DE CRISTEROS
2. Het verraad van de katholieke hiërarchie
OORSPRONKELIJK steunden de meeste Mexicaanse bisschoppen de opstand en hoopten ze op de overwinning van de Cristeros. We kunnen dat opmaken uit de correspondentie van de ambassadeurs uit die tijd. Toen Mgr. Díaz, bisschop van Tabasco, in 1927 in Rome toekwam, schreef de ambassadeur van België bij de H. Stoel, Max van Ypersele de Strihou, aan zijn minister van Buitenlandse Zaken:
« Mgr. Díaz bevestigt dat de positie van de katholieken in het huidig conflict uitstekend is en dat hun gewapende verdediging het ene succes na het andere boekt. Geen enkele plaats die zij bezet hebben is totnogtoe heroverd door de regeringstroepen. Wat de trouw aan de godsdienst betreft waarvan de geestelijkheid en de katholieken blijk hebben gegeven, daarvan zegt de bisschop dat ze niet genoeg kan geprezen worden. [...] Als de zaken verder verlopen zoals ze er nu voorstaan, is de aanstaande val van president Calles volgens Mgr. Díaz haast zeker. Misschien kan zijn val nog wat vertraagd worden, maar hoe dan ook zal het daar op uitdraaien, want de katholieken zullen nooit wijken » (aangehaald in Il est ressuscité! nr. 17, december 2003, p. 17).
DE NOODLOTTIGE POLITIEK VAN HET VATICAAN
Maar zo dachten Pius XI en zijn staatssecretaris kardinaal Gasparri er niet over... Mgr. Díaz kwam in Rome onder enorme druk te staan om de Cristeros te laten vallen. Het Vaticaan droeg de democratie hoog in het vaandel en wou overal in de wereld de feitelijke machthebbers respecteren – ook al hield dat voor Mexico in dat men een regime accepteerde dat 95 % van zijn eigen bevolking bestreed! « Pius XI en kardinaal Gasparri profiteerden van de aanwezigheid van de bisschop van Tabasco in de Eeuwige Stad om hem te doen “omslaan”, zoals ze het ook deden met de meeste van zijn confraters » (Philippe Prévost, L'Église et le ralliement, 2001, p. 200).
Na de terugkeer van Mgr. Díaz in Mexico maakte de nuntius, Mgr. Biondi, op 12 december 1927 de pauselijke richtlijnen bekend: « De bisschoppen moeten zich er niet alleen van onthouden de gewapende actie te ondersteunen; ze moeten bovendien buiten en boven elke politieke partij blijven, hoe goed en eerzaam die ook is. De Heilige Stoel vaardigt uit dat alle priesters er moeten mee ophouden de gewapende revolutie [sic] materieel of moreel te steunen » (Jean Meyer, Apocalypse et révolution au Mexique, 1974, p. 164). De opstand van de Cristeros was helemaal geen revolutie, het was een contrarevolutie gericht tegen de godsdiensthaters die Mexico in hun macht hadden en het katholicisme wilden vernietigen!
Wat hoopte Pius XI met die politiek te bereiken? « Het Vaticaan wou temporiseren, het opteerde voor een stilzwijgende overeenkomst die de betwiste regeringsteksten onaangeroerd zou laten voortbestaan maar die zou toelaten te hopen dat ze in de praktijk niet toegepast zouden worden, omdat men niet op het terrein van de principes zou komen » (ibid., p. 50). Een ongelooflijke naïviteit, zoals weldra zou blijken.
Verder wou de paus geen stokken in de wielen van de Amerikaanse politiek steken: « De analyse van Rome », schrijft Meyer, « gaat uit van het fundamenteel gewicht van de Verenigde Staten: niets gebeurt zonder hen, niets gebeurt tegen hen in. »
Pius XI legde zijn noodlottige zienswijze op een uiterst autoritaire manier op aan de Mexicaanse bisschoppen. Abbé de Nantes zei over deze paus: « Zoals elke democraat was Pius XI wat zijn eigen zaken en zijn eigen gezag betreft een autocraat op de Heilige Stoel, net zoals Leo XIII: verschrikkelijk tegenover de tegenstanders van zijn politiek, zwak tegenover de mensen van zijn eigen partij » (CRC nr. 97).
