De H. Thomas More,
christelijke humanist en martelaar
2. Verdediger van de Kerk tegen Hendrik VIII
In het eerste deel van deze studie over de H. Thomas More, verschenen in nummer 120 van ons tijdschrift, zagen we hoe de diepgelovige geleerde op een briljante wijze Luther weerlegde in zijn werk Adversus Lutherum. Maar de nieuwe ketterij greep razendsnel om zich heen, zelfs in Engeland, en zou op handige wijze profiteren van het schandalige gedrag van de koning, Hendrik VIII.
LUTHER, ERASMUS EN MORE
IN 1522 begint de schoonzoon van More, William Roper, de echtgenoot van zijn geliefde dochter Margaret, met Luther te dwepen. Een tijd lang probeert Sir Thomas hem terug te brengen tot het katholieke geloof, maar geeft dan het vruchteloos discussiëren op om vooral te bidden. Roper zal drie jaar later tot het oude geloof terugkeren. Ook andere vrienden hangen spoedig de nieuwe leer aan : het zijn de humanisten van Cambridge, priesters en theologen ; de bekendste onder hen is William Tyndale, over wie verderop meer.
De verdienste van Thomas More is immens groot. Hij had op zijn beurt, om trouw te blijven aan zijn Utopia, ook de weg van de revolte tegen de Kerk kunnen inslaan en de nieuwe ketterij omarmen. Hij koos echter de weg van de onderdanigheid aan de Kerk. In plaats van zich op te werpen als volmaakte rechter gaf zijn geweten hem de zending in om de transparante getuige van de goddelijke Waarheid te zijn. En zonder twijfel beïnvloedde zijn vaste voornemen ook dat van Erasmus. Maar wat een verschil tussen de twee bevriende humanisten !
Erasmus reageert op het lutheranisme veeleer als humanist dan als christen. Meegesleept door de controverse heeft Luther zijn fundamentele ketterij tot haar uiterste consequenties doorgetrokken. Zijn afwijzing van alle werken en sacramenten van de Kerk, zijn zogezegd door God gegeven missie om het pausdom te vernietigen, doen de opstandige monnik iedere dag vaster geloven dat zijn basisbewering waar is : de mens, al is hij een christen, kan niet anders dan zondigen. Het is een absurde, puur rationele veralgemening, die iedereen met gezond verstand alleen maar boos kan maken. In 1524 dient Erasmus Luther dan ook van repliek met zijn De libero arbitrio (Over de vrije wil), een werk dat erg pelagiaans van strekking is [Pelagius (360-420) beweerde dat de zondeval de menselijke natuur niet heeft bedorven en dat een zondeloos leven perfect mogelijk is zonder de genade – red.]. Voor Luther volstaat het om in zijn antwoord uit 1525, De servo arbitrio (Over de onderworpen wil), met de tegengestelde stelling uit te pakken. Waarop Erasmus twee jaar later dan weer antwoordt met zijn Hyperaspistes (De grootste lastertongen).
Het is een steriel en zelfs schadelijk dispuut, in de mate dat het tegen de ketterij van een verkeerd begrepen en integristisch augustinisme de omgekeerde dwaling stelt van een eng en weinig christelijk pelagianisme. Voor Luther is Erasmus daarom de Judas van het christendom, de grootste vijand van het Evangelie enzovoort. Maar Erasmus keert wel terug naar het ware christendom uit afschuw voor de barbaarse weg die de monnik inslaat.
Thomas More van zijn kant reageert op Luther niet meer als humanist, maar als een nederige gelovige van de katholieke Kerk. Zijn houding is uiterst bewonderenswaardig ! Erasmus en Luther discussiëren over de meest verheven theologische kwesties, over de Vrijheid en de Genade. Luther houdt het alleen bij zijn gevoeligheid, zijn innerlijke ervaring, zijn “ IK ”. Erasmus doet slechts een beroep op het Evangelie, dat hij zeker in het Grieks gelezen heeft, maar dat hij afzwakt door teveel te steunen op de natuurlijke rede. Sir Thomas, bewust van zijn onwaardigheid, mengt zich niet in het theologische twistgesprek in verband met die grote mysteries, maar verdedigt als devote christelijke leek Christus en de Kerk, zoals het hem is aangeleerd en naargelang zijn persoonlijke overdenking er iets aan heeft kunnen toevoegen.
