DE EVANGELIES VAN JEZUS' KINDERJAREN
1. Van de straf van Zacharias
tot het bezoek aan Elizabeth
Met de term “ Kindsheidsevangelies ” of “ Evangelies van de Kinderjaren ” wordt verwezen naar de eerste twee hoofdstukken van Mattheüs en de eerste twee van Lucas. Terwijl de H. Mattheüs hoofdzakelijk bericht over de geboorte van Jezus, het bezoek van de Wijzen uit het Oosten en de vlucht naar Egypte, gaat Sint-Lucas dieper in op de gebeurtenissen die onmiddellijk voorafgaan aan de conceptie van de Messias en verhaalt hij in detail het leven van de H. Familie tot de terugvinding van de twaalfjarige Jezus in de Tempel. In dit artikel, dat we in twee delen publiceren, brengt broeder Guy op onovertroffen wijze alle vruchten bijeen van een heel leven van meditatie over de H. Schrift door abbé de Nantes en broeder Bruno.
«DAAR reeds velen ondernomen hebben een re- laas samen te stellen van de gebeurtenissen die onder ons zijn geschied en zoals ze ons door de eerste ooggetuigen en bedienaars van het Woord zijn overgeleverd, kwam het ook mij wenselijk voor, beste Theophilus, na alles van de aanvang af nauwkeurig te hebben onderzocht, het ordelijk voor u te beschrijven om u de waarachtigheid te doen inzien van de leer waarin ge onderwezen zijt » (Lc 1, 1-4).
Dit zijn de eerste verzen van het Lucasevangelie en ze luiden een wetenschappelijk werk door een nauwgezette historicus in. Maar het is ook een religieus werk : de voortreffelijke Theophilus, « hij die God liefheeft », dat ben jij, beste lezer, als je bereid bent dit relaas te lezen als een goddelijke openbaring.
In feite onthullen de gebeurtenissen die door de evangelisten worden verteld mysteries en maken ze Jezus Christus aan ons bekend in al zijn historische en mystieke waarheid. Zo is het ook met de Evangelies van de Kinderjaren. De episodes die Mattheüs en Lucas ons zo zorgvuldig doorgeven, de anekdotes die vaak charmant en soms pathetisch zijn, openbaren hetzelfde mysterie dat Johannes zo subliem in zijn Proloog verkondigt : het mysterie van de maagdelijke Menswording van het Woord, de enige Zoon van God, voor de redding van de wereld, in vervulling van het Oude Verbond.
Vanaf de allereerste hoofdstukken van de Evangelies zijn we getuige van de steeds duidelijker wordende verschuiving van het Oude naar het Nieuwe Testament, die gepaard gaat met een alsmaar dramatischer scheiding tussen hen die het vleesgeworden Woord, Jezus Christus, verwelkomen en hen die Hem verwerpen.
DE ARMEN VAN ISRAËL
« Er was eens... » Neen, die mooie formule is hier niet van toepassing, want Lucas vertelt ons geen sprookje : hij heeft het over precieze historische gebeurtenissen waarover hij zich zorgvuldig geïnformeerd heeft. Hij begint dus als volgt :
« In de dagen van Herodes, koning van Judea, was er een priester Zacharias geheten, uit het priesterlijk geslacht van Abias ; zijn vrouw behoorde tot de dochters van Aäron en heette Elizabeth. Beiden waren rechtschapen in de ogen van God en leefden onberispelijk al de geboden en voorschriften van de Heer na. Ze hadden geen kinderen, want Elizabeth was onvruchtbaar en beiden waren reeds hoogbejaard » (1, 5-7).
Zij waren twee van “Jahweh’s armen” of anawîm, die abbé de Nantes, onze vader, ons zo heeft doen bewonderen ; ze waren heldhaftig trouw aan het Verbond en hielden nog altijd het vlammetje van Israëls oude hoop levend in een tijd van geloofsafval.
