GENERAAL MIHAILOVIĆ,
SERVISCHE HELD EN CHRISTELIJK MARTELAAR.
III. DE VRIJHEIDSSTRIJDER VAN SERVIË, 1941-1942
DERTIG HELDEN
« Op 9 mei 1941 komt kolonel Mihailovitsj te Ravna Gora aan. Een twintigtal soldaten en zeven officieren vergezellen hem; ze hebben de oorlog van april en de korte maar talrijke schermutselingen die hun tocht door oostelijk Bosnië begeleid hebben, overleefd [...]. Alles bij elkaar een dertigtal Servische soldaten voor wie de strijd tegen de Duitsers nog maar net begonnen is. Dertig helden van wat op enkele weken tijd de eerste weerstandsguerilla in bezet Europa zal worden. Op dat ogenblik heeft zo goed als niemand van hen gehoord, en zelfs niet van hun aanvoerder, Draja Mihailovitsj. Enkele maanden later zal de hele wereld hen kennen. Gevierd in Londen, Washington en zelfs Moskou, vervloekt in Berlijn, Rome en Zagreb. » (Jean-Christophe Buisson, Héros trahis par les Alliés, le général Mihailovitch, 1893-1946, blz. 93).
De gevechtsomstandigheden in Servië waren heel specifiek. Servië is één van de meest bergachtige streken van de Balkan. De bergtoppen zijn niet zo hoog – tot 2.600 m in de Dinarische Alpen – maar de terreinplooien vormen een soms onontwarbaar netwerk dat de streek opdeelt in een reeks diepe en smalle valleien die uiterst gunstig zijn voor een guerilla, waarin de Serviërs sinds mensenheugnis uitblinken.
In de Sjoemadia, een echte beboste vesting ten zuiden van Belgrado, waar de bevrijding van het Ottomaanse juk een aanvang nam in het begin van de 19de eeuw, besloot Mihailovitsj zijn hoofdkwartier van Ravna Gora te vestigen.
DE GEEST VAN RAVNA GORA
Van zodra “Jan” vernam dat zijn vroegere kolonel de strijd verderzette, haastte hij zich om hem met zijn kameraden te vervoegen.
« Het hoofdkwartier bestond uit een hut met twee kamers! De ene, die voorzien was van een reusachtige schoorsteen, deed dienst als alkoof, keuken, officiersmess en zelfs wachtkamer in geval van slecht weer. De andere, van zeven meter op drie, als slaapkamer en wapenopslagplaats.
« De hut werd dag en nacht bewaakt door schildwachten. Achter de hut was de ordedienst in een hok gevestigd. Wat lager, op een steile helling, stonden nog enkele hokken die vroeger het vee hadden geherbergd en nu door de lijfwacht van de kolonel betrokken werden. Het geheel was omringd door sparrenbossen. In de verte ontwaarde men in alle richtingen de bergen die doorsneden werden door paden die naar alle plaatsen van Servië leidden.
« De manschappen zijn mager en hun uniformen versleten. De gevechten en gevaren hebben hun sporen nagelaten. Men ziet onmiddellijk dat men zich hier de laatste weken niet vermaakt heeft maar de sfeer is goed. Men lacht en vertelt grappen, en al zijn de tucht en het respect voor de oversten niet dezelfde als in de kazerne, toch voelt men dat er aan de bevelen meer dan ooit belang gehecht wordt » (Sotirovitsj, blz. 56).
Die avond had Jan een lang onderhoud met zijn kolonel. « Hij kende diens moed en beschouwde hem als de meest geschikte militaire leider om de natie door deze dramatische periode te loodsen. » Mihailovitsj ontpopte zich als een vader voor de mannen die besloten hadden alles voor hem op te offeren. Er heerste een goede sfeer te Ravna Gora; de tsjetniks zongen veel en verzonnen nieuwe strofen om een of andere blijde of droeve gebeurtenis te verhalen of om een kameraad te herdenken die in de strijd gesneuveld was. Mihailovitsj zorgde er ook voor dat er bij deze ruwe strijders plaats werd gemaakt voor godsvrucht: de maaltijd werd altijd voorafgegegaan door een gebed en de zieken en gewonden werden altijd eerst bediend.
De eerste kennismaking viel nochtans tegen. Toen Jan zijn beklag maakte over de soberheid van het eten antwoordde Mihailovitsj al schertsend: « De eerste drie dagen heeft men honger, daarna went men eraan!
– Maar bij de boeren is er toch voldoende voedsel, stribbelt Jan tegen.
– Ik weet het, maar we hebben geen geld om het te kopen.
– Maar kolonel, het kan toch niet zijn dat wij ons leven in de weegschaal leggen met een lege maag!
– Jan, je hebt je eerste maar zware fout gemaakt. Je hebt ons beginsel over het hoofd gezien dat wij dienen maar ons door niemand laten dienen. Je hebt het recht niet van iemand anders te eisen van zich voor jou in de schuld te steken. Integendeel, geef het goede voorbeeld en als je erin slaagt de anderen te doen volgen zal je al het nodige krijgen zonder iets te moeten vragen. Zoniet zal onze Beweging geen vrijheid maar tirannie teweegbrengen en zullen we nooit iets bereiken. Ik wil dat pad niet bewandelen en hoop van jou hetzelfde » (Sotirovitsj, blz. 66).
EEN CHARISMATISCH LEIDER
« Na enkele dagen rust besluit Mihailovitsj alle aanwezige officieren samen te roepen om hun zijn algemeen standpunt over de toestand uiteen te zetten. Met zijn versleten uniform, zijn ronde brilglazen en zijn pijp lijkt hij op een oom die zijn neefjes een sprookje vertelt waarvan het slot in het ongewisse blijft. Van dan af zal hij door zijn getrouwen steevast en vol genegenheid Tsjitsja [Oompje of Oude] genoemd worden, als hij er niet is wel te verstaan. Zijn zachte en rustige stem steekt af tegen zijn onoverwinnelijke vastberadenheid die geïllustreerd wordt door zijn beslissing om zijn baard te laten groeien. Bij de orthodoxen is het namelijk de gewoonte om na de dood van een familielid of vriend zijn baard verschillende weken te laten staan als uiting van rouw. Mihailovitsj heeft beslist dat hij zich niet zal scheren zolang koning Peter de troon niet opnieuw bestegen en Joegoslavië zijn vrijheid niet herwonnen heeft » (Buisson, blz. 94).
Omwille van zijn trouw aan zijn koning en zijn eindeloze guerillastrijd heeft men Mihailovitsj vergeleken met Andreas Hofer, de “Tiroolse Chouan”, die de troepen van Napoleon het leven zuur maakte.
