DE CRISTEROS
1. De tragedie van de Mexicaanse Cristeros
HET wedervaren van de Cristeros werd voor het eerst in zijn volle draagwijdte aan het westerse publiek bekend gemaakt door de Frans-Mexicaanse historicus Jean Meyer. In 1973-1975 verscheen in Mexico-stad zijn “magnum opus” La Cristiada (3 volumes, in het totaal bijna 1200 bladzijden). Meyer had gedurende zeven jaar gedetailleerd onderzoek gedaan, hij had honderden getuigen die nog in leven waren ondervraagd en voor 180 uur interviews opgenomen. In Parijs publiceerde hij twee beknoptere werken in het Frans: Apocalypse et Révolution au Mexique. La guerre des Cristeros (1974) en La Christiade. L’Église, l’État et le peuple dans la Révolution mexicaine, 1926-1929 (1975).
Dat betekent niet dat er tevoren helemaal niets over de Cristeros verschenen is. Zo zagen in België enkele boeken het licht in 1928, op het hoogtepunt van de strijd; maar over de vreselijke afloop spreken zij niet – wou ook bij ons niemand spreken.
« De weigering van zowel de Staat als de Kerk om de archieven te laten inkijken maakte mij argwanend », schreef Meyer in Apocalypse (p. 24). « Ik had het vermoeden dat er een lijk in de kast stak. » En verderop: « Het is een merkwaardige samenloop van omstandigheden dat zowel de Kerk als de Staat er zo op gebrand zijn om een gemeenschappelijke officiële versie van de feiten te presenteren. Een officiële versie die echter verminkt is... Want er is een afwezige: het volk dat de wapens opnam en gedurende drie jaar stand hield tegen alle administratieve, economische en militaire krachten van het regime. »
TWEE GEDUCHTE MACHTEN
Mexico was drie eeuwen lang een Spaanse kolonie. In het spoor van Cortez, en op zijn dringende vraag, trokken ontelbare missionarissen naar het veroverde land – de allereerste apostelen waren overigens Vlaamse franciscanen – om het te kerstenen en te beschaven. « Sinds de tweede helft van de 16de eeuw tot aan het eind van de 18de eeuw was Nieuw-Spanje een stabiele, vredelievende en welvarende samenleving », zoals zelfs tegenstanders van de kolonisatie moeten erkennen (Octavio Paz, inleiding op Jacques Lafaye, Quet-zalcóatl et Guadalupe. La formation de la conscience nationale au Mexique, Gallimard 1974).
In 1810 brak een opstand uit tegen de Spaanse kroon die leidde tot de uitroeping van een onafhankelijke staat.
De nieuwe staat wou zeer bewust breken met het verleden, heel concreet: met het katholicisme van de kolonisatoren, dat de ziel van het land uitmaakte. « Een dodelijke breuk », schrijft broeder Bruno in zijn magistrale studie over Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe, patrones van Mexico (CRC nr. 157, september 1980).
« De Verenigde Staten van Mexico werden gesticht door vrijmetselaars. De vrijmetselarij kwam het land binnen in het eerste decennium van de negentiende eeuw, blijkbaar door toedoen van Joel R. Pinsett, gevolmachtigd minister van de VS-regering in Mexico » (Carlos Antonio Martinez). De eerste Mexicaanse loge was de Arquitectura moral, gesticht in 1806.
Daarmee is het meteen duidelijk welke twee geduchte machten aan de wieg van het onafhankelijke Mexico gestaan hebben: de vrijmetselarij en de Verenigde Staten van Amerika.
Benito Juárez (1806-1872), Mexico’s “vader des vaderlands”, was een arme Indiaan die door een dorpspastoor werd grootgebracht maar op het seminarie aan zijn geloof verzaakte en logebroeder werd. Met de hulp van de Amerikanen, die hem massaal van wapens voorzagen, maakte hij een eind aan het kortstondig keizerschap van de Habsburger Maximiliaan I van Mexico (1864-1867), waarna Juárez met zijn beruchte Reforma vorm gaf aan de antiklerikale republiek: scheiding van Kerk en staat (waardoor de katholieke godsdienst geen staatsgodsdienst meer was), afschaffing van kerkelijke feestdagen, opvoeding en huwelijk in handen van de overheid.