In feite had het joodse volk na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap in 538 v. Chr. nooit zijn volledige politieke onafhankelijkheid herwonnen en evenmin de Tempel van Salomon en de cultus van Jahweh in hun volle pracht kunnen herstellen. De verovering door Alexander de Grote in 332 v. Chr. had de Hebreeën kennis laten maken met het verfijnde Griekse humanisme en zijn hoogstaande heidense wijsheid. Velen bezweken voor deze verleiding en anderen voor de vervolgingen van Antiochus Epiphanes (170-164 v. Chr.), de vorst van de Seleuciden die « de gruwel der ontheiliging op het offeraltaar plaatste » (1 Mc 54).
De heilige oorlog van de Makkabeeën tegen deze dwingeland had hoop gegeven op het herstel van Israël, maar al snel hadden hun opvolgers op onrechtmatige wijze het priesterschap overgenomen en waren ze corrupt geworden. Sindsdien leek het grote elan van het Verbond voorbij te zijn. Jeruzalem zakte weg in de verwarring van partijen en sekten : de Sadduceeën, verdorven en materialistische hogepriesters ; de Farizeeën en Schriftgeleerden, leugenachtige en hoogmoedige leken-theologen ; en de Essenen, die uit waren op zuivering, maar die de Tempel, zijn geestelijkheid, zijn liturgie en het hele volk verwierpen, omdat ze geloofden dat zij alleen het kleine overblijfsel waren dat God trouw was.
De literatuur van de Essenen, die in 1947 werd ontdekt in Qumrân aan de oevers van de Dode Zee, getuigt van een vurige messiaanse verwachting : onze vader sprak over het Middelste Testament, dat de verbinding vormt tussen het Oude en het Nieuwe Testament in de laatste eeuw voor de geboorte van Christus. Deze hoop werd gevoed door de profetieën van de profeet Daniël, aan wie de aartsengel Gabriël een telling van zeventig jaarweken had geopenbaard aan het einde waarvan de Messias zou verschijnen. Maar dit aftellen was een eeuw eerder voltooid en er was niets gebeurd !
Onder het volk bleven de nederige gelovigen, de armen van Israël, onderworpen aan de verschillende corrupte of onrechtmatige gezagsdragers, met onveranderlijk vertrouwen in God en in naleving van de Wet. In dit midden bleef de enige levende en authentieke traditie voortbestaan en daar vinden we ook Zacharias en Elizabeth.
DE AANKONDIGING VAN DE GEBOORTE
VAN JOHANNES DE DOPER
De openingsscène van het Evangelie volgens Lucas is prachtig. Onze vader aarzelde niet om ze te vergelijken met de mooiste theofanieën of Godsopenbaringen uit de gewijde geschiedenis. Ze vindt plaats aan het einde van september in het jaar 2 voor Christus ; we weten dit met zekerheid sinds de publicatie, in 1995, van een liturgische kalender van de Tempel die in Qumrân werd ontdekt.
In het hart van de heilige stad Jeruzalem, in de tempel van God die koning Herodes de Grote prachtig aan het herbouwen was en terwijl het hele volk op het voorplein bijeen was om te bidden, ging de vrome priester Zacharias het heiligdom binnen, volgens de gewijde rite, om de sintels en het reukwerk te vernieuwen die permanent brandden op het reukofferaltaar vóór het Heilige der Heiligen, waar de Tegenwoordigheid van Jahweh woonde. In slechts een paar verzen is dit een beeld van alle gewijde grootsheid van het Oude Testament.
« Daar verscheen Hem een engel des Heren, die rechts van het wierookaltaar stond. Zacharias ontstelde bij dit gezicht en beefde van angst. Maar de engel sprak tot hem : “Vrees niet, Zacharias, want uw smeekbede is verhoord” » (1, 11-13).
Welke smeekbede ? Het eeuwenoude gebed van het joodse volk en meer bepaald dat van de profeet Daniël : « Mijn God, neig uw oor en wil horen ; open uw ogen en aanschouw onze puinen en de stad die naar U is genoemd ! Heer, geef verhoring ! Heer, schenk vergiffenis ! Heer, waak en handel ! Wacht niet langer ! » (Dn 9, 18-19).
