DE Z. CHARLES DE FOUCAULD,
HET HART EN HET KRUIS
Burggraaf Charles de Foucauld, geboren in Straatsburg in 1858, heeft lange tijd als een ongelovige geleefd. Maar hij voelde binnen in zich « een pijnlijke leegte en een oneindige droefheid » die hem uiteindelijk naar de kerk van Saint-Augustin in Parijs dreven, waar abbé Huvelin hem deed biechten en de communie gaf : de verloren zoon werd in de armen van zijn hemelse Vader ontvangen. Van dan af begint een zoektocht naar zijn ware roeping. In 1890 treedt hij binnen in de trappistenabdij Notre-Dame des Neiges in de Ardèche. Zes maanden later sturen zijn oversten hem naar Syrië, waar de abdij een bijhuis heeft in de omgeving van Akbès. In 1897 krijgt hij dispensatie van zijn geloften om in Nazareth het verborgen leven van Jezus na te volgen. Hij wordt er knecht van de plaatselijke clarissen.
MONNIK-MISSIONARIS
IN Nazareth maakt een vurig apostolisch verlangen zich van Charles meester : « Heel ons leven, hoe onopvallend ook – het leven van Nazareth, het leven in de woestijn evengoed als het openbaar leven – moet een prediking van het Evangelie door het voorbeeld zijn. Heel ons bestaan, heel ons wezen moet het Evangelie van de daken schreeuwen. »
En wat is het “ Evangelie ” ? « Heel onze persoon moet Jezus uitademen, al onze daden en heel ons leven moeten uitroepen dat wij Jezus toebehoren, moeten het beeld van het evangelisch leven uitdragen. Heel ons wezen moet een levende prediking zijn, een weerspiegeling van Jezus, een parfum van Jezus, iets dat Jezus uitschreeuwt en laat zien, iets dat schittert als een beeltenis van Jezus... » Het Evangelie is Jezus !
Op 7 juli 1898 vertrekt Charles naar Jeruzalem. Hij wordt gestuurd door de overste van Nazareth naar de abdis van het clarissenklooster in die stad, die de man wil leren kennen over wie het klooster van Nazareth haar zoveel goeds vertelt. Wanneer ze broeder Charles ziet aankomen in zijn rare kledij, twijfelt ze een ogenblik. Maar nadat ze enkele woorden met hem gewisseld heeft, is dat voor haar voldoende om te begrijpen : « Nazareth heeft zich niet vergist, wij hebben een heilige in ons huis. » Ze overtuigt hem om Jezus nog volmaakter na te volgen door de priesterwijding te ontvangen.
Na zijn terugkeer in Nazareth ontvangt hij het “ gezegende koord ” van Sint-Franciscus van Assisi uit handen van de aalmoezenier van de clarissen. Hij doet afstand van zijn naam en ondertekent in mei 1899 voor de eerste keer met “ broeder Charles van Jezus ”. Hij dorst ernaar het Hart van Jezus te troosten door te werken voor de redding van de zielen. Het gaat er nog altijd om Jezus na te volgen, maar nu in het priesterschap, dat hem uit de kleinheid van zijn huidige bestaan zal wegtrekken ; doorheen zijn nederige bedienaar zal Jezus echter nog méér de Redder zijn.
Hij neemt het devies Iesus Caritas aan, met het embleem van het Hart en het Kruis dat hij op zijn borst wil dragen, en verlaat Nazareth op 1 augustus 1900. Op 29 september is hij terug in de abdij Notre-Dame des Neiges om zich voor te bereiden op zijn priesterwijding. Die ontvangt hij op 9 juni 1901. Waarheen zal hij gaan ? In het H. Land zijn er veel priesters, maar in Marokko geen enkele. In september verlaat hij het Franse trappistenklooster voor de streek ten zuiden van de stad Oran (Algerije). De abt van Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw zegt : « Ik ken M. Charles de Foucauld heel goed. Ik ben zo’n wonderen van boetvaardigheid, nederigheid, armoede en liefde tot God alleen maar in boeken tegengekomen. »
Hij is drieënveertig jaar. Na een voorbereiding van vijftien jaar is hij klaar om vrucht te dragen tijdens de laatste vijftien levensjaren die hem nog resten.
BENI-ABBES
Op 28 oktober 1901 komt pater de Foucauld aan in Beni-Abbes, 900 km ten zuiden van Oran. Hij wordt er opgewacht door kapitein Regnault, commandant van de regio, en zijn officieren. Allemaal wonen zij de eerste mis bij die Charles op het feest van Allerheiligen opdraagt. Hij schrijft aan abbé Huvelin : « Ik heb hier van de officieren, de soldaten, de moslims een onvergelijkbare ontvangst gekregen... Er kan hier ontzettend veel goeds gedaan worden, zowel voor de militairen als voor de mohammedanen. »
Regnault wijst hem een terrein toe en laat zijn mannen een kluis bouwen met een kapel, drie cellen en een gastenkamer. Broeder Charles sticht een broederschap van het H. Hart, waarvan de banier dagelijks boven de kluis wappert terwijl het H. Sacrament uitgestald is. « Ik wil alle bewoners, christenen, moslims, Joden en afgodendienaars, eraan wennen me als hun broeder te zien : de universele broeder. »
Zijn witte gandoura (lange tuniek) met het Hart en het Kruis schreeuwt het Evangelie uit : het Hart van Jezus is het teken van zijn barmhartige Liefde ; het Kruis dat erin geplant staat, is het werktuig van het heil dat Hij voor ons allen verdiend heeft.