Zijn opvolger Porfirio Díaz was president van 1876 tot 1911 en regeerde als een dictator die Mexico stabiliteit en economische vooruitgang schonk. Maar ook hij handhaafde de antiklerikale wetten, al streefde hij naar een modus vivendi met de Kerk. In 1910 brak de revolutie uit: Porfirio Díaz werd verdreven en de nieuwe machthebbers trokken voluit de antigodsdienstige kaart. Uit deze periode stamt de ongelooflijke situatie dat een land met een nagenoeg uitsluitend Rooms-katholieke bevolking (95%!) geregeerd wordt door een kleine kliek fanatieke vrijmetselaars, verenigd in de Partido Revolucionario Institucional.
EEN GENADELOZE KERKVERVOLGING
In 1917 verscherpte de vrijmetselarij haar antiklerikaal beleid door de afkondiging van de grondwet van Querétaro: verbanning van de godsdienst uit alle scholen (art. 5), verbod op het dragen van priesterkledij buiten de kerkgebouwen (art. 24), overdracht van alle onroerende goederen van de Kerk aan de staat (art. 27), vaststelling van het maximale aantal geestelijken per provincie door de burgerlijke overheid (art. 130), enz. De zgn. « scheiding van Kerk en staat » kwam neer op een nooit geziene bemoeienis van de staat met de kleinste details van het kerkelijk leven...
De strikte toepassing van de grondwet werd enige jaren uitgesteld, omdat de toenmalige machthebbers op hun hoede waren voor de reactie van de Kerk, die de constitutie onmiddellijk veroordeeld had. Maar dat veranderde toen in 1924 Plutarco Elías Calles aan de macht kwam. De nieuwe president spiegelde zich aan de bolsjewistische revolutie in Rusland en nam zich voor het « godsdienstig bijgeloof » met wortel en tak uit te roeien.
Begin 1926 gaf hij het sein tot een genadeloze kerkvervolging: « Onmiddellijk werd een begin gemaakt met de uitdrijving van buitenlandse priesters, de ontbinding van religieuze communauteiten, de sluiting van scholen die niet alle waarborgen van laïciteit gaven vereist door de letter en de geest van de nieuwe wetgeving, de beperking van het aantal Mexicaanse priesters die hun dienstwerk in een bepaalde stad of streek mochten vervullen, het verbod op godsdienstonderwijs op school en religieuze propaganda via de pers, de inbeslagname van de godshuizen en alle goederen van de Kerk » (La tragédie mexicaine. Jusqu’au Sang..., Leuven 1928, p. 9).
De bisschoppen protesteerden met klem. In maart 1926 richtte Paus Pius XI een brief aan de katholieken van Mexico, waarin hij alle katholieke groeperingen vroeg zich eendrachtig te verenigen, zonder daarbij echter aan politiek te doen.
Maar Calles was niet onder de indruk. Op 5 april verklaarde hij in het parlement: « Wij moeten vandaag een verschrikkelijke strijd voeren tegen het verleden, een strijd tegen zaken die nu, naar wij hopen, voor altijd van de aarde zullen verdwijnen. Het is onvoorstelbaar dat er in dit land nog reactionairen zijn die het voor mogelijk houden in onze tijd van grote sociale omwentelingen nog de banieren van de godsdienst te ontplooien. De regering is evenwel vastbesloten haar programma volledig door te voeren! »
Aan de Kerk werd zelfs geen schijn van vrijheid meer gelaten. Zij werd beroofd van alles: haar priesters, haar scholen, haar kerken, haar bezittingen, haar invloed, haar rechten. Om de enemigo eterno, de « eeuwige vijand », de doodsteek te geven probeerde de vrijmetselaarsbende een van Rome afgescheurde nationale staatskerk op te richten. Een zekere Perez, een verlopen priester, werd tot “patriarch van de Mexicaans-katholieke Kerk” uitgeroepen. Maar de bevolking keerde de rode kerk eensgezind de rug toe, en het initiatief liep uit op een totale mislukking.