Eindelijk antwoordt de Hemel en openbaart aan Zacharias het middel tot Israëls bekering : de wonderbaarlijke geboorte van een kind uit de onvruchtbare schoot van zijn oude vrouw : « Elizabeth, uw vrouw, zal u een zoon schenken en ge zult hem Johannes noemen » (1, 13). Dit kind zal net als Samuël en Samson in het Oude Testament aan God gewijd zijn en zich onthouden van wijn en sterke drank. Nog opmerkelijker is dat hij « vanaf de moederschoot vervuld zal zijn van de H. Geest » (1, 15), wat doet denken aan de profeet Jeremias of aan de mysterieuze Dienaar van Jahweh die door Isaias wordt aangekondigd : « Jahweh heeft van mijn geboorte af Mij geroepen, van de moederschoot af mijn naam genoemd » (Is 49, 1).
Bovenal eindigt de engel zijn orakel met het citeren van het laatste vers van het boek Malachias, waarin de terugkeer van de profeet Elias vóór het einde van de tijden wordt aangekondigd. Dit is het laatste vers van het laatste hoofdstuk van het laatste boek van het hele Oude Testament : wat een drempel moet dit kind van Zacharias en Elizabeth dus voor zijn volk overschrijden ! « Hij zal voor God uitgaan met de geest en de macht van Elias, om het hart van de vaders te keren tot de kinderen en de weerspannigen tot de voorzichtigheid van de rechtvaardigen, om zo voor de Heer een goedgestemd volk te bereiden » (1, 17).
Helaas ! De eerste vader die zich moet bekeren tot zijn kind is Zacharias zelf, die weigert te geloven in het aangekondigde wonder. Hij verpersoonlijkt zijn volk, een koppig volk, altijd opstandig tegenover hun God. Zijn straf volgt dan ook onmiddellijk : Gabriël slaat Zacharias met stomheid. Dit tafereel dat begon met alle pracht en praal van het Oude Testament eindigt dus teleurstellend, ook al vernemen we dat Elizabeth na de terugkeer van haar man inderdaad zwanger wordt.
Gelukkig begint Lucas meteen aan een ander verhaal, als het tweede deel van een tweeluik.

In Elizabeth en Maria ontmoeten het Oude en het Nieuwe Verbond elkaar. Zeer aandoenlijk zijn de tedere gebaren
die beide toekomstige moeders met elkaar uitwisselen.
DE BOODSCHAP VAN DE ENGEL AAN MARIA
We veranderen volledig van decor. Zes maanden later, op 25 maart van het jaar 1 v. Chr., ver weg van de heilige stad en het glorieuze Judea, zijn we in het noorden van Palestina, in Galilea, in een obscuur stadje dat Nazareth heet. Het is de eerste keer dat deze naam in de Bijbel voorkomt. Zoals men in die tijd zei : “Wat voor goeds kan er uit Nazareth voortkomen?” (Jo 1, 46).
Nadat we de pracht en praal van de Tempel en het priesterschap achter ons hebben gelaten, gaan we een nederig huis binnen en bevinden we ons in de aanwezigheid van « een maagd die verloofd was met een man, genaamd Jozef, van het huis van David ; en de naam van de maagd was Maria » (Lc 1, 27).
Meer vertelt Lucas ons niet. Meestal geeft deze nauwkeurige historicus nochtans meer details over de personages : Zacharias uit het geslacht van Abias ; Elizabeth, dochter van Aäron ; Jozef van het huis van David. Maar niets over Maria. Als we ons zouden beperken tot de H. Schrift zouden we niet eens weten van het bestaan van de H. Anna en de H. Joachim ! Abbé de Nantes zag hierin een aanwijzing voor de bron van de evangelist : het getuigenis van de Maagd Maria, die discreet bleef over zichzelf. Maar op een dieper niveau verbergt dit stilzwijgen een geheim : Lucas geeft ons een hint dat de oorsprong van deze Maagd mysterieus is.
