DE EVANGELIES VAN JEZUS’ KINDERJAREN

Jezus en Johannes de Doper als kinderen
Schilderij door Murillo, ca. 1675 (Prado, Madrid)
In het tweede deel van deze studie over de Kindsheidsevangelies buigt broeder Guy zich over de gebeurtenissen vanaf de geboorte van Sint-Jan de Doper. Opnieuw slaagt hij er op verrassende wijze in om zaken die ons zo vertrouwd zijn in een heel nieuw daglicht te plaatsen, dankzij de levenslange exegese van de H. Schrift door abbé de Nantes en broeder Bruno.
II. VAN DE GEBOORTE VAN JOHANNES DE DOPER TOT HET VERBORGEN LEVEN IN NAZARETH
GEBOORTE EN BESNIJDENIS VAN JOHANNES
We zijn drie maanden verder. « Zo kwam voor Elizabeth de tijd van haar moederschap ; en zij baarde een zoon » (Lc 1, 57).
De geboorte van Johannes de Doper wordt in één enkel vers afgehandeld. Er wordt verder niets over gezegd. Acht dagen later volgt echter zijn besnijdenis en het is in deze joodse instelling dat de kracht van God zal worden geopenbaard. Lucas geeft ons een schilderachtig verslag van deze grote oudtestamentische bijeenkomst. Zo schilderachtig zelfs dat het op zijn minst de ernst bewijst van het onderzoek dat deze evangelist, een Griekse schrijver, heeft uitgevoerd !
Exegeten hebben de teksten onder de loep genomen en zijn tot de conclusie gekomen dat de schrijver van deze eerste twee hoofdstukken, die ons zo’n goed beeld geven van het voorchristelijke joodse klimaat, tot aan de stijl toe, zelf alleen maar een Jood kan geweest zijn. Het moet de apostel Johannes zijn geweest, de bewaarder van de confidenties van de Maagd Maria ; hij schreef ze neer voordat hij zijn verslagen doorgaf aan Lucas, die ze aan het begin van zijn Evangelie plaatste.
« De buren en verwanten [van Elizabeth] hoorden dat de Heer haar grote barmhartigheid had betoond en zij deelden in haar vreugde. Op de achtste dag kwam men het kind besnijden. Men wilde het Zacharias noemen, naar de naam van zijn vader, maar zijn moeder nam het woord en zei : “ Neen, Johannes zal hij heten. ” Ze zeiden haar : “ Er is niemand in uw familie die deze naam draagt ! ” Nu gaven zij zijn vader een teken, hoe hij hem wilde noemen. Hij vroeg om een schrijfbordje en schreef : “ Zijn naam is Johannes. ” Allen waren erover verwonderd » (1, 58-63).
Op hetzelfde moment kreeg Zacharias zijn spraakvermogen terug. Hij werd vervuld van de H. Geest en vatte zijn danklied aan, het Benedictus. Veel van zijn inspiratie haalde hij daarvoor uit het Magnificat van de Maagd Maria, waarover hij drie maanden lang had gemediteerd. In het eerste deel blijft Zacharias echter binnen de enge perspectieven van het Oude Testament, van een tijdelijke redding voor alleen het joodse ras. Maar in het tweede deel stijgt hij op naar een nieuwe hoop en bezingt hij de roeping van zijn kind, dat de Voorloper zal zijn van een goddelijke, geestelijke Messias, die zijn volk « het heil zal doen kennen in de vergiffenis van zijn zonden » (1, 77).
Het einde van zijn lofzang is vol lyriek : « De zonsondergang van het Oude Testament die we hier aantreffen », merkte abbé de Nantes op, « is van een weelderige pracht en verrukt onze ogen. Maar uiteindelijk is het nog steeds het Oude Testament. »
Daarom gaat Lucas, nadat hij de gebeurtenis en de weerslag ervan in heel Judea heeft verteld, onmiddellijk verder : Johannes trekt zich terug in de woestijn, waar we hem dertig jaar later zullen terugvinden. Maria keert terug naar Nazareth.
DE BOODSCHAP AAN SINT-JOZEF
Op dit punt begint het Evangelie volgens Mattheüs. Deze evangelist geeft ons eerst het geslachtsregister van Jezus, dat eindigt bij Jozef, net zoals bij Lucas verderop in zijn Evangelie het geval zal zijn. Niemand weet waar Maria vandaan komt. Het is dus via de H. Jozef dat Jezus de zoon van David is, in overeenstemming met de profetieën.