Men kan hem beter vergelijken met David die door de woestijn doolde en de Filistijnen bestreed: « Beproefd door de boosheid van de mensen en door de harde levensomstandigheden in de woestijn groeide hij in moed, dapperheid, zachtheid en nederigheid, terwijl zijn hart door de liefde voor Jahweh verteerd werd » (Franse CRC nrs. 313 en 314).
Luister bij voorbeeld naar dit voorval uit het leven van Mihailovitsj. Op een dag liet hij Tito, de communist, naar Ravna Gora komen terwijl hij wist dat die hem haatte. Enkele ogenblikken vóór Tito’s aankomst vernam hij dat één van zijn tsjetnikofficieren, van wie de troepen door Tito gedecimeerd waren, het plan had opgevat de partizanenleider te vermoorden. Mihailovitsj riep zijn manschappen onmiddellijk bijeen en sprak: « Weerstanders, ik heb vernomen dat er een moord gepland wordt in ons kamp. Men wil een man doden die ik uitgenodigd heb om hem te doen begrijpen hoe hij moet handelen om een burgeroorlog te voorkomen. Ik ben een weerstander en geen misdadiger. Mijn eer staat hier op het spel. Ik zal nooit een dergelijke lafheid dulden: men moet altijd handelen in functie van wat men verdedigt en niet van wat men bestrijdt. »
Men moet hier denken aan David die koning Saül zonder lijfwachten en ongewapend in een grot verraste en er zich mee vergenoegde een pand van zijn mantel af te snijden en mee te nemen... Maar even later riep hij vanop afstand: « Ge kunt nu met eigen ogen zien dat Jahweh u in de spelonk aan mij had overgeleverd. Maar ik wilde u niet doden. [...] Ik heb u niets willen doen terwijl gij het op mijn leven gemunt hebt. Jahweh zal oordelen tussen u en mij! » (I Samuël 24, 11-13).
EEN AFWACHTENDE STRATEGIE
« Hitler heeft de Europese legers niet verslagen », legt Mihailovitsj zijn kameraden uit. « Hij heeft vooral de leiders die elkaar vanaf de Eerste Wereldoorlog hebben opgevolgd overwonnen. Ik heb een volk en soldaten gezien die volledig het noorden kwijt waren. De geweldige, in hun binnenste opgekropte kracht zal ooit tot uitbarsting komen. Hitler zal deze oorlog verliezen door zijn mateloze eerzucht en grootheidswaanzin. Hij is als een metselaar die een huis van twee verdiepingen wil bouwen en zijn plannen in die zin opmaakt maar die, wanneer hij de tweede verdieping bereikt heeft, het plots in zijn hoofd haalt om er nog zes bij te bouwen. Hij gaat enthoesiast van start maar het gebouw stort uiteraard in elkaar. Zijn gemakkelijke overwinningen van dit ogenblik vormen wat mij betreft het begin van zijn onafwendbare nederlaag.
« We hebben de oorlog verloren maar het volk zal weldra in opstand komen. Het zal zich willen wreken en we moeten erop voorbereid zijn om die wettige opstand te kanaliseren en te leiden. We moeten dus een organisatie op poten zetten die de krachten van de natie bundelt. Op dit ogenblik wil ik de bezetters nog niet rechtstreeks aanvallen. Ik ben een militaire en burgerlijke organisatie aan het voorbereiden die elke strijder in de toekomst in staat zal stellen zijn plaats te kennen en te weten wie zijn bevelhebber is en wat hij moet doen.
« Het geallieerd front ligt op duizenden kilometers van hier en vormt geen eenheid. Op dit ogenblik kan niemand ons helpen. De vijand is zegedronken, dus laten we hem op zijn lauweren liggen terwijl wij de bevolking wakkerschudden. Ik wil dat elke stad, elke straat, elk huis, elk dorp, elk gezin van ons bestaan op de hoogte wordt gebracht en weet wat wij willen. Ze moeten in staat zijn om ons in achtenveertig uren te bereiken en om zonder op onze bevelen te wachten in actie te schieten. De geest van Ravna Gora moet alle huisgezinnen doordringen en moet welwillend als een nationale plicht aanvaard worden. »
« Draja Mihailovitsj is niet naïef », verklaart Buisson nader. « Hij weet dat het gevecht soms onafwendbaar zal zijn. In dat geval raadt hij aan van “zich als wolven op de vijand te storten waarna men zich op het voorziene ogenblik als opgejaagde schapen moet verspreiden vooraleer terug samen te komen in de schaapskooi, om indien nodig opnieuw voor een andere missie te vertrekken”.
« Zich bij de vrienden bekendmaken zonder de aandacht van de vijand te trekken: om deze aartsmoeilijke opdracht tot een goed einde te brengen zet Mihailovitsj een communicatienetwerk op poten. Dagelijks verlaten bodes Ravna Gora om zich naar Belgrado en de belangrijkste steden uit de omgeving te begeven. Zij moeten lijsten opstellen van militairen die aan de Duitsers ontsnapt zijn, contact met hen opnemen en hen uitnodigen om zich te begeven naar het hoofdkwartier van de bevelhebbers van de tsjetnik-detachementen van het Joegoslavische Leger, zoals de door Mihailovitsj opgezette organisatie heet. Met die benaming wil hij onderstrepen dat hij een geregeld leger aanvoert dat de regering in ballingschap militair vertegenwoordigt en geen buiten de wet geplaatste troep, zoals de Duitsers beweren » (blz. 94-95).
Op 6 september, ter gelegenheid van de verjaardag van koning Peter, houdt kolonel Mihailovitsj een toespraak waarin hij zijn trouw aan de koning betuigt en aan de bevolking vraagt de deugden van geduld en wijsheid te beoefenen. En het sterkste is dat hij begrepen en gevolgd wordt, niet alleen door de honderden en weldra duizenden tsjetniks die hem als één man gehoorzamen, maar ook door de boeren die hem helpen en vereren als een door de Voorzienigheid gezonden redder. In die periode is hij wel degelijk de enige leider in zijn land die voor 100 % trouw is, in een tijd waarin de meesten, van de Kroatische oestasji’s tot de communistische partizanen en de marionettenregering van Belgrado, vergeten zijn dat ze pas voordien nog een gemeenschappelijk vaderland en een wettige koning hadden.