Daarin is hij trouwens de meest “ moderne ” van de drie, want het scholastieke debat over de zonde en de genade is al voorbijgestreefd door de opkomst van een nieuwe controverse : de vraag of de renaissance voor of tegen de Traditie van de Kerk is. Hierin kan Sir Thomas enkel ten gunste van de Traditie tussenbeide komen door het werk uit zijn jeugdjaren, zijn Utopia, af te keuren. Zijn liefde voor de Heer geeft hem daartoe de nodige moed, in alle eenvoud. Daarin is hij werkelijk het model van de heilige leek van de katholieke Contrareformatie !
Hij oordeelt over Luther als christen en als humanist, maar ook – want dat brengt zijn beroep mee – als jurist en als politicus, minder sentimenteel en minder beïnvloedbaar dan zijn vrienden. Zo wordt hij ertoe gebracht, tegen zijn Utopia en het hervormingsgezinde enthousiasme van zijn jeugdjaren in, om niet in de eerste plaats te kiezen voor de Schrift, maar voor de Traditie en het Instituut van de Kerk en haar heilsmiddelen, als de voornaamste bron van de individuele godsvrucht en het enige beginsel voor elke waarachtige hervorming. Hierin is hij een ware leerling van Petrus en Paulus, van de evangelisten, van Augustinus en Bernardus, van de heilige kerkleraars en hervormers van het verleden en staat hij zeer ver af van Luther, die slechts hun trieste karikatuur is. Maar hij staat ook ver van Erasmus, van wie het humanisme schade berokkent aan het geloof. De ware kerkleraar in die periode was More, de leek en christelijke humanist...
DE CONTROVERSE MET TYNDALE
William Tyndale, een bewonderaar van Erasmus, is bezig met een vertaling van het Nieuwe Testament. Daartoe moet hij opzoekingen doen en reist hij rond. Zo komt hij ook, in 1524, in Wittenberg bij Luther. Vrijwel onmiddellijk laat hij zich meeslepen en neemt hij de “ nieuwe leer ” over. Hij heeft wel nooit de pessimistische waanzin van Luther tot de zijne gemaakt, maar zijn godsdienst is doortrokken van een individuele vroomheid die alleen op de Schrift steunt... tegen de zichtbare Kerk.
Tyndale en zijn vrienden overspoelen Engeland al gauw met pamfletten en geschriften van allerlei aard. Ook zij erkennen nog maar alleen het gezag van de wereldlijke vorst, dat daardoor een absoluut karakter krijgt en waardoor de deur wordt opengezet naar de tirannie. Anna Boleyn, de maîtresse van Hendrik VIII, beveelt hun druksels bij de koning aan. Die laat oogluikend toe dat de ketterij zich verspreidt, om er zijn voordeel mee te doen in de zaak van zijn huwelijksperikelen...
De bisschop van Londen doet een aangrijpend beroep op Thomas More om de ketterij te bestrijden met al de invloed waarover hij beschikt : « U die in al onze vergaderingen de vurigste verdediger bent van de katholieke waarheid », schrijft hij. Daarop begint Sir Thomas onmiddellijk aan zijn Dialogue concerning Tyndale (1528).