Het besluit van het geslachtsregister volgens Mattheüs is zeer opmerkelijk : « Jacob won Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt » (Mt 1, 16). In bedekte termen is dit al de openbaring van het maagdelijke moederschap van Maria.
« Zijn moeder Maria was verloofd met Jozef » (Mt 1, 18). In het Evangelie van Mattheüs is het Jozef die de hoofdrol speelt : de gebeurtenissen worden vanuit zijn gezichtspunt verteld ; hij is het die de openbaringen uit de Hemel in een droom ontvangt, die alle beslissingen neemt. Alleen de Maagd Maria kon het verhaal op deze manier vertellen, vanaf de zijlijn ! In de uitdrukking « Jozef was een rechtvaardig man » (1, 19) vond abbé de Nantes een echo van Maria’s bewondering en verering voor haar echtgenoot.
Stel je de gevoelens voor van zo’n heilige man op de dag waarop hem de Maagd Maria werd voorgesteld, een meisje dat helemaal aan God was gewijd en dat men aan hem toevertrouwde om haar te beschermen in een maagdelijk huwelijk ! Het was een echte mystieke schok : Maria, die de tempel van de H. Geest was, heiligde haar verloofde door haar aanwezigheid alleen al.
Maar toen Jozef met Maria terugkeerde uit het huis van Zacharias en Elizabeth naar Nazareth, ontdekte hij een poos later dat zij zwanger was. Een licht trof hem : in dit zo zuivere kind werd de profetie van Isaias vervuld : « Zie, de Maagd zal zwanger worden en een Zoon baren. En zij zal hem de naam Emmanuël geven », “ God-met-ons ” (Is 7, 14). Wat moest hij doen ? Deze zuivere maagd verwelkomen als zijn bruid, samen met het goddelijke mysterie dat zij in zich droeg ? Onmogelijk : hij was het niet waardig ! Haar dan verstoten als een zondares, omdat ze een kind droeg dat niet van hem was ? Ondenkbaar : zoiets verdiende zij niet ! Wat een kwelling...
« Net omdat hij rechtvaardig was », legt broeder Bruno uit, « wilde Jozef zich geen nakomeling toe-eigenen die van God kwam en evenmin een bruid die niet de zijne was. Hij zou zich discreet terugtrekken om te voorkomen dat Maria de gevolgen zou moeten dragen van een Wet die haar geval niet had voorzien ! » (preek van 25 december 2002). Sint-Jozef besloot te scheiden van haar die het licht, de vreugde, de kracht en de heiligheid van zijn leven was, om ondanks alles Gods wet te gehoorzamen.
Toen verscheen de engel van de Heer hem in een droom en zei : « Jozef, zoon van David, wees niet bang om Maria, uw vrouw, in huis te nemen ; want wat in haar is verwekt, is van de H. Geest » (1, 20). Wat een geluk, wat een beloning na de beproeving !
Tegelijkertijd goot God in het hart van Jozef zijn eigen liefde als Vader voor het Kindje Jezus, net zoals Hij hem zijn eigen liefde als echtgenoot voor de Maagd Maria had meegedeeld. Geen man was meer volwaardig echtgenoot en vader dan de kuise Jozef ! Hij was het die het Kindje Jezus zijn naam zou geven, als teken van zijn wettelijke, waarachtige vaderschap.
DE GEBOORTE VAN DE VERLOSSER
Het is Lucas die ons in detail de geboorte van Jezus verhaalt. Hij begint met de meest beroemde persoon van die tijd te vernoemen, Caesar Augustus. De volkstelling die de keizer liet uitvoeren onder de bevolking van zijn rijk was voor de Joden een opperste teken van mateloosheid en hoogmoed. Maar in feite was het slechts de door de goddelijke Voorzienigheid geschapen gelegenheid om Maria en Jozef van Nazareth naar Bethlehem te brengen. « Jezus, in die kerstnacht was U slechts synoniem van verborgenheid en zwakheid, maar de keizers en hun reusachtige Rijk omgaven U als een dak boven uw hoofd en bereidden U, zonder het te beseffen, een wereldrijk en een hoofdstad » (Page mystique nr. 84).