De Mexicaanse bisschoppen gehoorzaamden, “met de dood in het hart”. De meest vurige verdediger van de Cristeros, Mgr. Manriquez y Zarate, was al in 1926 in opdracht van Calles opgepakt en het land uitgezet. De aartsbisschop van Durango, Mgr. Gonzalez y Valencia, had begin 1927 in een pastorale brief geschreven: « Wij hebben deze gewapende beweging niet in het leven geroepen. Maar nu ze bestaat, nadat alle vreedzame middelen uitgeput zijn, moeten wij aan onze katholieke zonen die opgestaan zijn voor de verdediging van hun sociale en godsdienstige rechten zeggen: wees in vrede met uw geweten en ontvang onze zegen. » Maar deze woorden kwamen hem te staan op een strenge berisping door de nuntius, in opdracht van het Vaticaan, en hij draaide helaas onmiddellijk bij.
« Het Mexicaans episcopaat telt achtendertig bisschoppen: één die zich verzet, één die door de knieën gaat, en zesendertig die zwijgen of die een veroordeling uitspreken over de gewapende opstand, nochtans de enige vorm van verzet die in staat is een einde te maken aan het antireligieus despotisme » (Hugues Kéraly, Les Cristeros, 1986, p. 52). Een trieste balans.
« ZE VERKOPEN ONS, MANUELITO... »
Generaal Gorostieta, de militaire leider van de Cristeros, schreef op 16 mei 1929 aan de Liga voor de verdediging van het geloof een brief waarin hij zijn ongerustheid uitdrukte over de diplomatieke manoeuvres van de Mexicaanse bisschoppen in ballingschap:
« Sedert de aanvang van onze strijd komt de nationale en zelfs de buitenlandse pers keer op keer terug op een mogelijk akkoord tussen de zogezegde regering en een of andere vertegenwoordiger van het Mexicaanse episcopaat, om een einde te maken aan het godsdienstig probleem. Elke keer wanneer een dergelijk nieuws de kop opsteekt, voelen de mannen op het terrein zich alsof een dodelijke kou hen overvalt. Erger, duizendmaal erger dan alle gevaren die zij bereid zijn het hoofd te bieden... Elke keer wanneer de pers ons een bisschop voorstelt als mogelijke gesprekspartner voor het regime van Calles, is het alsof wij een vuistslag recht in ons gelaat krijgen.
« Onze kracht wordt uitgemaakt door een klein leger, dat arm is in uitrusting maar rijk aan militaire deugden, en dat elke dag met meer succes strijdt om het land te bevrijden van de dolle meute die Mexico tot de slavernij wil brengen. Het is niet de materiële kracht die ons nog zou ontbreken die wij aan het episcopaat vragen. Wat wij de bisschoppen vragen is de morele kracht die ons almachtig zou maken, en het hangt enkel van hen af om ons die te schenken. »
Die morele steun zouden de Cristeros niet krijgen. De Mexicaanse bisschoppen werden zowel door Rome als door Washington onder druk gezet om zo snel mogelijk onderhandelingen te beginnen met Calles. Eén van de laatste woorden die wij van Gorostieta kennen was gericht aan zijn ordonnans: « Ze verkopen ons, Manuelito, ze verkopen ons... »
De spilfiguur in de onderhandelingen tussen Washington, Rome en Mexico-Stad was de Amerikaanse ambassadeur Dwight W. Morrow, die handelde in opdracht van zijn regering. Eind april 1929 liet Morrow een bevriende reporter een interview afnemen van de nieuwe Mexicaanse president Emilio Portes Gil, opvolger en geestesgenoot van Calles. In dat interview, waaraan ten noorden van de Rio Grande grote ruchtbaarheid werd gegeven, verklaarde Portes Gil: « De groeperingen die in de staten Jalisco, Guanajuato en Michoacan [machtsbasis van de Cristeros] tekeer gaan onder de vlag van het katholiek fanatisme lijken me slechts geleid te worden door priesters van derde rang, en niet door de officiële vertegenwoordigers van de clerus, die op een bepaalde manier onverschillig tegenover deze beweging zijn gebleven. »
De opening was gemaakt, en de apostolische nuntius in Washington drong er onmiddellijk bij Mgr. Ruiz y Flores, aartsbisschop van Morelia en voorzitter van het bisschoppelijk comité, op aan om een hand uit te steken. Naar de moordenaars van zijn volk? Ja. De monseigneur riep de Amerikaanse pers bijeen op 2 mei: « Als getuigenis van goede wil zijn de woorden van president Portes Gil van het allergrootste belang. De Kerk en haar bedienaars staan klaar om met hem samen te werken bij elke rechtvaardige en morele inspanning voor de verbetering [sic] van het Mexicaanse volk. »
« Verbetering », nadat de Mexicaanse katholieken drie jaar lang het slachtoffer van een blinde en moordzuchtige haat zijn geweest...