De Berbers, die het grootste deel van de sedentaire bevolking uitmaken, zijn over het algemeen zachtaardig en vreedzaam en ze zijn gehecht aan de Fransen. Hoewel het vrome moslims zijn, maar zonder fanatisme, omringen ze de pater met toenemende eerbied. Over de Arabieren daarentegen schrijft hij : « Ze zijn hard en wreed van karakter en in de grond heel slecht ingesteld tegenover de Fransen. Het zijn koppige moslims die hun godsdienst nochtans weinig pratikeren. Ze wijzen onze taal en alles wat van ons komt af. »
Over de slavernij is hij klaar en duidelijk : « De grootste wonde van dit land is de slavernij », die tegengesteld is zowel aan het Evangelie als aan de Franse wet. « Voor deze schande, deze onrechtvaardigheid is er geen andere remedie dan de vrijmaking. Daarna moeten we onderrichten, de pijn verlichten, de arbeid tot ontwikkeling brengen, ons door hen doen zegenen omwille van onze goedheid. »
In januari 1902 komt een arme zwarte aankloppen aan zijn deur. Pater de Foucauld neemt hem bij zich op en noemt hem Joseph van het H. Hart. Op 4 juli koopt hij een 25-jarige jongeman vrij die hij de naam Joseph-Henri geeft ; hij geeft hem een bed en laat hem in de tuin werken. Acht dagen later doopt hij een zwart jongetje van drie jaar als Abd-Iesus Caritas. Op 14 september van hetzelfde jaar koopt hij twee slaven vrij : een familievader en een jongen van 15 jaar, Paul Embarek, die later getuige zal zijn van het martelaarschap van de pater. Op 21 januari 1903 schenkt hij een dertienjarige jongen de vrijlating ; hij noemt hem Pierre en maakt hem onmiddellijk lid van zijn broederschap als doopleerling. Daar blijft het niet bij, want in 1904 verkrijgt hij de afschaffing van de slavernij.
Hij verzet zich ook tegen het uitsturen van strafbataljons, de zgn. “ Joyeux ”. Aan de ontdekkingsreiziger Henry de Castries schrijft hij : « Terwijl de officieren van het Arabisch bureau zich met hun goedheid en rechtvaardigheid inspannen om zich te doen waarderen door de inboorlingen, verknoeien die ellendige “ Joyeux ” alles : ze begaan openlijk alle soorten ondeugden, ze gedragen zich op een verachtelijke manier en maken dat Frankrijk en de Fransen geminacht worden. »
Al zijn gedachten gaan uit naar Marokko, dat nog niet onder Frans gezag gebracht is. Hij voorziet om daar « een kleine voorpost te stichten » op de eerste dag van de militaire verovering. Generaal Lyautey zal daar niet van willen horen omdat hij een ander plan heeft, volkomen tegengesteld aan het Missieproject voor Marokko van Charles de Foucauld. Commandant Laperrine daarentegen begrijpt het voordeel dat kan gehaald worden uit de medewerking van de christelijke maraboet...
TAMANRASSET
Op 13 januari 1904 laadt pater de Foucauld zijn “ draagbare kapel ” op een dromedaris en voegt zich samen met Paul Embarek bij de compagnie van kapitein Regnault, ondanks het uitdrukkelijke verbod van de administratie. Laperrine, die de toelating gegeven heeft en weet dat hij daarvoor een blaam riskeert, zegt : « Laat ze die blaam maar in mijn dossier steken ! Overal waar de pater voorbij zal komen, zullen de Toeareg – zelfs de meest rebelse – op hun knieën vallen om zijn gandoura te kussen en zijn baraka (zegen) te ontvangen : de maraboet ! »
Geëscorteerd door een vijftigtal militairen onderneemt de pater een verkenningstocht. « De plaatselijke bewoners ontvangen ons goed. Het is wel niet oprecht : ze buigen voor de noodzaak. Hoeveel tijd zullen ze nodig hebben om de gevoelens die ze nu veinzen écht te hebben ? Het zal enkel zijn op de dag dat ze christen worden. »
Zover zijn we echter nog niet... « Ik ben nog lang niet aan het zaaien ; ik bereid de grond voor, anderen zullen zaaien, nog anderen oogsten... » Wat doet hij dan ? « Op dit ogenblik ben ik een nomade die van kamp tot kamp trekt, probeert te bevoorraden, vertrouwen en vriendschap tracht te bewerkstelligen... Ik vergezel een officier die dezelfde opdracht van bevoorrading heeft. »
De doelstelling van Laperrine is om de Franse invloed te doen doordringen tot in de Franse Soedan (het huidige Mali). Die militaire compagnie, onder leiding van een Franse officier die de christelijke maraboet aan zijn zijde heeft, is het zinnebeeld van de samenwerking tussen Frankrijk en de Kerk, die zij aan zij koloniseren met het oog op verovering, pacificatie, bekering en redding van alle zielen.