Lucas, die historisch zeer nauwkeurig te werk gaat, neemt niet de moeite om de gebeurtenis te dateren omdat de geboorte van de Zoon van God het nieuwe centrum van de geschiedenis wordt, het nieuwe referentiepunt. De volkstelling dateert dus van... de geboorte van Jezus ! Het was de avond van 24 december van het jaar 1 vóór de christelijke jaartelling (zie L’an 1 de son ère, Jésus naquit à Bethléem, door broeder Bruno Bonnet-Eymard, CRC nr. 362, december 1999).
« Omdat Jozef uit het huis en het geslacht van David was, vertrok ook hij uit Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea naar de stad van David, Bethlehem geheten, om zich aan te geven samen met Maria, zijn verloofde vrouw, die in gezegende omstandigheden was » (Lc, 2, 4-5). Sint-Jozef had de reis voor deze administratieve formaliteit in zijn eentje kunnen maken. Maar in Bethlehem stond zijn ouderlijk huis en als hij had besloten om Maria, ondanks haar vergevorderde zwangerschap, daarheen te brengen dan was dat met de bedoeling zich er permanent te vestigen. Het leek hem des te opportuner omdat hij uit de profetieën wist dat de Messias in Bethlehem, de stad van David, geboren moest worden.
« Terwijl zij daar verbleven, brak de tijd van haar moederschap aan » (2, 6). Maar « er was voor hen geen plaats in de zaal », dat wil zeggen de gemeenschappelijke ruimte in het huis van de familie van Jozef. Alle familieleden waren namelijk bijeengekomen in Bethlehem voor de volkstelling : wat een chaos om er een Goddelijk Kind in ter wereld te brengen ! Onze vader legde uit dat het vers ook als volgt kan vertaald worden : « het was daar hun plaats niet ». Dus zochten ze een rustig toevluchtsoord in een aangrenzende ruimte die als stal werd gebruikt, waar ook de os en de ezel verbleven.
Lucas vertelt ons de geboorte met een heerlijke schroom : « Ze baarde haar eerstgeboren zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe » (2, 7). Dit vers, aldus abbé de Nantes, staat gelijk met een dogmatische definitie van Maria’s maagdelijkheid in partu, “ gedurende de bevalling ” : « Heel de Kerk, o Moeder, heeft dit in haar immense verering instinctief begrepen. Hij die in uw schoot heeft willen verblijven zonder uw maagdelijkheid te kwetsen, kon en wilde die evenmin verbreken op de gelukkige dag van zijn geboorte ! » (Page mystique nr. 52).
Zij is in extase en aanbidding. Zij moet niet herstellen van de vermoeidheid en de pijn die het lot zijn van Eva’s dochters en zorgt zelf voor haar kindje. Geen vroedvrouw, geen nieuwsgierige blikken. Het is in deze ongehoorde eenzaamheid dat de meest buitengewone gebeurtenis in de geschiedenis plaatsvindt, dat de profetieën van Isaias, Daniël en zovele anderen in vervulling gaan, dat de duizendjarige hoop van Israël wordt verwezenlijkt : God verschijnt in de wereld.
Hij is de « eerstgeboren » zoon van Maria, de eerstgeborene van een menigte broeders : wij, gedoopten, kinderen van Onze-Lieve-Vrouw. Het is duidelijk : in het Evangelie ontdekken we de kiem van alle voorrechten van de H. Maagd die vandaag het voorwerp zijn van onze devotie van eerherstel. Na haar Onbevlekte Ontvangenis, haar Middelaarschap en haar eeuwigdurende Maagdelijkheid wordt hier haar universele Moederschap aangekondigd. En we zijn nog niet aan het einde van onze ontdekkingen...
« Ze baarde... ze wikkelde in doeken... ze legde neer... » Het draait allemaal om haar ! Sint-Jozef verdwijnt in de schaduw. Hij wil ook niets liever en zijn tranen blijven maar vloeien terwijl hij het hele gebeuren beschouwt.