Nu gaat het er niet meer om zich vrolijk te maken over de dwaasheid van Luther of zich in heftige bewoordingen te ergeren aan verre vijanden. Het is nu zaak om hier en nu, in Engeland, de Kerk, de traditie en de volksdevotie te redden. Voor More is het ogenblik gekomen om de Lof van de Zotheid en zijn Utopia uit te boeten. Wat hij bekritiseerd had om de gebreken die eraan kleefden, dat verontschuldigt hij nu en hij rechtvaardigt het bestaan ervan : heiligenbeelden, bedevaarten, mirakels... Hij laat “ vrouwe zotheid ” niet meer aan het woord, maar beveelt wijsheid aan ! « Het misbruik van een vrome gewoonte is geen reden om die gewoonte zelf af te schaffen », schrijft hij. « Als we, omwille van het misbruik van een goede zaak, niet alleen het misbruik zouden moeten uitbannen maar ook die goede zaak zelf, dan zouden er revolutionaire veranderingen in de wereld plaatsgrijpen. » Helaas, hij voorziet niet alleen die omwentelingen, maar ook de afscheuring van « gehele naties van de oude stam ».
Intussen houdt hij het niet bij een puur defensieve opstelling ; hij heeft niets van een sectaire integrist. Hij is in hoge mate traditionalistisch en daarom eist hij, met het oog op de toekomst, rechtmatige hervormingen. De Bijbel zou al lang moeten vertaald en verspreid zijn in het Engels, stelt hij. Maar niet in de revolutionaire geest van Tyndale ! Wel volgens de Traditie en getrouw aan de oorspronkelijke tekst.
In het vierde deel van de dialoog zet More de tragische gebeurtenissen in het Duitse rijk uiteen en hij besluit eruit dat de tijd voor de utopische tolerantie nog niet gekomen is... als die al ooit komen zal. Hij verzaakt er expliciet en wijselijk aan, uit liefde voor het volk. Genadeloos herneemt hij dan zijn rekwisitoor tegen Luther, van wie de theorieën de ergste gewelddadigheden en laagheden veroorzaken en die, door te huwen met een uitgelopen cisterciënzerin, een groot schandaal verwekt heeft. Sir Thomas beseft wel dat de zogezegde Lutheranen in Engeland slechts antiklerikale hervormers en utopisten zijn, evangelische dromers die met Luther niets gemeen hebben. Dat neemt echter niet weg dat zij met hun dromen, in een kolossale verwarring van ideeën en tegenover een futloze christenmassa, afstevenen op de totale ineenstorting van de godsdienst en de samenleving.
Maar de aankondiging van de storm die Engeland bedreigt, wordt uitgesproken door een stem die roept in de woestijn... More voelt aan dat men niet naar hem zal luisteren. In het laatste hoofdstuk veranderen daarom de toon en de stijl : in apocalyptische beelden die zijn angst vertolken roept hij Christus en de Antichrist op.
TYNDALES ANTWOORD WEERLEGD (1531)
Op 25 oktober 1529 aanvaardt Thomas More het prestigieuze ambt van Lord Chancellor, grootkanselier van de koning, enkel en alleen in de hoop de Kerk beter te kunnen verdedigen en wellicht de koning te kunnen doen afzien van zijn echtscheidingsplannen. Het conflict over de suprematie tussen het pausdom en de monarch bereikt in die jaren zijn hoogtepunt. More blijft standvastig in zijn steun voor de opperheerschappij van de paus als opvolger van de H. Petrus, maar het parlement maakt het tot een misdaad om in het publiek te beweren dat er een buitenlandse jurisdictie zou bestaan die hoger is dan die van de koning. In 1530 schrijven de leidende Engelse prelaten en aristocraten, die nu helemaal onder de hiel van de geduchte Hendrik VIII zitten, een brief aan paus Clemens VII met de vraag om het huwelijk van de vorst met Catharina van Aragon te annuleren ; More weigert zijn handtekening en beseft dat de kwestie zijn land vroeg of laat in een schisma kan storten...