Helaas doet er zich in Timiaouine een incident voor. De colonne stoot op een andere Franse colonne, komend uit de Soedan en gecommandeerd door kapitein Théveniaud. Die laatste duldt niet dat de soldaten uit Algerije verder marcheren op “ zijn ” grondgebied. Iedereen verdedigt de expansie van zijn militair gebied op zijn manier...
Om niet met andere Fransen te moeten vechten, geeft Laperrine toe en laat hij Regnault achteruit trekken. Maar in het bergmassief van de Hoggar is Laperrine heer en meester. In februari 1904 schrijft hij dat hij van plan is de pater naar de Hoggar te sturen, onder de Toeareg, met de bedoeling dat hij daar beschavingswerk zou beginnen door vriendschap aan te knopen met hun leider, Moussa ag Amastane.
MISSIE EN KOLONISATIE
Op 4 september 1905 stuurt kapitein Dinaux pater de Foucauld naar Tamanrasset. De plaats ligt in een streek die kort tevoren nog fel vijandig gezind was ; de dichtstbij zijnde Europeaan bevindt zich op honderden kilometers daarvandaan...
Op 7 september draagt de “ pastoor van de Hoggar ” voor het eerst de Mis op in Tamanrasset. Aan de vooravond van de Geboorte van Maria spreekt hij de voornemens uit die hij al in 1903 formuleerde : « universele overgave aan Maria, vereniging met Maria, omvorming in Maria. »
Het gaat om het mysterie van de Visitatie, dat de ziel vormt van zijn apostolaat, maar dan op de voorposten van de Christenheid, te midden van mensen die al eeuwenlang gewend zijn om alleen maar te leven van rooftochten en moordpartijen en die de Harratin, zwarten op wie ze jacht maken in de Soedan, als slaven houden. Die zwarte slaven « worden aan hun lot overgelaten, alsof het dieren zijn. Ze bewaken de kudden en hebben onder elkaar seksuele omgang, zoals hun dieren. De kinderen die geboren worden, hebben een onbekende vader en zijn hun moeder snel vergeten ! »
Om Onze-Lieve-Heer na te volgen in zijn Menswording maakt Charles zich tot dienaar van deze gevallen mensheid : « Het is goed wonen in deze streek. Men heeft wat om handen zelfs zonder veel te doen, omdat men deel wordt van het land. Men is er zo gemakkelijk aanspreekbaar, men is er zo klein. » Hij deelt voorraden en geschenkjes uit en dient zorgen toe. Met de glimlach : « Ik lach altijd, ik toon hen mijn lelijke tanden. Die lach maakt de buurman of de gespreksgenoot goedgezind, hij brengt de mensen dichter bij elkaar, staat hen toe mekaar beter te begrijpen ; een somber karakter wordt er vaak vrolijker van. Dat heet naastenliefde. »
Pater de Foucauld reist over en weer tussen Beni-Abbes en Tamanrasset. In Beni-Abbes tonen de bewoners hun vreugde hem terug te zien ; die gehechtheid aan zijn persoon interpreteert hij als een begin van gehechtheid aan Jezus. Wanneer hij dan weer in Tamanrasset aankomt, merkt hij van de kant van de Toeareg een toename van vertrouwen, in plaats van het wantrouwen dat hem in het begin te beurt viel.
Gedurende een heel jaar kan hij echter de Mis niet opdragen, bij gebrek aan acoliet. In zijn dagboek lezen we : « 25 december – Kerstmis, geen mis. » En ook al twee maanden lang geen post ! Zes maanden gaan voorbij zonder het bezoek van een Fransman, een christen... Bovendien wordt de streek door hongersnood getroffen, na zeventien maanden droogte. Hij ontdoet zich van zijn voorraden.
De islam haalt hem in. Hij ziet het project voor een Koranschool en een moskee vorm krijgen.
In januari 1908 stort hij in. Het is niet zijn moed die breekt, maar zijn gezondheid. Hij moet al zijn werk stopzetten en een volkomen immobiliteit in acht nemen. Aan Mgr. Guérin schrijft hij : « De middelen die Jezus gebruikt heeft in de kribbe, in Nazareth en op het Kruis zijn de volgende : armoede, verwerping, vernedering, eenzaamheid, vervolging, lijden, kruis. Dat zijn onze wapens, die van onze goddelijke Bruidegom... Als we dit unieke Voorbeeld volgen, zijn we er zeker van veel goed te doen, want dan zijn wij het niet meer die leven, maar Hij die leeft in ons. Onze daden zijn dan niet meer onze daden, zo menselijk en ellendig, maar Zijn daden, die op een goddelijke manier efficiënt zijn. »
De Toeareg maken zich zorgen over zijn gezondheid ; Moussa stuurt geiten om hem wat melk te geven. Laperrine laat bevoorradingskamelen overkomen. En vooral maakt de commandant hem de toelating van de H. Pius X over om zonder acoliet de Mis op te dragen. « Dank u, God ! » Ander goed nieuws : « De Welbeminde heeft de inspanningen van Moussa, die de Hoggar tot een vurig moslimkoninkrijk wou omvormen, ten goede van de zielen doen keren : zijn pogingen zijn over de hele lijn jammerlijk mislukt. » Het is dus het moment voor een tegenaanval...