DE KONING VAN DE ENGELEN EN DE ARMEN
Ook de engelen die uit de Hemel zijn neergedaald naar de nederige stal missen geen ogenblik van het schouwspel. Binnen enkele ogenblikken zijn het precies deze twee gebaren van Maria, « ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe », die ze als herkenningsteken aan de herders zullen geven. En ja, na zich te hebben overgegeven aan de aanbidding en tederheid van Maria en Jozef, moet Jezus aan zijn audiënties beginnen en gaan de engelen op weg om zijn onderdanen op te roepen.
Te beginnen met de herders. Herders zoals David was, in diezelfde streek van Bethlehem ; herders zoals Jezus, onze Goede Herder, het zal zijn. Het zijn arme, ruwe mensen, maar hun beroep houdt hen weg van de steden Jeruzalem en Bethlehem, die vijandig of onverschillig tegenover Jezus staan. Van eeuw tot eeuw heeft de Hemel altijd een speciale voorliefde gehad voor herders, tot aan de drie zienertjes van Fatima toe.
« Plotseling stond er voor hen een engel des Heren en de glorie des Heren omstraalde hen » (2, 9). Dit is een theofanie, een visioen van God. In het Oude Testament manifesteerde de aanwezigheid van Jahweh zich door een lichtende wolk. In Fatima, twintig eeuwen later, zullen de drie herdertjes op hun beurt « een immens licht dat God is » aanschouwen ; ze zullen achteraf zeggen dat ze « ondergedompeld waren in God ».
De engel kalmeert hun religieuze angst en kondigt het goede nieuws aan : « Heden is u in de stad van David een Verlosser geboren, Christus de Heer » (2, 11). Christus is de Koning, de verwachte Messias die de goddelijke zalving heeft ontvangen. En de engel noemt hem “ Heer ”, wat God betekent. Deze Verlosser, deze Messias, is God die mens is geworden. Wat een grootsheid ! En toch is hier het teken dat de hemelse boodschapper de herders geeft : « Gij zult een pasgeboren Kindje vinden dat in doeken is gewikkeld en in een kribbe ligt » (2, 12).
Dit teken van Kerstmis is door de eeuwen heen ook een test voor ons geloof : er wordt ons gevraagd om een God die kind werd te aanbidden, een Verlosser in een wieg, een armoedige Koning. Toch openbaart God zich veel beter in deze vernedering dan in het mooiste paleis ! De Zoon van God overklast alle concurrentie door ervoor te kiezen om zichzelf te openbaren in een stal, op stro, tussen een os en een ezel. Niemand heeft dat ooit gedaan ! En toch is deze kleinheid vanavond gehuld in hemelse pracht : « Plotseling was de engel door een hemelse legerschare omringd ; zij loofden God met de woorden : “ Glorie aan God in den hoge en vrede op aarde onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft ” » (2, 13-14). Dit is met zijn licht en engelenmuziek de mooiste theofanie in de hele Bijbel.
Natuurlijk reppen de herders zich naar de kribbe. Ze zijn nog meer geneigd de engel te geloven omdat het de fierheid van de mensen daar in die streek was om op een Messias te wachten die bij hen, in Bethlehem, zou geboren worden overeenkomstig de profetieën. « Ze snelden er heen en vonden Maria en Jozef met het pasgeboren Kind, dat in de kribbe lag » (2, 16).
In het stadje Bethlehem, waarvan de naam “ huis van brood ” betekent, ligt in een kribbe Diegene die dertig jaar later zal leren dat Hij het Levende Brood is dat uit de Hemel neerdaalt... Wat een voorafbeelding ! De H. Maagd toont Hem aan de herders zodat ze Hem kunnen omhelzen, net zoals zij Hem ons vandaag aanbiedt om te eten, als ons eucharistisch Brood, tijdens onze communies van eerherstel. Daarom is Jezus mens geworden !
Terwijl de herders weer vertrekken om het goede nieuws te verkondigen, « bewaarde Maria dit alles in haar hart en overwoog het bij zichzelf » (2, 19). Dit vers is de basis van onze devotie tot het Onbevlekte Hart van Maria. Het is ook duidelijk dat zij de hoofdpersoon en de bron is van dit verhaal over de geboorte van onze goddelijke Verlosser.