Ondertussen vermenigvuldigen de boeken, brochures en traktaten van de protestantse nieuwlichters zich pijlsnel. Bijna geheel alleen biedt More hen het hoofd en de ketters zijn bang voor zijn weerleggingen. William Tyndale had op Mores Dialoog geantwoord ; nu reageert Sir Thomas op zijn beurt met een zeer lijvig boek, The Confutation of Tyndale’s Answer (Een weerlegging van Tyndales antwoord), dat in 1531 verschijnt.
Met Luther hoeft de humanist, de rechtschapen man en de goede christen die More is, niet te dialogeren. Hij geeft zonder pardon af op de aartsketter, zijn pretenties en clownesk gedrag en stelt zijn krankzinnige leer, zijn schaamteloze vervalsingen van de H. Schrift, zijn anarchisme en zijn “ IK ” aan de kaak. Met de door het lutheranisme bekoorde Engelse humanisten gaat hij heel anders te werk. Zij hebben niet als beginsel de verafgoding van het ik en de haat ten aanzien van de Kerk en elke vorm van cultuur. Hun nieuwe leer maakt hen tot een soort gelegenheidslutheranen. Zij zijn en blijven echte Engelsen, humanisten en utopisten. More kent hen goed omdat hij, in de tijd dat hij zijn Utopia schreef, er ongeveer dezelfde gevoelens op na hield. Een geest van evangelische vernieuwing inspireert hun denken en hun doen. Die geest zou misschien nog trouw Rooms-katholiek en realistisch kunnen blijven zonder iets van zijn oorspronkelijkheid en kracht te verliezen.
In zijn gesprekken met William Roper en zijn controverse met Tyndale blijft More hopen en probeert hij te overtuigen. Hebben zij nood aan een diep doorvoeld geloof, een levend geloof, een waarachtige religieuze ervaring ? Hij ook. Vinden zij in de persoonlijke lectuur van de Bijbel, die zij overwegen en smaken als het levende Woord van de Heer, een onuitsprekelijk contact met Christus ? Hij ook. Verlangen zij een heilige, arme, trouwe, nederige en kuise Kerk ? Hij ook. Willen zij zich geheel toevertrouwen aan hun Lieve Heer ondanks hun misvattingen en fouten ? Hij natuurlijk ook ! Het is de christelijke waarheid, het is een heilig streven.
Maar jammer genoeg is de dwaasheid van Luther in hen gevaren en ze zal hen niet loslaten. Het vergif van de verering van het “ IK ” draait al die goede verlangens om in misprijzen, haat en vernieling van al het overige. Het “ beleefde geloof ” tegen het “ historische geloof ”, de individuele ervaring tegen het getuigenis van een ander, de Schrift tegen de Traditie, de heilige Kerk tegen de zichtbare Kerk – de enige nochtans die reëel en historisch is – het Geweten tegen het onfeilbaar Leergezag, het vertrouwen in God tegen de bekering door de genade : de bovennatuur wordt verheven, hoog verheven, boven en tegen de natuur !
Op dit punt aanbeland zal Roper twijfelen en terugkeren tot de Kerk van Rome. Tyndale steekt de Rubicon over en maakt zich de waanzin van Luther eigen : het bijzonder geloof, ja, dat is de waarheid in de schoot zelf van de dwaling, het is heilig zijn in de zonde ! Een absurditeit ? Dan is het maar zo ! De Nieuwe Leer veegt bewust logica en gezond verstand van de tafel.