DE KATHOLIEKE KOLONIALE UNIE
« Ik ben bereid, voor de verspreiding van het H. Evangelie, tot aan het einde van de wereld te gaan en tot aan het Laatste Oordeel te leven. »
Op paasdag 1908 stelt hij de statuten op van een Unie van broeders en zusters van het H. Hart. Deze vereniging vindt haar oorsprong in de Unie in en voor het H. Hart van abbé Crozier, maar de stichting van Charles de Foucauld zal in 1914 de benaming Katholieke koloniale unie krijgen. « God heeft het koloniaal rijk van Frankrijk in de twintigste eeuw doen groeien. De Franse kolonies die in 1880 drie miljoen ongelovigen telden, zullen er in 1914 vijftig miljoen hebben. » Het doel van de Unie is de evangelisatie van die ongelovigen. Het middel is missionaris zijn zoals broeder Charles. « Alles voor allen worden om alles voor Jezus te winnen. »
Hij onderneemt drie reizen naar het moederland met de bedoeling « de staat van onze kolonies en hun behoeften te doen kennen » en roepingen op te wekken van priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en vurige christenen die “ leken-missionarissen ” zouden moeten worden, bereid om Frankrijk te verlaten en zich voorgoed in de Sahara te vestigen.
In 1908 sterft Mgr. Guérin en twee jaar later abbé Huvelin, terwijl Laperrine naar het moederland moet vertrekken. Charles voelt zich « als de olijf die helemaal alleen aan het uiteinde van een tak hangt, vergeten na de oogst ».
Een nieuwe reis naar Frankrijk volgt in 1911. Hij maakt zich grote zorgen om het priestertekort in de Sahara : « Jezus-Hostie vereren zou de basis van elk mensenleven moeten zijn. De Sahara, acht tot tien keer zo groot als Frankrijk en veel meer bevolkt dan men denkt, telt slechts dertien priesters ! In het binnenland van Marokko, met bijna tien miljoen inwoners, is er geen enkele priester, geen enkel tabernakel, geen enkel altaar ! »
Bij zijn terugkeer in Tamanrasset klimt hij omhoog naar de hoogvlakte van Assekrem (2900 m), om dichter bij de Toeareg te zijn die er graasland zoeken. Hij werkt er onafgebroken aan een grammatica van de Toearegtaal, stelt een woordenboek Frans-Toeareg op en verzamelt gedichten, spreekwoorden en andere teksten, allemaal met de bedoeling om van het Toeareg een dam tegen de islamisering van de Hoggar te maken.
In april 1913 verlaat hij Tamanrasset in het gezelschap van de jonge Ouksem, met de bedoeling hem de christelijke beschaving te doen ontdekken. Hun reis gaat over Lyon, Nîmes en Marseille naar Parijs.
Zijn nieuwe vereniging telt slechts 49 leden... Pater de Foucauld kan er aan aflezen hoe triest het met Frankrijk gesteld is. Toch hebben zijn inspanningen hem de gelegenheid geboden om een doctrine uit te werken die ons vandaag, honderd jaar later, in staat kan stellen om de rampzalige gevolgen van de dekolonisatie weer ongedaan te maken.
DE BEKERING VAN DE MOSLIMS
Sinds de tijd van kardinaal Lavigerie (1825-1892), aartsbisschop van Algiers, wordt in de Kerk wereldwijd uitgegaan van het foute beginsel dat de bekering van de moslims onmogelijk is en zelfs niet wenselijk.
Charles de Foucauld is de enige, en abbé de Nantes in zijn voetspoor, die de twee “ uiteinden van de ketting ” vasthoudt : enerzijds het constateren van de kwaadaardigheid en hardvochtigheid van de moslimwereld, anderzijds het bewaren van een absoluut geloof in de verlossende kracht van het Kostbaar Bloed dat Jezus vergoten heeft. Christus is de « Meester van het onmogelijke », Hij heeft zichzelf geofferd om alle zielen te redden.
