HET MARTELAARSCHAP
VAN CHARLES DE FOUCAULD
In een vrij recente biografie van pater de Foucauld (°1858 - †1916) schrijft Jean-Jacques Antier: « Hij is gestorven zoals hij geleefd heeft: onopvallend, niet als held of als martelaar, vermoord door kleine boeven die hem kwamen beroven. Daarom kunnen noch zijn vaderland, noch een of andere religieuze orde zijn zo banale en gewone dood opeisen... » (Charles de Foucauld, 1997, p. 301). In dit artikel zullen wij aantonen dat deze kijk op het levenseinde van de grote monnik-soldaat van de Sahara, een visie die tegenwoordig algemeen verspreid is, niet strookt met de historische waarheid.
« DE navolging is onafscheidelijk van de liefde. Wie liefheeft, wil navolgen: dat is het geheim van mijn leven », zei pater de Foucauld. Zijn meditaties over het lijden van Jezus spoorden hem ertoe aan Hem na te volgen en liefde met liefde te vergelden, door de kruisen in zijn leven te aanvaarden en door de gedachte aan het martelaarschap, die hij op 8 juni 1897 als volgt onder woorden bracht:
« Denk dat je als martelaar moet sterven, beroofd van alles, uitgestrekt op de grond, naakt en onherkenbaar, overdekt met bloed en wonden, gewelddadig en pijnlijk om het leven gebracht... En verlang dat het vandaag gebeurt... Deze oneindige genade kan Ik je schenken als je trouw waakt en je kruis draagt. Overweeg dat dit het soort dood is waarop elk leven moet uitlopen. Doordring je er op die manier van hoe onbelangrijk veel zaken zijn. Denk vaak aan deze dood om je er op voor te bereiden en om de dingen naar hun echte waarde te schatten. »
Wat Charles de Foucauld zo tijdens zijn leven gevraagd had, werd hem gegeven op 1 december 1916.
EEN BETROUWBAAR GETUIGENIS
De eerste die een boek over Charles de Foucauld publiceerde, was René Bazin, lid van de Académie française: « Charles de Foucauld, explorateur du Maroc, ermite au Sahara » (1921). De beroemde schrijver baseerde zich voor het relaas van de moord op een hele reeks rapporten van Franse militairen en op privé-correspondentie. Maar in 1953 werd de hele kwestie heropend toen een studie verscheen van luitenant Charles Vella, oud-officier in de Sahara en een directe getuige van de gebeurtenissen rond de dood van broeder Charles: « Les causes réelles de l'assassinat du Père de Foucauld »(« De ware redenen voor de moord op pater de Foucauld »), in Cahiers Charles de Foucauld, 8ste reeks, nr. 31, pp. 28-61. Dit werk, dat indertijd onterecht veel te weinig aandacht kreeg, is van kapitaal belang voor een juist begrip van wat er precies gebeurd is.
Het getuigenis van Charles Vella, die door pater de Foucauld zelf in een van zijn brieven beoordeeld wordt als een « eerlijke jongeman », is volkomen betrouwbaar. Op het moment van de dramatische feiten was de officier plaatsvervangend overste van fort Motylinski, een groot Frans fort gelegen bij Tamanrasset [zie landkaart hieronder]. In september 1916, vier maanden vóór zijn dood, schreef Charles de Foucauld dat een vijandig gezinde gewapende bende onderweg was naar Tamanrasset. Kapitein de La Roche, de commandant van het fort, was toevallig afwezig wegens een militaire operatie verder weg. Maar ook zijn gewone plaatsvervanger, luitenant Constant, was er niet: « Constant was de werken aan de toekomstige rijweg gaan inspecteren », noteert de Foucauld. « Vella, die tijdens zijn afwezigheid Motylinski commandeerde, heeft onmiddellijk de nodige maatregelen voor de verdediging genomen » (Amitiés sahariennes, deel I, p. 255).
Na de moord en nadat de rust in de streek was teruggekeerd bleef Charles Vella in het zuiden van Algerije in actieve dienst. Hij schrijft zelf: « Na het herstel van de vrede werd ik bevestigd in mijn functie van residerend officier tot in 1923. Dat heeft me heel wat mogelijkheden gegeven om te trachten de waarheid vast te stellen over de oorzaken van de tragedie van Tamanrasset en de rechtstreekse verantwoordelijken ervoor. Vandaag denk ik dat het mijn plicht is alle gegevens te publiceren » (op. cit.).
Wij zullen het werk van Vella tot leidraad nemen voor een nauwkeurige reconstructie van de gebeurtenissen.