We laten Luther vallen, stelt Sir Thomas voor, en dan wordt een groots werk mogelijk : de overwinning van de verhoopte katholieke Contrareformatie, de restauratie en de vooruitgang van de eeuwige Kerk. More, het grootste katholieke genie van zijn generatie, heeft het allemaal al op voorhand uitgestippeld. Hij toont aan dat een persoonlijk beleefd geloof niet ingaat tegen de prediking van de godsdienst, maar er zich juist wonderlijk goed mee verbindt, dat de realisatie ervan beantwoordt aan de uitnodiging van de H. Geest. Hij laat zien dat de Schrift én de Traditie samen het ene Woord van God zijn en dat die dualiteit juist de vruchtbare rijkdom ervan uitmaakt. Hij legt uit dat de heilige Kerk waarvan sommigen dromen dezelfde is als de zichtbare, apostolische Kerk, waarvan de leden zwak zijn en zich zondaars weten. Tenslotte wijst hij erop dat het geloof in de genade veel verder gaat dan een persoonlijke overtuiging, dat het geen zelfsuggestie zonder grond of betekenis is, maar dat het de vaste zekerheid is van een werkelijke heiliging en vergoddelijking van het schepsel door Christus, die de mens vrijgekocht heeft met zijn Bloed en hem weer optilt door zijn H. Geest.
HET KONINKLIJKE SCHISMA
Maar niets baat. Voor het ogenblik blijven zijn inspanningen zonder weerklank en zijn wijsheid nutteloos. De ketterij « bedreigt als een kanker geheel het lichaam », schrijft hij in 1532. « Ieder kan in deze zaken, zonder gevaar te lopen, geloven wat hem het beste uitkomt. » In werkelijkheid is het niet zozeer de ketterij die in Engeland het pleit wint, maar de antiklerikale revolutie en de brutaliteit van de hervormers, die door Hendrik VIII worden aangevuurd om zijn plannen te dienen, druk uit te oefenen op de paus en zich, indien nodig, van Rome af te scheuren.
De vorst wil en zal de scheiding van zijn wettige echtgenote doorduwen. Anna Boleyn drijft hem met grote geslepenheid jaar in, jaar uit verder op het noodlottige pad. In 1531 vaardigt Hendrik een koninklijk decreet uit dat van de clerus een eed eist : hij moet erkend worden als opperste Hoofd van de Kerk van Engeland. De geestelijken die weigeren de Oath of Supremacy uit te spreken, zoals kardinaal John Fisher, worden “ weggezuiverd ” uit de hoogste posities binnen de Kerk.
Sir Thomas weigert de eed eveneens, zoals hij ook zijn steun niet wil geven aan de annulering van het huwelijk tussen Hendrik VIII en Catharina van Aragon. Zijn verzet wordt gekenmerkt door sereniteit, overtuiging en respect. Op 16 mei 1532 doet hij afstand van de waardigheid van grootkanselier, zonder spijt, om de vrijheid terug te vinden de Kerk beter te kunnen dienen, de Kerk alleen, in de ontketende storm. Het koninklijke schisma, denkt hij wijselijk, zal wel zonder al te erge gevolgen blijven, indien tenminste de Lutherse ketterij er maar niet op kan steunen en zo triomferen over het ware geloof.
Sir Thomas viel dus in de eerste plaats met al zijn schitterende intelligentie de ketterij aan, terwijl hij zijn mening over het schisma voor het geheim van zijn geweten bewaarde. Dat standpunt is vaak verkeerd begrepen geweest. De lotsbestemming van de H. Thomas Becket, die andere vertrouweling van een koning die ook kanselier was geworden en zich verplicht zag de rechten van God en van de Kerk, tegen zijn vorst in, te verdedigen tot het martelaarschap toe, was More niet onbekend en was hij niet vergeten. Nadat het onschuldig bloed van Becket was vergoten, was alles echter terug in orde gekomen. Er moest daarom geduld geoefend worden en misschien moest Thomas wel zijn leven offeren om het koninkrijk terug vrede te schenken. In de jaren die hem nog restten moest dus vooral de ketterij bevochten worden.