DE COLLABORATIESTAAT INFILTREREN
Mihailovitsj wordt al snel genoopt zijn houding tegenover het nieuwe bewind in Belgrado te bepalen. Buisson schrijft: « Na Servië eerst rechtstreeks bestuurd te hebben door middel van Servische commissarissen die hun bevelen opvolgden of hun zaak zelfs toegedaan waren, kozen de Duitsers in augustus 1941 voor een “Franse” oplossing. Generaal Milan Neditsj werd verzocht een regering van nationale eenheid te leiden die over een betrekkelijke zelfstandigheid ten opzichte van de bezetters beschikte. Duitsland had hiermee twee zaken op het oog: zich ontdoen van de “beheerstaken” in Servië en vooral de weerstandsbeweging van Mihailovitsj ontmantelen. Ze dachten dat Neditsj, zoals Pétain in Frankrijk, een groot militair was die met zijn gezag en de vaderlandsliefde die men hem toedichtte de Serviërs zou kunnen afhouden van samenwerking met de koningsgezinden. Hij was ook een waarborg tegen het opkomend “bolsjevistisch gevaar” waarvan de sirenenzang Mihailovitsj volgens de geruchten niet ongevoelig zou laten » (blz. 109).
Het gaat niet op om van Neditsj de Pétain van Joegoslavië te maken. De analyse van Sotirovitsj stemt beter overeen met de werkelijkheid: « Generaal Neditsj was er zich niet van bewust dat het voor hem onmogelijk was maarschalk Pétain na te volgen: de Serviërs stonden niet achter hem en hij beschikte noch over een zeemacht, noch over kolonies die een kweekschool van soldaten waren waarop men gebeurlijk kon terugvallen. Pétain was verkozen geweest door het Franse volk, Neditsj was door de Duitsers naar voor geschoven » (blz. 74).
Buisson vervolgt trouwens: « Mihailovitsj kende Neditsj goed. Hij was ervan overtuigd dat de oude generaal deze post niet uit eerzucht of ideologische verwantschap aanvaard had, maar omdat hij de Servische bevolking zoveel mogelijk wilde beschermen. Als bewijs geldt de oprichting van een Commissariaat voor de Vluchtelingen dat zich tot doel stelde de tienduizenden Serviërs die Kroatië ontvluchtten op te vangen en te voeden.
« Toch zal Mihailovitsj beleefd maar beslist weigeren wanneer Neditsj een bode naar Ravna Gora zendt met het ongepaste voorstel om stafchef van het op te richten Servische leger te worden. Een kwestie van principes maar ook een bewijs van helder strategisch doorzicht. Waarom zou hij niet eerder de door Neditsj gecontroleerde rijkswacht en de “Servische Staatswacht” laten infiltreren? Waarom zou hij niet gedurende enkele maanden betrouwbare mannen in de regeringsstructuren droppen vooraleer ze te laten deserteren met wapens, kleding en inlichtingen in de hand? Deze idee zal vanaf de winter van 1941-1942 werkelijkheid worden » (blz. 110).
Over de Servische fascisten van Ljotitsj die hand- en spandiensten leveren aan de nazi’s wil Mihailovitsj zelfs niet horen spreken: « Als Ljotitsj iets voor ons wil doen, moet hij zijn hoofd maar opsturen », zegt hij zonder omwegen.
VOLKERENMOORD OP DE SERVIËRS IN KROATIË
Weldra bereikt het verschrikkelijke nieuws Ravna Gora: de oestasji’s, aangevoerd door Ante Pavelitsj, die Hitler en Mussolini aan het hoofd van de nieuwe “Onafhankelijke Staat Kroatië” hebben geplaatst, zijn een ware vernietigingsoorlog begonnen tegen de Serviërs, vooral in Bosnië-Herzegovina waar deze laatsten 67 % van de bevolking uitmaken.
« Onmiddellijk na zijn aantreden aan het hoofd van de Kroatische staat heeft de poglavnik (“leider” in het Kroatisch) aan het verzamelde volk op de Grote Markt van Zagreb zijn prioriteiten kenbaar gemaakt: “Ik heb de boom geveld”, zei hij, verwijzend naar de moord op koning Alexander. “Aan u om de takken af te zagen: het Servische volk.” Pavelitsj geeft aan zijn uitspraken een schijn van officiële wettigheid door decreet op decreet uit te vaardigen [...]. Aanhoudingen, gevangennemingen en deportaties zijn legio. Al snel moeten de Serviërs hun “gele ster” dragen, een blauwe band met de letter P: pravoslavni, orthodox. De beweegredenen van de oestasji’s zijn immers niet alleen raciaal maar ook godsdienstig. De Kroatische katholieke Kerk, met aan het hoofd Mgr. Stepinac, ligt aan de basis van de lancering van een campagne om gans het land onder dwang tot het katholicisme te bekeren [dit is lastertaal: zie de toelichting op p. 9]. Deze “zending” wordt tot november 1941 toevertrouwd aan een franciscaan, pater Dionizije Jurtsjev, die verklaart: “In dit land kunnen alleen Kroaten leven, want dit land is Kroatisch en wie zich niet wil bekeren zal er de gevolgen van moeten dragen. Het is zelfs geen zonde van een kind van zeven jaar te doden als het onze oestasjibeweging hindert. Vergeet dat ik priesterkleren draag: ik kan indien nodig een mitrailleur nemen en alles wat de Staat en de Kroatische gezagsdragers in de weg staat tot in de wieg uitroeien.”
« Gruwelijke woorden die de Kroaten onverwijld toepasten. Ze worden daarbij zelfs door de moslims geholpen. Mohammed Pasja, een islamitische hoogwaardigheidsbekleder, houdt zijn geloofsgenoten voor dat “de weg van Hitler en Pavelitsj de enige weg voor de moslimjongeren is”. In de loop van de zomer van 1941 worden honderdduizenden Serviërs – mannen, vrouwen, kinderen – in geheel Kroatië omgebracht: gemarteld, levend gevild, opgehangen, onthoofd, in stukken gehakt [...]. De absolute verschrikking. Een volkerenmoord waarvan de omvang zelfs de Duitsers angst aanjaagt. Zo beschrijft generaal von Horstenau op 10 juli in een rapport “de volstrekt onmenselijke behandeling die men de in Kroatië levende Serviërs laat ondergaan” en beklaagt hij er zich over “niets anders te hebben kunnen doen dan de blinde en bloeddorstige razernij van de oestasji’s te aanschouwen” » (blz. 107).