DE KLUIZENAAR VAN TAMANRASSET
In september 1905 vestigt pater de Foucauld zich in Tamanrasset in de Hoggar (of Ahaggar), een reusachtig bergmassief in de centrale Sahara, 1500 km ten zuiden van Algiers. Het hele gebied valt onder het gezag van de grote amenokal (vorst) van de Hoggar, Moussa ag Amastane, die kort tevoren tot een akkoord met Frankrijk gekomen is: als teken van onderwerping aanvaardt de vorst om belasting te betalen, en omgekeerd belooft Frankrijk hem te ondersteunen en hem te helpen de eenheid van zijn rijk te bewerken door de rebelse stammen te onderwerpen.
Moussa doet ook een voorstel: de « christelijke-maraboet-dienaar-van-de-ene-God » mag onder zijn persoonlijke bescherming op zijn grondgebied komen wonen. En zo installeert een Frans detachement Charles de Foucauld en zijn zwarte bediende Paul in Tamanrasset, een bijna onbewoonde plek op een bergplateau in de Hoggar, in onbekend gebied en temidden van onbekenden. De dichtst bijzijnde Fransman woont op een maand kameelreizen van hen vandaan! Toch is frère Charles de Jésus in deze volslagen eenzaamheid diepgelukkig: het is de vervulling van zijn roeping; op die godvergeten plaats, in voortdurend gevaar, wil hij het leven van Nazareth leiden.
« Ik ben heel blij dat ik mij gevestigd heb in deze streek en op deze welbepaalde plek. Er zijn heel weinig vaste bewoners, een twintigtal armzalige hutten verspreid over een gebied van drie kilometer, maar in de omgeving leven veel nomaden; ik ben hier in het hart van de belangrijkste nomadenstam van het gebied. De nomaden en de weinige mensen die hier ter plekke wonen, hebben reeds de gewoonte aangenomen mij te komen vragen naar naalden, remedies, en de armsten van tijd tot tijd naar een beetje graan » (16 september 1905).
Hij leeft er inderdaad temidden van de meest versmade mensen: de zwarte slaven die het talrijkste deel van de bevolking van Tamanrasset uitmaken.
« Wat de slaven die nog kunnen werken betreft, zij worden daar aan hun lot overgelaten, als dieren. Zij bewaken de kudden en hebben op goed geluk gemeenschap met elkaar, zoals hun vee. Alle kinderen die geboren worden, hebben een onbekende vader; niemand bekommert zich om hen, en al vlug zijn ze hun moeder vergeten! » Als de vrouwen « oud zijn, krijgen ze van hun meesters de vrijheid, en dan hebben ze helemaal geen levensmiddelen meer; ze hebben geen echtgenoot, geen familie: ze leven samen met de geiten. »
De meesters over wie hier gesproken wordt zijn nomaden die met hun kudden rondtrekken in het Hoggarmassief: de Toeareg.
DE TOEAREG: MOGELIJKHEID VAN BEKERING
De fameuze « Blauwe mannen » 1 behoren tot het volk van de Berbers, de oorspronkelijke bewoners van Noord-Afrika vóór de komst van de Arabieren. Hun levenswijze is al even weinig verheffend als die van de zwarten die hun slaven zijn. De vrouwen van de Toeareg zijn dolblij met de strooptochten die hun mannen ondernemen. Wanneer ze niets te doen hebben, houden ze sabelgevechten of zingen ze liederen over de voorbije gevechten, onder luid applaus van de vrouwen. Voor de rest leven ze in grote vrijheid. Ze doden alle kinderen die buiten het huwelijk geboren zijn. Op bepaalde ogenblikken voelt men dat pater de Foucauld er het hart van in is vast te stellen hoe grof de zeden van dit volk zijn: « Het is zo goed om een Fransman, een christen te zien, iemand die tenminste een moreel leven leidt... »
Het gaat bij de Toeareg om een mengeling van barbaarsheid en natuurlijke gaven, en Charles de Foucauld legt er zich op toe het onderscheid te maken met het oog op een geleidelijke opvoeding. Door zijn uitstraling zal hij invloed beginnen uitoefenen, eerst onmerkbaar, daarna steeds nadrukkelijker, gedreven als hij is door een zuiver bovennatuurlijke wilskracht.
« Ik kies deze verlaten plek als een vaste verblijfplaats en ik smeek Jezus deze stichting te zegenen. Hier wil ik als enig voorbeeld het leven van Nazareth nemen. Mezelf vestigen bij de Toeareg, zoveel mogelijk in het hart van hun land. Aan de moslims het Kruis en het Heilig Hart laten zien. De vriendschap centraal stellen, de vriendschap van Jezus, en zijn embleem is een Hart » (22 juli 1903).
We kennen het belang dat hij hecht aan het voorbeeld en aan de stille uitstraling. Heeft hijzelf zich niet bekeerd door het zien van het geloof van zijn nicht Marie de Bondy, van haar liefde tot God? Elke keer dat hij haar zag, deed hem dat goed. Zijn opzet is nu om niet zijn eigen persoon te tonen maar het Heilig Hart met daarboven het Kruis, dat hij fier op zijn borst draagt.