Daaruit volgt een perfect begrip van de middelen die nodig zijn om de evangelisatie van de moslims tot stand te brengen. Eerst en vooral moet het terrein in stilte voorbereid worden : « De moslims zijn niet in staat tot discussiëren. Het geloof kan bij hen slechts ontkiemen, met de hulp van de genade, vanuit het gezag dat men over hen uitoefent en door de aanblik van de christelijke deugden die men in hun aanwezigheid beoefent. » Daarom « moeten we allemaal hard werken, vooral door onszelf te heiligen, want men doet veel meer goed door wat men is dan door wat men doet. En verder heeft Mgr. Freppel het zo goed geformuleerd : “ God vraagt ons om te vechten, niet om te overwinnen ”. »
Maar « Onze-Lieve-Heer is gehaast » : « Als het slechts gaat om het bouwen van stenen kerken, dan kan men eeuwen geduld oefenen en zelfs tot het einde van de wereld wachten. Traagheid is echter verboden als het gaat om de redding van zielen die verloren gaan. »
Op 4 december 1909 schrijft hij aan zijn nicht Marie de Bondy : « De goede God heeft toegelaten dat er bij het begin van de verovering van het Toearegland onvergelijkelijke officieren waren, die tegenover de inboorlingen even zacht en goed zijn als zusters van Liefde, terwijl ze anderzijds ook over alle noodzakelijke vastberadenheid beschikken. »
De kolonisatie begint met de militaire pacificatie, wordt gevolgd door het rechtstreeks bestuur over de onderworpen bevolking en eindigt met een begripvolle administratie die het dagelijks leven van de mensen beschaaft.
« PAX GALLICA »
Eerst de vrede ! Maar om die te bereiken moet men de overwinning behalen. Dus de gewapende roversbenden achtervolgen en uitroeien ! Op 14 december 1910 schrijft broeder Charles aan kapitein Sigonney : « Ik feliciteer u in verband met uw geslaagde achtervolging van Baba, de zoon van Abidine, en het buitmaken van de gestolen kamelen. Uw actie heeft in heel de Hoggar een buitengewoon gunstige indruk gemaakt. Vier jaar geleden zou men nog vreugdevuren ontstoken hebben bij elk succes van Abidine ; vandaag is men er trots op dat u een succes tegen hem geboekt hebt. »
In een brief aan commandant Duclos (30 april 1916) luidt het : « Twee Harratin die absoluut niet deugen, hebben geprobeerd te vluchten om Djanet te bereiken en naar de vijand over te lopen. Constant heeft ze doen fusilleren. Deze straf, die unaniem goedgekeurd wordt door de inboorlingen, heeft een zeer gunstig effect gehad. »
Onophoudelijk legt hij aan zijn correspondenten uit dat Frankrijk een beschavende zending heeft. Aan zijn neef Charles schrijft hij : « De goede God heeft aan Frankrijk in het noordoosten van Afrika een prachtig koloniaal rijk geschonken. Het heeft de grootte van een derde of een vierde deel van heel het continent, het vormt een aaneengesloten blok recht tegenover het moederland, waarvan het slechts een zeereis van enkele uren verwijderd is... Als wij goed besturen, als wij beschaven, de Franse cultuur ingang doen vinden, ons doen liefhebben door die volkeren, dan zullen zij een schitterend verlengstuk van Frankrijk worden. »
En als wij dat niet doen ?
« Als men niet de plicht begrijpt om zijn naaste lief te hebben zoals zichzelf, als men slecht bestuurt, als men uitbuit in plaats van te beschaven, als men zich doet haten en misprijzen door onrechtvaardigheden en hardheid, dan zal dat derde deel van Afrika zijn conclusies trekken : de plaatselijke bevolking, die van ons zal geleerd hebben met wapens en gereedschappen om te gaan, die een door ons onderrichte elite zal hebben, zal gebruik maken van haar macht en van de actiemiddelen die ze van ons gekregen heeft om aan ons te ontsnappen, van ons onafhankelijk te worden en zelfs een geduchte vijand van Frankrijk te worden. »
Van dat godsdienstig werk dat op de eerste plaats moet komen is pater de Foucauld de ziel. Dokter Dautheville, die van 1904 tot 1906 de grote karavanen begeleidde die het gebied tussen Oran en Beni-Abbes moesten bevoorraden, schrijft :
« Rond zes uur ’s avonds verzamelden alle officieren zich in de schans rondom een voorraad frisse dranken, blij wat te kunnen uitblazen na de verstikkende middaguren. Plots werd het stil : pater de Foucauld was op komst. Een van onze kameraden ging hem tegemoet om hem te groeten. Dan speelde zich een grandioos tafereel af dat ons een krop in de keel deed krijgen. Terwijl de vlag werd gestreken reciteerde de pater, die de horizon beheerste met zijn fijne gestalte van oud-cavalerist, luidop het Pater Noster, zoals nog nooit iemand het had opgezegd... Geen sprake meer van persoonlijke, religieuze, politieke of andere ideeën : wij waren nog slechts mensen die door de mond van die heilige man al onze gedachten en gevoelens naar Frankrijk deden uitgaan. Dan volgde een groot zegeningsgebaar en vervolgens trok de pater zich simpelweg terug, net zoals hij gekomen was. Wie getuige is geweest van dat ontroerend gebeuren zal het zich heel zijn leven herinneren. »
DE VERKEERDE POLITIEK VAN LYAUTEY
Het is helaas de tweede hypothese die het gehaald heeft : die van een slechte kolonisatie, zonder geloof en zonder zedelijke wetten, waardoor de kolonies van Frankrijk in een complete chaos gestort zijn en het moederland vandaag overrompeld wordt door « een geduchte vijand ». Het is dus dringend nodig om “ de fout op te sporen ”, om er vervolgens een remedie voor te vinden en de christenheid te herstellen op de grondvesten gewild door de stichter ervan.