DE OPDRACHT IN DE TEMPEL
Het relaas gaat verder : « En toen de acht dagen voorbij waren die zijn besnijdenis vooraf moesten gaan, ontving Hij de naam Jezus, die de engel Hem reeds had gegeven eer Hij in de moederschoot werd ontvangen » (2, 21). Lucas had niets te zeggen over de geboorte van Johannes de Doper, maar hij had ons wel uitgebreid verteld over zijn besnijdenis. In het geval van Jezus is het andersom : deze joodse ceremonie is in één enkel vers vervat. De wrede verwonding waaraan het volk van Israël, drager van de Messiaanse hoop, herkenbaar was, heeft geen waarde meer nu Jezus eindelijk is verschenen. Toch mediteerde onze vader graag over dit eerste bloedvergieten van onze Verlosser en dit eerste medelijden van Maria, want ze kondigen hun komende Offer aan : « Van Hem het bloed, van haar de tranen » (Brief aan mijn vrienden nr. 127, 1 januari 1963).
Onmiddellijk na zijn besnijdenis brengen de ouders van Jezus Hem naar de Tempel in Jeruzalem. Vanuit Bethlehem volstaat één dag om op en af te gaan.
Het tafereel van de opdracht van het Kindje Jezus ziet er op het eerste gezicht heel bescheiden uit. Niets lijkt Jozef en Maria te onderscheiden van gewone echtparen. De vrouwen gingen op naar de Tempel om ritueel gereinigd te worden, want volgens de wet van Mozes werden ze door de bevalling bezoedeld. De eerstgeboren zonen moesten ook aan God worden toegewijd als zijn eigendom en vervolgens van Hem worden vrijgekocht tegen de prijs van een plaatsvervangend offer.
Maar de Onbevlekte Maagd Maria hoefde niet gezuiverd te worden van welke bezoedeling dan ook ! Lucas zegt overigens niets van die aard. Wat Jezus betreft, was er geen sprake van om een dier te offeren om Hem vrij te kopen, omdat het juist zijn hele roeping zou zijn om zijn Vader te dienen tot op het punt zijn eigen leven als zoenoffer te geven.
In feite – maar daar beginnen we aan te wennen – doet dit nederige tafereel de realiteit van het mysterie tekort. Op deze dag trekt de Messias naar Jeruzalem op als veroveraar. Het is de heiligheid van God die oprukt ! Dit is een plechtig ogenblik, want Jezus’ intrede in de Tempel vervult een profetie van Malachias, die de Kerk ons op 2 februari, het feest van de opdracht van Jezus, doet zingen : « Plotseling zal dan de Heer in zijn heiligdom binnentreden, de Heer die gij zoekt. De levieten reinigt en loutert Hij, als goud en zilver. Dan zullen zij Jahweh weer hun offergaven brengen zoals dat betaamt » (Ml 3, 1-3).
Dat is ook wat Lucas suggereert : « Toen de tijd was gekomen waarop zij (de Joden !) volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten Jozef en Maria het Kind naar Jeruzalem om Hem op te dragen aan de Heer, zoals er geschreven staat in de Wet des Heren : “ Ieder kind van het mannelijk geslacht dat de moederschoot opent, moet de Heer worden toegewijd ”, en ook om een offer te brengen naar het bevel van Gods Wet : een paar tortels of twee jonge duiven » (2, 22-24).
Maria ging niet naar de Tempel om zich te laten reinigen, maar om haar Kind te offeren, dat het voorwerp zou worden van een offer voor de zuivering van het joodse volk. En om zichzelf te offeren samen met Hem ! Dus de twee duiven die voor hun ogen werden gedood verpersoonlijken zowel Jezus als Maria en kondigen hun offer op Golgotha aan.
EEN PROFEET EN EEN PROFETES
En nu verschijnen twee oude mensen, twee profeten, die dit mysterie zullen verklaren. Lucas schildert bewonderenswaardige portretten van deze armen van Jahweh, ware heiligen die de volmaaktheid van het Oude Verbond verpersoonlijken en de voltooiing ervan door de erkenning van de Messias.
« Nu leefde er in Jeruzalem een man, Simeon genaamd ; hij was een rechtvaardig en godvrezend man, die verlangend uitzag naar de vertroosting van Israël en over wie de H. Geest was gekomen » (2, 25). In dit Evangelie van de Kindsheid waait de H. Geest als een storm en zien we Hem beurtelings over alle personages komen ! « De H. Geest had hem geopenbaard dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de Tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten, om voor Hem de voorschriften der Wet te volbrengen, nam ook hij het Kind in zijn armen en zegende God » (2, 27-28).