Over de godsdienst van de Toeareg noteert Charles Vella het volgende:
« Hoewel zij theoretisch mohammedanen zijn, kan men in de praktijk niet zeggen dat de Toeareg aan een welbepaalde cultus onderworpen zijn. Zij spreken heel weinig Arabisch, vaak zelfs helemaal niet, en het Arabisch schrift is hen volledig onbekend. Daardoor kunnen zij zich de verzen van de Koran onmogelijk eigen maken. Zij geloven, zonder enig fanatisme, in God die zij “Massina” noemen, maar in hun primitiviteit aanroepen zij die God alleen uit intuïtie.
« De Toeareg zijn op alle punten verschillend van de andere Berberstammen die ik mocht leren kennen: de Berbers van Kabylië, van de Drâa of van de Marokkaanse streek Tafilalet, de troglodieten-Berbers in het zuiden van Tunesië en die van Tripolitania, die er allemaal gelijkaardige zeden en gewoonten op nahouden en die meer bepaald de mohammedaanse godsdienst heel nauwgezet pratikeren. »
Volgens Vella is het mogelijk dat de Toeareg banden hadden « met de verschillende rassen die achtereenvolgens Egypte binnenvielen in uiteenlopende tijdperken van de Oudheid. » Hij komt dan tot een verleidelijke hypothese: « Het is ook mogelijk dat deze mysterieuze gesluierde stam zijn feodaal systeem, zijn antieke wapens en het voorkomen van kruisen in hun kunst 2 dankt aan contacten – in Egypte of in de omgeving van dat land – met christenen, misschien zelfs in de dertiende eeuw met de kruisvaarders die op hun beurt dit aantrekkelijk gebied gedurende zes jaar bezetten 3. »
In elk geval: « Deze uitwijding over de oorsprong van de Toeareg maakt duidelijk dat de bekering, of beter de sturing van deze onbesliste zielen in een vaste richting die door pater de Foucauld in 1905 overwogen werd, geen utopie was. » Laten we zeggen dat het om het voornemen van een heilige ging die zich geen illusies maakte maar een bovennatuurlijke hoop koesterde.
CHRISTELIJKE KOLONISATIE
« WAT een mooi rijk: Algerije, Tunesië, Marokko, Soedan, Sahara! Wat een mooi rijk! Op voorwaarde dat we het beschaven, dat we het Frans maken, en dat we er ons niet mee tevreden stellen het onderworpen te houden en uit te buiten. Als wij er ons op toeleggen deze volkeren, die nu met dertig miljoen zijn en die dankzij de vrede over vijftig jaar met zestig miljoen zullen zijn, te beschaven en tot op ons niveau te verheffen, dan zal dit prachtige Afrikaanse rijk over een halve eeuw een schitterend verlengstuk van Frankrijk zijn. Maar als wij de naastenliefde die een gebod is van God, onze gemeenschappelijke Vader, en de broederlijkheid die op al onze muren geschreven staat vergeten, en als wij deze volkeren niet behandelen als kinderen maar als grondstof die uitgebuit kan worden, dan zal de eenheid die wij hen zullen gegeven hebben zich tegen ons keren en dan zullen zij ons bij de eerste de beste Europese moeilijkheid in de zee drijven »
(brief van Charles de Foucauld aan kapitein Pariel,
16 februari 1912).
« Bid veel voor de volkeren van onze kolonies. Hun bekering is zeker niet gemakkelijk! Maar het is een plicht voor de christenen van het moederland, zoals de christelijke opvoeding van de kinderen een plicht voor de ouders is. Wanneer iets een plicht is dan bewijst de moeilijkheid ervan slechts één zaak: dat men nog meer inspanningen moet leveren en dat men zich met nog meer haast aan het werk moet zetten »
(brief aan Madame de Morlaincourt).
DE ISLAM: DODELIJKE RIVALITEIT
De Toeareg zijn echter het voorwerp van pogingen tot doorgedreven islamisering door verschillende mohammedaanse sekten. De voornaamste en meest fanatieke hiervan is de Senoussia, een geheime moslimbroederschap gesticht door de Noord-Afrikaanse Arabier Mohammed ibn Ali es-Senoussi (1792-1859), die het panislamisme predikte en de strijd tegen de westers-christelijke overheersing.
Charles Vella: « De Toeareg in hun geheel toonden weinig bereidheid om op deze propaganda in te gaan, en de resultaten ervan waren dan ook erg middelmatig. Dat enkele notabelen er zich gemakkelijker aan onderwierpen had meer te maken met gewoon conformisme of ambitie dan met echte overtuiging en geloof. »
Maar alles verandert wanneer in augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. De Senoussia wordt plots een doeltreffend wapen in handen van de Turken en de Duitsers tegen de Fransen in Noord-Afrika.