In 1916, het jaar van zijn martelaarschap, schreef broeder Charles aan de auteur René Bazin : « Laat ons hopen dat onze kolonies na de eindoverwinning [in de Grote Oorlog] een nieuwe bloei zullen kennen. Wat een mooie zending voor onze jongste Fransen om de Afrikaanse gebieden van het moederland te gaan koloniseren, niet om er zich te verrijken, maar om er Frankrijk te doen liefhebben, er de zielen door en door Frans te maken en vooral ze het eeuwig heil te schenken ! »
Vandaag blijft die roeping van Frankrijk geldig, ondanks het feit dat generaal De Gaulle Algerije in de steek gelaten heeft.
In 1903 is generaal Hubert Lyautey in Aïn-Sefra, in het grensgebied tussen Algerije en Marokko, om er de invallen van roversbenden te bestrijden. Pater de Foucauld laat hem een bericht toekomen. Volgens Antoine Chatelard, biograaf van de monnik-missionaris, zou Lyautey gezegd hebben : « Dat men die kleine priester maar terug naar Frankrijk stuurt, hij is volop bezig met het ondermijnen van de fundamenten van mijn inlandse politiek. »
Inderdaad ! Niet alleen wil Lyautey niet weten van een “ christelijke maraboet ”, maar hij begunstigt ook de islam en bouwt moskeeën. Onder het regime van het Frans protectoraat over Marokko behoudt hij de inlandse gezagsdragers in plaats van ze door Fransen te vervangen ; hij moedigt het in stand houden van mohammedaanse zeden en gebruiken aan. Ondertussen probeert broeder Charles in de Hoggar iets totaal anders, op een arme en heldhaftige manier en met de hulp van de bescheiden militair met het vurige hart die commandant Laperrine is.
Uiteindelijk haalt de methode-Lyautey het. We plukken er de bittere vruchten van. Ons koloniaal rijk werd op materieel vlak van al het mogelijke voorzien. We hebben aan de volkeren onder ons gezag alles onderwezen, behalve de christelijke godsdienst. Een laagje beschavingsvernis bedekt hun ondeugden. De Franse Republiek heeft de scholen-zonder-God georganiseerd en de islam bevoordeeld die sindsdien deze landen overheerst. We hadden hen eerst moeten bekeren en ten gronde koloniseren, zodat wij hen voor altijd aan ons zouden gebonden hebben als zonen die door hun vaders langzaam worden opgevoed tot ze volledig op hen gelijken, volgens de weg aangegeven door pater de Foucauld.
DE ISLAM, IN ALLE WAARHEID
In 1905 schreef Charles : « Ik bevind mij te midden van een bevolking die volledig mohammedaans is. Zij hebben allemaal een diep geloof gekoppeld aan een zeer materialistisch leven, vol ondeugden en zonden. Daarbovenop koesteren zij een groot misprijzen en een grote vijandigheid jegens de christenen, die zij beschouwen als heidenen, als doodsvijanden van de moslims en wezens met afstotelijke zeden... »
Honderd jaar later kunnen wij in heel Frankrijk vaststellen hoe actueel deze beschrijving is. « De ongelovigen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad, met een soms angstaanjagende nauwkeurigheid. Men ziet hen zonden begaan waarbij ze blijk geven van zo’n grote wil om te zondigen, om het schepsel te verkiezen boven God, om de kant van de duivel te kiezen in plaats van die van God, dat de inspiratie van Satan werkelijk zichtbaar is » (12 mei 1911). Het is dat laatste wat pater Hamel onmiddellijk ingezien heeft toen hij op 26 juli 2016 in Saint-Étienne-du-Rouvray zijn islamitische moordenaars op zich zag afkomen !
« Hart van Jezus, heb medelijden met ons ! » bad Charles de Foucauld. Maar ook : « Uw rijk kome ! Geef ons missionarissen die heiligen zijn, die waardig zijn het werk van uw apostelen verder te zetten, van wie de lippen het waard zijn over U te spreken ! » Naar het voorbeeld van pater de Foucauld, van wie abbé de Nantes, zijn enige échte leerling, zei :
« De Liefde leidt hem in alles. In de zelfvergetelheid voor het ware goed van zijn broeders, zonder de leugen of de illusie te aanvaarden. Hij houdt van Frankrijk en verlangt dat het door iedereen bemind wordt. Hij houdt van Jezus en zijn Kerk en verlangt dat alle volkeren op aarde hen samen met hem liefhebben. Hij houdt van de soldaten van het koloniaal leger en wil hun priester en vader zijn. Hij houdt van de armen van de Sahara en wenst vurig hun welzijn – dat wil zeggen : eerst en vooral de Franse vrede en onmiddellijk daarna de Franse administratie, rechtstreeks, door de officieren die later ons bewonderenswaardig korps van officieren van Inlandse Zaken zullen vormen. Hij wil dat er niets overblijft van de autochtone feodaliteit, die enkel bestaat uit leugenachtige bandieten en verdrukkers. »
Al in 1912 formuleerde pater de Foucauld volgende plechtige verwittiging : « Zolang er één moslim is in ons immens rijk zal Frankrijk in hem een vijand hebben. Als wij van hen geen christenen maken, zullen ze ons binnen vijftig jaar de zee indrijven ! »
Op 13 juli 1917, in volle Wereldoorlog, kondigde de H. Maagd Maria in Fatima aan dat, als men niet naar haar verzoeken zou luisteren, Rusland zijn « dwalingen » zou verspreiden. In Algerije vertaalden die dwalingen zich in een antikolonialisme dat er zich op toelegde « het nationaal geweten van de volkeren te doen ontwaken ». Weliswaar stootte het marxistisch atheïsme van de propagandisten ervan de moslims van Noord-Afrika tegen de borst, maar de emigranten in het moederland lieten er zich gemakkelijk door op sleeptouw nemen.
