alles te maken met de christelijke geest die het kolonialisme in zijn meest edele figuren bezielde en die door de oppermachtige vijanden van onze godsdienst zo gehaat wordt » (zie de reeks artikels : België en zijn kolonie. De waarheid in ere hersteld). De Canon speelt het spel natuurlijk mee en komt opdraven met Paul Panda Farnana, “ mensenrechtenactivist ” en aanklager van “ bezetting, onderwerping en repressie ”...
Tijdens het interbellum nam het aantal Vlaamse en Waalse missionarissen spectaculair toe. Ons land werd na Frankrijk het tweede grootste missionaire land ter wereld, met in 1923 meer dan 1300 religieuzen in Belgisch-Congo en in 1939 zelfs bijna 2500, verdeeld over niet minder dan 67 congregaties. Al die arbeiders in de wijngaard van de Heer werden gedreven door een geloof dat bergen kon verzetten. « Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven » : in die tijd werd het Woord van Jezus nog niet in twijfel getrokken en waren er geen vijfentwintig waarheden. Voor wat al die religieuzen presteerden, vaak in de moeilijkste omstandigheden, kan men alleen maar diepe bewondering hebben.
41. De Pelgrimbeweging en het reveil van de religieuze kunst
In 1924 richtten de schrijvers Felix Timmermans en Ernest Van der Hallen samen met architect Flor Van Reeth in het Lierse begijnhof de Pelgrimbeweging op « om te pelgrimeren naar de ideale schoonheid ». Ieder zou op zijn eigen domein vorm geven aan zijn katholieke geloofsovertuiging met persoonlijk doorleefde kunst. Net als de apostelen wilden zij met twaalf pelgrims zijn en daarom namen ze o.m. ook glazenier Eugeen Yoors, componist Renaat Veremans en letterkundige Dirk Vansina op ; maar ook anderen waren welkom als zij « echte kunst beoefenden en katholiek waren in overtuiging en leven ». De voorzitter van de vereniging was... Jezus Christus in het tabernakel !
De Beweging bereikte haar hoogtepunt in 1927 met een grote en ophefmakende tentoonstelling in Antwerpen die inzake publieksopkomst alle verwachtingen overtrof. Gelijktijdig werden een letterkundedag, een plastiekdag (beeldende kunst), een toneeldag en een muziekdag gehouden waaraan ook buitenlands talent deelnam. Twee jaar later verscheen een eigen tijdschrift. Hoewel hun wegen later uiteengingen omdat een krachtige organisator ontbrak én omdat de tegenstand tegen een Vlaams-katholiek initiatief niet te onderschatten bleek, hebben de Pelgrims een erfenis nagelaten waarop bij een herstel van Kerk en christenheid in Vlaanderen zal kunnen voortgeborduurd worden.
42. De basiliek van Koekelberg en de devotie tot het H. Hart van Jezus
Zo onterecht verguisd : de immense basiliek van het H. Hart die mee de skyline van Brussel bepaalt en qua oppervlakte de vijfde grootste kerk ter wereld is. Leopold II nam het initiatief ertoe, want naar analogie met de Basilique du Sacré-Cœur op Montmartre wou hij van Koekelberg « de berg van de goede God » maken. Uiteindelijk ontwierp de Gentse architect Albert Van huffel het monument in 1920, maar de koepel werd pas voltooid in 1969. De basiliek is een meesterwerk van de art deco, met nadruk op klare lijnvoering, soberheid en geometrische motieven. Het skelet bestaat uit gewapend beton dat bijna volledig overdekt is met geglazuurde terracottategels.
In de Sint-Joriskapel is er permanente aanbidding van het Allerheiligste. « Jezus is de opperste Koning en de opperste Heer. Hij draagt de drievoudige kroon van macht, wijsheid en liefde. Laten wij ons enthousiast in de dienst van Christus plaatsen opdat Hij de eeuwen door zou heersen over alle schepselen en elke knie zich voor Hem zou buigen, in de Hemel, op de aarde en onder de aarde » (punt 12 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). In onze tijd van geloofsafval heerst meestal de leegte in de basiliek, maar wat een ruimte wanneer het uur van de verrijzenis slaat !
43. Koning Boudewijn, « een vorst naar het hart van de mensen »
De vijfde koning van de Belgen kwam in de dramatische omstandigheden van de Koningskwestie en de abdicatie van zijn vader op de troon. Gedurende 42 jaar, van 1951 tot 1993, was hij ons staatshoofd en het morele kompas voor een land dat bijna niet te besturen was en waarvan de politici van de ene crisis naar de andere strompelden. In 1990 weigerde hij zijn handtekening te zetten onder de abortuswet, wat tot een kortstondige constitutionele crisis leidde. De vorst maakte daardoor duidelijk dat hij onverzettelijk was als het over het katholieke geloof ging !
Toen hij na zijn onverwachte dood in het koninklijk paleis opgebaard lag, schoven tienduizenden mensen dag en nacht aan om een laatste groet te kunnen brengen – iets ongezien dat bewees hoe groot zijn prestige was. « Een democratisch gezag laat zich kiezen, toejuichen, overheersen en tenslotte weer wegsturen. Een demofiel gezag, dat “ van het volk houdt ”, durft het land commanderen en wacht niet op zijn instemming om in alles te handelen voor het algemeen belang ; het heeft het welzijn van het volk op het oog, niet de populariteit » (punt 82 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). Ondanks de grondwettelijke beperkingen van zijn functie was de koning uitgegroeid tot een waarachtige Pater patriae, het geweten en de gids van de natie. En wellicht was hij ook een authentieke heilige.
44. Het schoonste Vlaamse woord : Onslievrouwke
De Canon eindigt met het woord “ goesting ”, dat uitverkozen wordt als typisch Vlaams. “ Goesting ” is niet hetzelfde als “ trek ”, het is zelfs een wereld van verschil. Op die manier wil men illustreren dat ons volk in zijn omgangstaal zijn eigen aard uitdrukt en zijn eigen accenten legt.
Verwijzend naar de titel die wij aan onze eigen katholieke Canon gegeven hebben – « Al wat Vlaanderens grootheid maakt » – stellen wij het woord Onslievrouwke voor. Het Franse “ Notre-Dame ” of het Engelse “ Our Lady ” missen de toevoeging lief, waarmee wij uitdrukken hoe graag wij de Maagd Maria zien. En aan het Duitse “ Unsere Liebe Frau ” ontbreekt dan weer de verkleinvorm, die weergeeft hoe nabij ze ons is en hoe vertrouwelijk we met haar willen omgaan. Zoals Ernest Claes over Scherpenheuvel schreef : « Wij te Zichem houden het meest van Ons Lieve Vrouwke van Scherpenheuvel. Als ge van kinds-af-aan die schone kerk, de vierkante toren en de ronde toren met de gouden sterren daar hebt zien staan, boven op de heuvelkam, altijd die hoge toren daarboven, een beetje dichter bij de hemel dan al de rest, als ge alle ze leven uw moeder, bij ongeluk en verdriet, hadt horen zeggen : we zullen zondag maar eens beeweeg gaan naar Ons Lieve Vrouwke van Scherpenheuvel, dan zoudt ge verstaan dat er voor ons maar één Lieve Vrouwke is dat echt meetelt. »
redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 125, september-oktober 2023