Woedend vaardigde de regering op 21 juni nieuwe vervolgingswetten uit: op elke vorm van kritiek op de overheid door geestelijken stond voortaan gevangenisstraf, « te verzwaren in geval van verzet tegen de regering ». Ten aanzien van de plaatselijke gezagsdragers, die in veel gevallen de vervolging niet genegen waren, bepaalde de wet: « Iedere verdraagzaamheid wordt als medeplichtigheid beschouwd. » De bedoeling was duidelijk: de katholieke clerus werd vogelvrij verklaard.
DE KATHOLIEKE REACTIE
De nieuwe wetgeving zou in voege treden op 31 juli 1926. Het stond als een paal boven water dat zij zou leiden tot de volkomen vernietiging van de Kerk in het Midden-Amerikaanse land.
De katholieke lekengroeperingen van het land, verenigd in de Liga voor de verdediging van het geloof, riepen op 14 juli in een manifest op tot een economische boycot van de regering. De Mexicaanse katholieken stopten van de ene dag op de andere met het nemen van de trein, de boot of de diligence. De huismoeders annuleerden alle aankopen die niet absoluut levensnoodzakelijk waren. De mannen hielden op met roken en kochten geen kranten meer. Niemand ging nog naar theater, cinema of corrida. Op enkele dagen tijd werden 7 miljoen peso’s weggehaald van de Banco del Estado. De boycot was een groot succes en bracht de staat een mokerslag toe. Calles werd er echter alleen maar onverbiddelijker door en gelastte de arrestatie van de leiders van de Liga, die daarop ondergronds moest gaan.
Op 24 juli namen de bisschoppen van Mexico een ingrijpende beslissing die insloeg als een bom:
« De voorwaarden die ons door die wetten worden opgelegd, maken de uitoefening van de eredienst voortaan onmogelijk. Na Z.H. de Paus geraadpleegd te hebben en na zijn goedkeuring en zijn zegen ontvangen te hebben, bevelen wij dat vanaf 31 juli eerstkomend, en tot intrekking van deze verordening, elke openbare godsdienstige bediening of plechtigheid die de medewerking van een priester vereist, in al de kerken van de republiek geschorst wordt. De kerken zullen niet gesloten worden, de gelovigen zullen er ook in het vervolg kunnen gaan bidden. Maar de priesters die gelast waren met de bediening ervan zullen zich moeten terugtrekken. Wij vertrouwen de kerken aan de hoede van de gelovigen toe; zij zullen, wij zijn ervan overtuigd, met de grootste zorg waken over de heiligdommen die ze van hun voorvaderen geërfd hebben... »
Ogenblikkelijk kwam een geweldige beweging over het land. « In de laatste dagen vóór de inwerktreding van de schorsing van de publieke eredienst bestormde het volk overal de kerken om voor het laatst de heilige sacramenten te ontvangen. In de kathedrale kerk van Mexico alleen al werd in de julimaand aan honderdduizend personen het H. Vormsel toegediend. Indrukwekkend was de laatste bedevaart naar het geliefde heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw
van Guadalupe, op 25 juli: het was een biddende en wenende stoet van honderdduizend personen, rijken en armen, die blootsvoets voorttrokken om voor de troon van de Madonna kracht af te smeken voor de komende strijd » (P. J. Moonen, Mexico, het land der tegenstellingen, 1928, pp. 86-87).