Mihailovitsj kan de in opstand gekomen Serviërs in Bosnië tijdens de zomer van 1941 slechts een kleine eenheid ter hulp sturen. Het is opmerkelijk dat de leider van de tsjetniks ondanks de verschrikkelijke wreedheden van de oestasji’s vasthoudt aan de benaming “Joegoslavisch leger”. Hij legt het uit aan Jan: « Ik heb de bestialiteiten van de door haat of waanzin verblinde oestasji’s meegemaakt. Dat neemt niet weg dat wij allen trouw hebben gezworen aan de koning en aan Joegoslavië. Wij mogen deze eed niet verbreken, maar wij kunnen wel aan onszelf beloven de wapens niet neer te leggen vooraleer de misdadigers gestraft zijn. »
In afwachting moet hij aan een nieuw gevaar het hoofd bieden: een parallelle weerstandsbeweging die andere methodes aanwendt en een gans ander doel voor ogen heeft.
REVOLUTIE ONDER HET MOM VAN WEERSTAND
Tot juni 1941 waren de Joegoslavische communisten, net zoals die van alle andere Europese landen, slechts opgevallen door hun defaitistische en collaborerende houding, het Duits-Russisch verdrag indachtig! Hun leider, Josip Broz, alias Tito, was van Kroatische afkomst en een overtuigd stalinist. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog had hij duizenden Joegoslavische strijders geronseld voor de internationale brigades. De overlevenden werden geïnterneerd in Frankrijk. Tijdens de zomer van 1940 bekwam Tito van de bezetters hun vrijlating en terugkeer naar Joegoslavië. Zijn richtlijnen daags vóór de inval van de Duitsers vormen een regelrecht verraad:
« De weerstand van het Joegoslavisch leger ontwrichten door verwarring te zaaien onder de officieren en soldaten zodat hun nederlaag het gevolg lijkt te zijn van de onbekwaamheid van het officierenkorps waarvan het gezag eens en voor altijd ondermijnd zal blijven... Alle nodige hulp verschaffen aan de oestasji’s en andere separatistische organisaties in zover ze meewerken aan de snelle omverwerping van het bewind... » Het zijn de communisten die op de eerste rij staan om te collaboreren!
Maar vanaf de maand juni veranderen de richtlijnen omdat men de grote Sovjetbroeder ter hulp moet snellen tegen de barbaarse nazi’s: « Het uur van de strijd voor de bevrijding tegen de fascistische invallers heeft geslagen! » De communisten ontketenen een ware opstand in heel het land door alles in de war te sturen. Ze terroriseren de boeren om hun geheime wapenopslagplaatsen te kennen. Ze bedriegen de goedgelovigen door hun de nakende komst van het Rode Leger aan te kondigen, dat in werkelijkheid op de vlucht is. Ze doden hun tegenstanders onder het voorwendsel dat ze collaboreren, vernietigen de oogsten, steken de gemeentehuizen in brand Kortom, ze gaan zich te buiten aan een wilde terreur die Servië weldra te vuur en te zwaard verwoest.
MGR. STEPINAC, EEN GROOT KROAAT
Toen hij na de Tweede Wereldoorlog vóór het volkstribunaal van Zagreb beschuldigd werd van collaboratie met de vijand en het oestasji-regime, verklaarde Mgr. Stepinac (3 oktober 1946): « Op alle tegen mij ingebrachte aanklachten antwoord ik dat mijn geweten gerust is... Mijn overtuiging vloeit voort uit een geweten dat in vrede is, en ik ben bereid daarvoor spot, misprijzen en vernedering te verdragen. Ik ben zelfs bereid op dit eigenste ogenblik te sterven » (aangehaald door Landercy, Le cardinal Stepinac, p. 146). Tweeënvijftig jaar later, dag op dag, verklaarde Paus Joannes-Paulus II de dienaar Gods Aloïs Stepinac zalig.
EEN ZOON VAN HET KATHOLIEKE KROATIË
Hij werd geboren op 8 mei 1898 in Krasic, een klein dorp in Kroatië, uit arme en vrome ouders.
Hij trad in het seminarie in 1924. Hij werd naar Rome gestuurd om er zijn studies verder te zetten, en werd priester gewijd op 26 oktober 1930. Vier jaar later volgde de bisschopswijding in de kathedraal van Zagreb. Als devies koos hij: In Te, Domine, speravi. Hij was de jongste bisschop van zijn tijd en veroverde alle harten door zijn eucharistische en mariale vroomheid en door zijn pastorale toewijding. Maar ondertussen pakten donkere wolken zich samen boven Europa en in het bijzonder boven zijn geliefde Kroatië...
Toen hij in 1937 aartsbisschop Bauer opvolgde, moest hij de schrapping van het Concordaat tussen de H. Stoel en het koninkrijk Joegoslavië betreuren, dat nochtans door de overleden koning gewild was om de katholieke vrijheden te waarborgen. In naam van zijn collega’s maakte hij de koninklijke regering publiekelijk het verwijt dat zij toegegeven had aan de druk van de orthodoxe hiërarchie. Zonder zich te willen mengen in de politiek, maar misschien ook zonder zich het effect van zijn woorden op dolgedraaide geesten te realiseren, liet hij geen enkele gelegenheid voorbijgaan om de katholieke traditie van zijn volk – door Leo X « de verdedigingswal van de christenheid » genoemd – te verheerlijken. Hij stichtte een katholiek dagblad, De Kroatische Stem, en bereidde actief de viering voor van de 1300ste verjaardag van de evangelisatie van Kroatië en zijn alliantie met de H. Stoel. Het heilig jaar 1941 moest culmineren in een grandioos Eucharistisch Congres in Zagreb... maar verschrikkelijke gebeurtenissen maakten aan deze plannen helaas een einde.
« ALLES VOOR ALLEN »
Reeds in 1940 had Mgr. Stepinac in zijn bisdom driehonderd Sloveense priesters ontvangen, evenals talrijke religieuzen die de vervolging in Duitsland ontvlucht waren. Na de nederlaag van april 1941, gevolgd door de Duitse bezetting en de oprichting van de Onafhankelijke Staat Kroatië (geleid door Ante Pavelitsj), zette de aartsbisschop van Zagreb zich totaal in. « Hij was vóór alles een man van de Kerk, bekommerd om de geestelijke noden van zijn kudde, begaan met het verlichten van de miserie, naar de mening van iedereen een echte apostel en een heilige » (Catholicisme, dl. XIV, art. Stepinac).