MARTELAAR VOOR DE KERK
Toen More besefte dat het schisma door de koning ging voltrokken worden en dat alleen nog het geweld aan het woord zou zijn, trok hij zich terug in zijn buitenverblijf in Chelsea, aan de Theems, om zich op de grote beproeving voor te bereiden. Verlaten door de rijksgroten en door de prinsen van de Kerk bleef hij de enige opposant, de enige serieuze hindernis op de weg van Anna Boleyn en de man die van haar gebruik maakte om zijn eigen plannen te realiseren : Thomas Cranmer, de nieuwe aartsbisschop van Canterbury, die in zijn hart Lutheraans was en in Nürnberg in het geheim in het huwelijk was getreden met een nicht van de protestantse theoloog Osiander. Op 1 juni 1533 werd Anna Boleyn plechtig gekroond tot nieuwe koningin ; van alle hooggeplaatsten in het koninkrijk was alleen More afwezig.
Van dan af stond zijn dood vast, « uitgesteld, maar niet afgesteld », zoals hij opmerkte. Op 23 maart 1534 bevestigden de kardinalen in Rome de geldigheid van het huwelijk van Hendrik VIII met Catharina van Aragon. Zeven dagen later kondigde het Engelse Parlement de Akte van successie af, waarbij Anna Boleyn als wettige echtgenote van de koning werd erkend. Op 13 april verzocht men Thomas More zich aan deze wet te onderwerpen, maar hij weigerde. Kort daarop werd hij in de Tower gevangen gezet.
Eindelijk monnik ! En beter dan kartuizer ! In deze beproeving toont More zich nu een echte christelijke humanist en geeft hij aan Engeland een onvergetelijk voorbeeld van oprechtheid, zielskracht en loyauteit. In de kerker schrijft hij zijn Treatise on the Passion (“ Tractaat over het Lijden ”), waarin hij zich spiegelt, in de situatie waarin hij zich bevindt, aan Christus : het voorbeeld, de held, « Imperator noster ». De beschouwing van het Lijden van Christus is in staat de harten van zijn leerlingen in brand te steken zodat zij de dood tegemoet gaan met een vurige vreugde. Platonische en stoïcijnse gelatenheid, zo dierbaar aan elke humanist, speelt zeker een rol ; maar meer nog gaat het om de erfenis van de vertrouwde, innige godsvrucht die zo karakteristiek is voor de Engelse geest en franciscaans van inspiratie is.
More vordert nu steeds verder in het mysterie van Christus ; zijn humanisme wordt christelijker en katholieker. Zijn polemiek tegen de protestantse waanbeelden en het formalisme van Luthers rechtvaardigingsleer vindt hier haar mystiek eindpunt : de christen moet de Meester niet alleen in zijn Lijden beschouwen en navolgen, maar hij moet zelf deelnemen aan zijn Mysterie en zich vereenzelvigen met zijn Wezen. Het christenvolk is zijn Mystiek Lichaam. Het leeft opnieuw, van eeuw tot eeuw, in zijn deugden en deelt in zijn goddelijk leven. Aan zijn tijdgenoten, die misleid zijn door het volkomen subjectieve en ingebeelde hyperspiritualisme van William Tyndale en zijn vrienden, biedt More iets anders en beters aan : de objectieve vergoddelijking van de mens door de genade van Christus in de deelname aan zijn mysteries.
In de omstandigheden waarin hij terechtgekomen is, gaat het allesbehalve om een oefening van welsprekendheid. De overweging van de droefheid, de afkeer, de vrees en het gebed van Christus vóór zijn Passie vergezelt zijn eigen beproeving en loopt er op vooruit. Hij weet dat wat hij mediteert en noteert hem spoedig zelf zal overkomen. Hij is vastbesloten zich niet te laten verrassen. Nauwelijks is hij gevangen genomen of hij begint te schrijven aan zijn prachtige Dialogue of Comfort against Tribulation (“ Bemoedigingsdialoog tegen de beproeving ”). Zijn terechtstelling zal er als het ware de bezegeling van zijn, de laatste bladzijde, het logische en vrome slot.