De suspensie was vanuit katholiek oogpunt perfect verdedigbaar. De regering stelde onmogelijke voorwaarden aan de voortzetting van de publieke cultus ? Dan zou de Mexicaanse Kerk nog enkel celebreren in privé-kapellen. Maar de hiërarchie nam aansluitend een tweede beslissing, waarbij men wél grote vraagtekens kan plaatsen: ze gaf de plattelandspastoors de opdracht om in de grote steden een schuilplaats te komen zoeken. Nagenoeg al deze geestelijken gehoorzaamden, met de dood in het hart, want daardoor moesten zij hun kudde achterlaten. « De Mexicaanse priesters, van wie velen vooraan in de twintig zijn en die bereid zijn tot alle mogelijke offers, buigen voor de gemakkelijkheidsoplossing van het episcopaat» (H. Kéraly, Les Cristeros, 1986, p. 40). Slechts een honderdtal priesters (op een totaal van 3500) negeerde de eis van de bisschoppen en bleef ter plaatse. Ze zouden hun leven geven aan de zijde van de Cristeros, van wie de grote meerderheid zonder de hulp van de sacramenten de strijd zou moeten aangaan.
TERREUR
Al in april waren 6 van de 36 bisschoppen van Mexico op de trein naar de Verenigde Staten gezet. Zij die achterbleven, verkeerden in de waan dat zij een compromis met de autoriteiten zouden kunnen sluiten. Een dwaze illusie. Calles riep hen op 20 augustus naar het presidentieel paleis: « Mijn regering zal geen enkele stap achteruit zetten! De wetten zullen in al hun gestrengheid toegepast worden! » Kort daarop werden de resterende bisschoppen het land uitgewezen; enkelen doken onder.
Toen de hiërarchie uitgeschakeld was, kon de jacht op de geestelijkheid beginnen. Zij werd door Calles in handen gegeven van het leger, waarvan de officieren gerecruteerd waren uit dezelfde kleine sekte van godsdiensthaters waaruit de politieke leiders voortkwamen. Eén voorbeeld volstaat om die haat te illustreren: toen generaal Ortiz hoorde dat een van zijn soldaten betrapt was op het dragen van een medaille van de H. Maagd van Guadalupe, liet hij hem op staande voet fusilleren.
Vanaf het begin sloeg het leger de weg van de terreur in. Zowat overal drongen officieren te paard de kerken binnen om er de grofste profanaties te begaan. Men hield banketten waarbij de geconsacreerde hosties in koppen koffie werden gedoopt. Er werd gedanst met de heiligenbeelden. Het leger bestookte de godshuizen met zware artillerie. Religieuzen werden willekeurig aangehouden en opgesloten. Van op de preekstoel van de kerk van San Joaquin in Mexico-stad riep generaal Amaro de voltallige legertop op om Mexico te « de-fanatiseren »: « De katholieke, apostolische en Roomse Kerk is de voornaamste oorzaak van alle rampen die Mexico getroffen hebben sedert de Spaanse verovering... De katholieke clerus is daarin de aanstoker en het machtigste instrument geweest omwille van zijn grote materiële inkomsten en zijn absolute vereenzelviging met alle vijanden van de Revolutie » (aangehaald in J. Meyer, La Christiade, Parijs 1975).
De Revolutie heeft de oorlog verklaard aan het Geloof, en dus vallen ook de eerste martelaren.
In het dorp Yalisquillo dringt de afgevaardigde van de regering met enkele gewapende mannen de kerk binnen tijdens de Mis. « De mis is verboden, we komen de kerk verzegelen! » Zij lopen naar het altaar, duwen de pastoor omver en schieten hem dood. De verontwaardigde parochianen werpen zich op de indringers, de regeringsfunctionaris wordt dodelijk verwond. Een paar dagen later rijdt een detachement soldaten het dorp in. Negen mannen, willekeurig uitgekozen, worden als represaille opgehangen aan een boom tegenover de kerk.
In Guadalajara forceert een regiment militairen, met de bajonet op het geweer, de deuren van de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe, waar zich een grote menigte gelovigen verzameld heeft. De soldaten worden teruggedreven. Na middernacht arriveert een overmacht aan federale troepen, die het vuur openen op iedereen die beweegt. Er vallen 54 doden. In razernij schieten de soldaten tenslotte hun geweren leeg op de beelden en de kruisen in de kerk.