De engel Gabriël komt haar huis binnen en begroet haar. « Laten we ons geen engel voorstellen met allerlei gekostumeerde attributen », merkte onze vader op. « Bij Sint-Lucas verschijnen de engelen altijd als jonge, mooie, schitterende mannen, gekleed in een gewaad van licht » (preek van 25 maart 1998). Gabriël, de formidabele aartsengel van wie de naam “ kracht van God ” betekent en van wie de aanblik de profeet Daniël en de priester Zacharias met schrik vervulde, buigt zich voor dit jonge meisje en begroet haar. En hoe ! « Verheug u, gij die vol van genade zijt, de Heer is met u » (1, 28). “Wees gegroet” is een veel te oppervlakkige vertaling van het Griekse werkwoord chairein, “zich verblijden”.
De engel richt tot Maria de orakels van de profeten Sophonias en Zacharias, die de messiaanse vreugde aan Jeruzalem aankondigden : « Verheug u en triomfeer met heel uw hart, dochter van Jeruzalem ! Jahweh, Israëls Koning, is in uw midden, [...] een heldhaftige Redder » (So 3, 14-17). Welnu, de dochter van Jeruzalem, die heel haar volk personifieert, is de Maagd Maria. De Messias, haar koning, haar God, komt naar haar toe.
In deze maagd ontdekt de engel zo’n schoonheid, zo’n heiligheid, dat hij haar « vol van genade » noemt. Dat is ook wat Johannes ons vertelt over het Woord van God in zijn Proloog : « vol van genade en waarheid » (Jo 1, 14). Wat een duizelingwekkende vergelijking !
Dit vers van Lucas is cruciaal : het is de Bijbelse fundering van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis dat in 1854 door de Z. Pius IX werd gedefinieerd – een dogma waarvan de ontkenning de eerste wandaad tegen het Onbevlekte Hart van Maria is waarover Onze-Lieve-Heer klaagde bij zuster Lucia. Dit jonge meisje dat we ontdekken is al volledig vergoddelijkt door de genade. Sinds wanneer ? Sinds altijd... De Maagd Maria is de geliefde dochter van God de Vader, zij is de eeuwige gezellin van het Woord, de Zoon van God, en zij is de Duif van de H. Geest.
« De Heer » is met haar, vervolgt de engel. “De Heer”, dat wil zeggen de H. Geest die in haar Hart woont als in zijn Tempel, om haar onophoudelijk met liefde te vervullen, haar raad te geven, haar voor te bereiden op haar bovenmenselijke roeping die Gabriël haar kwam aankondigen.
Wat een wonder was deze nederige maagd van Israël ! « Uw hele wezen is van een ongekende adel ! » riep onze vader uit in een mystieke bladzijde. « Want de H. Geest woonde in uw ziel en gaf haar elke dag van uw leven de zuivere bewegingen en goddelijke ingevingen waarvan het effect werd gestempeld in uw trekken van volmaakte zuiverheid en schoonheid, op uw gezicht en in uw hele wezen » (Page mystique nr. 81, sep. 1975).
Deze engelengroet, die ons Ave Maria is geworden, is het meest volmaakte compliment, opgesteld door God zelf, om het Hart van zijn geliefde dochter te raken. En Onze-Lieve-Vrouw geniet er zo van dat ze nooit ophoudt ons bij elk van haar verschijningen te vragen elke dag het rozenhoedje te bidden, dat wil zeggen, dat compliment vijftig keer te herhalen !
Op het moment zelf had dit nederige meisje moeite met zo’n eerbetoon. Maar abbé de Nantes wees ons erop dat als Maria verward was toen ze de engel voor haar een buiging zag maken, Gabriël zelf nog veel verwarder moet zijn geweest ! Hij was verrukt ! Hij begroette haar alsof hij wilde zeggen : “Als je eens wist hoeveel ik van je hou ! Als je eens wist hoe ik je bewonder !”