Hij slaagde erin zijn bootje drijvend te houden op de woelige golven van deze uiterst ingewikkelde periode. De historicus Malcolm merkt op dat « een minderheid van de Kroaten overtuigd militant werd van het oestasji-regime, terwijl de meerderheid alleen maar blij was met de oprichting van de Onafhankelijke Staat Kroatië. » Anders gezegd: Kroaat was niet hetzelfde als oestasji! De bisschoppen waren in het begin blij dat een eeuwenoude droom gerealiseerd werd, de droom van een vrij en openlijk katholiek Kroatië. Maar al vlug werd op deze vreugde een domper gezet door de “verwezenlijkingen” van de nieuwe staat, die veeleer schatplichtig was aan de nazi-ideologie dan aan de beginselen van het Evangelie.
Het eerste ernstige meningsverschil rees in verband met de “gedwongen bekeringen” van orthodoxe gelovigen tot het rooms-katholicisme. Mgr. Stepinac en de andere bisschoppen protesteerden tegen deze handelwijze die indruiste tegen de traditie van de Kerk; hun memorandum van november 1941 herinnerde aan het respect dat verschuldigd was aan de rechten van de orthodoxe Serviërs die in Kroatië woonden. De priesters die deelnamen aan deze golf van terreur werden gesuspendeerd en hun verenigingen werden door Rome aangeklaagd als zijnde « niet in regel met de goddelijke wet noch met de kerkelijke vrijheid ». Kon Mgr. Stepinac nog meer doen? In vertrouwen verwittigde hij zijn priesters dat zij dit soort bekeringen moesten vergemakkelijken als zij daarmee mensenlevens konden redden; na de storm zou men de situatie van deze mensen regulariseren. Daarmee opende hij wagenwijd de poorten van de Kerk om de vervolgden, zelfs tijdelijk, binnen te laten.
Voegen we hieraan nog toe dat de jurisdictie van de aartsbisschop van Zagreb niet gold voor de andere bisdommen, en zelfs niet voor bepaalde religieuze orden zoals de franciscanen, van wie een kleine minderheid zich compromitteerde met de dwingelandij van de oestasji’s.
Na de facto de oestasji-staat erkend te hebben, in het spoor van de H. Stoel die een legaat naar Zagreb zond, legde Mgr. Stepinac zijn officiële functies niet neer zoals b.v. die van ordinarius van het leger. « Ik moest geestelijke hulp verlenen », legde hij later uit, « zowel aan de katholieke soldaten van het vroegere Joegoslavisch leger als aan de soldaten van de Onafhankelijke Staat Kroatië. »
Hij veroordeelde de totalitaire leer van het nieuwe regime, maar bleef toch officiële bezoeken afleggen, want anders had hij niet tussenbeide kunnen komen om zoveel mensen te redden. Zo kon hij ook gedurende heel de bezettingstijd een onvermoeibare ijver aan de dag leggen ten voordele van duizenden kinderen en vluchtelingen van joodse, Servische en Sloveense afkomst, met inbegrip van zigeuners. « Als hij er niet was geweest, zouden de vervolgingen heftiger geweest zijn en het aantal slachtoffers nog groter », getuigt één van hen.
« Ik was persona non grata zowel voor de Duitsers als voor de oestasji’s », gaf Mgr. Stepinac tijdens zijn proces toe. Zijn eigen broer werd gefusilleerd door de Duitsers, en hijzelf kreeg veel brieven met beledigingen en bedreigingen, zoals deze: « Wij weten dat jij de grootste vijand van onze ideologie bent, maar als je voortdoet zullen wij je afmaken op straat zoals een hond » (aangehaald door Landercy, p. 285).
MARTELAAR VOOR DE EENHEID VAN DE KERK
Toen Tito in mei 1945 de macht greep in Joegoslavië, probeerde hij eerst de aartsbisschop van Zagreb om de tuin te leiden, door hem om steun te vragen in zijn strijd tegen... Mihailovitsj! Daarvoor waren alle leugens goed:
« Gedurende hun onderhoud vertrouwde Tito zijn gespreksgenoot toe dat hij tijdens de oorlog incognito (gekleed als Russisch officier) een bezoek had gebracht aan de generale staf van de tsjetniks. Hij had hun leider Mihailovitsj gesproken over de toekomstige militaire operaties. In de overtuiging dat hij met een Russisch officier te doen had, zou Mihailovitsj zijn plan in verband met de Kroaten toegelicht hebben: “Eén derde moet gedood worden, één derde verbannen, en het laatste derde moet zich aan ons onderwerpen” (Landercy, p. 107). Om dit afschuwelijk plan te verhinderen had Tito, zo zei hij, nood aan de steun van de Kroatische katholieke Kerk... die hij graag minder afhankelijk van Rome zou zien – om het met één woord te zeggen: “nationaal”! Mgr. Stepinac legde de valstrik bloot en Tito werd de deur gewezen.
Het gevolg was dat gewelddadige vervolgingen tegen de Kerk uitbraken. In zijn herderlijke brief van 20 september 1945 kloeg de metropoliet van Kroatië ze moedig aan, net zoals het atheïstisch materialisme dat het regime met geweld aan het volk wilde opleggen. Het jaar daarop werd hij gevangengenomen en beschuldigd van “collaboratie”. Na een schijnproces werd hij veroordeeld tot zestien jaar dwangarbeid; de eerste vijf jaren van zijn straf bracht hij door in de gevangenis, de andere jaren in zijn geboortedorp Krasic waar hem bewaakt verblijf werd opgelegd.
Hoewel hij met allerlei vormen van chantage af te rekenen had, deed hij nooit enige toegeving in de kwestie van een nationale Kerk: « Sterven, ja, wijken, neen! Nooit zal de Kerk van Kroatië zich afscheiden van Rome », verklaarde hij in 1952. Een jaar later creëerde paus Pius XII hem kardinaal. Tot aan zijn dood in 1960 bleef hij de stille getuige – een stilte die de hele wereld vulde! – van de trouw van het Kroatische katholieke volk. Voor niets ter wereld was hij bereid dit volk te verlaten, en hij spoorde het in prachtige bewoordingen onophoudelijk aan om krachtig te zijn in het geloof en om zijn vijanden te vergeven. Deze spirituele sterkte putte hij, zo zei hij, uit zijn absoluut vertrouwen in de Allerheiligste Maagd Maria. « Zij is het voorbeeld naar wie we moeten opzien, niet ik », herhaalde hij.