Dergelijke taferelen spelen zich overal in Mexico af. « Het leger van Lucifer », zoals de Mexicanen het noemen, trekt een spoor van moord en vernietiging door het land, zoals in de 18de eeuw de « colonnes infernales » van de Franse Revolutie dat in de Vendée deden.
EEN APOCALYPTISCHE STRIJD
Na het gedwongen vertrek van de plattelandspastoors volgen de gelovigen het woord van de bisschoppen letterlijk op: ze bewaken de kerken die ze van hun voorvaderen geërfd hebben.
In het begin doen deze bewakers dat zonder enig wapen, met de blote handen. Her en der nemen militairen van het regeringsleger hen gevangen en fusilleren hen op het kerkhof. Wanneer het aantal ongewapende martelaren oploopt, begint de actieve weerstand zich te organiseren.
In Santiago Bayacora (Durango) worden de federale functionarissen die de kerk in beslag willen nemen met stenen bekogeld en verdreven. Tweehonderd boeren, gewapend met oude geweren, wachten de wraak van het regeringsleger niet af maar trekken de vijand tegemoet. Voor het eerst weergalmt de kreet die de verdedigers van het geloof zich eigen zullen maken: ¡Viva Cristo Rey! In de daaropvolgende schermutseling lijden de soldaten van Calles een verpletterende nederlaag; lijken, wapens en munitie blijven op het strijdtoneel achter. Twee uur later wordt een tweede colonne op dezelfde manier in de pan gehakt.
« Cristoreyos »: dat is de minachtende benaming die de regering aan de opstandelingen geeft. Zij zullen deze scheldnaam als een eretitel dragen: Cristeros, soldaten van Christus Koning.
In San Juan de los Lagos (Jalisco) bedreigen federale troepen de bedevaarders die deelnemen aan de feestdag van « Onze-Lieve-Vrouw van de meren ». De bevelvoerende officier laat vier gelovigen neerschieten die weigeren de afbeeldingen van de heilige patrones te verwijderen, maar wordt daarop zelf gedood door een boer. Nadat het dorp de dag daarop door het leger met de grond gelijk gemaakt is, kiezen veertig landbouwers in hun schoot een leider van de opstand. Twee maanden later zijn ze met vierhonderd en worden ze gezegend door een cristero-pastoor.
Overal is de gewapende opstand het antwoord op de agressie tegen de godsdienst. In een eerste fase gaat het nog om ongecoördineerde acties, maar dat zal snel veranderen.
In de eerste dagen van het jaar 1927 begint een clandestien manifest in Mexico te circuleren. Het draagt de titel « A la Nación » en gaat uit van de Nationale Regering voor de Bevrijding:
« Een monsterlijk regime streeft naar de geplande en systematische vernietiging van de Mexicaanse natie... Het heilig en onverjaarbaar recht op verdediging: dat is de basis van deze beweging... Mexico heeft de plicht zichzelf te redden van zijn tirannen, en daarvoor is het noodzakelijk hen omver te werpen... Het gaat niet om een revolutie, maar om een gecoördineerde beweging van alle levende krachten om hen te doen opstaan tegen de Revolutie... » (La tragédie mexicaine, pp. 95-96).
Het manifest heeft een geweldige weerklank. Een heel land staat op om zijn onderdrukkers te verdrijven. « De Cristeros, die uitstekende ruiters zijn en geduchte, goed getrainde jagers, nemen de gewoonte aan om zich indien nodig snel uit de voeten te maken in het gebergte, waarvan ze sinds hun kindertijd elk verborgen hoekje kennen. Ze zijn dan ook vaak onoverwinnelijk op hun eigen terrein » (Hugues Kéraly, op. cit., p. 79).
Het regeringsleger maakt een zware inschattingsfout door de rebellie te minimaliseren: « Het zal eerder een jacht dan een militaire campagne zijn », verklaart generaal Ferreira aan zijn troepen wanneer hij oprukt naar het noordwesten. Maar eind januari controleren duizend tweehonderd Cristeros nagenoeg de hele staat Durango.