Toch vermande de aartsengel zich en hervatte zijn toespraak om zijn missie te volbrengen : « Wees niet bang, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God » (1, 30). Wat is het dat het Hart van God zo bekoort als Hij naar de Maagd Maria kijkt ? God houdt van wat anders is dan Hij, wat Hem nodig heeft, legde onze vader uit. Dus wat God liefheeft in de H. Maagd is haar zwakheid en nederigheid, want zelf heeft Hij kracht in overvloed ! We zingen het trouwens op de feesten van Maria : « Cum essem parvula, placui Altissimo. Omdat ik klein was, heb ik de Allerhoogste behaagd. »
De nederigheid van dit meisje was zo volmaakt dat toen God mens wilde worden en de laatste plaats innemen, Hij Maria vond die daar op Hem wachtte.
MAAGD EN MOEDER
Dan kondigt de engel haar de vervulling van de profetieën aan : « Zie, gij zult in uw schoot ontvangen en een Zoon baren ; en gij zult Hem Jezus noemen. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David geven ; Hij zal koning zijn over het huis van Jakob in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde komen » (1, 31-33).
De Maagd Maria is niet verbaasd over de wonderen die de engel aankondigt : is zij niet de Zetel van Wijsheid, de Tempel van de H. Geest ? Ze begreep al dat de profetieën de komst in het vlees aankondigden van een goddelijke Persoon, neergedaald van bij God. Nu begrijpt zij ook heel goed dat God haar heeft uitgekozen om de Moeder van de Messias te worden.
In die tijd van koortsachtige Messiaanse verwachting streefden alle joodse vrouwen naar deze eer ! En toch, boven de glorie van dit onvergelijkbare moederschap gaf Maria de voorkeur aan het bescheiden geluk om in maagdelijkheid volledig aan God gewijd te blijven. Dat had ze van jongs af aan gezworen. De H. Jozef, een oudere man die haar verloofde was, zou haar beschermer zijn in een maagdelijk huwelijk.
Daarom, terwijl ze zich schikt naar de bevelen van de goede God, herinnert de Maagd Maria Hem niettemin aan haar verlangen om helemaal aan Hem toegewijd te blijven : « Hoe kan dit geschieden, daar ik geen man beken ? » Dit protest van trouw aan haar roeping als bruid van God alléén moet Hem oneindig hebben behaagd ! Verre van een obstakel te zijn voor het goddelijke plan, wordt Maria’s maagdelijkheid, die haar volledig aan God toewijdt, het beginsel van haar goddelijk Moederschap : God handelt vrij en soeverein in haar. Dat is wat de engel haar uitlegt : « De H. Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen ; daarom zal wat uit u wordt geboren heilig zijn en de Zoon van God genoemd worden » (1, 35).
En hoewel Maria niet om een teken vroeg om te geloven, geeft Gabriël haar er toch één, door de wonderbaarlijke zwangerschap van Elizabeth aan te kondigen, van wie we terloops vernemen dat het haar nicht is.
Dan spreekt Maria haar fiat uit : « Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord » (1, 38).
De Maagd Maria is heel subtiel. Als ze zichzelf de “dienstmaagd des Heren” noemt, is dat een zinspeling op de Dienaar van Jahweh die door de tweede Isaïas wordt aangekondigd in de meest nauwkeurige profetie over de roeping van de Messias en vooral zijn vernederingen, zijn lijden, het offer van zijn leven dat Hij zal brengen voor de verlossing van de massa. Alleen al met deze woorden, “Ik ben de dienstmaagd des Heren”, verenigt de H. Maagd zich bij voorbaat met heel het lot van het Kind dat God haar geeft, met zijn lijden en sterven. Haar hele leven zal ze zich daarop voorbereiden. De Aankondiging brengt haar niet alleen immense vreugde, maar inspireert haar ook tot de eerste gedachte aan de dood van Christus, die haar Onbevlekte Hart zal breken.
Op dat moment voltrekt zich het wonder van haar maagdelijke ontvangenis : het Woord wordt vlees in Maria’s schoot.