Zoals de laat-Romeinse en christelijke filosoof Boëtius in zijn kerker van Pavia, zoekt More in die dialoog naar de beste manier om op de beproeving te reageren. Van bij het begin plaatst hij zichzelf op een veel hoger niveau dan dat van de puur menselijke wijsheid : in de sfeer van het bovennatuurlijke. Hij denkt aan de hemelse gelukzaligheid en onderzoekt systematisch de rijkdommen van het geloof ; zij moeten zorgen voor zijn sereniteit en de gedachte aan het hemelse geluk moet hem de echte en onuitputtelijke vertroosting verzekeren. « De beste troost is te vinden in het verlangen van de mens om getroost te worden door God », schrijft hij. Zo wordt de beproeving op zich reeds een weldaad en een opening op de gelukzaligheid. Men moet in haar dus als het ware het mooiste geschenk zien van God aan zijn bevoorrechten, aan zijn uitverkoren vrienden.
« Het lijden is slechts een spookbeeld dat verdampt wanneer men het nauwkeuriger bekijkt. » Voor de christen is de dorst naar de goddelijke vertroosting het bewijs van Gods grote bekommernis. « Welke grote troost is het om in ons dat verlangen te voelen, te beseffen dat onze Heiland, met het oog op onze zaligheid, zo goedgunstig met ons bezig is ! De onverschrokkenheid die daardoor van hem [de gevangene] bezit neemt, doet in hem een zo grote geestelijke vreugde ontstaan dat zij de lichamelijke smart bijna niet meer doet voelen. »
Op de ochtend van 6 juli 1535, na vijftien maanden gevangenschap, beklimt Thomas More het schavot. Hij begint tot de omstaanders te spreken, maar de sheriff onderbreekt hem en herinnert aan de instructies van de koning. De martelaar beperkt zich daarom tot slechts twee zinnen : « Bid voor mij, mijn broeders. Wees getuigen van het feit dat ik sterf in het geloof van de heilige katholieke Kerk, als trouwe dienaar van de koning, maar op de eerste plaats van God. »
DE MEEST ENGELSE VAN ALLE ENGELSEN
De triomf van Anna Boleyn is niet van lange duur. Ze wordt op haar beurt onthoofd op 19 mei 1536, want de koning heeft een andere maîtresse gevonden : Jane Seymour, die hem eindelijk de zo verlangde zoon en latere troonopvolger zal schenken, Edward VI, maar in het kraambed sterft.
Anna laat een dochter na die haar vader zal opvolgen in 1558 : de katholiekenhaatster Elizabeth I, de zogenaamde “ Virgin Queen ”.
Cranmer, de aartsbisschop van Canterbury die het huwelijk tussen de koning en Anna Boleyn geldig heeft verklaard en in 1534 door de paus geëxcommuniceerd wordt, gebruikt zijn macht om de schismatieke anglicaanse Kerk uit te bouwen en haar een protestantse en anti-Roomse koers te doen varen.
Tyndale, veroordeeld door de Inquisitie in de Nederlanden, sterft in oktober 1536 zonder zijn ketterij afgezworen te hebben. Erasmus overlijdt in hetzelfde jaar, trouw aan zijn vriendschap met Thomas More, maar achtervolgd door de schuimbekkende haat van Luther. De rebelse ex-monnik zelf blijft nog lang genoeg op aarde om te zien hoe de vloedgolven van de corruptie, het geweld en de antikatholieke haat het Duitse rijk overspoelen. Hij sterft op 18 februari 1546, vol razernij tegen de monniken, de Joden, de filosofen, de paus en het concilie dat het jaar tevoren in Trente van start gegaan is en het grote herstel van de Kerk zal inluiden.
Een waarachtig licht doen vallen op het drama van Thomas More betekent Engeland helpen zijn ziel terug te vinden door het voorbeeld te volgen van de heilige martelaar, die van alle Engelsen de meest Engelse is.