DE LEIDER EN DE BANDIET
Beangstigd door de rampzalige gevolgen van een dergelijke “strategie” – ter vergelding besluiten de Duitsers dat er voor elke gedode soldaat vijftig Serviërs terechtgesteld moeten worden; in oktober wordt dit aantal op honderd gebracht – wil Mihailovitsj Tito ervan overtuigen dat het uur van de algemene opstand nog niet gekomen is, maar dat ze er zich methodisch op moeten voorbereiden. Verloren moeite: de wijsheid van de soldaat loopt zich te pletter tegen de revolutionaire logica van de handlanger van Moskou. Wanneer Jan Tito verwijt de aanval op een Duitse versterking met een belachelijk klein aantal manschappen voor te bereiden, antwoordt de communistische leider cynisch:
« Je vergist je. Samen met de boeren zijn we met duizenden. Je bent zoals je aanvoerder, je weigert te vechten. Weet dat wij de Duitsers zullen bestrijden...
–... tot de laatste Serviër.
– Ja, als het nodig is, tot de laatste Serviër, om de U.S.S.R. te steunen. En als er geen Serviërs meer zijn, gaan we Chinezen halen. » (sic!)
Op 19 september zijn de twee leiders weer samen. « Tijdens hun gesprekken stellen Tito en Mihailovitsj al snel vast dat hun respectievelijke strategieën onverenigbaar zijn. Met zijn ideologische stellingen in het achterhoofd herhaalt de partizanenleider zijn wens om in de bevrijde gebieden “nationale bevrijdingscomités” op te laten richten waarvan het objectief evenzeer de bestrijding van de vijand als de opvoeding van de massa’s inhoudt. Het is veeleer een politieke dan een militaire logica, die Mihailovitsj weigert te onderschrijven. Hij is zo al wantrouwig tegenover de communisten, maar de systematische aanvallen op de bezetter kunnen slechts uitmonden in een massale repressie ten koste van de burgerbevolking. Het wordt dus een dovemansgesprek.
“De Duitsers hebben gezegd dat ze vijftig Serviërs zouden ombrengen voor elke gedode Duitser en ze zullen woord houden”, zegt de koningsgezinde leider. “Ik ken ze. Het zijn methodische, meedogenloze mensen. Het Servische volk heeft al veel geleden. Het heeft zich tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de Joegoslavische gedachte opgeofferd. Zie wat de Kroaten en moslims de Kroatische en Bosnische Serviërs hebben doen ondergaan. Men heeft het over tienduizenden slachtoffers. Als de repressie hier in Servië zal toeslaan zullen de gevolgen afschuwelijk zijn. Ik wil geen verantwoordelijkheid dragen voor de afslachting van de Serviërs.
– Dus lijdzaam blijven toekijken?
– Helemaal niet. We kunnen veel bereiken in samenwerking met de Geallieerden. We kunnen de verbindingswegen saboteren en de Britten inlichten over de bewegingen van het Duitse leger.”
« Hierop wil Tito een einde maken aan het gesprek. Hij beschouwt de ideeën van Mihailovitsj als gevaarlijk en politiek nutteloos. Hij speelt blufpoker en speelt zijn joker uit:
– Laten we afzonderlijk oprukken maar samen toeslaan. Ik bied u het leiderschap aan over de nationale krachten in Servië.
« Het is potsierlijk: de communistische leider spreekt alsof hij op gelijke voet staat met Mihailovitsj. Maar de list werkt. In plaats van dit aanbod vol minachting te verwerpen omdat Tito niet over de militaire middelen beschikt om het hard te maken [hij beschikt immers slechts over enkele duizenden partizanen terwijl Mihailovitsj in staat is om van de ene dag op de andere een leger van 90.000 man op de been te brengen dank zij zijn opmerkelijk organisatievermogen!] weigert Draja omdat hij zich niet in staat acht een leger aan te voeren waarbinnen de communisten over hun eigen politieke en militaire structuren zouden beschikken. Een antwoord dat Tito een duidelijk inzicht verschaft in de dialectische zwakte van zijn rivaal en hem staaft in zijn overtuiging dat cynisme het wapen bij uitstek is tegenover de koningsgezinden » (blz. 115).
VOORTEKENEN VAN DE BURGEROORLOG
De communistische partizanen dagen de bezetter en... de tsjetniks dus meer en meer uit en veroorzaken daardoor nieuwe bloedbaden zoals dat van Kragujevac, dat in ieders geheugen gegrift blijft:
« Op 20 oktober 1941 omsingelen tientallen Duitse soldaten, ingelicht en gestuurd door de mannen van Ljotitsj, elk huis in de stad, het handelscentrum van de Sjoemadia. Alle mannelijke inwoners, zowel volwassenen als kinderen, worden in de kazernes van de stad samengebracht. Men vertelt hun dat de dag voordien een Duits konvooi in de nabijheid werd overvallen: tien doden en zesentwintig gewonden, van wie er verschillenden gruwelijk verminkt werden. Later zal men vernemen dat een bende partizanen er verantwoordelijk voor was. Wie de misdaad ook begaan moge hebben, de nieuwe richtlijn van de bezetters is duidelijk: voor elke Duitse dode worden er honderd gijzelaars terechtgesteld en voor elke gewonde vijftig. Er moeten dus 2.300 Serviërs gedood worden.
De volgende morgen beginnen de mitrailleurs hun werk te doen. Gedurende de ganse dag worden de inwoners van Kragujevac, veertig per veertig, met vrachtwagens naar een veld buiten de stad gevoerd worden. [...]. Meegesleept door zijn blinde moordzucht “vergeet” Zimmermann, de Duitse onderofficier die instaat voor de wraakactie, op te houden wanneer er 2.300 mensen terechtgesteld zijn. In totaal worden 7.000 burgers gefusilleerd en op een hoop gegooid, waaraan tientallen honden zich de volgende nacht tegoed zullen doen. Enkele dagen eerder hebben 4.000 Serviërs te Kraljevo hetzelfde lot ondergaan. » Het Servische volk lijdt in stilte en blijft trouw aan zijn redder.
De toestand wordt nog ingewikkelder met de komst van “valse” tsjetniks die geronseld zijn door een ijverig collaborateur met de Duitsers, Kosta Petsjanatsj, en die met voorbedachten rade de partizanen aanvallen: « De communisten worden opnieuw bedot met betrekking tot de identiteit van hun aanvallers en slaan terug door een nabijgelegen dorp aan te vallen dat in handen is van de tsjetniks van Mihailovitsj. Op enkele uren tijd staat de hele streek in rep en roer door een reeks schermutselingen tussen partizanen en monarchisten. Mihailovitsj bezweert Tito om zijn manschappen in toom te houden maar er komt geen antwoord. Nu is de burgeroorlog, waarvan de twee weerstandsleiders elkaar de schuld geven [we weten wie liegt], goed en wel begonnen, voor viereneenhalf jaar. Hij zal tienduizenden slachtoffers eisen » (blz. 124).