« Ik ken nu dankzij de wetenschap alle details en de nederige ordening van dit wonder waaraan de natuurwetten meewerkten. Zo ken ik de bijzondere eicel die uw genetische code droeg, o Maria, waarvan het DNA al het erfgoed van uw ras en heel uw karakter behield, klaar om onder de werking van de H. Geest gerepliceerd te worden tot een nieuw wezen, dat zo perfect op u geleek dat geen zoon ooit zo sterk op zijn moeder zou lijken. En ik weet ook van de verandering van de XX-chromosomen in XY die het mannelijke geslacht van het kind zouden bepalen...
« Ik kijk als door een elektronenmicroscoop naar de schokkende minuut waarin deze van u losgemaakte vrucht zich vastzet, zich een nestje graaft en de eerste handeling van zijn autonome ontwikkeling verricht. De ziel van Jezus leeft nu in uw schoot, God is onder ons verborgen in dit scharlaken Heiligdom, o koninklijke Emmanuel ! Ah, heel dit mysterie is onbekend voor mensen en alleen bekend bij God. Geen enkele man heeft u benaderd, o Maria, geen enkel lichamelijk verlangen heeft u bewogen, o Maagd, geen enkel vreemd bloed heeft zich vermengd met het uwe, Onbevlekte Moeder van Jezus ! » (Page mystique nr. 52, Kerstmis 1972).
Tot dan toe verbleef de goddelijke Tegenwoordigheid in de Tempel van Jeruzalem, in het Heilige der Heiligen, in de vorm van een wolk. Maar nu dringt zij de Maagd Maria binnen ! Vanaf nu is zij de Tempel van God, de Ark van het Verbond !
« En de engel ging van haar heen », zijn zending was volbracht. In deze scène, zo nederig en zo verborgen, werd het grootste wonder van de geschiedenis gerealiseerd : door de bemiddeling van Maria, in haar, kwam de genade van God opnieuw onze zondige wereld binnen.
HET BEZOEK AAN ELIZABETH
In een volgend tafereel vertelt Sint-Lucas ons over de ontmoeting tussen de personages van de eerste en tweede Aankondiging. Het is als de ontmoeting tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
« In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een stad in Juda » (1, 39). Met Sint-Jozef om haar te begeleiden, natuurlijk. Het staat niet in de tekst, maar het spreekt voor zich.
Het bezoek aan Elizabeth is een uiting van het Hart van de H. Maagd. Ze is vol van de liefdesvlam van de H. Geest, ze vormt één Hart met de Zoon van God die in haar mens geworden is. Ze is vol van Gods kracht, vol van vreugde ook en al snel spoort de naastenliefde haar aan om zich over de bergen van Juda te spoeden en haar oude nicht te gaan helpen. Haar voorbeeld zou ons moeten inspireren !
Bij haar aankomst kan Maria niet snel genoeg haar bejaarde nicht begroeten en omhelzen. Haar schoot raakt die van Elizabeth en alleen al door dit contact wordt Johannes de Doper geheiligd en springt hij van vreugde op in de schoot van zijn moeder. De Zoon van God die in Maria woont, verborgen en stil, straalt niettemin zijn genade uit door de aanwezigheid en de stem van zijn Moeder. Dit is het volmaakte voorbeeld van Maria’s bemiddeling.
Deze bemiddeling gaat door tot op de dag van vandaag, in elke van onze heilige communies, die telkens een bezoek zijn van Jezus en Maria aan onze zielen. Broeder Bruno herinnert ons er overigens graag aan dat Onze-Lieve-Vrouw, door haar kleine verzoek in Fatima om de communie van eerherstel, het werk van haar Bezoek wil voortzetten in de harten van al wie de devotie tot haar Onbevlekte Hart omhelst. Zo maakt zij ons tot haar volgzame werktuigen, net zoals de H. Johannes de Doper, die de Voorloper van Christus werd.