Verrassend genoeg is in deze scène geen priester aanwezig, alleen deze profeet : Lucas maakt ons duidelijk dat het oude priesterschap nu achterhaald is. De oude man Simeon heft zijn lofzang Nunc dimittis aan, die we nog altijd elke avond bij de completen zingen. Door hem heen flakkert in de zonsondergang van het Oude Testament een laatste licht op om Gods verlossing te vieren : de Jezus die hij in zijn armen houdt – het woord betekent hetzelfde – als een Licht dat alle volkeren verlicht. Het Oude Verbond bloeit open in de katholieke, dat wil zeggen de universele godsdienst.
Maar de zonsondergang kleurt rood... Want onmiddellijk na deze bewonderenswaardige dankzegging wendt Simeon zich tot Maria om haar een mysterie van dood en opstanding aan te kondigen : « Zie, dit Kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël en tot een teken van tegenspraak, opdat de gezindheid van vele harten ontsluierd moge worden ; en een zwaard zal ook uw eigen hart doorboren » (2, 34-35).
In één zin wordt het hele Evangelie samengevat. We mediteren over de opdracht van het Kindje Jezus in de Tempel als een vreugdevol mysterie van de rozenkrans, maar wat een verdriet ! Vanaf die dag kende de Maagd Maria geen enkel ogenblik van rust meer op aarde. De gedachte aan de dood van haar Zoon verliet haar nooit meer en ze zou er zich mee verenigen als Medeverlosseres.
Vandaag, tweeduizend jaar later, is dit lijden nog altijd aan de gang en wordt het Onbevlekte Hart van Maria nog altijd doorboord, omdat God Onze Heer gruwelijk beledigd wordt door de ondankbare mensen. De pijn van Jezus en Maria is de steen des aanstoots voor onze verlossing : « Wie getroffen wordt door de wonde in het Hart van Maria, zal gered worden », verzekerde abbé de Nantes ons. « Wie de smarten van Maria veracht of negeert, zal veroordeeld worden. »
De profetes Anna, die op haar beurt verschijnt, lijkt het tafereel weer op te vrolijken. Ze prijst God en spreekt over het Kind tot alle vrome mensen van Jeruzalem, tot allen die wachtten op « de verlossing » (2, 38). Maar die vertaling in onze Bijbels is niet nauwkeurig ; broeder Bruno legt uit dat het moet zijn : « de losprijs van Jeruzalem ». De losprijs van Jeruzalem is het prachtige Kindje Jezus dat de Maagd Maria naar de Tempel draagt. Dit is de eerste offerande, met het oog op het H. Kruisoffer dat in elk van onze missen wordt vernieuwd. Zuster Lucia van Fatima vatte dit mysterie op een prachtige manier samen : bij de opdracht van Jezus « waren de zuivere handen van Maria de eerste pateen waarop God de eerste hostie plaatste ».
DE WIJZEN, DE MAAGD EN DE STER
Jeruzalem was door de profetes Anna verwittigd van de geboorte van haar Messias. De komst van de karavaan van de Wijzen in de daaropvolgende dagen deed de gemoederen in de stad nog meer oplopen. Het Evangelie van Mattheüs vertelt er ons meer over.
De « Wijzen uit het Oosten » (Mt 2, 1) waren astronomen uit het land Moab, ten oosten van de Jordaan. Ze hadden de verschijning van een nieuwe ster waargenomen en herkenden daarin de vervulling van de profetie van Balaäm, de heidense profeet van de koning van Moab, ten tijde van de verovering van het Beloofde Land door de Hebreeën : « Een ster zal omhoog rijzen uit Jacob, een scepter zal opstijgen uit Israël » (Nm 24, 17).