De soldaten van Christus laten op de aloude nationale vlaggen de beeltenis van het Heilig Hart of van de Maagd van Guadalupe aanbrengen. Het regeringsleger kiest voor rode vanen, geïnspireerd door de bolsjewistische revolutie, of zwarte waarop gekruiste beenderen geschilderd zijn: dood aan de godsdienst! De Cristeros trekken ten aanval bij het zingen van het Magnificat of het Christus vincit. De federalen brullen ¡Viva el Demonio! En wanneer zij een cristero-dorp naderen, schetteren de trompetten het El deguëlo, « De slachting », om duidelijk te maken dat zij geen gevangenen zullen maken.
Mexico is het toneel van een apocalyptische strijd tussen Christus en Satan.
« De Cristeros bidden en zingen tot laat in de nacht. Op hun knieën bidden ze gezamenlijk het rozenhoedje, en tussen de tientjes in heffen ze de lauden aan. De strijders vragen de zegen alvorens te vertrekken, hun leiders nodigen hen uit tot waarachtig berouw vóór het gevecht. Ze stormen naar voren terwijl ze psalmen zingen en roepen: ¡Viva Cristo Rey! ¡Viva la Virgen de Guadalupe! » (J. Meyer, La Christiade).
GENERAALS VOOR DE CRISTIADA
De Cristeros weten niets af van oorlogsvoering. Tegenover hen staat een regeringsleger dat getraind is en over een hiërarchie beschikt. Al vlug wordt duidelijk dat de opstand onderlegde militaire leiders nodig heeft. Maar in een land waar de volledige legerleiding zo openlijk antiklerikaal is, is het wantrouwen van de katholieke bevolking tegenover militaire leiders groot. De Cristeros accepteren enkel commandanten die een onbetwistbaar moreel gezag hebben en een voorbeeld zijn op het gebied van geloof.
De taal die deze leiders spreken getuigt van hun zielenadel. Zo luidt de dagorder van generaal Eduardo Ochoa voor 13 november 1927 – de dag van zijn dood – als volgt:
« Wij zoeken geen eer, geen voordeel, geen hoge post en geen geld. Wij werken voor Christus, en het is voor Hem dat wij zullen strijden tot de overwinning of de dood. Het is van weinig belang dat wij sneuvelen: er moeten martelaren zijn. Het is van weinig belang dat wij sterven vóór de overwinning: het is noodzakelijk dat het bloed van de christenen Mexico reinigt van zijn grote schandvlekken. Gedraag u als waardige soldaten van Jezus Christus. Herinner u dat wij geen bandieten zijn maar de verdedigers van de Kerk en het vaderland. Ontwijd de zaak die wij verdedigen niet. »
Het leger van de « libertadores de Cristo Rey » maakt zich op geen enkel moment schuldig aan plundering, verkrachting of welke andere misdaad ook. Het is het leger van het volk en het is één met het volk. Het zal trouwens drie jaar lang door datzelfde volk gevoed en onderhouden worden.
Eén van de edelste generaals van de Cristiada is Luis Navarro Origel, 30 jaar, lid van de Katholieke Mexicaanse Jeugdvereniging ACJM, van de Liga, de derde orde van Sint-Franciscus en de Nachtelijke Aanbidding... Deze voorbeeldige christen, een intellectueel die tegelijkertijd een man van de actie is, wordt door zijn soldaten op handen gedragen. Zijn eerste wapenfeit is de bevrijding van het dorp Aguililas in de staat Michoacan op 24 april 1927. Hij laat er de klokken luiden die bijna een jaar gezwegen hebben; een plechtige mis wordt opgedragen gevolgd door een publieke processie, waarbij het H. Sacrament aan het hoofd van de troepen defileert. Origel houdt met zijn tienduizend manschappen maandenlang stand tegen de federale overmacht, die door Washington op grote schaal voorzien wordt van kanonnen, automatische mitrailleurs en jachtvliegtuigen. Hij sneuvelt in augustus 1928.