Ondertussen heeft men een Brits officier, majoor Hudson, boven Ravna Gora geparachuteerd. In naam van Winston Churchill beloofde hij wezenlijke hulp onder de vorm van levensmiddelen en munitie. « Op 9 november dropt een geallieerd vliegtuig zijn eerste lading in Servië: 20 mitrailleurs, 600 handgranaten en 10.000 patronen. Drie keer niets voor een leger van verscheidene duizenden manschappen. Nog erger: de volgende nacht wachten de tsjetniks in de vrieskou tevergeefs op de beloofde tweede dropping.
« Wanneer Draja Mihailovitsj om uitleg vraagt bij Hudson verneemt hij dat de Britse officier ondertussen een telegram naar Kaïro verstuurd heeft met de melding alle militaire hulp aan de tsjetniks te staken. “ Onze wapens dreigen een burgeroorlog tussen tsjetniks en partizanen in de hand te werken” waarschuwt hij. De koningsgezinde kolonel is woedend, en met reden: alsof de twee partijen eenzelfde graad van verantwoordelijkheid dragen voor deze burgeroorlog! Het is helaas slechts het eerste bedrijf van een reusachtig en schandelijk verraad.
“ HET JOEGOSLAVISCH LEGER IN HET VADERLAND ”
Begin december 1941 vallen de Duitsers Ravna Gora aan. Mihailovitsj werd tijdig getipt en verspreidde zijn manschappen maar wordt zelf bijna gevangengenomen.
« Op 6 december 1941 om 4 uur ’s morgens wordt Mihailovitsj bruusk gewekt: “De Duitsers vallen aan!” brult Misjitsj. Draja kan nog net door een raam springen en in een loopgracht duiken waarna hij zich met takken en bladeren camoufleert. Van alle kanten sluipen vijandige schaduwen naderbij.
« Mihailovitsj blijft een ganse dag onbeweeglijk in zijn loopgracht zitten. Tien, twintig keer springen er Duitsers over hem heen. Een wonder? Niet echt. De soldaten zijn niet naar hem op zoek: ze houden slechts toezicht op het gebied. Wanneer de Duitsers het huis van Misjitsj betreden, worden ze onthaald door een glimlachende man met een zwarte baard en een bril met ronde glazen. “Ik ben kolonel Mihailovitsj”, zegt Alexander Misjitsj hun onder het goedkeurend oog van majoor Fregel. In de overtuiging dat ze de beroemde royalistische leider hebben gevangengenomen, sturen de veroveraars van Ravna Gora hem onmiddellijk met zijn gezel naar Valjevo. Ze zullen de list pas de volgende dag doorhebben. Ondertussen verlaat de echte Mihailovitsj zijn schuilplaats om bij nacht vijf van zijn manschappen te vervoegen » (blz. 128).
« Enkele dagen later worden Misjitsj en Fregel terechtgesteld. Dankzij hun offer is Mihailovitsj gered. Nauwelijks heeft deze zijn tsjetniks vervoegd of zijn radio-operator zegt hem: « Het is een eigenaardig tijdstip, kolonel, maar koning Peter heeft u zonet benoemd tot brigadegeneraal van het Joegoslavisch Leger in het Vaderland. De BBC heeft dat zonet gemeld. » Mihailovitsj blijft onbewogen. Na een lange stilte zegt hij: « De enige titel waar ik belang aan hecht is die van Tsjitsja, die het volk mij gegeven heeft » (blz. 129).
In afwachting van de lente heeft de tsjetnikleider geen tijd te veel om zijn beweging te reorganiseren. « Voor de koningsgezinde generaal lijdt het geen twijfel dat de Geallieerden zich opmaken om hem omvangrijke hulp te sturen. Hij weet dat de BBC voortdurend de moed en het activisme van de Joegoslavische tsjetniks ophemelt. De regering van koning Peter van haar kant betuigt haar belangstelling en vertrouwen door hem begin januari tot minister van Oorlog te benoemen. Een gebaar dat hij waardeert maar waaraan hij slechts een zinnebeeldig belang hecht.
« “Ben ik tot minister van Oorlog benoemd?”, zegt hij ironisch tegen zijn gezellen wanneer ze het bericht vernemen. “Geweldig! Minister van Oorlog! Heb ik nu recht op een wagen met chauffeur?” »
Ondertussen heeft Tito te Ujitse een “sovjetrepubliek” gesticht waaraan slechts een kortstondig bestaan beschoren is. Hij wordt er manu militari door de Duitsers uit verjaagd en laat daarna meer en meer bloedige aanslagen plegen op de monarchisten, getuige zijn “uiterst geheime” akte nr. 39 van 27 december 1941:
« 1. Volledige onderwerping aan de marxistische leer...
- Draja Mihailovitsj en zijn collaborateurs moeten uitgeschakeld worden...
- De communistische krachten kunnen de bezetters niet bevechten want ze zijn nog te sterk en onze strijd is op voorhand gedoemd te mislukken.
- De oestasji’s moeten niet bestreden worden, want dat heeft op dit ogenblik geen zin vermits ze veel slachtoffers maken onder de Serviërs van wie de meerderheid tegen ons gekant is...
- De tsjetniks zijn onze vijand nummer één en alle mogelijke en onmogelijke middelen moeten aangewend worden om ze uit te roeien vermits hun weerstand op geen enkele andere wijze gebroken kan worden...
- Stalin vraagt de uitschakeling van Mihailovitsj opdat de communistische partij de drijvende weerstandskracht voor de ganse Balkan zou kunnen worden... » (aangehaald door Sotirovitsj, blz. 114).
Mihailovitsj heeft deze geheime orderbrief niet nodig om de bedoelingen van zijn rivaal te kennen. De feiten spreken voor zichzelf; hij brengt in mei 1942 verslag uit aan zijn regering: « De communisten zijn de belangrijkste hinderpaal op weg naar de oprichting van een eengemaakte nationale macht. Ze hebben tal van mijn moedige officieren gedood onder wie de beste, Bosjko Todorovitsj, mijn vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina. Hun voornaamste doel is de socialistische revolutie. Dat is het enige wat telt in hun ogen. »
DE OPERATIES VAN DE ZOMER VAN 1942
Opgejaagd door de Duitsers moet Mihailovitsj opnieuw Ravna Gora en zelfs zijn geliefd Servië verlaten. Zijn vrouw en verschillende familieleden zijn aangehouden en opgesloten in een concentratiekamp in de nabijheid van Belgrado. Hij overwint de angst om het lot van de zijnen en trekt in juni 1942 naar Montenegro, waarvan de ontoegankelijke bergen in handen zijn van ruwe strijders die vechten voor het behoud van de Servisch-Montenegrijnse eenheid. Mihailovitsj en zijn staf nemen de nodige schikkingen om aan de Adriatische kust een bruggenhoofd uit te bouwen met het oog op een gebeurlijke geallieerde landing. Dat is geen luchtkasteel: men sprak er voldoende over in Londen opdat hij er weet van zou hebben en Winston Churchill in hoogst eigen persoon bekende in zijn Memoires gedurende de eerste zes maanden van 1942 aan niets anders gedacht te hebben.