In november van het eerste oorlogsjaar worden de Italiaanse troepen verdreven uit Fezzan, een streek in het zuiden van Libië die grenst aan de Franse kolonie Algerije 4.
« Door zijn uiterst voordelige geografische ligging wordt Fezzan, dat nu een vrij gebied is, de plaats waar de senoussistische oproerkraaiers en hun handlangers zich verzamelen. Deze groepering van leiders en ondergeschikten, die om verschillende redenen niet trouw zijn aan het Europees gezag, vormt een uitstekend element van onruststokerij dat door de Turken en de Duitsers uitgespeeld wordt tegen de geallieerde bezetters. Fezzan, waaruit de Italianen vertrokken zijn, wordt bijgevolg militair bewapend. Oorlogstroepen worden gelicht en voorzien van zeer modern wapentuig. Het lijkt er op dat Turks-Duitse officieren zelf deelgenomen hebben aan deze organisatie omdat er blanken gesignaleerd zijn onder de inlandse troepen » (Vella).
Het succes op de Italianen behaald maakt dat in december 1914 in Fezzan de heilige oorlog (djihad) uitbreekt, gepredikt door de Arabische leiders van de Senoussia. Zij keren zich onmiddellijk tegen de Fransen in de Sahara. Het fort van Djanet valt, waarop de Franse troepen verplicht zijn tot een strategische terugtocht uit het Ajjergebergte. Vella: « Wij kunnen niet anders dan heel het gebied van Ajjer te evacueren en nog slechts één steunpunt over te houden: fort Flatters, meer naar het noorden toe. Deze pijnlijke noodzaak betekent een serieuze aanmoediging voor de senoussistische leiders. Hun propaganda en hun succes hebben ertoe geleid dat de stammen van de Ajjer zich definitief bij hen aangesloten hebben. »
Vervolgens slaat de opstand over naar Soedan. « De Hoggar, die nu volkomen geïsoleerd is, zal het laatste bastion zijn dat het oppercommando van de Senoussia moet klein krijgen om zijn doel te bereiken. »
HET COMPLOT
« Zowel rond Tamanrasset als rond fort Motylinski is een grote leegte ontstaan. De Dag-Rali 5 en andere stammen trekken nu bij voorkeur rond in het oostelijk deel van het bergmassief. Het is duidelijk dat deze verplaatsing van de kampementen in de richting van de opstandige gebieden bepaald wordt door de op til zijnde gebeurtenissen. » Charles Vella wordt op dat moment teruggeroepen uit Soedan en belast met het commando over fort Motylinski. Hij beschikt echter slechts over twaalf inlandse meharisten [soldaten op dromedarissen]: alle anderen zijn elders ingezet. Daardoor is het garnizoen weinig beweeglijk en zeker niet in staat om pater de Foucauld ter hulp te komen.
« Ik heb met hem een permanente briefwisseling opgezet. Wij corresponderen doorheen het gebergte, ver van de gewone paden. Het is Paul Embarek, zijn zwarte bediende, die de clandestiene post verzekert. Hij heeft daarvoor enkel een grote holle stok – een bedenksel van zijn meester – waarin wij onze correspondentie verstoppen. Omdat het gevaar alsmaar dreigender wordt stel ik pater de Foucauld voor om zijn kluis te verlaten en naar fort Motylinski te komen, waar het veiliger is. Hij komt naar mijn post maar wil er niet blijven. »
Vella laat de pater dus terug vertrekken, « met 15 geweren van het model 1874 en vier kisten met munitie; ik had het op mij genomen hem die te geven voor de verdediging van de zwarte bevolking van Tamanrasset. Het was april 1916, en ik zou de pater niet meer terugzien. De afvalligheid van zijn Toearegvrienden, die al volop aan de gang was, had hem duidelijk erg aangegrepen. Hij was goed ingelicht over de redenen van de opstand en was gedurende elf jaar getuige geweest van de inspanningen van de Arabische “maraboets” [islamitische geestelijke leiders] om het volk van de Hoggar om te praten. Nu werd hij geconfronteerd met het succes van de hardnekkige propaganda van zijn tegenstanders op geloofsvlak. Het was voor hem een harde slag, die hem trof als Fransman met een groot hart én als missionaris met een vurig geloof. »
Korte tijd nadien verneemt men in fort Motylinski dat enkele dagreizen ervandaan de gewapende eenheid van de senoussistenleider Khaoucen opgedoken is. De stamhoofden van de Hoggar hebben zich bij hem gevoegd en worden voortdurend bewerkt door ondermeer Ba Hamou, een maraboet afkomstig uit Rhât in Fezzan. « Het is onder die onafgebroken religieuze druk dat de Dag-Rali, die elf jaar lang de vrienden van Charles de Foucauld zijn geweest, uiteindelijk op hun eigen grondgebied door de senoussisten de heiligschennende daad zullen laten plegen waarmee ze zichzelf niet willen bezoedelen en waaraan ze ook geen medewerking zullen verlenen. Ba Hamou heeft hen ervan overtuigd dat ze zich niet mogen verzetten tegen wat de wil van Allah is. »
OVERGELEVERD DOOR VERRAAD
Eind november 1916 begeeft een gewapende bende zich op weg naar de versterkte kluis van broeder Charles van Jezus. De bende is vergezeld van een zekere Kerzou, een Toeareg-edele die als brigadier-meharist verbonden was aan fort Motylinski, waar hij zeker ooit pater de Foucauld moet ontmoet hebben, maar die een jaar tevoren gedeserteerd is. Andere nomaden hebben zich ook bij de groep aangesloten, samen met een landbouwer die El Madani heet en die in Tamanrasset in de buurt van de pater gewerkt heeft en al zijn gewoonten kent.