De islam zelf bleef niet ten achter. Onze republikeinse administratie, doordrongen van het laïcisme – dat in Frankrijk gelijk staat met een antichristelijke staatspolitiek – dacht dat het een goed idee was om de leiders van de moslimbroederschappen te steunen, om op die manier de hele bevolking te controleren. Deze “ goedkope ” regeling vertoonde een fatale barst ; ontwikkelde moslims, opgeleid in Tunis of Caïro, wrongen zich door die barst om te prediken dat de onderwerping aan het goddeloze Frankrijk in tegenspraak was met de Koran en dat elke pro-Franse mohammedaan een afvallige was. Vanaf 1931 groepeerden al die moslimnotabelen zich in verenigingen die de komst van de Mahdi en de heerschappij van de islam over heel de aarde aankondigden. Ze stichtten zo’n 250 Koranscholen met als devies : “ De islam is mijn godsdienst, het Arabisch is mijn taal, Algerije is mijn vaderland. ”
Zo ging in vervulling wat pater de Foucauld voortdurend herhaald had : « Als de moslims van ons koloniaal rijk zich niet bekeren, dan zal er volgens mij een nationalistische beweging ontstaan zoals in Turkije » en zullen wij weggejaagd worden « door een elite die opgeleid is in onze eigen scholen » in naam van het revolutionaire devies “ Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid ”.
OP HET VOORUITGESCHOVEN BASTION VAN DE CHRISTENHEID
Op 3 september 1914 verneemt Charles het uitbreken van de oorlog. « Ik heb er met de inboorlingen over gesproken, die het gehoord hadden in Fort Motylinski... Ze zijn er niet mee bezig, ze hebben er geen idee van wat voor dagen Frankrijk doormaakt en behouden hun diepe kalmte. Hun enige bekommernis gaat uit naar hun materiële belangen. »
Zelf blijf hij trouw op zijn post. Hij schrijft aan generaal Mazel, commandant van het vijfde leger : « Het Duits militarisme moet vernietigd worden. Wij moeten bij hen elke mogelijkheid om ooit te herbeginnen met wortel en tak uitroeien. Alleen dan zal de vrede duurzaam zijn. » Een profetische visie !
Van de oorlog verwacht hij het grootste goed voor alle zielen : « In Frankrijk, waar het vervullen van de plicht in de grootste offers de zielen zal optillen, zuiveren en nader brengen tot Hem die het Goede zelf is, ze beter in staat zal stellen om de Waarheid te zien en sterker zal maken om in overeenstemming ermee te leven. Maar ook bij onze geallieerden, die door aan onze kant te staan ook dichter tot het katholicisme zullen naderen, waarbij hun zielen zich net als de onze zullen zuiveren door het offer. En bij onze ongelovige onderdanen, die massaal op Franse bodem strijden : ze zullen ons beter leren kennen en dichter bij ons komen ; hun loyale toewijding en hun zichtbare aanwezigheid zullen de Fransen aansporen om zich méér om hen te bekommeren dan in het verleden het geval was. Ik hoop zelfs dat de Franse christenen erdoor aangevuurd worden om zich veel meer dan vroeger bezig te houden met hun bekering. »
Met de titel van « martelaren van de naastenliefde » eert hij plechtig alle soldaten die vallen op het veld van eer. Ze worden steeds talrijker, ook in de rangen van zijn eigen familie en vrienden. Hij offert ook zichzelf : « Laat ons met al onze krachten werken voor God en voor Frankrijk, laten we onszelf als slachtoffer aanbieden », schrijft hij aan Joseph Hours. « Laat ons bidden en al het nuttige doen waartoe God ons uitnodigt en laten we nooit de moed opgeven : God is met ons. »
Hij is op zijn hoede en verwittigt generaal Mazel : « Ik heb mijn kluis omgevormd tot een klein fort. Er is niets nieuws onder de zon : wanneer ik mijn kantelen zie, denk ik aan de versterkte kloosters en kerken van de tiende eeuw... »
Maar terwijl de monnik-soldaat op zijn vooruitgeschoven bastion van de christenheid waakt bij de grenzen van het koloniaal rijk, onderhandelen de officiële vertegenwoordigers van Italië en Frankrijk met de rebellen. In plaats van de opstand neer te slaan moedigt men hem aan ! Pater de Foucauld schrijft aan commandant Duclos : « Onderhandelen van mogendheid tot mogendheid met vijandige of rebelse leiders betekent hen oneindig groter maken dan ze zijn en zichzelf kleineren. »
Hij waarschuwt Lyautey : « De senoussisten [aanhangers van een fanatieke moslimbroederschap gesticht door es-Senoussi] hebben de Italianen uit de Fezzan verdreven, vaak zonder echte strijd. Het Turks-Duitse bondgenootschap heeft deze extremisten bewapend en van geld voorzien. Ze hebben zich meester gemaakt van de geweren, kanonnen en munitie die de Italianen achtergelaten hebben en hebben zich terdege georganiseerd, terwijl ze ondertussen aan de Fransen de verzekering van hun vredelievendheid gaven. Daarna hebben ze plots hun maskers laten vallen en hebben ze zich onverwacht op onze post in Djanet gestort, die ze ingenomen hebben. »
De onvermijdelijke afloop laat zich raden : nog slechts enkele weken en de pater zal vallen als slachtoffer van de onzalige methode die Frankrijk hanteert. Voor de islam volstaat het niet de katholieke missionaris in snelheid genomen te hebben : hij moet gedood worden uit haat jegens Christus én jegens Frankrijk – de twee zijn één. Voor Charles, tegelijk priester en slachtoffer, is het tijdstip aangebroken om de navolging van Jezus, zijn « uniek Model », « gehaat zonder enige reden », te voltooien.