Op 14 mei stuurde de aartsbisschop van Morelia een telegram naar zijn collega's bisschoppen: « Order van hogerhand. Stop. Verzoek me uw principieel akkoord met conferentie over regeling te telegraferen. » Een order « van hogerhand » kon voor de bisschoppen alleen maar betekenen dat paus Pius XI in persoon wou dat een overeenkomst “geregeld” werd... De Cristeros zelf, die de eindoverwinning binnen handbereik hadden, wisten nog altijd van niets, evenmin als de Liga voor de verdediging van het geloof.
Twee dagen later kreeg Mgr. Ruiz y Flores van de nuntius zijn officiële aanstelling tot onderhandelaar. Als adjunct werd hem Mgr. Pascual Díaz Barreto toegewezen, die zijn oorspronkelijke sympathie voor de zaak van de Cristeros snel had laten varen; later zou hij benoemd worden tot aartsbisschop van Mexico – het loon voor zijn verraad?
TOP SECRET
Ondertussen had Washington de grote lijnen van een overeenkomst al uitgetekend. De krant La Opinion schreef op 31 mei 1929: « Het is nu algemeen geweten dat de regering van de Verenigde Staten heel haar gewicht in de weegschaal heeft gegooid om de zaken snel geregeld te krijgen. »
De eigenlijke onderhandelingen verliepen in het grootste geheim. Ambassadeur Morrow ontmoette de twee prelaten op 5 juni aan boord van een speciale trein richting Mexico-Stad. Er werd van gedachten gewisseld. Zij zegden hem dat zij de antireligieuze wetten afgeschaft wilden zien.
In Mexico zelf kregen de bisschoppen een geheime residentie toegewezen. Geen enkele katholiek kreeg toegang tot hen. Op 12 juni hadden zij een onderhoud met president Portes Gil, waarin zij hem de afschaffing van bepaalde wetten met betrekking tot de uitoefening van de godsdienst vroegen. Opnieuw een stap in de richting van de capitulatie, en daarbij bleef het niet. In de memoires van Mgr. Ruiz y Flores lezen we:
« Vermits deze afschaffing tijd zou vragen, was ik er zeker van dat de H. Vader genoegen zou nemen met officiële verklaringen over de erkenning van de bisschoppelijke hiërarchie, de verzekering dat de inschrijving van priesters voortaan onder de controle van hun respectievelijke bisschoppen zou gebeuren en het feit dat men in de mate van het mogelijke de geldende wetten zou verzachten met betrekking tot het aantal door de staat toegelaten priesters en de voorwaarden voor de uitoefening van hun ambt... » (Lo que sé del conflicto religioso, 1959).
Eigenlijk vroegen de prelaten niet meer dan een lege doos, en die kregen ze ook van de president. Hij liet hen weten dat de Kerk haar cultus zou terugkrijgen overeenkomstig de geldende wetgeving. Welke wetgeving? De grondwet van Querétaro en de antiklerikale wetten van Calles! Dat betekende dat de Cristeros voor niets gevochten hadden!
De twee bisschoppen aarzelden om toe te geven, maar ambassadeur Morrow waakte: hij zocht hen op en overtuigde hen ervan dat zij niets méér van de Mexicaanse regering mochten verwachten. En nog een ander personage verscheen voor het voetlicht, iemand die de hele tijd erg actief geweest was in de coulissen: de Amerikaanse jezuïet pater Edmund Walsh, vertrouwensman van Pius XI. We citeren nogmaals uit de memoires van de aartsbisschop van Morelia:
« Onmiddellijk daarna kwamen pater Walsh, S.J., en de heer Cruchaga van de Chileense ambassade [die Morrow geadviseerd had als Spaanstalige] me zeggen dat zij de verklaringen van de president als voldoende beschouwden om de cultus te herstellen, en dat zij het op zich namen om dat aan Rome te laten weten. »
Op 20 juni kreeg Mgr. Ruiz y Flores een gecodeerd telegram van de paus, die hem toestond het herstel van de publieke cultus te ondertekenen, op voorwaarde dat de regering alle kerkelijke goederen zou teruggeven en een algemene amnestie zou afkondigen voor alle Cristeros die zich wilden overgeven. De dag daarop ontving president Portes Gil de twee bisschoppelijke onderhandelaars in zijn paleis en verklaarde zich akkoord met de voorwaarden. De documenten van het akkoord, dat de geschiedenis zou ingaan als « los Arreglos » en dat voorbereid was door ambassadeur Morrow (!), werden door beide partijen ondertekend – maar niet vooraleer Portes Gil drie hoofden gevraagd had: dat van de aartsbisschop van Guadalajara, dat van de bisschop van Huejulta en dat van de aartsbisschop van Durango. « Men vertrouwde hen niet, en terecht, om samen te werken met het gezag in de geest van de Arreglos... » (Kéraly p. 189).