De bende trekt naar het dorpje Amsel, vlakbij Tamanrasset, waar El Madani woont. De keuze van deze halteplaats bewijst dat de deelname van de landbouwer niet toevallig is, zoals hij later nochtans zal beweren. Charles Vella getuigt over de grote activiteit die El Madani ontplooide:
« Madani heeft enkele dagen tevoren het gerucht doen verspreiden dat alle gevaar geweken is en dat het leven in Tamanrasset als vanouds kan hernomen worden. Het is dus mogelijk dat het gewone [autochtone] gezelschap van de pater misleid is door deze leugens, maar het is nog waarschijnlijker dat deze mensen maar al te goed op de hoogte waren van de aanwezigheid van de vijand in Amsel, waar men wachtte op de noodlottige dag van de postbedeling.
« Niemand heeft nochtans de pater of de meharisten in het fort ingelicht over het dreigende gevaar. Het staat vast dat de senoussistische strijders de redenen voor hun verblijf in Amsel en de geplande hinderlaag niet bekendgemaakt hebben aan de zwarte bevolking, maar hun aanwezigheid alleen al had de meest toegewijde zwarten (en vooral Paul) moeten alarmeren. Laten we aannemen, om de laffe houding van deze zwarten tegenover hun weldoener wat te verontschuldigen, dat zij misschien geloofd hebben dat hem geen kwaad zou gedaan worden » (p. 52).
Op vrijdag 1 december, rond 7 uur ‘s avonds, is pater de Foucauld alleen in zijn bordj; de deur is vergrendeld. Paul Embarek, zijn bediende, is in het dorp. Twee meharisten van fort Motylinski moeten diezelfde avond nog vertrekken naar Tarhaouhaout; de pater weet dat ze nog zullen langskomen om afscheid te nemen en zijn briefwisseling mee te nemen, en hij verwacht hen dus... De overvallers hebben eerst het dorp Amsel geplunderd en naderen nu de versterkte kluis.
René Bazin heeft de dood van Charles de Foucauld gedetailleerd beschreven op basis van de verschillende getuigenissen die hij met zorg verzameld had:
« De bendeleden waren gewapend met Italiaanse geweren, hun medeplichtigen hadden niet allemaal een wapen. Tezamen, de enen te voet en de anderen op een kameel, begaven ze zich tot op tweehonderd meter van het kleine fort, lieten de kamelen neerhurken langs een tuinmuur en omsingelden in alle stilte de verblijfplaats van de “maraboet van de roumi’s”. Ze waren met een veertigtal. Maar het was noodzakelijk dat er een bekende van de pater bij hen was om de deur te doen ontgrendelen. El Madani, die de gewoonten en de wachtwoorden kende van de man die zijn weldoener was geweest, begaf zich naar de poort en klopte. De pater naderde even later en vroeg naar gewoonte wie daar was en wat hij wilde. “Het is hier de postman van Motylinski”, werd hem geantwoord. Omdat het inderdaad de dag was dat normaal de post werd langs gebracht, opende de pater de poort en stak zijn hand uit. Onmiddellijk werd die vastgegrepen en stevig vastgehouden. Toeareg die zich vlakbij verborgen hadden, sprongen tevoorschijn, trokken de priester buiten het fort en bonden hem, met overwinningskreten, de handen op de rug. Ze lieten hem achter tussen de poort en het muurtje dat de poort aan het zicht onttrok, onder de bewaking van een lid van hun bende die gewapend was met een geweer. Pater de Foucauld knielde neer en hield zich onbeweeglijk: hij bad. »
DIES NATALIS: 1 DECEMBER 1916
René Bazin vervolgt: « Ik neem hier de verklaring over van de zwarte bediende Paul en die van een andere Hartani 6 zoals ze neergelegd zijn in twee officiële rapporten, en ik zal deze verklaringen aanvullen overeenkomstig de gegevens van verschillende documenten.