De grove ondank van de koning voor zijn loyale onderdaan blijft het particulier misbruik van een onschendbaar persoon. Het is een misbruik dat in het kader van een legitieme functie plaatsgrijpt. Het vernietigt niet een orde, het gaat die orde te buiten. Hendrik VIII is de koning en hij maakt zeker misbruik van zijn koninklijke macht. Het is een triest accident in de continuïteit van een groot goed. En wat betreft zijn huwelijk : bepalen of het eerste wettig was en het tweede het ooit kon worden, kwam rechtens toe aan de paus, niet aan een onderdaan van de koning. Thomas More wou er dan ook niet over oordelen.
Wanneer Hendrik VIII echter met beslistheid de weg van het schisma opgaat, wil Sir Thomas, eenvoudig maar vastberaden, hem niet volgen en zegt hij zijn gehoorzaamheid op. Maar hij behoudt een even grote eerbied voor de persoon van de koning en blijft loyaal aan de Kroon en de natie die zij symboliseert. Ongetwijfeld hoopt hij nog dat het schisma, te wijten aan een voorbijgaande hartstocht, samen met die passie zal verdwijnen. Hij wordt martelaar omwille van zijn trouw aan God zonder zijn getrouwheid aan de koning geweld aan te doen. Daarbij treedt hij in het voetspoor van die andere kanselier van Engeland, de H. Thomas Becket, van wie hij de naam draagt.
Zijn leven en zijn dood zijn daarom die van een loyale en katholieke onderdaan van de koning. Door weerstand te bieden aan de grillen van Hendrik VIII en aan het opdringen van een schisma aan zijn volk, heeft Thomas More, verre van verraad te plegen, de ziel, de traditie, de eer en de toekomst van Engeland gered. Eens komt de dag dat de Engelse natie in de beproeving zal beseffen wat het schisma haar gekost heeft. Dan zal zij opnieuw de aantrekkingskracht voelen van haar katholiek verleden en van haar middeleeuwse traditie, die menselijker was en meer openstond voor het universele. Over de breuk van vijf eeuwen heen zal de H. Thomas More haar daar terug naartoe voeren.
Maar zijn weldadige invloed zal daartoe niet beperkt worden. Zijn polemisch, dogmatisch en mystiek oeuvre, dat nog te weinig gekend en aangewend is, zal zijn land doen inzien hoe weinig het uit te staan had en nog altijd heeft met de Lutherse ketterij die het samen met het schisma opgedrongen kreeg. Het ergerniswekkende gedrag van veel geestelijken, de onwetendheid inzake de Schrift, het formalistische karakter van de sacramentenbedeling, een gevoel van onderdrukking bij de leken dreven Engeland uit de Kerk. Maar al die aanleidingen zijn van geen tel meer sinds het Concilie van Trente en de vernieuwing in de katholieke Kerk die er op volgde. Wat overblijft, is de aanbidding van het “ IK ” door Martin Luther, waarin de Engelse christenen zich nauwelijks herkennen, net zoals ze zijn fundamenteel pessimisme nooit oprecht aanvaard hebben.
Wat hen daarentegen aantrekt, is de waardigheid van de mens die zijn geweten volgt in een onwankelbare trouw aan de wetten van God en van het koninkrijk. Engeland bezit een glorieuze reeks personen van dat gehalte, allemaal martelaars : Thomas Becket, bisschop John Fisher, Sir Thomas More, de terechtgestelde kartuizers van Londen, Edmund Campion en zijn mede-jezuïeten, Cuthbert Mayne, Margaret Clitherow, John Finch, James Duckett en zovele anderen, onder wie verschillende bekeerlingen. Engeland zou er goed aan doen de Luthers-Zwingliaanse leer die het opgelegd kreeg na het koninklijke schisma voorgoed te verloochenen, dan zal het zichzelf terugvinden in die figuren, in die heiligen die het meest representatief zijn voor zijn christelijk humanisme.
abbé Georges de Nantes,
juli 1975
Hij is verrezen ! nr. 121, januari-februari 2023