Mgr. Ruiz liet enkel een zwak protest horen; zwak, omdat het ging om de bisschoppen die de onderhandelingen bemoeilijkt hadden door bij Pius XI te pleiten ten voordele van de Cristeros. Portes Gil stak het mes nog wat dieper in de wonde door te verklaren: « Mijn verzoek is geïnspireerd door de goede wil waarvan u getuigt om mee te werken aan de pacificatie van het land. Ik ben van mening dat de afwezigheid van deze heren [sic] gedurende een bepaalde tijd noodzakelijk is » (aangehaald in Rius Facius, Mejico cristero, Mexico 1966, p. 378). “Een bepaalde tijd” zou in de realiteit neerkomen op levenslange verbanning.
« De president verzocht ons om geen woord over de affaire tegen de journalisten te zeggen. Hij zou zelf zorgen voor de publicatie van het akkoord in het staatsdagblad. » Want zijn triomf was compleet: de katholieke hiërarchie verloochende de strijders voor Christus Koning en redde zo de maçonnieke revolutionaire regering van de dreigende ondergang!
CAPITULATIE...
Op 30 juni 1929 luidden overal in Mexico opnieuw de klokken, nadat ze drie jaar in opdracht van de bisschoppen tot zwijgen veroordeeld waren in het kader van de opheffing van de eredienst.
Generaal Gorostieta maakte het niet meer mee. De man « onder wiens leiding de Cristeros nooit op het slagveld verslagen werden » (Jim Tuck, The Anti-Clerical Who Led a Catholic Rebellion) werd verraden door een “mol” in zijn naaste omgeving, een kolonel van het regeringsleger, en op 2 juni doodgeschoten toen hij probeerde uit te breken uit een ranch waar hij de nacht had doorgebracht. Hij bereidde op dat ogenblik het eindoffensief voor tegen de stad Guadalajara, waarvan de val geen enkele kans meer zou overgelaten hebben aan de vrijmetselaarsregering die verschanst zat in Mexico-Stad.
Zijn opvolger, Jesus Degollado Guizar, was er het hart van in toen hij een laatste boodschap aan zijn troepen schreef: « Zijne Heiligheid de Paus heeft door tussenkomst van de apostolisch afgevaardigde – en om redenen die wij niet kennen maar waaraan wij ons als katholieken onderwerpen – bevolen de eredienst te herstellen zonder de afschaffing van de antigodsdienstige wetten... Wij moeten ons onderwerpen aan de raadsbesluiten van de Voorzienigheid... Ave, Cristo, zij die zich gaan vernederen, in ballingschap zullen gaan en misschien roemloos zullen sterven, groeten U. Eens te meer aanroepen zij U als Koning van ons vaderland. »
Degollado besefte dat de diepgelovige Cristeros niet verder zouden vechten als hun bisschoppen, als de paus zelf hen dat verbood. Op 3 juli had hij al aan de leiders van de Liga voor de verdediging van het geloof laten weten: « De toestand wordt onhoudbaar. Overal leggen de priesters aan de katholieken uit dat de zaken met de regering geregeld zijn en dat het voortaan dus een zonde is de Cristeros eten te geven.»
De overgrote meerderheid van de ruim vijftigduizend Cristeros te velde gehoorzaamden hun bisschoppen en legden de wapens neer. Zij die nog aarzelden, werden door de geestelijkheid onder druk gezet. Sommige leden van de clerus schrokken er zelfs niet voor terug om met excommunicatie te dreigen in naam van de paus. Veel pastoors hamerden er bij de katholieke gelovigen op dat het hun plicht was om weigerachtige Cristeros uit te leveren. Een zekere pater Rios uit Aguillilla zag er zelfs geen graten in om gebruik te maken van het persoonlijk vliegtuig van de bolsjewistische generaal Cardenas om tot in het meest ontoegankelijke maquis door te dringen en daar de soldaten van Christus Koning tot overgave te bewegen!