De exegeten verliezen zich in allerlei veronderstellingen in hun zoektocht naar een natuurlijke oorzaak voor het buitengewone hemelverschijnsel dat Mattheüs beschrijft. Ze bedenken verduisteringen, kometen of meteoren die de hemel van Palestina zouden hebben getekend rond de tijd van Jezus’ geboorte. Deze zeer geleerde hypotheses zijn echter nutteloos als verklaring voor een ster die verschijnt, vervolgens lijkt te verdwijnen om weer op te duiken wanneer de Wijzen in Bethlehem aankomen, die van het noorden naar het zuiden beweegt en uiteindelijk stopt boven het huis van de H. Familie... Wat ons betreft, na het dansen en neervallen van de zon op 13 oktober 1917 in de Cova da Iria, in aanwezigheid van zeventigduizend mensen, hebben we geen moeite om gewoon te geloven in het wonder van deze ster, zoals gerapporteerd door de evangelist.
Toen de Wijzen in Jeruzalem hoorden van de geboorteplaats van de Messias, Bethlehem, « gingen ze op weg en zie, de ster die ze in het oosten hadden gezien, ging voor hen uit totdat ze kwam boven de plaats waar het Kind was en daar bleef staan. Toen zij de ster zagen, waren ze buitengewoon verheugd. En toen zij het huis waren binnengetreden, vonden ze het Kind met zijn moeder Maria » (2, 9-11).
De compositie van Mattheüs benadrukt de “ conjunctie ”, om de uitdrukking van astronomen te gebruiken, van twee tekenen : aan de ene kant het teken van de ster, « de ster uit Jacob » waarover Balaäm mediteerde, het teken « hoog aan de hemel » (Is 7, 11) dat Isaias voorstelde aan koning Achaz, die het afwees ; en aan de andere kant het teken dat uiteindelijk door de profeet werd aangekondigd : « Zie, de Maagd zal ontvangen en een zoon baren ; zij zal hem noemen : Emmanuël, “ God-met-ons ” » (Is 7, 14).
In deze episode herkennen we ook de vervulling van de profetieën van de oude man Simeon : de heidense Wijzen zagen het licht van de naties opgaan. Wat koning Herodes betreft : als hij hiervan hoort, laat hij de donkerste gedachten van zijn hart zien. Hij had zijn vrouw al gedood – hij heeft er tien gehad ! – en zijn eigen zonen om eventuele rivalen van zijn troon weg te houden. Hij staat op het punt om de opperste misdaad te plegen door het bevel te geven voor het afslachten van de H. Onschuldige Kinderen.
DE INNIGE ONTMOETING IN DE TEMPEL
Na de terugkeer naar Nazareth lijkt Lucas zijn Evangelie van de Kinderjaren te beëindigen : « Het Kind groeide op en nam in krachten toe. Het werd van wijsheid vervuld en Gods genade rustte op Hem » (Lc 2, 40).
De Maagd Maria maakte er echter een punt van om nog een laatste herinnering te vertellen : de bedevaart die de H. Familie naar Jeruzalem maakte voor het paasfeest, toen Jezus twaalf jaar oud was. Dit korte verhaal dient als epiloog op de kindertijd van Christus en is een voorbode van zijn toekomstige missie. Jezus moet nu naar Jeruzalem, dat zijn Messias al als Kind heeft verworpen, om zich te openbaren, te sterven en op de derde dag te verrijzen.
Dat is wat het Kind Jezus doet wanneer hij in de stad verblijft « zonder dat zijn ouders het bemerkten » (2, 43), zich losrukkend van hun genegenheid. Pas « na drie dagen » van angstig zoeken vinden ze hem in de Tempel, « terwijl Hij te midden der leraars zat, naar hen luisterde en hen ondervroeg ; allen die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn schranderheid en over zijn antwoorden » (2, 46-47).
Een charmante scène ! Maar wat vond Jezus van de antwoorden van de leraren ? Over zeventien jaar zou Hij terugkeren naar Jeruzalem om de leugenachtigheid van deze hypocriete Schriftgeleerden en Farizeeën te ontmaskeren, hun hoogmoed aan de kaak te stellen en het volk te bevrijden van hun machtsmisbruik. En zij zullen Hem die hen zo lang geleden had bekoord met zijn vroegrijpe wijsheid ter dood brengen.
De Maagd Maria omhelsde haar Kind en vroeg Hem : « Mijn Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan ? Zie, uw vader en ik zoeken in doodsangst naar U. » Terwijl Maria Sint-Jozef als zijn vader aanduidt, wijst Jezus naar de Hemel en antwoordt : « Waarom hebt gij Mij gezocht ? Wist gij dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moet zijn ? » (2, 48-49). « Het mens geworden Woord treedt uit zijn eeuwige stilte, maar op dit ogenblik enkel voor hen » (Brief aan mijn vrienden nr. 164, februari 1964).