HET ZEGEL VAN DE LIEFDE
Nadat ze dwars door de woestijn van Ajjer getrokken zijn – de Franse troepen zijn er weggehaald voor Verdun ! – begeven de senoussisten zich naar het dorpje Amsel. Daar woont El Madani, die een goede bekende van de pater is en die weet heeft van zijn gewoonten en wachtwoorden. Hij zal de Judas van Charles de Foucauld zijn.
Overeenkomstig het complot dat al in september gesmeed is, wacht men op de geschikte dag : die van de levering van de post. Op 1 december in de vroege avond is de pater in zijn bordj, met de deur vergrendeld. Hij wacht op meharisten van fort Motylinski om hen zijn post mee te geven.
Een kleine veertig senoussisten omsingelen in stilte de verblijfplaats van de « maraboet van de roumi ». El Madani klopt op de deur. Op de vraag van de pater wie er is, antwoordt hij : « Het is de postman van Motylinski. » Charles opent de deur en steekt zijn hand uit, die onmiddellijk wordt vastgegrepen. Men sleurt hem onder victoriekreten naar buiten, bindt hem de handen op de rug. Een jonge kerel met een geweer moet hem bewaken. De pater, geknield en onbeweeglijk, is in gebed verzonken.
Een half uur later arriveren de twee meharisten van Motylinski. De senoussisten beginnen te roepen, waarop de bewaker van Charles de loop van zijn geweer tegen het hoofd van de pater plaatst en vuurt. Zonder nog een geluid te maken zakt pater de Foucauld langzaam opzij. De kogel is binnengedrongen langs het rechteroor, zijn bloed vloeit.
Paul Embarek, die van op een afstand ooggetuige was van de gebeurtenissen, vertelde later dat de moordenaars « de maraboet van al zijn bezittingen ontdeden en hem vervolgens in de gracht rond de bordj wierpen. »
Op 8 juni 1897 had Charles de Foucauld geschreven : « Denk dat je als martelaar moet sterven, beroofd van alles, uitgestrekt op de grond, naakt en onherkenbaar, overdekt met bloed en wonden, gewelddadig en pijnlijk om het leven gebracht... En verlang dat het vandaag gebeurt... » Na zo twintig jaar lang gebeden te hebben, werd hij naar de letter verhoord. Hij had die « eindeloze genade » verdiend door zijn trouw om elke dag « het Kruis te dragen ».
Het enige dat hem nog ontbrak, was de verloochening door zijn eigen volk, om net als Jezus de totale vernedering te kennen. Zo kan men lezen in de biografie door Jean-Jacques Antier (1997) : « Hij is gestorven zoals hij geleefd heeft : onopvallend, niet als held of martelaar, zomaar vermoord door kleine boeven die hem kwamen beroven. Daarom kunnen noch zijn vaderland, noch een of andere religieuze orde zijn zo banale en gewone dood opeisen om van hem een held te maken... »
Neen, geen held : een martelaar, een andere Christus. Precies zo hebben de Joden geweigerd om Jezus, de Zoon van God, gekruisigd tussen twee moordenaars, te erkennen. Pater de Foucauld is dus tweemaal gedood : honderd jaar geleden door de islam omdat hij weigerde de sjahada uit te spreken 1, vandaag door onechte leerlingen, afvalligen. Wij van onze kant dragen de Z. Charles de Foucauld diep in ons hart !
broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 93, mei-juni 2018
(1) Over de ware omstandigheden van de dood van Charles de Foucauld verwijzen wij naar een vroeger verschenen artikel : Het martelaarschap van de Z. Charles de Foucauld (Hij is verrezen ! nr. 50, maart-april 2011, pp. 9-16).