Een heel ander verhaal is dat van Enrique Gorostieta Velarde, een liberaal die in het begin in het regeringsleger dient. Gorostieta krijgt een steeds grotere afkeer van de middelmatigheid en de onbekwaamheid van de federale officieren, en komt in de ban van de moed, de prestaties en de geest van offervaardigheid van de Cristeros. Hij wordt de knapste generaal van de opstandelingen die van de soldaten van Christus een volwaardig leger maakt. Hij slaagt erin de guerillatactieken zo te perfectioneren dat de balans langzaam maar zeker overhelt in het nadeel van Calles en zijn kliek.
GENOCIDE
In de strijd op leven en dood die losgebarsten was, ontpopte het regeringsleger zich meer en meer als bloeddorstig vervolger, als werktuig van Satan. Het waren huurlingen die de naam “militairen” niet meer verdienden en die nog enkel uit waren op de vernietiging van het christelijke Mexico.
« De federalen van Colotlan, achthonderd in totaal, kwamen onder leiding van generaal Lopez aan in Cartagena. Onderweg hadden zij tequila gedronken en marihuana gerookt. Toen ze aankwamen, waren het beesten en geen mensen meer. Ze doodden burgers en verkrachtten alle vrouwen die ze tegenkwamen. Ze staken de huizen in brand en namen alles mee, behalve datgene waar ze niets aan hadden. Toen ze vernamen dat op het kerkhof Cristeros begraven waren die tijdens een vorig gevecht om het leven waren gekomen, liepen ze daar naartoe en begingen er de grootste schanddaad: ze openden de graven, haalden er de dode Cristeros uit, kleedden hen uit en kruisigden hen alle vier » (J. Meyer, Apocalypse).
« Na afschuwelijke folteringen stierf te Totatlan in Jalisco kapelaan Sabas Reyes. Hij werd gegrepen, tegen een boom gebonden zodat zijn voeten de grond niet raakten en aldus drie dagen lang bij tussenpozen met bajonetten bewerkt, om hem te dwingen de pastoor te verraden. Toen hij niets dan één wonde was werden zijn voeten met benzine overgoten en verbrand. Daarna dwong men hem te lopen, maar hij viel van uitputting neer en werd eindelijk doodgeschoten » (P. J. Moonen, op. cit., p. 102).
De beulen namen vaak foto’s van hun “exploten” om het volk ermee te terroriseren. Gruwelijk is de afbeelding van het lijk van Gumersindo Sedano, aalmoezenier van de Cristeros. Hij werd zonder vorm van proces geëxecuteerd, waarop zijn lichaam tegen een boom werd gehangen en vervolgens als schietschijf gebruikt. Daarna bevestigde men een papier op zijn knieën: « Este es el Cura Sedano », « Dit is pastoor Sedano ». Vijf boeren die bij hem waren om levensmiddelen voor de Cristiada in te zamelen, werden naakt rondom de aalmoezenier aan de takken van de boom opgehangen.
Naast de geestelijken waren ook de jonge leken van de Katholieke Mexicaanse Jeugdvereniging het mikpunt van de godsdiensthaters. Deze leken vormden de elite van de bevolking en ontplooiden hun activiteiten vooral in de steden: propaganda, vlugschriften, geldinzameling voor de libertadores.
Anacleto González Flores, jong advocaat en vader van twee kinderen, was één van de leiders van de Liga voor de verdediging van het geloof en de uitgever van het clandestiene weekblad « Gladium ». Na zijn aanhouding werd hij zes uur lang op barbaarse manier gefolterd: aan de duimen opgehangen, gegeseld, de voeten met messen opengereten. Hij weigerde zijn medestanders te verraden en werd tenslotte afgemaakt.