« “Op 1 december, nadat ik het avondmaal van de maraboet opgediend had, bevond ik mij in mijn zeriba 7 op ongeveer 450 meter daarvandaan. Het was omstreeks 7 uur, en het was donker. Kort daarop, toen ik bijna klaar was met mijn eigen maaltijd, doken twee Toeareg op in de zeriba die me zeiden: Ben jij Paul, de bediende van de maraboet? Waarom verstop jij je? Kom met eigen ogen kijken wat er gebeurt: volg ons! Ik antwoordde dat ik mij niet verstopte, en dat wat er gebeurde de wil van God was.
« “Toen we aankwamen bij de woning van de maraboet zag ik deze neerzitten tegen de muur, rechts van de poort, de armen op de rug gebonden en recht voor zich uit kijkend. Wij wisselden geen enkel woord uit. Ik kroop links van de poort neer, zoals me opgedragen werd. Verschillende Toeareg omringden de maraboet; ze spraken met elkaar en gebaarden, en ze feliciteerden en zegenden de Hartani El Madani die de maraboet in een hinderlaag gelokt had; ze voorspelden dat hij als beloning voor zijn daad een leven van zaligheden in de andere wereld zou verkrijgen. Andere Toeareg waren binnen in de bordj en liepen in en uit met verschillende voorwerpen die ze aangetroffen hadden: geweren, munitie, levensmiddelen enz. De mannen die rond de maraboet stonden, vuurden allerlei vragen op hem af: Wanneer komt het konvooi? Waar is het? Wat brengt het mee? Zijn er militairen in de bled [het terrein rond het dorp]? Waar zijn ze? Zijn ze vertrokken? Waar zijn de soldaten van Motylinski? De maraboet reageerde niet, hij sprak geen woord. Dezelfde vragen werden vervolgens aan mij gesteld en aan een andere Hartani, die in de wadi was aangetroffen en ook gevangen genomen.
« “Dit alles duurde minder dan een halfuur. Het huis was omsingeld door wachtposten. Op dat ogenblik sloeg één van de wachters alarm door te roepen: Daar zijn de Arabieren! De Arabieren! [de militairen van fort Motylinski]. Op het horen van die kreten liepen de Toeareg in de richting van het geroep, behalve drie van hen; twee bleven vóór mij staan, een derde bewaakte de maraboet. Bijna op hetzelfde moment klonk hevig geweervuur. De Toearegbewaker die vlakbij de maraboet stond, richtte de loop van zijn geweer op het hoofd van deze laatste en vuurde. De maraboet bewoog of riep niet. Ik dacht dat hij niet gewond was; het was pas enige ogenblikken later dat ik het bloed zag lopen en dat het lichaam van de maraboet langzaam opzij gleed en neerviel. Hij was dood.” » (Bazin, op. cit., pp. 453-455).
Volgens het rapport van kapitein de La Roche verduidelijkte Paul zijn verklaring als volgt: « De Hartani die men ondervroeg zei dat er twee soldaten in de bled waren die Tamanrasset diezelfde avond nog moesten verlaten voor Tarhaouhaout, en dat ze misschien al vertrokken waren. Nauwelijks had hij dit gezegd of de militairen verschenen op hun kamelen; ze kwamen afscheid nemen van de maraboet. De vijanden verstopten zich in de loopgraaf die het huis van de pater omringde en openden gezamenlijk het vuur. Bou Aïcha stortte ogenblikkelijk neer; Boudjema Ben Brahim wou nog vluchten, maar hij had nog maar zestig meter afgelegd of hij werd ook doodgeschoten. Op het moment waarop de meharisten verschenen maakte de maraboet een instinctief gebaar, omdat hij voorzag welk lot hen te wachten stond. » Het was toen dat de bewaker van de gevangene, een jongeman van zestien jaar die Sermi ag Tohara heette, het dodelijke schot loste.
De senoussistische strijders hadden er zorg voor gedragen dat ze zelf niet het risico zouden lopen van gestraft te worden voor deze gevaarlijke missie; ze hadden de executie toevertrouwd aan een zestienjarige jongen, die snel daarna – als enige! – zou boeten voor zijn misdaad: hij werd door de Fransen gevangen genomen en neergeschoten toen hij probeerde te ontsnappen.
Paul Embarek vervolgt: « Nadat ze de twee militairen gedood hadden [...] keerden de Toeareg snel op hun stappen terug. Ze beroofden de maraboet van al zijn bezittingen en wierpen hem in de gracht die rondom het huis liep. Vervolgens discussieerden ze over wat ze met het lijk zouden doen, en of ze me al dan niet zouden doden als kafer (ongelovige), zoals mijn meester. » Paul Embarek was inderdaad gedoopt door pater de Foucauld. « Dankzij de tussenkomst van de Haratin van de bled en hun leider, die afgekomen waren op het geweervuur, werd ik gespaard en vrijgelaten. » Zonder twijfel na de sjahada uitgesproken te hebben (« Ik getuig dat er geen andere god is dan Allah, en dat Mohammed zijn boodschapper is »). Maar dat zal Paul Embarek nooit toegeven!