Twaalf jaar lang had dit heerlijke kind, dat zo wijs was, nooit iets van zijn goddelijke kennis laten merken en zijn ouders hadden nooit met Hem gesproken over de wonderen van zijn geboorte. Nu barst dit verblindende woord in hun geest en hart los : “ Hij weet ”. Wie heeft Hem dat geleerd ? Hij weet alles. In de uitwisseling van hun blikken ontdekken Jezus en Maria elkaar. Alles verandert : vanaf die dag wordt hun verborgen leven een open leven, van Hart tot Hart, van ziel tot ziel, waarbij Jezus heel de Blijde Boodschap verkondigt aan zijn ouders, aan hen als eerstelingen.
De Maagd Maria zegt dat zij en Jozef de betekenis van het antwoord van hun Kind niet meteen begrepen. Niet dat ze zich niet bewust waren van zijn goddelijke, wonderbaarlijke oorsprong, aan hen geopenbaard door de engel van de Heer. Maar dit woord van Jezus luidde de openbaringen in die Hij hun zou doen over de inwoning van de Zoon in de schoot van de Vader. En zijn verdwijning gedurende drie dagen was de profetische voorafbeelding van de pijnlijke Passie die Hij zou moeten doorstaan, zijn kruisdood en zijn opstanding « na drie dagen », in gehoorzaamheid aan zijn Vader.
Onze-Lieve-Vrouw heeft deze gebeurtenissen lange tijd in haar hart overwogen. Het hele Johannesevangelie, dat bij uitstek het Evangelie van de Maagd is, zal de stempel ervan dragen en deze eerste openbaring van de intimiteit van Jezus en zijn Vader illustreren.
HET VERBORGEN LEVEN IN NAZARETH
« Nu ging Hij met hen naar Nazareth terug ; en Hij was hun onderdanig. Zijn moeder bewaarde dit alles in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en jaren en in welgevallen bij God en de mensen » (Lc 2, 51-52). Meer zullen we niet te weten komen. « Na het begin verteld te hebben », zegt onze vader, « bewaart de evangelist het stilzwijgen over het onvergelijkbare mysterie van drie harten van vlees en bloed die kloppen op het ritme van één Hart, op het ritme van God » (Brief aan mijn vrienden nr. 164, februari 1964).
Het is aan ons om ons, met behulp van wat we weten over het leven van de heiligen, voor te stellen hoe deze dertig jaren van intimiteit tussen de drie heiligste mensen die de wereld ooit heeft gekend er mogelijk hebben uit gezien : een leven van gebed, arbeid en stilte. « Nazareth, dat is een verloren, genegeerd huisje ; onder het dak ervan vereren een gewijde Maagd en een man van voorbeeldige deugden eindeloos hun God en Verlosser. Niets lijkt meer op Nazareth dan een huis waar het H. Sacrament dag en nacht wordt aanbeden ! » (Brief aan mijn vrienden nr. 82).
Maar het zwijgen van de evangelist is ook tekenend voor de toestand van vernedering die de Zoon van God omarmde. Vernedering betekent duisternis en vervolging. De duisternis van dertig schijnbaar nutteloze jaren. God heeft geoordeeld dat dit nodig was om ons « het geringe belang van heel wat zaken » te openbaren en ons te genezen van onze illusies en wereldse ambities. Vervolging ook, want in de Bijbel wordt de rechtvaardige voortdurend vervolgd, de deugd veracht, de liefde niet bemind. Dertig jaar lang leden Jezus, Maria en Jozef onder de verholen vijandigheid en de zonden van hun dorpsgenoten. Voor de H. Familie waren deze dertig jaar een lange, stille aanloop naar het drama van de Verlossing.
Dat is wat abbé de Nantes samenvat in een laatste spiritueel boeket : « Nazareth – en, zoals we hebben gezien, het hele Evangelie van de Kinderjaren – staat niet tegenover het drama van het openbare leven en het Kruis, het leidt er naartoe. »
broeder Guy van de Barmhartigheid