In de stad Leon werden Nicolas Navarro, Salvador Vargas, José Valencia Gallardo en Ezequiel Gomez, alle vier leden van de ACJM en van de Mariacongregatie, gearresteerd op beschuldiging van geloofspropaganda; bij hen was ook de 13-jarige Agustin Rios. Op de plaats van de terechtstelling begon de jonge Agustin te wenen. « Gallardo spoorde hem aan om samen met hem te bidden om kracht. Tevens verweet hij de beulen de misdaad die zij aan zulk een kind nog gingen bedrijven. Hierover geraakten de woestelingen zo in woede dat ze hem de tong uit de mond sneden. Toen zij hem toeschreeuwden: “Spreek nu maar!”, wees hij nog met de vinger naar de hemel, waarop een schot een einde maakte aan zijn leven. Ook de anderen werden vervolgens neergeschoten en gingen onder de uitroep “Leve Christus Koning!” moedig de dood in » (Moonen p. 106).
Manuel Bonilla Manzano, 23 jaar, geëxecuteerd op 15 april 1927, Goede Vrijdag, om 3 uur in de namiddag, schreef kort tevoren in zijn dagboek: « Ik heb vertrouwen in de goedheid van God. Al deze offers zullen niet vruchteloos zijn, ze zullen het Hart van uw Zoon raken, omdat gij, Señora, onze moeder zijt en moeders niet kunnen verdragen dat hun kinderen lijden... »
Tussen 1927 en 1929 nam het aantal martelaren elke dag toe. Hoe meer de federale troepen hun greep op de Cristeros verloren, hoe brutaler ze te keer gingen. « Er werden geen gevangenen gemaakt, men decimeerde de gegijzelde burgerbevolking. Foltering gebeurde op systematische wijze, om inlichtingen te verkrijgen maar ook om de terechtstelling langer te laten duren, om de katholieken te verplichten hun geloof af te zweren, want de dood volstond niet » (J. Meyer, La Christiade).
Een tactiek die het regeringsleger vanaf 1928 op grote schaal toepaste, was de reconcentración van de plattelandsbevolking: tienduizenden werden in beestenwagons gedeporteerd naar concentratiekampen, met de bedoeling de Cristeros te velde te beroven van elke vorm van steun. Zij die de deportatie overleefden, kwamen in de kampen meestal om van de honger of stierven aan epidemieën.
WASHINGTON TEGEN DE CRISTEROS
« De Verenigde Staten van Amerika hebben het christelijke Mexico niet alleen in de steek gelaten toen het ten prooi viel aan de revolutionaire vervolging. Zij hebben bovendien elk initiatief op hun bodem tot steun aan de opstand van de Cristeros buiten de wet gesteld. Zij hebben aan alle contrarevolutionaire complotten een einde gemaakt, wapens in beslag genomen, opposanten aangehouden, een embargo uitgevaardigd tegen alle militair materiaal dat door de Cristeros in de V. S. gekocht was. Geen enkel Amerikaans geweer, geen enkele Amerikaanse kogel is de grens gepasseerd in de richting van de heldhaftige Cristiada. Maar de regering van Mexico kreeg daarentegen – in ruil voor petroleumconcessies – alle militaire steun: vrachtwagens, treinen, hele scheepsladingen » (H. Kéraly p. 167).
Mgr. Manriquez y Zarate, de bisschop van Huejulta die verbannen was naar de Verenigde Staten, schreeuwde het vruchteloos uit in een boodschap gericht aan de hele wereld: « Niemand moet er zich over verwonderen dat de Bevrijders de uiteindelijke triomf nog niet bereikt hebben, want zij bekampen niet alleen de horden van de tirannie, maar ook de machtige staat in het noorden en heel het antichristelijk leger dat zich voorgenomen heeft het Mexicaans katholicisme te liquideren. »
Zonder het verraad van de “kampioenen van de Vrijheid” zou het leger van de Cristeros inderdaad sneller de volledige overwinning behaald hebben, want de federalen moesten steeds meer terrein prijsgeven.
In het voorjaar van 1929 was driekwart van het bewoonde grondgebied van Mexico in handen van de Cristeros. Het regeringsleger controleerde nog enkel een aantal grote steden. Calles en zijn geestesgenoten beseften dat zij aan het kortste eind zouden trekken. Maar dan werden zij op het nippertje gered door... de katholieke hiërarchie.