MARTELAAR VOOR HET CHRISTELIJK GELOOF
Is pater de Foucauld gedood in een overhaaste opwelling? Of is hij vermoord als een vijand van de islam, uit haat jegens het christelijk geloof? Op dit punt is het getuigenis van Charles Vella beslissend. Hij toont aan dat de misdaad vooraf beraamd was, als een beslissende actie in het kader van de heilige oorlog die door de sekte van de Senoussiauitgeroepen was. Stap voor stap heeft het complot van de islam zich geconcentreerd op pater de Foucauld omdat, na twee jaar oorlog en de inname van Djanet, de “christelijke maraboet” de enige kracht was die de Toeareg deed volharden in hun trouw aan Frankrijk. Door hem te doden kon de islam zijn expansie hernemen en de Fransen de zee in drijven.
« In tegenstelling tot wat al te vaak geschreven is, gaat het niet om een alleenstaand feit op rekening van enkele uitgehongerde rovers die aangetrokken werden door een gemakkelijke buit, en evenmin om de onbewuste reactie van een jonge strijder die plots zijn hoofd verloor, maar wel degelijk om de vooraf beraamde liquidatie van een godsdienstige tegenstander. De moord vormt de voornaamste daad in de verspreiding over de Hoggar van een beweging van “heilige oorlog”, in gang gezet in het naburige Fezzan door de grootmeesters van de moslimbroe-derschap van de Senoussia » (Charles Vella, op. cit., p. 51).
De officier staat nog verder stil bij de verklaringen van Paul Embarek: « De bediende van de pater zou in verband hiermee verklaringen hebben afgelegd die verschillen van degene die ik zelf gehoord heb op 3 december in fort Motylinski uit de mond van deze inboorling die ons de dood van zijn meester kwam melden.
« Ziehier woordelijk de eerste verklaring van Paul Embarek, afgelegd in mijn tegenwoordigheid: “Vanaf het ogenblik waarop hij vastgegrepen en vastgebonden werd tot aan zijn dood heeft de pater niets anders gedaan dan bidden, en was hij volledig onverschillig voor wat rondom hem gebeurde.”
« De aansporing tot geloofsafval die volgens een andere verklaring van Paul Embarek zou gebeurd zijn, kan heel goed verwijzen naar de rituele mohammedaanse sjahada waaraan de pater naar mijn mening ongetwijfeld onderworpen is. Deze regel van de Koran wordt inderdaad in dergelijke omstandigheden toegepast op elke ter dood veroordeelde, christen of moslim, en evengoed door de Toeareg als door de Arabieren. » Vella haalt daarop twee feiten aan die hij zelf heeft meegemaakt en waarbij de Toeareg de sjahada toepasten.
« Ik aarzel dus niet te schrijven dat het absoluut tegengesteld aan de riten van de Koran en de mohammedaanse oorlogstradities zou zijn wanneer Charles de Foucauld niet zou aangespoord zijn om de sjahada uit te spreken. » Het feit staat buiten kijf, en we zullen zien dat het a fortiori van toepassing was op Paul Embarek, de door pater de Foucauld gedoopte Hartani.
« Het antwoord op een aansporing om de sjahada uit te spreken is het volgende: “Ik getuig dat er geen andere god is dan Allah en dat Mohammed de boodschapper van Allah is.” Als dit bevel zich richt tot een christelijke priester krijgt het een bijzonder karakter, in die zin dat het hem uitnodigt om een andere God te erkennen dan degene die hij dient. Zo kan men besluiten dat het stilzwijgen als antwoord op deze aansporing gelijkstaat met een weigering om zijn geloof af te zweren. Het is dus van weinig belang of de pater al dan niet de woorden baghi-n-mout (ik wil sterven) of garib-n-mout (ik ga sterven) uitgesproken heeft, zoals men hem toeschrijft. Het zich terugtrekken in een gebed, waarvan hij wist dat het zijn laatste gebed was, is duidelijk een weigering om “Allah te belijden”. Dit gebed maakte meer dan voldoende duidelijk, zonder dat het nodig was het op een andere manier uit te drukken, dat hij de dood verkoos boven elke onderwerping aan iemand anders dan Christus. »
DE RENEGAAT
Paul Embarek heeft de moord op pater de Foucauld zien gebeuren: hij is er ooggetuige van geweest. Maar hij heeft de gebeurtenissen op verschillende manieren verteld. René Bazin schrijft:
« Vijf weken na de moord, toen de verzamelde inlichtingen naar In-Salah werden overgebracht, deed het gerucht de ronde dat de moordenaars pater de Foucauld opgedragen hadden zijn geloof af te zweren door de sjahada uit te spreken, dat wil zeggen de mohammedaanse gebedsformule, en dat hij geweigerd had: een brief aan meneer de Blic, om hem op de hoogte te brengen van de dood van zijn schoonbroer, maakt er melding van » (op. cit., p. 462).