Wat de H. Elizabeth betreft, zij is zelf vervuld van de H. Geest die haar het mysterie openbaart dat in haar jonge nichtje gestalte kreeg. Ze « slaakte een luide kreet » of, preciezer gezegd, zij hief een liturgische acclamatie aan : de acclamatie die de Hebreeën aanhieven om de Ark van het Verbond te verwelkomen, zoals we bv. lezen in het verhaal van koning David (2 Sm 6, 15). Dan antwoordt ze op de begroeting van Maria : « Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot ! » Dat is het vervolg van ons Weesgegroet. En : « Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt ? »
Laten we deze verbazingwekkende omkering bewonderen ! Het is Elizabeth, eerbiedwaardig door haar leeftijd, door haar heiligheid, door de priesterlijke waardigheid van haar man, die zich vernedert voor dit vijftienjarige meisje. « Ja, zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is »... in tegenstelling tot haar arme man, Zacharias !
Hoe reageert Maria op deze lof ? Ze zingt haar Magnificat. Ze had de hele weg de tijd gehad om het te overwegen. Toen de engel haar verliet, dacht ze meteen aan Anna, de onvruchtbare vrouw uit het Oude Testament die op wonderbaarlijke wijze de kleine Samuël ontving – vooral omdat haar eigen moeder ook Anna heette, zoals de overlevering vertelt. Dus begon Maria met het zingen van het Lied van Anna (1 Sm 2). Maar omdat het een oorlogslied is, maakte ze het zich beetje bij beetje eigen en componeerde uiteindelijk het prachtige Magnificat.
Het Magnificat is het lied van de ziel van de Maagd Maria, vertelde onze vader ons steeds weer. Het is het lied van dankbaarheid van de Moeder, van de Bruid van God voor de grote dingen die de Almachtige in haar heeft gedaan. Het wonder van de Menswording, dat haar intieme vreugde is, explodeert in een wereldwijde triomf, omdat het de vervulling is van het hele Oude Verbond, vanaf de beloften aan haar vader Abraham. De Maagd Maria was een van Jahweh’s anawîm, de verachte en vervolgde armen van Israël. Ze deelde in het ongeduld van Gods volk en wachtte op de Messias die Israël zou bevrijden van zijn slechte herders en het zou terugbrengen naar de ware godsdienst. En nu is dat uur aangebroken, het uur van de grote Messiaanse ommekeer : « Hij heeft de machtigen van hun troon gestoten en de nederigen verheven. »
Hier ontdekken we dat onze kleine Lievevrouw polemiek combineert met mystiek ! Ze kondigt een ware revolutie aan, niet in aardse zin, maar in geestelijke zin : de genadeslag voor Satan ! « Het Magnificat is de hymne die tot ouverture dient van de ene goddelijke Revolutie die Jezus voor eens en altijd in de geschiedenis is komen instellen en die verder zal gaan tot aan het einde van de wereld, namelijk de Revolutie van zijn machtsgreep tegen Satan » (CRC nr. 73 van oktober 1973).
De eerste episode van de Evangelies van Jezus’ Kinderjaren sluit af met deze immense hoop. De teleurstellende grootsheid van het Oude Verbond buigt voor de goddelijke kleinheid van het Evangelie ; Elizabeth en Zacharias zijn geheiligd door Jezus en Maria.
Sint-Franciscus van Sales begreep dit mysterie zo goed dat hij zijn geestelijke dochters onder de hoede ervan plaatste toen hij samen met de H. Johanna van Chantal de Visitatie stichtte : « Ik laat het aan u over om te bedenken, mijn dochter, wat een zoete geur deze prachtige lelie verspreidde in het huis van Zacharias. Gedurende de drie maanden dat ze daar woonde, werd iedereen erdoor gebalsemd ! Hoezeer verspreidden haar heilige lippen met weinige, maar uitstekende woorden honing en kostbare balsem ! Want wat kon ze anders uitstorten dan waar ze vol van was ? Wel, ze was vol van Jezus. Lieve Jezus, wees door de H. Communie ook het kind van onze schoot, zodat we niets anders meer kunnen ademen of voelen dan U » (brief DCCXXV).
broeder Guy van de Barmhartigheid
Hij is verrezen ! nr. 134, maart-april 2025