Anderzijds volgt hij op de voet de ontwikkeling van de gevechten in Cyrenaïca tussen het Afrikakorps van Rommel en de Engelse troepen die zich in dezelfde maand juni hebben teruggetrokken tot in El-Alamein, aan de Egyptische grens. Hij weet dat een groot deel van de bevoorrading van het Duitse leger door de Balkan vervoerd wordt, via de havens van Athene en Saloniki. Hij beveelt dan ook de systematische sabotage van de Joegoslavische spoorwegen die voor de Duitse konvooien gebruikt worden. Zijn oproep vindt gehoor: het economisch leven van het land wordt lamgelegd. Meer dan 35 % van de locomotieven en 50 % van de wagons worden buiten gebruik gesteld of vernietigd. Er gaat geen dag voorbij zonder één of andere sabotagedaad op de spoorwegen. Deze actieve guerilla brengt niet alleen de bevoorrading van Rommels troepen in gevaar – Hitler zal toegeven: « Verschrikkelijke bevoorradingsomstandigheden vóór de strijd lagen aan de basis van Rommels nederlaag » – maar verplicht de Wehrmacht ook om in ex-Joegoslavië zeven divisies te houden die aan het oostfront nuttiger werk hadden kunnen verrichten.
Deze bijdrage aan de krijgsverrichtingen van de Geallieerden is zo doeltreffend dat Himmler, het hoofd van de Reichspolizei, op 17 juli naar generaal Müller schrijft: « De basis van ons succes in Servië en in heel Oost-Europa hangt af van de uitschakeling van Mihailovitsj: gebruik alle middelen om hem en zijn hoofdkwartier op te sporen. Alle middelen zijn goed. » De bevolking wordt dan ook onderworpen aan zwaardere vergeldingsmaatregelen. Eens te meer staat Servië, trouw aan zijn traditie van toewijding aan de Geallieerden, op de eerste rij om de razernij van de vijand op te vangen. Zijn lijst van martelaren wordt met de dag langer. Tienduizenden Serviërs worden gegijzeld en verdwijnen in de kampen, dorpen worden in brand gestoken, de inwoners uitgemoord... Wat een morele kwelling voor Mihailovitsj, over wie Buisson zegt dat « de dood van elke Serviër een persoonlijke kwelling voor hem betekende »!
Moeten we nog vertellen wat de partizanen van Tito ondertussen uitspoken? Na eveneens uit Servië verjaagd te zijn, evenals uit Montenegro en Sandjdk, trekken ze zich terug in westelijk Bosnië waar ze de stad Bihac gewapenderhand innemen, na eerst een razzia gepleegd te hebben op de vlakte van Grahovo, een “tsjetnikheiligdom”, waarbij ze de Duitsers navolgen: « Verschillende Servische dorpen worden vernield en in brand gestoken, 300 gevangenen worden gefusilleerd. Een bijkomend bewijs dat voor Tito de belangrijkste vijand binnen de eigen bevolking gezocht moet worden. Heeft hij niet zelf met succes in augustus een gevangenenruil aan de Duitse bevelhebbers voorgesteld? Voor de communistische Joegoslavische leider bestaat er geen twijfel over: een Duitse gevangene is een onderhandeling waard, een gevangen tsjetnik een terechtstelling » (blz. 154). Laten we hieraan toevoegen dat zijn overeenkomst met de bezetters inhield dat de partizanen met de Wehrmacht zouden samenspannen in geval van een Engelse landing op de Adriatische kust!
ERKEND, MAAR REEDS VERRADEN...
De naam en daden van generaal Mihailovitsj zijn intussen bekend en geroemd in de vrije wereld. In mei 1942 wijdt Time een nummer aan « de uitzonderlijkste guerilla uit de geschiedenis ». Alle grote militaire leiders van de geallieerde legers prijzen de moed van Draja en zenden hem indien mogelijk hun gelukwensen. Het enthoesiasme van het Amerikaanse volk bereikt een hoogtepunt wanneer op 1 november 1942 een redevoering van de Servische held via zijn veldradiozender rechtstreeks in Amerika uitgezonden wordt!
Maar Mihailovitsj blijft met beide voeten op de grond. Hij weet dat de zaak nog verre van gewonnen is en dat hij de uitgesproken vijand nummer één van de Duitsers en de communisten is. Mocht hij maar zekerheid kunnen hebben over de steun van de Geallieerden!
Hij weet ook van de leugens van de onverbiddelijke communistische propaganda die hem en zijn tsjetniks afschilderen als “collaborateurs” met de Duitsers. Tenslotte verontrust hem de tweeslachtige houding van Churchills bodes...
Foris pugnae, intus timores. Enerzijds onophoudelijke gevechten op drie fronten tegelijkertijd, anderzijds voortdurende innerlijke vrees, niet voor zichzelf, want zijn leven heeft hij reeds opgeofferd voor het heil van Joegoslavië, maar voor zijn vrienden, zijn moedige tsjetniks, zijn lijdend volk... Welke toekomst staat hen te wachten?
We eindigen dit hoofdstuk met een blik op de ziel van onze Servische held:
« Het einde van de dag is het geliefkoosd ogenblik van Mihailovitsj. Terwijl men de soep klaarmaakt, roept hij zijn luitenants bij elkaar voor een losse babbel waarbij iedereen het woord voert. Gezeten op een boomstronk, de pijp in de hand, reageert hij met zijn zachte en rustige stem op de angsten en verzuchtingen van zijn mannen. “Generaal, is onze strijd al die offers wel waard?
– Ons lijden is onnoemelijk, maar de Verrijzenis kan men slechts via Golgotha bereiken.
– Wat gaat u na de zege doen?
– Ik droom ervan in een hoeve bij een rivier te gaan wonen en de rest van mijn dagen te vullen met vissen. »
[wordt vervolgd]
Broeder Thomas van O.L.V. van Altijddurende Bijstand
KCR 28ste jaargang NR. 4, juli-augustusl 2000