Spijtig genoeg heeft René Bazin deze brief niet afgedrukt in zijn boek, maar we vinden er een echo van in de brief die Marie de Blic [de zus van Charles de Foucauld] schreef aan dom Augustin van het trappistenklooster Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw (4 februari 1917):
« Wij hebben verschillende beschrijvingen ontvangen van deze tragische gebeurtenissen. In één ervan (verzonden door kapitein Depommier vanuit In-Salah, op 9 januari) staat dat de moordenaars de pater wilden dwingen om het moslimgebed uit te spreken en dat, op zijn weigering, één van hen hem een geweerkogel achteraan in het hoofd zou geschoten hebben, waardoor hij op slag dood was. De kapitein, die mijn broer graag zag en hem al acht jaar kende, zegt ons dat hij ongetwijfeld geglimlacht moet hebben bij zulk een dood, ideaal in zijn ogen! Het is inderdaad het martelaarschap, een waardige bekroning voor het leven van offervaardigheid dat pater Charles van Jezus geleid heeft. Wat een troost voor ons en wat een voorbeeld voor onze kinderen » (Lettres à mes frères de la Trappe, 1969, pp. 402-403).
Bazin voegt hier nog aan toe:
« Dat pater de Foucauld, tijdens dit halfuur van mishandelingen en beledigingen dat hij moest ondergaan alvorens gedood te worden, aangespoord moet geweest zijn om zijn geloof af te zweren, dat is erg waarschijnlijk, en wel om twee redenen. Ten eerste omdat, zoals een officier van de Sahara me schrijft, het tegendeel een uitzondering zou zijn bij moslims, die nooit de dood scheiden van de sjahada. Ten tweede omdat de verklaring van de neger Paul door deze laatste in 1921 herhaald werd; ik heb inderdaad vernomen dat de bediende van pater de Foucauld, toen hij opnieuw ondervraagd werd over de moord, antwoordde: “In mijn aanwezigheid hebben de vijanden enkel gevraagd: Waar is het konvooi? Waar zijn de mannen? Na de dood van de maraboet heb ik hen onder elkaar horen zeggen: We hebben hem gevraagd om de sjahada uit te spreken maar hij heeft geantwoord: Ik ga sterven” (bron: brief van kapitein Depommier aan de schrijver, gedateerd 8 maart 1921).
« In zijn verklaring zegt de bediende Paul nog dat men hem ermee bedreigd heeft hem ook te doden, “als ongelovige” (kafer). » Kafer betekent in het Arabisch van de Koran niet “ongelovige” maar “afvallige”. Dat is althans de interpretatie van broeder Bruno, die in dit geval perfect van toepassing is vermits Paul Embarek gedoopt was! Men begrijpt vanzelf dat hij in zijn eerste verklaringen deze essentiële omstandigheid van de dood van de maraboet stilletjes verzwegen heeft... want hij had diens lot moeten delen!
moeder Lucie van het Kostbaar Bloed
Hij is verrezen! nr. 50, maart-april 2011
(1) Bij de Toeareg zijn de mannen gesluierd en niet de vrouwen. De gezichtssluier of tagelmust, die de neus en de mond bedekt,wordt ingewreven met gedroogde indigo, wat op de duur op de huid een blauwige kleur achterlaat.
(2) Kruisen komen voor op de kledij van de Toeareg, op hun schilden en als versiering bovenop hun zadels.
(3) In de annalen van de kruistochten wordt inderdaad gesproken over de Moultimin, « gesluierde mannen ».
(4) Op 29 september 1911 waren de Italianen binnengevallen in wat nu Libië heet, met de bedoeling een eigen kolonie te verwerven ten koste van het Ottomaanse rijk. Hun campagne was uiterst succesvol, en bij de vrede van Lausanne (1912) werd de soevereiniteit van Italië over Cyrenaica, Tripolitanië en Fezzan erkend: de kolonie Libië.
(5) Bij de Toeareg bestond een feodale indeling tussen “edelen” en “horigen”. Tot die laatste categorie behoorde de stam van de Dag-Rali, die door Charles de Foucauld in het begin begunstigd werd omdat hij van deze bevolkingsgroep méér verwachtte voor de Franse en christelijke zaak.
(6) De Haratin (enkelvoud Hartani) zijn een zwarte volksstam waarvan de leden hoofdzakelijk een sedentair bestaan leiden in de oases van Noord-Afrika. Ook El Madani was een Hartani.
(7) Een rieten hut. Het eerste onderkomen van pater de Foucauld in Tamanrasset was een dergelijke zeriba.