Toen dan de Cristeros de oorlog beëindigd hadden begon de revolutionaire « normalisering »... in een afgrijselijk bloedbad.
... EN BLOEDIGE WRAAK
De regering had amnestie beloofd voor alle rebellen die de wapens zouden neerleggen. Maar de inkt van de Arreglos was nog niet droog of het regeringsleger begon met het liquideren van de Cristeros die zich overgegeven hadden. « Vijfhonderd leiders en vijfduizend gewone mannen werden doodgeschoten, vaak in hun huizen en terwijl hun familie moest toekijken » (Brian Van Hove, Blood-Drenched Altars).
Het eerste slachtoffer was een priester, Aristeo Pedroza, generaal van de Cristeros in het hooggebergte van de staat Jalisco. Hij werd op 1 juli 1929 gearresteerd door het federale leger toen hij op weg was om zijn geestelijk ambt van pastoor weer op te nemen. Twee dagen later werd hij gefusilleerd in opdracht van de minister van Oorlog. Pedroza had drie weken vóór zijn dood nog een brief geschreven naar Mgr. Ruiz y Flores om hem te smeken « zijn gelovigen niet uit te leveren aan de bijl van de beul » (Blanco Gil, El Clamor de la Sangre, Mexico 1967).
De federalen namen wraak voor hun nederlagen tegen de Cristeros door ontwapende mannen af te maken. « Vooraleer het jaar voorbij was, waren alle leiders van Guanajuato en Zacatecas dood... De selectieve slachting ging gedurende verschillende jaren door en alle grote leiders vielen: Cueva, Arreola, Guturriez, Alvarez, Barajas, Hernandez, Bouquet, Salazar. Van 1929 tot 1935 maakte de mensenjacht vijfduizend slachtoffers » (Jean Meyer, La christiade).
De Mexicaanse bisschoppen konden natuurlijk niet onwetend blijven van het lot van de Cristeros. In zijn memoires schreef Mgr. Ruiz y Flores: « Van verschillende kanten liet men mij weten dat de amnestie die de president toegezegd had aan alle eenheden van de Cristeros niet gerespecteerd werd, en dat de federale soldaten en de lokale autoriteiten in veel gevallen wraak namen op de opstandelingen die zich overgegeven hadden. Ik maakte die klachten over aan Dr. Canales [een secretaris van Portes Gil tot wie het episcopaat zich “ten allen tijde” mocht richten]. Dat was alles wat ik kon doen » (Lo que sé del conflicto religioso, Morelia 1959).
De president beschouwde de Kerk na de ondertekening van de Arreglos als overwonnen. Hij deed zelfs niet meer de moeite om de bisschoppen nog te ontvangen. Canales had als opdracht akte te nemen van hun eventuele opmerkingen – klachten zou een te sterk woord zijn – en ze vervolgens verticaal te klasseren. In zijn eigen memoires schreef Portes Gil onomwonden: « De regering, die ik vertegenwoordigde, eiste van de vertegenwoordigers van het episcopaat een onvoorwaardelijke onderwerping aan de grondwet en aan de geldende wetten, die aan de katholieke Kerk geen enkele rechtspersoonlijkheid toekennen » (La lucha entre el poder civil y el clero, Mexico 1934).
De katholieke hiërarchie zweeg, want ze had een pact gesloten met de Antichrist en was daardoor aan handen en voeten gebonden. Zij zweeg, en hoopte handenwringend dat het allemaal snel voorbij zou zijn. Maar het ging helemaal niet snel voorbij: tot in 1941 werden in Mexico Cristeros vermoord door milities van de regering!
Portes Gil pochte op zijn triomf tijdens een vrijmetselaarsbanket dat gehouden werd ter gelegenheid van de zomerzonnewende, op 21 juni 1929: « De clerus heeft de Staat integraal erkend. Hij heeft zonder voorbehoud verklaard dat hij zich strikt zou onderwerpen aan onze wetten. Ten overstaan van de vrijmetselarij engageer ik mij om deze wetgeving te doen respecteren. In Mexico vormen de Staat en de vrijmetselarij éénzelfde realiteit, want de mannen die al sedert jaren de macht uitoefenen, zijn altijd solidair gebleven met de revolutionaire beginselen van de vrijmetselarij » (Mejico cristero, p. 400).
En hij eindigde met volgende veelbetekenende woorden, die het apocalyptisch drama van Mexico in een groter kader plaatsen: « De strijd dateert niet van gisteren. De strijd is eeuwig. De strijd begon twintig eeuwen geleden. »